N°. 12176 I>oiicIei'«lag 2 November. A0. 1899 I§eze feourant wordt dagelijks, met aitzoaderiag vaa (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. De kanten zakdoek. PELTS DEZER COURANT; Voor Lolden per 8 maanden. 1.10. Franco per post ••«%«-% t> -*. 1.40. Afzonderlijke Nommers v o 0.05, PRIJS DER ADYEBTEHTLËNt Van 1—6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte Voor hot incasseeren buiteD de stad wordt f 0.06 berekend. Tweede Blad. In een tweede artikel over de leg er ont werp en (van het eerste maakten we reeds melding) merkt de Arnhemsche Courant op, dat de minister van oorlog zich voor leger- organisatie by de wet verklaart en do minister van marine in do memorie van toelichting op zyn begrooting een plan ontvouwt omtrent de inrichting onzor maritieme strijdkrachten, waarop niet de wettelijke sanctie der Volks vertegenwoordiging wordt gevraagd. Het is, «egt het blad, zeer goed mogelijk, dat er voor deze tweeërlei strooming in „het gevoelen der Regeering" deugdelijke redenen bestaan, maar tot op dit oogenblik zijn die nog niet geopenbaard. Daarna spreekt de Arnhemsche Courant over de regeling, die de Minister thans voorstelt van het eerste der drie deelen, waaruit naar zijn plan de landmacht zal bestaan, nl. leger, landweer en landstorm. Het leger zal bestaan uit een veldleger, na volledige mobilisatie ter sterkte van 45,000 maD, behalve een reserve- infanterie-divisie; uit bezettings- en bewa- king8-troepen ter sterkte van 27,000 man, zonder de hulpdiensten, en uit een aanvul- lings-reserve, welker sterkte wordt voorgesteld, met inbegrip van 150 man administratie- troepen, op 5150 man per jaarlijksche lich ting. Zoo zou een jaarlijksche lichting noodig zijn van 17,500 man. De Minister brengt in herinnering, dat toen in 1861 de jaarlijkeche lichting op 11,000 r"i werd gesteld, hieraan tot grondslag strekte het oorspronkelijk voorstel der toenmalige Regeering om het jaarlyksch contingent te bepalen op 1 man op de 300 zielen. Past -men dezen maatstaf by het tegenwoordig be volkingscijfer toe, dan zou thans werkelijk de lichting ongeveer 17,000 man moeten zijn. Men kan, zegt de Arnh. Ct., met de juist heid dezer berekening volmondig instemmen en toch twijfelen, of zij den gewenschten in druk zal maken. Want „het is toch ook waar, dat sedert 1861 het bevolkingscijfer slechts geleidelijk is vermeerderd, dus de persoonlijke last van den militieplicht van lieverlede is verlicht, terwijl bij invoering der ingediende wetten het contingent plotseling van 11,000 op 17,500 wordt verhoogd". Maar de Arnh. Ct. heeft tegen de verhoo- giog geen bezwaar. Vooreerst omdat zy een deugdelijke inrichting onzer weerbaarheid on afwijsbaar noodzakelijk acht. En voorts wegens do verzachtende omstandigheden, dat de eerste oefeningstijd voor verreweg het grootste deel van het contingent (de onbereden wapenen) ..verkort wordt van 12 maanden op 8'/» maand; dat de eerste oefeningstijd der aanvullings- reserve (5200 man van elke lichting) op slechts 4 maanden is gesteld nog daargelaten de •-andere daarbij voorgestelde faciliteiten en eindelijk, dat de dienst bij de schutterij wordt opgeheven, welke wel geen zware last moge zijn, maar dan toch voor zeer veel ingezetenen een hoogst onaangename en daarbij vrijwel nuttelooze plagerij is. De diensttijd van 15 jaren - 8 jaar bij de militie en 7 by de landweer - zegt, naar de Arnh. Ct. oordeelt, de Minister terecht, „kan niet geacht worden ,zwaar te zullen drukken, als men in het oog houdt, dat zy eigeniyk overeenkomt met den bestaanden toestand, waarby de