N°. 12176
I>oiicIei'«lag 2 November.
A0. 1899
I§eze feourant wordt dagelijks, met aitzoaderiag
vaa (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
De kanten zakdoek.
PELTS DEZER COURANT;
Voor Lolden per 8 maanden. 1.10.
Franco per post ••«%«-% t> -*. 1.40.
Afzonderlijke Nommers v o 0.05,
PRIJS DER ADYEBTEHTLËNt
Van 1—6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere
letters naar plaatsruimte Voor hot incasseeren buiteD de stad
wordt f 0.06 berekend.
Tweede Blad.
In een tweede artikel over de leg er ont
werp en (van het eerste maakten we reeds
melding) merkt de Arnhemsche Courant op,
dat de minister van oorlog zich voor leger-
organisatie by de wet verklaart en do minister
van marine in do memorie van toelichting op
zyn begrooting een plan ontvouwt omtrent
de inrichting onzor maritieme strijdkrachten,
waarop niet de wettelijke sanctie der Volks
vertegenwoordiging wordt gevraagd. Het is,
«egt het blad, zeer goed mogelijk, dat er voor
deze tweeërlei strooming in „het gevoelen
der Regeering" deugdelijke redenen bestaan,
maar tot op dit oogenblik zijn die nog niet
geopenbaard.
Daarna spreekt de Arnhemsche Courant over
de regeling, die de Minister thans voorstelt
van het eerste der drie deelen, waaruit naar
zijn plan de landmacht zal bestaan, nl. leger,
landweer en landstorm. Het leger zal bestaan
uit een veldleger, na volledige mobilisatie ter
sterkte van 45,000 maD, behalve een reserve-
infanterie-divisie; uit bezettings- en bewa-
king8-troepen ter sterkte van 27,000 man,
zonder de hulpdiensten, en uit een aanvul-
lings-reserve, welker sterkte wordt voorgesteld,
met inbegrip van 150 man administratie-
troepen, op 5150 man per jaarlijksche lich
ting. Zoo zou een jaarlijksche lichting noodig
zijn van 17,500 man.
De Minister brengt in herinnering, dat toen
in 1861 de jaarlijkeche lichting op 11,000 r"i
werd gesteld, hieraan tot grondslag strekte
het oorspronkelijk voorstel der toenmalige
Regeering om het jaarlyksch contingent te
bepalen op 1 man op de 300 zielen. Past
-men dezen maatstaf by het tegenwoordig be
volkingscijfer toe, dan zou thans werkelijk
de lichting ongeveer 17,000 man moeten zijn.
Men kan, zegt de Arnh. Ct., met de juist
heid dezer berekening volmondig instemmen
en toch twijfelen, of zij den gewenschten in
druk zal maken. Want „het is toch ook waar,
dat sedert 1861 het bevolkingscijfer slechts
geleidelijk is vermeerderd, dus de persoonlijke
last van den militieplicht van lieverlede is
verlicht, terwijl bij invoering der ingediende
wetten het contingent plotseling van 11,000
op 17,500 wordt verhoogd".
Maar de Arnh. Ct. heeft tegen de verhoo-
giog geen bezwaar. Vooreerst omdat zy een
deugdelijke inrichting onzer weerbaarheid on
afwijsbaar noodzakelijk acht. En voorts wegens
do verzachtende omstandigheden, dat de eerste
oefeningstijd voor verreweg het grootste deel
van het contingent (de onbereden wapenen)
..verkort wordt van 12 maanden op 8'/» maand;
dat de eerste oefeningstijd der aanvullings-
reserve (5200 man van elke lichting) op slechts
4 maanden is gesteld nog daargelaten de
•-andere daarbij voorgestelde faciliteiten en
eindelijk, dat de dienst bij de schutterij wordt
opgeheven, welke wel geen zware last
moge zijn, maar dan toch voor zeer veel
ingezetenen een hoogst onaangename en
daarbij vrijwel nuttelooze plagerij is.
