N°. 12179
Maandag (5 November.
A0. 1899
1
fjeze gourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Derde Blad.
Feuilleton.
JALOERSGH.
LEIDSCH
DAGBLAD.
5BIJS DEZEB CQUEAHT» „3.
Voor Leldon per 8 maanden, r i 1.10.
1.40.
0.05:
Franco per post,
Afconderiyke Nommers
PRLT3 DEE ADVERTKN'i'l iiir.
Van 1—0 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootore
letters naar plaatsruimte Voor bet incasseeren buiten de stad
wordt f 0.06 berekend.
Gemengd Nieuw».
Voor de rechtbank te Amster-
dam had zich gisteren wegens valschheid in
geschrifte te verantwoorden A. M. Wehle, oud
vyf-en twintig jaren, vroeger verpleegd in het
Diaconie-weeshuis in de Tesselschadestraat,
later zelf verpleegster in het Krankzinnigen
gesticht te Bloemendaal. Raadselachtig is, hoe
dit meisje, dat toch van haar 5de tot haar
22ste jaar*onder goede leiding is geweest, tot
doze oneerlijke handelingen is gekomen, te
meer, daar zy zoo sluw is te werk gegaan.
En zooals zy daar stond In de bank der
beklaagden, ineengedrongen klein, bijna mis
maakt, zou men haar die sluwheid waarlijk
niet toedichten.
Als verpleegster in het gesticht te Bloemen
daal, had zij kennis gemaakt met een verpleger,
zekeren D. Zjj verloofden zich, maar daar dit
in het gesticht niet veroorloofd is, vertrok
- bekl. en ging ty een harer gehuwde zusters
in huis wonen.
D. verliet na drie maanden mede het gesticht
en zou oen betrekking te Amsterdam zoeken.
Intusschen gingen zij te zamen, in de Albert
Cuypstraat op kamers wonen. D. kreeg eerst
een betrekking bij de mineraalwaterfabriek,
maar werd weldra weer ontslagen. Toen kwam
de nood en bedacht bekl. de volgende listige
handelingen. Zy ging naar den heerGeerling
en vroeg of zij op een akte van torgstelliDg
van een barer kennissen ƒ300 zou kunnen
krijgen.
Als borg gaf zy op een brigadier van de
Ryksveldwacht, cie met een zuster van D.
gehuwd is. Een tlanco akte van torgstelllog
met begeleidend schrijven werd nu door G.
aah den brigadier opgazonden, maar deze wilde
er niets van weten,,g^jide .dit aan bekl. en
zond baar het begeleidend schrijven terug,
terwijl by de blanco borgstelling aanhield.
Bekl. ging daarop met het begeleidend schrijven
naar V., den agent van G., en vertelde dat
de blanco-borgstelling zoek was geraakt,
waarom zy een andere vroeg. En dAt blanco
papier vulde zij nu verder in en onderteekende
het met den naam van den brigadier, waarna
si) f 300 ontving.
Toen dit eenmaal goed was gegaan, wilde
zü het een tweede maal op grooter schaal
beproeven. Zy vroeg nu f 1500 en gaf den
naam van een bekend bloemkweeker als torg
op. De blanco borgstelling werd weer afge
zonden, maar werd geretourneerd, daar bekl.
bij den bloemkweeker niet bekend was.
Bekl. zeide nu, dat het stuk by den vader
van den bloemkweeker terecht had moeten
komen, maar dat de zoon niet goed vond, dat
zijn vader zoo iets teekende en het daarom
had teruggezonden. Als bekl. nu zelf de borg
stelling moebt hebben zou zy die laten teekenen.
Toen z\j het stuk bad, liet zy een kleinen
jongen de handteekening van don bloem-*
kweeker schryven.
De heer G. deed de zaak echter goed onder
zoeken en toen kwam het bedrog uit.
Het bleek ook, dat bekl. haar verloofde had
wyegemaakt, dat zy f 16,000 bezat. Een
millloeneDjuffrouw in 't klein dus.
Bekl. bekende alles volmondig.
Als getuigen waren opgeroepen de kleine
jongen, twee schriftdeskun jigen, de vrouw van
den agent van G., de brigadier, de bloem
kweeker, de heer G. zelf en een zuster van
beklaagde.