schutterplicht tot het 35ste levens jaar duurt, zich aansluitende aan don militie plicht, welke in het 20ste levensjaar aanvangt. In vergelyking met den diensttijd in andere, met name kleine Staten, is de hierboven ge stelde] tydduur zeer zeker niet als buitenge woon lang te beschouwen. In Zwitserland toch duurt de dienstplicht 24 jaar, in Dene marken 16 'Jaar, in België 13 jaar, gepaard aan dienst by de burgerwacht tot hit 50ste levensjaar, in Roumenië 25 jaar." Een allergelukkigste vondst van den Minister vindt de Arnh. Ct. het denkbeeld, om in vredestyd de mannen der aanvullingsreserve tot oefening te doen oproepen in den regel in de wintermaanden, zoodat zy in de plaats treden van het zoogenaamd „biy vend gedeelte", zoolang die aanvullingstroepen nog niet vol doende geoefend zyn, „dus van 15 November tot einde December" en voor de volgende lichting, namelyk van 15 Maart tot circa half Juli", stelt de Minister zich mede voor, dat in die behoefte kan worden voorzien door de oproeping van oudere lichtingen der aan vullingsreserve voor herhalingsoefeningen. In hoever dit herhaalde va-et-vient van steeds andere manschappen onder de wapenen in ruim één jaar tyds uit militair oogpunt mogeiyk ie, zegt de Arnh. Ct. niet te kunnen beoordeelen. Maar bestaat daartegen geen over wegend bezwaar, dan pryst zy dit denkbeeld, daar het belangryke verlichting van de per- sooniyke lasten geeft door die over meer schouders te verdoelen. Met geiyke ingenomenheid begroet zy een ander denkbeeld van den Minister, betreffende do vorming dezer aanvullingsreserve. Hy wil nl. voor de voor korte oefening in te ïyven lotelingen ook vrywilligers toelaten, die zich, op overeenkomstige wyze als voor het reserve kader geschiedt, verbinden, om, onverminderd de wetteiyke verplichtingen, welke als zoo danig op hen rusten, voor den tyd van zeven jaren by het reservepersoneel der landmacht te dienen en daarvan byna zeven maanden onder de wapenen door te brengen. Tot deze verbintenis zullen alleen worden toegelaten jongelieden uit den werkenden stand, die door handenarbeid in hun onderhoud voorzien, indien zy zich tot het aangaan van die ver bintenis aanmelden vóór 1 Januari van het jaar hunner inschryving voor de militie. Ver mits aan zoodanige verbintenis recht op vry- stelling van den dienst by de militie kan worden ontleend en de daaruit voortvloeiende dienstvervulling grootendeels in de winter maanden plaats heeft, laat het zich aanzien, meent de Minister, dat velen, met prysgeving van de onzekere kans op vryioten, gebruik zullen maken van deze gelegenheid om aldus hun dienst te volbrengen en daardoor hun belangen te behartigen. Met deze regeling wordt, naar de Arnh. Crt. aanmerkt, inderdaad een dubbel voordeel ver kregen. Ten eerste neemt zy het bezwaar weg, waaraan uit het oogpunt der gelykheid door velen „niet geheel ten onrechte" groote beteekonis wordt gehecht, dat aan de zonen der meergegoeden door den vrüwilügen dienst by het reservekader voorrechten en faciliteiten worden toegekend, welke wegens gebrek aan voldoende kennis buiten hun schuld de zonen der mindergegoeden niet deelachtig kunnen worden, omdat zy ook voor dezen by vrywilligo dienstverbintenis zekere niet onbelangryke voorrechten in het leven roept. En in de tweede plaats wordt voor don werkman daardoor de militaire dienst zoo weinig drukkend mogeiyk gemaakt, èn door den korten oefeningstyd van slechts 4 maanden en tweemaal 6 weken herhalingsoefeningen, èn door den dienst te doen vervullen in den voor velen hunner schralen wintertyd, als er zooveel minder werk dan in den zomer voor hen te vinden is. Men zal moeten erkennen, meent de Arnh. Crt., dat zy het recht had deze regeling onder „de verzachtende omstandigheden" te noemen. Omtrent een Haagsch arrest lezen w(j in de Haagsche Courant: De overweldigende gebeurtenissen in Zuid- Afrika leiden in de laatste dagen begrype- ïykerwysj haast aller aandacht derwaarts af. By de kranten is het nog erger: dadr wor den ook plaatsruimte en werkkracht door den Holland8chen worstelstryd grootendeels in beslag genomen. 