De diensttijd van 15 jaren - 8 jaar bij de
militie en 7 by de landweer - zegt, naar de
Arnh. Ct. oordeelt, de Minister terecht, „kan
niet geacht worden ,zwaar te zullen drukken,
als men in het oog houdt, dat zy eigeniyk
overeenkomt met den bestaanden toestand,
waarby de schutterplicht tot het 35ste levens
jaar duurt, zich aansluitende aan don militie
plicht, welke in het 20ste levensjaar aanvangt.
In vergelyking met den diensttijd in andere,
met name kleine Staten, is de hierboven ge
stelde] tydduur zeer zeker niet als buitenge
woon lang te beschouwen. In Zwitserland
toch duurt de dienstplicht 24 jaar, in Dene
marken 16 'Jaar, in België 13 jaar, gepaard
aan dienst by de burgerwacht tot hit 50ste
levensjaar, in Roumenië 25 jaar."
Een allergelukkigste vondst van den Minister
vindt de Arnh. Ct. het denkbeeld, om in
vredestyd de mannen der aanvullingsreserve
tot oefening te doen oproepen in den regel
in de wintermaanden, zoodat zy in de plaats
treden van het zoogenaamd „biy vend gedeelte",
zoolang die aanvullingstroepen nog niet vol
doende geoefend zyn, „dus van 15 November
tot einde December" en voor de volgende
lichting, namelyk van 15 Maart tot circa
half Juli", stelt de Minister zich mede voor,
dat in die behoefte kan worden voorzien door
de oproeping van oudere lichtingen der aan
vullingsreserve voor herhalingsoefeningen.
In hoever dit herhaalde va-et-vient van
steeds andere manschappen onder de wapenen
in ruim één jaar tyds uit militair oogpunt
mogeiyk ie, zegt de Arnh. Ct. niet te kunnen
beoordeelen. Maar bestaat daartegen geen over
wegend bezwaar, dan pryst zy dit denkbeeld,
daar het belangryke verlichting van de per-
sooniyke lasten geeft door die over meer
schouders te verdoelen.
Met geiyke ingenomenheid begroet zy een
ander denkbeeld van den Minister, betreffende
do vorming dezer aanvullingsreserve. Hy wil
nl. voor de voor korte oefening in te ïyven
lotelingen ook vrywilligers toelaten, die zich,
op overeenkomstige wyze als voor het reserve
kader geschiedt, verbinden, om, onverminderd
de wetteiyke verplichtingen, welke als zoo
danig op hen rusten, voor den tyd van zeven
jaren by het reservepersoneel der landmacht
te dienen en daarvan byna zeven maanden
onder de wapenen door te brengen. Tot deze
verbintenis zullen alleen worden toegelaten
jongelieden uit den werkenden stand, die door
handenarbeid in hun onderhoud voorzien,
indien zy zich tot het aangaan van die ver
bintenis aanmelden vóór 1 Januari van het
jaar hunner inschryving voor de militie. Ver
mits aan zoodanige verbintenis recht op vry-
stelling van den dienst by de militie kan
worden ontleend en de daaruit voortvloeiende
dienstvervulling grootendeels in de winter
maanden plaats heeft, laat het zich aanzien,
meent de Minister, dat velen, met prysgeving
van de onzekere kans op vryioten, gebruik
zullen maken van deze gelegenheid om aldus
hun dienst te volbrengen en daardoor hun
belangen te behartigen.
Met deze regeling wordt, naar de Arnh. Crt.
aanmerkt, inderdaad een dubbel voordeel ver
kregen. Ten eerste neemt zy het bezwaar
weg, waaraan uit het oogpunt der gelykheid
door velen „niet geheel ten onrechte" groote
beteekonis wordt gehecht, dat aan de zonen
der meergegoeden door den vrüwilügen dienst
by het reservekader voorrechten en faciliteiten
worden toegekend, welke wegens gebrek aan
voldoende kennis buiten hun schuld de
zonen der mindergegoeden niet deelachtig
kunnen worden, omdat zy ook voor dezen
by vrywilligo dienstverbintenis zekere niet
onbelangryke voorrechten in het leven roept.