Het O. M., waargenomen door mr. Bosch
van Oud Amelisweerd, eischte tegen oekl. een
janr en zes maanden gevaDgeDisstraf.
Mr. W. v. Gelder sprak een woord van ver
dediging. Uitspraak over 8 dagen.
In de Amsterdamsche volks
buurten zingen jongens en meisjes het volgende
straatlied:
Aan een touw, aan een touw
Chamberlain, Rhodes en zijn vrouw.
Ook afgewisseld door:
Chamberlain moet zakjes plakken,
Hi, ha, hol
By NaardeD is een jongen, die
de onvoorzichtigheid bad te naby de locomotief
van een stoomtram te ryden, daaronder ge
raakt, medegesleurd en ernstig gekwetst.
Men verwacht deze maand een
zeer schitterenden sterrenregen, van de zoo
genaamde Leoniden, zoo gebeeten omdat zy
van de streek van het sterrenbeeld den Leeuw
schynen uit te gaan. Om de 33 jaren, zoo
heeft men waargenomen, is de regen het
sterkst. In verschillende landen beeft men
zich gereed gemaakt tot omvangryke waar
nemingen. De directeur van de sterrenwacht
in Weenen, dr. Weiss, is roet vyf assistenten
naar Delhi, ia Hindostan, vertrokken, om daar
waarnemingen te doen. In Frankrijk zal men
o. a. trachten lichtbeelden te verkrijgen en
zullen ia den nacht van 15 en 16 dezer
luchtballons opstygen, in een van welke mej.
dr. Klumpke, de bekende assistente aan de
sterrenwacht by Parys en een specialiteit in
vallende sttxren, een plaats zal krygtn. Ook
in Straatsburg en Wellicht in andereplaatsen
zal men boog in de lucht waarnemingen
trachten te doen.
Te P a r a i s e e n z e v e n t i g j a r i g e
vrouw, een rytuig willende ontwijken, onder
een ander geraakt, met het droevig gevolg,
dat haar het hoofd letterlijk werd afgereden.
By Thouars zijn twee treinen in
botsing gekomen. De machinist en de stoker
zgn dood, zes reizigers ernstig gekwetst,
onder wie do afgevaardigde Cunéo d'Ornauo,
die beide beenen gebroken heeft.
Rechtzaken.
Het Hooge Militaire Gerechtshof deed deze
week o. m. uitspraak in de strafzaak tegen
N. H., oud 38 jaren, geboren te Grevenbicht,
wachtmeester te paard by de 3de divisie
Koninklyke maréchaussée, die in eerste
instantie door den krygsraad te Leeuwarden
tot een maand gevangenisstraf werd veroor
deeld wegens mishandeling en opzetteiyk-
wederrecbteiyk iemand van de vryheid be-
rooven en beroofd houden, gepleegd door een
ambtenaar, die daarby gebruik heeft gemaakt
van maebt, gelegenheid en middel hem door
z\jn ambt geschonken.
Met den krygsraad nam het Hof als bewezen
aan, dat genoemde wachtmeester op 7 Novem
ber 1898, des namiddags, den burger persoon
Salomon Bos, dien hjj verzocht had op zyn
bureel te Ambt-Almeloo te komen, aldaar
beeft ondervraagd over beleedigende uitlatingen
die Bos zich te zynen aanzien 20u hebben
veroorloofd; dat by toen een karwats (een
leeren ryzweep, als by de veld-artillerie in
gebruik) van den maréchaussée Nelissen heeft
gevraagd en ontvangen en daarmede Bos, nadat
hy hem had aangegrepen en ter neder geduwd,
beeft geslagen en mishandeld, waarna hy Bos
in het arrestantenlokaal heeft doen opsluiten
en gedurende twee uren opgesloten heeft
gehouden. Wat de te dier zake opgelegde
straf betreft, overwoog het Hof, dat deze niet
in verhoudiDg staat tot de zwaarte der door
bekl. gepleegde misdryven en dat by door het
plegen dier strafbare feiten ongeschikt is om
een ambt by de politie te bekleeden. 's Krygs-
raads vonnis werd in dien zin verbeterd en
bekl. veroordeeld tot zes maanden gevangenis
straf en ontzet van het recht om eenig ambt
by de politie te bekleeden gedurende vyf jaren.