0q8 moge dit tot verontschuldiging strek ken, dat wy nog nalieten te verklaren, dat het arrest van het Haagsche Gerechtshof, waarby met vernietiging van de vryspraak der rechtbank mr,. Tioelstra werd veroor deeld, en nog wel tot gevangenisstraf, o. i. is èn onrechtvaardig èn voor het algemeen belang nèg orger onstaatkundig. Hier schynt hot bekende Fransche gezegde ten volle toepasseiyk: Hst is erger dan een misdryf, het is een onhandigheid. Ten volle stemmen wy in met het Utrechtsch Dagbladwaar dit blad onder uitdrukke- ïyke verklaring, dat het niet alleen de sociaal democratie, maar zelfs al de democratie een ramp acht voor staat en maatschappy 8chryft: „Met ontsteltenis zullen velen hebben ver nomen, dat de heer Troelstra door het ge rechtshof te 's-Gravenhage is veroordeeld tot een maand gevangenisstraf. „„Noch smaad, noch smaadschrift bestaat „voor zoover de dader klaarbiykelijk heeft „gehandeld in het algemeen belang", ver klaart het Witboek van Strafrecht. „Is het dan, anders dan de rechtbank te 's-Gravenhage oordeelde, niet in het alge meen belang, zoo men tracht, onschuldigen uit de gevangenis te verlossen? „Yoor zoover men dit arrest verklaren kan, waarvan de verklarende motievon nog ont breken, zal men wellicht moeten aannemen, dat volgens het hof de heer Troelstra in zyn uitdrukkingen verder is gegaan dan in het algemeene belang noodzakeiyk was. „Dat ware dan een feiteiyke opvatting, waaromtrent het mo9iiyk valt te twisten. „Men zal echter nu wel spoedig hooren, dat dit arrest is gegeven op politieke motieven. „Welnu, dat gelooven wij niet. „Want indien politieke motieven by dit arrest hadden voorgezeten, dan ware het zoo on-politiek mogelijk. „Niets ware minder politiek, dan den man, die met onvergeiykeiyk talent en bovenmen- scheiyke zelfopoffering, evonals Ecnile Zola, het herstel eener rechtsdwaling zich tot taak heeft gemaakt, die, evenals Emile Zola, zyn fier „j'accnse" in do wereld heeft geslingerd, nu ook, evenals Emile Zola, te straffen met ongeövenredigd strenge straf. „Politiek beschouwd, zou het arrest koren zyn op den molen der sociaal-democratie. „Mr. Troelstra heeft reeds te roemen op buitengewone inspanning voor de zaak, waar voor hy zyn leven heeft gegeven; misken ning bleef hem ook niet gespaard; maar hem ontbrak nog de martelaarskroon. Het hof te 's-Gravenhage heeft hem die thans toegekend. „Tenzy wellicht de Hooge Raad termen mocht vinden, het arrest te vernietigen. „NoeD, uit politieke overweging heeft het gerechtshof zeker niet gehandeld, geiyk wy ook niet zouden mogen onderstellen. „Grooter goed in een Staat is er niet, dan de Gerechtigheid. „En grooter verdienste kan een burger zich jegens den Staat niet verwerven, dan door de Gorechtigheid, al3 zy ernstig gevaar loopt, te dienen. „Dat heeft de heer Troelstra gedaan. „Zonder hem zou een rechtsdwaling onher- steld gebleven zyn. „Dank zy zyn onvermoeide inspanning, dank zy hem alleen, is thans het herstel dier dwaling mogeiyk. „Hy heeft in zyn proces de nieuwe feiten, onder eede bevestigd, geleverd, die