En in de tweede plaats wordt voor don
werkman daardoor de militaire dienst zoo
weinig drukkend mogeiyk gemaakt, èn door
den korten oefeningstyd van slechts 4 maanden
en tweemaal 6 weken herhalingsoefeningen,
èn door den dienst te doen vervullen in den
voor velen hunner schralen wintertyd, als er
zooveel minder werk dan in den zomer voor
hen te vinden is.
Men zal moeten erkennen, meent de Arnh.
Crt., dat zy het recht had deze regeling
onder „de verzachtende omstandigheden" te
noemen.
Omtrent een Haagsch arrest lezen
w(j in de Haagsche Courant:
De overweldigende gebeurtenissen in Zuid-
Afrika leiden in de laatste dagen begrype-
ïykerwysj haast aller aandacht derwaarts af.
By de kranten is het nog erger: dadr wor
den ook plaatsruimte en werkkracht door
den Holland8chen worstelstryd grootendeels
in beslag genomen.
0q8 moge dit tot verontschuldiging strek
ken, dat wy nog nalieten te verklaren, dat
het arrest van het Haagsche Gerechtshof,
waarby met vernietiging van de vryspraak
der rechtbank mr,. Tioelstra werd veroor
deeld, en nog wel tot gevangenisstraf, o. i. is
èn onrechtvaardig èn voor het algemeen
belang nèg orger onstaatkundig.
Hier schynt hot bekende Fransche gezegde
ten volle toepasseiyk: Hst is erger dan een
misdryf, het is een onhandigheid.
Ten volle stemmen wy in met het Utrechtsch
Dagbladwaar dit blad onder uitdrukke-
ïyke verklaring, dat het niet alleen de sociaal
democratie, maar zelfs al de democratie een
ramp acht voor staat en maatschappy
8chryft:
„Met ontsteltenis zullen velen hebben ver
nomen, dat de heer Troelstra door het ge
rechtshof te 's-Gravenhage is veroordeeld tot
een maand gevangenisstraf.
„„Noch smaad, noch smaadschrift bestaat
„voor zoover de dader klaarbiykelijk heeft
„gehandeld in het algemeen belang", ver
klaart het Witboek van Strafrecht.
„Is het dan, anders dan de rechtbank te
's-Gravenhage oordeelde, niet in het alge
meen belang, zoo men tracht, onschuldigen
uit de gevangenis te verlossen?
„Yoor zoover men dit arrest verklaren kan,
waarvan de verklarende motievon nog ont
breken, zal men wellicht moeten aannemen,
dat volgens het hof de heer Troelstra in
zyn uitdrukkingen verder is gegaan dan in
het algemeene belang noodzakeiyk was.
„Dat ware dan een feiteiyke opvatting,
waaromtrent het mo9iiyk valt te twisten.
„Men zal echter nu wel spoedig hooren,
dat dit arrest is gegeven op politieke motieven.
„Welnu, dat gelooven wij niet.
„Want indien politieke motieven by dit
arrest hadden voorgezeten, dan ware het zoo
on-politiek mogelijk.
„Niets ware minder politiek, dan den man,
die met onvergeiykeiyk talent en bovenmen-
scheiyke zelfopoffering, evonals Ecnile Zola,
het herstel eener rechtsdwaling zich tot taak
heeft gemaakt, die, evenals Emile Zola, zyn
fier „j'accnse" in do wereld heeft geslingerd,
nu ook, evenals Emile Zola, te straffen met
ongeövenredigd strenge straf.
„Politiek beschouwd, zou het arrest koren
zyn op den molen der sociaal-democratie.
„Mr. Troelstra heeft reeds te roemen op
buitengewone inspanning voor de zaak, waar
voor hy zyn leven heeft gegeven; misken
ning bleef hem ook niet gespaard; maar hem
ontbrak nog de martelaarskroon. Het hof te
's-Gravenhage heeft hem die thans toegekend.
„Tenzy wellicht de Hooge Raad termen
mocht vinden, het arrest te vernietigen.