By sententie van bet Hof is T. Van S.,
oud 28 jaren, geboren te Geldermaisen, mili
cien-plaatsvervanger 8tukryder by het l6te
regiment veld-artiilerie, veroordeeld tot acht
maanden militaire gevangenisstraf, met be
paling, dat die straf zal gi-rekend worden te
zyn ingegaan op 29 September 1899, wegens
het slaan van zyn meerdere in rang In tyi
van vrede, door in den avond van 31 Augustus
j. 1. op het Vreeburg te Utrecht aan den
sergeant van" het corps genietroepen Van de
Velde opzetteiyk eenige slagen op het gezicht
toe te brengen. De krygsraad te Arnhem had
hem deswege tot een jaar militaire gevangenis
straf veroordeeld.
Het younis tegen mr. Troelstra.
Het arrest van het hof in de zaak van
mr. Troelstra luidt als volgt:
„Het hof te 's-Gravenhage, gehoord den
adv.-gen. mr. Reitsma namens den proc.-gen.
in zyn requ'sitoir, strekkende: dat het
hof het voDni3 van den eersten rechter zal
vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het
den beklaagde ten lasto gelegde wettig en
overtuigend bewezen zal verklaren, hem
mitsdien zal schuldig verklaren aan smaad,
gepleegd tegen een ambtenaar, ter zake van
de rechtmatige uitoefening van diens be
diening en hem te dier zake zal veroor-
deelen tot vier maanden gevangenisstraf, een
en ander met toepassing van art. 261 en
daarmee in verband art. 267 Wetb. van
Strafr.
Alle formaliteiten, by de wet voorgeschre
ven, ia acht genomen zynde:
Overwegende dat de behandeling dezer
zaak in hooger beroep, ook na het aldaar
gehouden getuigenverhoor, het hof tot geen
andere beschouwingen dan die des eersten
rechters heeft geleid, wat betreft het wettig
en overtuigend bewezen verklaard zyn der
ten laste gelegde feiten en van de schuld
van beklaagde daaraan, mitsgaders wat de
qualificatie aangaat, die aan die bewezen
feiten is gegeven, terwyi het hof zich
vereenigt met de gronden, waarop die beslis
singen des eersten rechters steunen en die
tot de zyne maakt;
overwegende dat het hof de zienswyze
van den eersten rechter Diet deelt, wat de
vraag betreft of beklaagde klaarblykeiyk
heeft gehandeld in het .algemeen belang;
overwegende dienaangaande dat beklaagde
heeft beweerd, den officier van justitie te
Leeuwarden met opzet op bovenvermelde
wyze te hebben gesmaad, opdat te dier zake
een strafvervolging tegen hem zoude worden
ingesteld en hem daardoor da gelegenheid
zoude worden verschaft, getuigen onder eede
te doen hooren over de in 1895 te Britsum
plaats gehad hebbende inbraak by G. Haitsma,
voor welk misdryf de gebroeders Hogerhuis
zyn veroordeeld tot gevangenisstraf, uit welk
getuigenverhoor zou kunnen voortvloeien, dat
de gebroeders Hogerhuis niet de schuldigen
wareD, zoodat daarin aanleiding zoude kunnen
worden gevonden om een nieuw onderzoek
in die zaak in te stellen, terwyl daarvan het
gevolg zou kunnen zyn een revisie van het
tegen gonoemde broeders uitgesproken arrest
en by alsdan niet gebleken schuld van de
veroordeelde hun ontslag uit de gevangenis
dat hy beklaagde zich dus by zyne hande-
liog nl. het smaden van voornoemden amb
tenaar beroept op het algemeen belang,
dat daardoor zou worden bevorderd, nl. het
niet in de gevangenis laten van personen
die onschuldig gevangenisstraf ondergaan; dat
het hof aanneemt, dat dit laatste werkeiyk
oen algemeen belaDg is en dat de beklaagde,
toen by den officier van justitie smaadde,
tevens htt oog had op dit algemeen belang;
overwegende, dat evenwel het hof van oor
deel is, dat de bepaling van artikel 261 al. 3
van hot Wetboek van Strafrecht niet ten doel