noodig waren voor de revisie evenals Emile Zola in het zyne. „Evenals kolonel Picquart heeft hy door geduldige nasporingen der waarheid don weg gebaandl „Het is mogeiyk, dat daarby zyn woord een oogenblik zyn gedachten is voorbyge- scbreden; ofschoon hy scherp wezen moest, omdat men andbrs besloten was, hem niet te hooren; ofschoon hy zich wilde doen vervolgen en daartoe dón aanwezigen veld wachters zyn woorden in het zakboek dic teerde, omdat in den toenmaligen stand der zaak geen ander middel hom restte, zyn ge tuigen onder eede te doen hooren. „Wy willen tusschen rechtbank en hof niet beoordeelen, of op do schaal van bet strenge recht dat moest gewraakt. „Maar in ons volk, by hoog en laag, leeft ongeschreven het gevoel voor Gerechtigheid. „Dat gevoel h6eft ons doen juichen en hartelyke sympathie doen toewuiven aan Emile Zola en George3 Picquart. Laat dan datzelfde gevoel der reine Gerechtigheid ten onzent niet vergeten om op elke gepaste wyze hulde en sympathie toe te brengen aan den Diet minder nobelen stryder: mr. Troelstra!" De Landman schryft: Onlangs werd ons door den heer Ky lstra, ex-predikant te Rottevalle, medewerking ge vraagd om met hem en eenige anderen een tuinbouwkolonie op te richten. Hoewel ten volle instemmende met dit denkbeeld, het nut en de noodzakoiykheid er van erken nende, konden wy, na uitvoerige briefwisse ling, hot evenwel niet eens worden omtrent het beginsel, meer byzonder betrekking hebbende op den klassenstryd, en gaan wy, dus niet met hem mede. Het is echter daar door, dat wy met de hoofdzaak bekend zyn gewordeD, wat die kolonie betreft, wat we, na de verschillende berichten in do bladeD, Diet ondienstig vinden, onzen lezers mede to deelen. Het doel van do kolonie is, te leven in onderlinge broederschap, naar het leven van Jezus, zooals dit in de statuten is vermeld, en wat de naam der kolonie „Internationale Broederschap" ook aanwyst. In de kolonie zal geen sprake van dwang zyn, dan alleen van den dwang der rede. Yryheid van arbeid, van genieten in onderling samenleven. Door tuin- en ooftbouw zal men trachten, in de behoeften te voorzien; en aangezien de vegetarische leefwyze zal gevolgd worden, zal er in geen geval veeteelt beoefend wordon. De bebouwing van den grond zal geschieden door doelmatige bewerking en bemesting met kunstmest en groenbemesting. De middelen om tot de oprichting en evon- tueele uitbreiding te geraken, zijn on worden verkregen door schenking, dus zonder rente last. Hy, die do kolonie wenscht te verlaten, verbeurt allo recht op de goederen. Ontbinding van de kolonie geschiedt alleen met algeme9ne stemmen, terwyi do goöderen dan onder do laatst overbiyvenden verdeeld zullen worden. Mot November zal men beginnen, op een daartoe reeds aangekocht terrein, aan de tramiyn tusschen Laren en Blaricum, t6r grootte van ongeveer 15 H.A., waaronder ongeveer 4 H.A. eiken hakhout. Het is een hooge zandgrond; voor hot overige, op een klein gedeelte na, in cultuur. Een groot huis zal daarop worden gebouwd, hetwelk, benevens een gemeeDschappeiyk lokaal voor vyf gezianen, een woning zal bevatten. Als eerste deelnemers zyn ons by name bekend: twee landarbeiders met hun gezinnen, een alleenloopend persoon, ook landarbeider, een predikant mot zyn gezin, een behanger, een student in do theologie, een bakker met zyn gezin, een diamant werker en een weduwe; terwyi prof. J. Van-( Rees zich in de nabyheid metterwoon zal vestigen, ten einde ook zyn vryen tyd in de kolonie te kunnen doorbrengen. Meerderen zyn nog gereed om ook medo te doen; maar voorloopig