„NoeD, uit politieke overweging heeft het
gerechtshof zeker niet gehandeld, geiyk wy
ook niet zouden mogen onderstellen.
„Grooter goed in een Staat is er niet, dan
de Gerechtigheid.
„En grooter verdienste kan een burger zich
jegens den Staat niet verwerven, dan door
de Gorechtigheid, al3 zy ernstig gevaar loopt,
te dienen.
„Dat heeft de heer Troelstra gedaan.
„Zonder hem zou een rechtsdwaling onher-
steld gebleven zyn.
„Dank zy zyn onvermoeide inspanning,
dank zy hem alleen, is thans het herstel
dier dwaling mogeiyk.
„Hy heeft in zyn proces de nieuwe feiten,
onder eede bevestigd, geleverd, die noodig
waren voor de revisie evenals Emile Zola
in het zyne.
„Evenals kolonel Picquart heeft hy door
geduldige nasporingen der waarheid don weg
gebaandl
„Het is mogeiyk, dat daarby zyn woord
een oogenblik zyn gedachten is voorbyge-
scbreden; ofschoon hy scherp wezen moest,
omdat men andbrs besloten was, hem niet
te hooren; ofschoon hy zich wilde doen
vervolgen en daartoe dón aanwezigen veld
wachters zyn woorden in het zakboek dic
teerde, omdat in den toenmaligen stand der
zaak geen ander middel hom restte, zyn ge
tuigen onder eede te doen hooren.
„Wy willen tusschen rechtbank en hof niet
beoordeelen, of op do schaal van bet strenge
recht dat moest gewraakt.
„Maar in ons volk, by hoog en laag, leeft
ongeschreven het gevoel voor Gerechtigheid.
„Dat gevoel h6eft ons doen juichen en
hartelyke sympathie doen toewuiven aan
Emile Zola en George3 Picquart. Laat dan
datzelfde gevoel der reine Gerechtigheid ten
onzent niet vergeten om op elke gepaste
wyze hulde en sympathie toe te brengen
aan den Diet minder nobelen stryder: mr.
Troelstra!"
De Landman schryft:
Onlangs werd ons door den heer Ky lstra,
ex-predikant te Rottevalle, medewerking ge
vraagd om met hem en eenige anderen een
tuinbouwkolonie op te richten. Hoewel
ten volle instemmende met dit denkbeeld,
het nut en de noodzakoiykheid er van erken
nende, konden wy, na uitvoerige briefwisse
ling, hot evenwel niet eens worden omtrent
het beginsel, meer byzonder betrekking
hebbende op den klassenstryd, en gaan wy,
dus niet met hem mede. Het is echter daar
door, dat wy met de hoofdzaak bekend zyn
gewordeD, wat die kolonie betreft, wat we,
na de verschillende berichten in do bladeD,
Diet ondienstig vinden, onzen lezers mede to
deelen.
Het doel van do kolonie is, te leven in
onderlinge broederschap, naar het leven van
Jezus, zooals dit in de statuten is vermeld,
en wat de naam der kolonie „Internationale
Broederschap" ook aanwyst. In de kolonie
zal geen sprake van dwang zyn, dan alleen
van den dwang der rede. Yryheid van
arbeid, van genieten in onderling samenleven.
Door tuin- en ooftbouw zal men trachten, in
de behoeften te voorzien; en aangezien de
vegetarische leefwyze zal gevolgd worden, zal
er in geen geval veeteelt beoefend wordon.
De bebouwing van den grond zal geschieden
door doelmatige bewerking en bemesting met
kunstmest en groenbemesting.
De middelen om tot de oprichting en evon-
tueele uitbreiding te geraken, zijn on worden
verkregen door schenking, dus zonder rente
last. Hy, die do kolonie wenscht te verlaten,
verbeurt allo recht op de goederen. Ontbinding
van de kolonie geschiedt alleen met algeme9ne
stemmen, terwyi do goöderen dan onder do
laatst overbiyvenden verdeeld zullen worden.