heeft, deze wyze van optreden te beschermen;
dat toch, blykens de geschiedenis van het
ontstaan van voormeld voorschrift, de be
doeling deze is geweest, dat er geen smaad
noch smaadschrift zouden zyn, indien hy, die
de objectief beleedigende uitdrukkingen ten
aanzien van iemand bezigt, zulks klaarblyke
iyk doet, niet met het oogmerk om dezen te
grieven, maar om het publiek ten aanzien
van dien persoon en zyn daden in te lichten,
opdat men niet 20u schromen, een en ander
mee te deelen, indien het algemeen belang
door die mededeelingen wordt gobaat;
overwegende dat, wanneer men nu uit dit
oogpunt den aan den officier van justitie
aangedanen smaad beschouwt, van een dergeiyk
geoorloofd oogmerk niets is gebleken;
dat toch dat algemeen belang niet gediend
werd door de med'edeeling van de ten laste
gelegde daden, waarvoor niet het minste bewys
werd aangevoerd, en die niet werden geopen
baard om het publiek tegen den dader te
waarschuwen, maar ter bereiking van een
geheel ander, zeer verwyderd oogmerk, geiyk
hierboven is uiteengezet; dat dan ook de
voorgebrachte getuigen in dit zelfde stelsel
van den beklaagde niet hobbon gediend om
do aanklacht van hem togen den ambtenaar
waar te maken, (nl. de aanklacht van opzet-
telyk onwaar te zyn geweest) maar om te
getuigen ten gunste van de gebroeders Hoger
huis on derhalve ter bereiking van datzelfde
verwyderde oogmerk;
dat dit oogmerk wèl als element kan dieoen
voor de toemetiDg der op te leggen straf,
maar niet tot grondslag kan strekken voor
de beslissing, dat hier klaarblykeiyk is gehan
deld in het algemeen belang, loodat geen
smaad zoude bestaan;
overwegende daarenboven, dat, geiyk reeds
door de rechtbank is beslist en door het bot
is overgenomen, beklaagde geenszins heeft
aangetoond, zelfs niet aannemeiyk heeft ge
maakt (zynde daarvan ook op 's hofs terecht
zitting uiot8 gebleken), dat die ambtenaar zich
schuldig gemaakt heeft aan opxetteiyke
onwaarheid, op de wyze als door den beklaagde
op de meeting is uiteengezet;
dat nu evenzeer uit de geschiedenis van
de bepalingen van den onderhavigen titel van
het Wetboek van Strafrecht mag opgemaakt
worden, dat voor de toepasselykheid van het
derde lid van artikel 261 noodig ia het bestaan
van goede trouw by hem, die de beleedigendo
uitdrukkingen uitsprak of schreef in dien zin
nameiyk, dat deze redelyker wyze overtuigd
kon zyn, dat de geïncrimineerde daad was
gepleegd, van welke overtuiging op boven-
staanden grond al mede geen sprake kan zyn
overwegende dat het vonnis der rechtbank
derhalve ten aanzien van dit punt mo9t
worden vernietigd;
overwegendo dat by schuldig-verklaring
aan het den beklaagde primair ten laste
gelegde feit een onderzoek naar bet subsi
diair ten laste gelegde kan achterwego
blyven;
toepassende do artikelen 261, 267 en 10
van het Wetboek van Strafrecht;
gezien de artikelen 239, in verband tot
211 en 247 van het Wetboek van Straf
vordering
rechtdoende op hot hooger boroep;
bevestigt het vonnis, waarvan is geappel
leerd voor zoover betreft het wettig en over
tuigend bewezon verklaard zyn der ten laste
gelegde feiten en van de schuld van be-
beklaagde daaraan, mitsgaders wat de quali
ficatie aangaat, die aan die bewezen feiten
is gegevon;
vernietigt het vonnis wat het overige
aangaat;
en te dien aaozien opnieuw recht doende;
verklaart den beklaagde mr. Pioter Troelstra
schuldig aan het misdryf van smaad, aan
gedaan aan een ambtenaar, ter zake van do
rechtmatige uitoefening zyn bediening;
veroordeelt hem te dier zako tot een
gevangenisstraf voor den tyd van één
maand.