is er geen plaats meer. Allen zyn aanhangers van TolstoL Het zal ons benieuwen, zegt het landbouw blad, hoe het dezen mannen der praktyk zal gaan. In elk geval gelooven wy, dat deze i) Wie, lange jaren geleden, toen de post wagens nog het vervoermiddel waren, het oude, sombere bisschopsstadje Paderborn bezocht, en er korter of langer tyd wilde blyven, ver zuimde niet zyn intrek te nemen in het in geheel Westfalen beroemde hotel „De Romeinsehe Keizer," by verkorting „De Post" genoemd. De eigenaar van dit druk bezochte hotel was -toentertyd in het jaar 40 „de oude Dal trop," die met zijn nog steeds knappe, eerbied waardige echtgenoote op een vyfeigjarig be staan als hotelhouder en postmeester terugzag en een der meest geziene en meest gegoede bewoners van het stadje was. Toen de postmeester en zyn vrouw het ouderwetsche, spitsgegevelde huis betrokkeD, werd er algemeen verteld, dat er yzeren balken op lagen. En „Do Romeinsehe Keizer" dankte zyn bloei, zyn eigenaar zyn rykdommen niet allsen aan de activiteit van den waard en zyn vrouw. D9 geheele stad wist al jaren lang te vertellen, dat „De Romeinsehe Keizer" een tyd lang een talisman achter zyn muren verbor gen had gehouden, die op geheimzinnige wijze heengegaan was, en dat de oude Daltrop aan dit geheim, waarover hy, evengoed als zyn anders zoo spraakzame gemalin, steeds het 'stilzwygen bewaarde, zyn vermogen en het buitengewoon groote geluk zyner dochter te danken had. Wel is waar moesten de vriendinnen der gryzo waardin, als ze al breiende hun kopje koffie slurpten, bekennen, dat juffrouw Suzanna, de eenige dochter van den postmeester, de mooiste „brunette" was, die vier en veertig myien in den omtrak te vinden was, maar ze zou toch om haar mooi gezichtje alléén geen graaf gekregen hebben! Aan die prachtige party zoo iets schitterends was In de bur- geriyke kringen van het stadje nog nooit voor gekomen was ze geholpen door die geheim zinnige geschiedenis, welke, vreemd genoeg, de familie van den postmeester in verband bracht met een gewichtig staatsgeheim. Want het kon toch onmogelyk zuiver toegegaan zyn, toen de „betooverde prins" plotseling in het kleine, burgeriyke stadje kwam opdagen. Doch wat toentertyd tot de avontuuriykste onderstellingen en tot halsbrekerig gepeins der bewoners van Paderborn aanleiding gaf, werd na den dood van den postmeester op het gebied buitengewoon gewichtige geschiedkundige ont hullingen gebracht, toen de zwager van den overledene, meester Veit Dietrich, de oDgeloof- lyke gebeurtenissen in den huize Daltrop, tot groote stichting en tot groot nut zyner aan dachtig luisterende medeburgers, van den sluier der geheimzinnigheid ontdeed. Die geleerde be9r kon heel goed op de hoogte zyn der gebeurtenissen, aangezien hij als jonggezel jaren lang in huis was geweest by zyn zuster Therese Daltrop en zoo getuige was geweest van de raadselachtige gebeurte nissen, die op den eersten November 1799, den avond van Allerheiligen, plaats hadden gegrepen. Op dien avond wilden de postmeester en zyn vrouw de laatste gasten waren klok slag elf naar huis gegaan - juist naar bed gaan, toen luid hoorngeschal hen terugriep Daar de gelagkamer. Een extra-postwagen zoo laat werden ze gewooniyk niet meer verwacht bleef voor het huis stilstaan. Uit het rytuig stapte in de eerste plaats oen dichtgesluierde vrouw, die dadelyk naar binnen ging en eenige kamers bestelde. Twee andore vrouwen, waarvan de een heel voorzichtig een pakje op haar armen droeg, volgden de gesluierde dame op den voet en wel in de eer biedige houding van kameniers. Juffrouw