Mot November zal men beginnen, op een
daartoe reeds aangekocht terrein, aan de
tramiyn tusschen Laren en Blaricum, t6r
grootte van ongeveer 15 H.A., waaronder
ongeveer 4 H.A. eiken hakhout. Het is een
hooge zandgrond; voor hot overige, op een
klein gedeelte na, in cultuur.
Een groot huis zal daarop worden gebouwd,
hetwelk, benevens een gemeeDschappeiyk
lokaal voor vyf gezianen, een woning zal
bevatten. Als eerste deelnemers zyn ons by
name bekend: twee landarbeiders met hun
gezinnen, een alleenloopend persoon, ook
landarbeider, een predikant mot zyn gezin,
een behanger, een student in do theologie,
een bakker met zyn gezin, een diamant
werker en een weduwe; terwyi prof. J. Van-(
Rees zich in de nabyheid metterwoon zal
vestigen, ten einde ook zyn vryen tyd in de
kolonie te kunnen doorbrengen.
Meerderen zyn nog gereed om ook medo
te doen; maar voorloopig is er geen plaats meer.
Allen zyn aanhangers van TolstoL
Het zal ons benieuwen, zegt het landbouw
blad, hoe het dezen mannen der praktyk zal
gaan. In elk geval gelooven wy, dat deze
i)
Wie, lange jaren geleden, toen de post
wagens nog het vervoermiddel waren, het oude,
sombere bisschopsstadje Paderborn bezocht,
en er korter of langer tyd wilde blyven, ver
zuimde niet zyn intrek te nemen in het in geheel
Westfalen beroemde hotel „De Romeinsehe
Keizer," by verkorting „De Post" genoemd.
De eigenaar van dit druk bezochte hotel was
-toentertyd in het jaar 40 „de oude Dal
trop," die met zijn nog steeds knappe, eerbied
waardige echtgenoote op een vyfeigjarig be
staan als hotelhouder en postmeester terugzag
en een der meest geziene en meest gegoede
bewoners van het stadje was.
Toen de postmeester en zyn vrouw het
ouderwetsche, spitsgegevelde huis betrokkeD,
werd er algemeen verteld, dat er yzeren balken
op lagen. En „Do Romeinsehe Keizer" dankte
zyn bloei, zyn eigenaar zyn rykdommen niet
allsen aan de activiteit van den waard en zyn
vrouw. D9 geheele stad wist al jaren lang te
vertellen, dat „De Romeinsehe Keizer" een
tyd lang een talisman achter zyn muren verbor
gen had gehouden, die op geheimzinnige wijze
heengegaan was, en dat de oude Daltrop aan
dit geheim, waarover hy, evengoed als zyn
anders zoo spraakzame gemalin, steeds het
'stilzwygen bewaarde, zyn vermogen en het
buitengewoon groote geluk zyner dochter te
danken had.
Wel is waar moesten de vriendinnen der
gryzo waardin, als ze al breiende hun kopje
koffie slurpten, bekennen, dat juffrouw Suzanna,
de eenige dochter van den postmeester, de
mooiste „brunette" was, die vier en veertig
myien in den omtrak te vinden was, maar ze
zou toch om haar mooi gezichtje alléén geen
graaf gekregen hebben! Aan die prachtige
party zoo iets schitterends was In de bur-
geriyke kringen van het stadje nog nooit voor
gekomen was ze geholpen door die geheim
zinnige geschiedenis, welke, vreemd genoeg,
de familie van den postmeester in verband
bracht met een gewichtig staatsgeheim. Want
het kon toch onmogelyk zuiver toegegaan zyn,
toen de „betooverde prins" plotseling in het
kleine, burgeriyke stadje kwam opdagen.
Doch wat toentertyd tot de avontuuriykste
onderstellingen en tot halsbrekerig gepeins der
bewoners van Paderborn aanleiding gaf, werd
na den dood van den postmeester op het gebied
buitengewoon gewichtige geschiedkundige ont
hullingen gebracht, toen de zwager van den
overledene, meester Veit Dietrich, de oDgeloof-
lyke gebeurtenissen in den huize Daltrop, tot
groote stichting en tot groot nut zyner aan
dachtig luisterende medeburgers, van den
sluier der geheimzinnigheid ontdeed.