2)
De blik der jonge vrouw bleef van hem
afgewend. Maar kleurde misschien de weer-
schyn van zyn liefdesgloed haar anders bleeke
wangen? Hy zag het niet. Dit onderhoud was
beslissend voor hem. Een sirocco geiyk, woei
de storm zyner liefde over haar heen. En
eindelyk smeekte hy haar, nu zy alles wist,
over zyn iot te beslissen, hem gelukkig of
ongelukkig te maken, hem te zeggen of hy
hopen moebt, dat zy zyn vrouw, zyn Renata
wilde worden.
Zy haalde diep adem. Toen zag se hem
treurig aan en schudde het hoofd.
Hy sproDg uit zyn gekoielde houding op
en keek haar met verwilderden blik aan.
„Renata l Neen ik wil het niet begrypen 1
Ge hebt niet „neen" gezegd je hebt myn
liefde niet van je afgeworpen. Het is niet
mogelyk
„Ja! En ge zult u aan die gedachte moeten
gewennen," viel zy hem ernstig in de rede.
„Renata l wat zal er dan van my worden I"
Snikkend verborg hy het gelaat in de handen.
„Kom, Erwin, wees toch verstandig en
gedraag je niet als een kind een groot
kind van drie en twintig jaar, dat men zyn
mooiste stuk speelgoed afneemt."
Hy liet de armen zinken en zag met een
uitdrukking van bitteren weemoed op haar
néér.
„Myn liefde, myn hoop, myn verlangen
hebben dieper wortels, Renata. Deze liefde is
met my opgegroeid als een stroven naar het
edelste en schoonste. Zelfs toen gy trouwdet,
bleef myn liefde bestaan, ofschoon de hoop
op uw bezit vervlogen was. Zy behoedde my
voor al wat slecht en gemeen is, spoorde my
aan tot ernstig denken en handelen. En toen
uw man stierf.... had ik een gevoel als had
ik vleugels gekregen Ik werd nog viytiger,
energieker, want ik wilde uwer waardig
worden. Ge zult my dus moeten toegeven,
dat ik niet gewoon ben te handelen als een
kind - en ook een man kan door zyn smart
overweldigd worden, wanneer zyn hoop op
het bereiken van zyn eenig levensdoel ver
pletterd wordt."
Met over elkaar gekruiste armen stond hy
voor haar, ernstig, diep ontroerd, en op dit
oogenblik verschilde hy zoo geheel van het
bloedjonge, opgewonden menschenkind, dat
aan zyn eerste smart onder luide weeklachten
heeft lucht gegeveD, dat Renata onwille
keurig de oogen neersloeg voor zyn ver-
wytenden blik.
„Ik geloof zeker, Erwin, dat gy zwaar ïydt
onder deze teleurstelling," sprak zy zacht.
„Ik - moet bekennen, dat ik niet gedacht
heb, dat gy de zaak zoo ernstig opnaamt.
Aan de oprechtheid van uw gevoelens heb
ik nooit getwyfeld; maar ik meende reden
te hebben aan de standvastigheid uwer liefde
te moeten twyfelen en die twyfel bestaat by
my ook thans nog."
„Ei wat is de oorzaak, Renata?''
„Uw jeugd, ErwiD. Gy kent de wereld en
uzelven nog veel te weinig. Wat kennis en
ontwikkeling betreft, zyt gy den meesten van
uw standgenooten ver vooruit; maar in uw
hart zyt go nog een onervaren kind. Erwin,
zyt gy dan werkeiyk overtuigd, dat uw
karakter volkomen ontwikkeld is? Dat ge
Diet meer veranderen zult? Het is jammer
geweest voor u, dat ge my nooit geheel uit
het oog hebt verloren. Daar onze ouders
reeds bevriend wareD, onze landgoederen aan
elkaar grensden en het kasteel, dat ik na myn
huwelyk bewoonde, in de nabyheid der
residentie lag, waar gy hebt gestudeerd,
hebben wy onafgebroken met elkander ver
keerd. Ge kunt dus onmogeiyk gissen of oen
scheiding van eenige jaren geen verandering
in uw gevoel zou gebracht hebben. Of gy
niet aan een andere dan aan Renata de voor
keur zoudt gegeven hebbeD."