Daltrop bracht de reizigers naar de mooiste kamers van het geheele hotel. Terwyi de waardin de kaarsen op tafel aan stak, was de gesluierde dame uitgeput op een sofa neorgevallen en had haar kameniers beduid, dat ze in de andere kamer zouden blyven. Ze was dus alleen met juffrouw Daltrop. Ofschoon de vreemde dame haar voile niet opsloeg, zag de waardin toch heel goed, dat ze erg bleek was, iets buitengewoon gedistin geerds had, en slechts met moeite het trillen barer lippen bedwong, terwyl ze aldus begon: „U hebt geen kinderen, madame?" Men hoorde dadelyk aan haar uitspraak, dat zy een Zuid-Duitsche was. De waardin was ietwat verbaasd over die onverwachte vraag en antwoordde haperend: „Neen, mevrouw, helaas niet." „Neemt u me dat indringen in uw familie- ar ngelegenheden niet kwalyk," vervolgde de v ee Lde darne. „Ik moest dat eerst weten, voor Jat ik het wagen kon het moeiiyko woord uit te spreken, dat my op de lippen zweeft." De klank harer stom verried zooveel ziels angst, dat de goedhartige juffrouw Daltrop, in een opwelling van diepgevoeld medeiyden, de fijne hand, die de vreemde slap liet neer hangen, in do hare nam. Die hand trilde heftig. „Spreek u het maar uit, mevrouw 1 Als ik u kan helpen, ik z^l heel graag alles doen, wat in myn macht staat." Do jonge vrouw stond zwygond op en deed de deur, die naar de andere kamer leidde, opeD. Een der twee vrouwen kwam op een wenk van haar de kamer binnen, legde het pakje, dat zy nog stoeds op haar arm droeg, op de sofa neer en ging oven zacht weg als ze gekomen was. De vreemde dame ging op haar knieën liggen en scboof den doek weg, waarin het pakje gewikkeld was. Een kreet van verbazing ontsnapte aan de lippen van de met spanning toekykende waardin: in het pak lag een slapend kindl De vreemde dame sloeg haar volle zoo ver op, dat ze haar lippen op het voorhoofd van het kleine wezentje kon drukken; het kind werd door haar luid, hartverscheurend gesnik wakker, sloeg zyn donkerblauwe oogen op en begon te huilen. Juffrouw Daltrop was de vreemde dame voor, nam den zuigeling op en wiegde het kindje onder het zeggen van lief- koozende naampjes in haar armen heen en weer tot het weer kalm sliep. Zy was op een stoel gaan zitten en drukte het kind teeder tegen zich aaD. De vreemde dame stond, over al haar leden rillend, voor haar; ze hield zich aan de tafel vast. „Zeg u eens," fluisterde zy, terwyl ze een poging deed om zichzelve te behoerachen, „zoudt u van uw kind af kunnen?" „Nimmer," antwoordde juffrouw Daltrop, „voor niets ter wereldl" „En ik moet van myn kind af, juist omdat; ik er zoo ontzettend veel van houd. Zoolang ik zijn moeder ben, is zyn leven geen oogen blik buiten gevaar geweest; en dat weet ik. Ik zou geen enkelen nacht kunnen slapen, zoodra de wereld, waartoe ik behoor, wist, dat dat kind het myne is. Slechts door hem^ van my af te doen, door er voor to zorgen, dat nimmer iemand zyn waren naam of zyn afkomst te wet6n komt, kan ik hom redden." „En u denkt, dat ik," zei juffrouw Daltrop, die met echt vrouwelyke intuïtie dadelyk raadde, wat de vreemde dame wilde, „dat ik dat kind een moeder zou kunnen zyn?" „U bespaart my door uw voorkomendheid hot verzoek, dat ik slechts noode had kunnen uitspreken, juffrouw Daltrop l Ik bon niet by toeval by u gekomen: een vriend van myn familie, een achtenswaardig man, heeft my naar u verwezen als naar een edele, een hooggestemde vrouw. Hy vertoeft op het oogenblik binnen de muren van deze stad; het is do bisschop Freiherr Yon Fürstenberp Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5