„Nooit!" riep by. „Maar beantwoord my
één vraag: Indien ik na een afwezigheid van
jaren tot u terugkeerde met dezelfde liefde
in het hart, zoudt gy dan die liefde kunnen
beantwoorden? Zoudt ge myn vrouw dan
willen worden?"
„Ik houd ook thans van je, Erwin, als van
een broer; maar ik kan my je als myn echt
genoot niet voorstellen; dat moet ik eerlyk
bekennen," antwoordde ze, zonder hem aan
te zien. „Begrypt ge dan niet, Erwin, dat dit
huwelyk belacheiyk zou wezen? Een weduwe
van zeven en twintig kan toch niet trouwen
met een jongen man van drie en twintig, die
pas van de academie komt!"
„Het oude liedl" riep hy. „Altyd weer die
ongelukkige vier jaren."
„Vier jaren, die my er op wyzen, dat ik
een oude vrouw van veertig ben, wanneer
gy zes en dertig, dus in den vollen bloei van
uw leven zyt."
„Het zyn dus alleen die vier jaren, welke
ons scheiden, Renata. De innige liefde van
een man, die niet alleen de vergankelyke
bekooriykheden bewondert, maar het karakter,
het geheele wezen der vrouw bemint, beteekent
dus Diets, wanneer by vier jaar jonger ls
dan zy, terwyi hy gaarne tien jaar van zyn
leven geven zou als by het verschil daarmede
kon wegnemen."
„Wees niet zoo verkwistend, vriendl" riep de
gravin. „Maar het zou u trouwens weinig helpen
want ik ben van oordeel, dat de man minstens
tien jaar ouder zyn moet dan de vrouw.
Dan zou ritmeester Horst, uw trouwe,
onvermoeide vereerder, juist voor u passen.
De benydenswaardigo heeft den gewenschten
leeftyd, ja zelfs twee jaar meer: hy is negen
en dertigZyn liefde neemt ge wel ernstiger
op dan de myne, Renata?"
„Misschien," antwoordde ze zenuwachtig.
„Ik weet het niet. Ik heb daarover nog niet
nagedacht. Maar hot blyft by wat ik u gezegd
heb. Geef my uw arm, Erwin. Liten we een
eiDd aah dit onaangename gesprek maken en
tracht verstandig te zyn. We moeten ons
haasten. Gy zyt niet jong genoeg," voegde
ze er lachend by, „om te verhoeden, dat
kwade tongen zich met ods bezighouden.
"We kunnen niet ver meer vaa het doel van
onzen tocht zyn. Ik ben van plan my onder do
bescherming van den gecsteiyke te Btellen.
Ik wil u hot aardige tuintje laten zien, dat
hy in deze wildernis heeft aangelegd, en ik
verheug mij ook op oen babbel-uurtje met
zyn zuster, juffrouw Amanda."
Gravin ReData Roncourt stond op een bal
kon van het kasteel haars vaders. Zy,leunde
over de balustrade eu zag peinzend voor zich
uit. Zy vertoefde, evenals ieder jaar, eenige
maanden by haar gryzen vader.
Graaf Umenborst bad vier kinderen gehad,
waarvan alleen Renata in het leven was go-
bleven. De oudste zoon had, evenals do vader,
in het Oostenrykscho leger gediend en waa
by Sadowa gevalleo. Een dochtertjo had hy
verloren, toen ze zeven jaar was. De jongste
zoon was met toestemming van don vader
in afzondering gaan loven.
Nu en dan bezocht de jonge graaf Ilmoi.-
horst, of eigeniyk pater Roman, zooals hy
zich thans noemde, het vadorlyk kasteel; maar
meestal bevond hy zich te Rome, en zyn
eenige streven was om oen nuttig lid zyner
orde te worden. De vader voelde by ieder
bezoek, dat ook doze zoon niet meer van hom
was, maar aan de Kerk toebehoorde. Een
kinderziekte ontroofde hem ten slotte den
laatsten erfgenaam van zyn groot fortuin;
als byzelf stierf, zou een deel er van komen
aan zyn dochter, de weduwe van graaf Ran-
court, en het overige zou vervallen aan dé
orde, waartoe zyn zoon behoorde.
{Wordt vervolgd).