Die geleerde be9r kon heel goed op de
hoogte zyn der gebeurtenissen, aangezien hij
als jonggezel jaren lang in huis was geweest
by zyn zuster Therese Daltrop en zoo getuige
was geweest van de raadselachtige gebeurte
nissen, die op den eersten November 1799,
den avond van Allerheiligen, plaats hadden
gegrepen.
Op dien avond wilden de postmeester en
zyn vrouw de laatste gasten waren klok
slag elf naar huis gegaan - juist naar bed
gaan, toen luid hoorngeschal hen terugriep
Daar de gelagkamer. Een extra-postwagen
zoo laat werden ze gewooniyk niet meer
verwacht bleef voor het huis stilstaan. Uit
het rytuig stapte in de eerste plaats oen
dichtgesluierde vrouw, die dadelyk naar binnen
ging en eenige kamers bestelde. Twee andore
vrouwen, waarvan de een heel voorzichtig
een pakje op haar armen droeg, volgden de
gesluierde dame op den voet en wel in de eer
biedige houding van kameniers. Juffrouw
Daltrop bracht de reizigers naar de mooiste
kamers van het geheele hotel.
Terwyi de waardin de kaarsen op tafel aan
stak, was de gesluierde dame uitgeput op een
sofa neorgevallen en had haar kameniers
beduid, dat ze in de andere kamer zouden
blyven.
Ze was dus alleen met juffrouw Daltrop.
Ofschoon de vreemde dame haar voile niet
opsloeg, zag de waardin toch heel goed, dat
ze erg bleek was, iets buitengewoon gedistin
geerds had, en slechts met moeite het trillen
barer lippen bedwong, terwyl ze aldus begon:
„U hebt geen kinderen, madame?" Men
hoorde dadelyk aan haar uitspraak, dat zy
een Zuid-Duitsche was.
De waardin was ietwat verbaasd over die
onverwachte vraag en antwoordde haperend:
„Neen, mevrouw, helaas niet."
„Neemt u me dat indringen in uw familie-
ar ngelegenheden niet kwalyk," vervolgde de
v ee Lde darne. „Ik moest dat eerst weten,
voor Jat ik het wagen kon het moeiiyko woord
uit te spreken, dat my op de lippen zweeft."
De klank harer stom verried zooveel ziels
angst, dat de goedhartige juffrouw Daltrop, in
een opwelling van diepgevoeld medeiyden, de
fijne hand, die de vreemde slap liet neer
hangen, in do hare nam. Die hand trilde heftig.
„Spreek u het maar uit, mevrouw 1 Als ik
u kan helpen, ik z^l heel graag alles doen,
wat in myn macht staat."
Do jonge vrouw stond zwygond op en deed
de deur, die naar de andere kamer leidde,
opeD. Een der twee vrouwen kwam op een
wenk van haar de kamer binnen, legde het
pakje, dat zy nog stoeds op haar arm droeg,
op de sofa neer en ging oven zacht weg als
ze gekomen was. De vreemde dame ging op
haar knieën liggen en scboof den doek weg,
waarin het pakje gewikkeld was. Een kreet
van verbazing ontsnapte aan de lippen van
de met spanning toekykende waardin: in het
pak lag een slapend kindl
De vreemde dame sloeg haar volle zoo ver
op, dat ze haar lippen op het voorhoofd van
het kleine wezentje kon drukken; het kind
werd door haar luid, hartverscheurend gesnik
wakker, sloeg zyn donkerblauwe oogen op
en begon te huilen. Juffrouw Daltrop was de
vreemde dame voor, nam den zuigeling op en
wiegde het kindje onder het zeggen van lief-
koozende naampjes in haar armen heen en
weer tot het weer kalm sliep. Zy was op
een stoel gaan zitten en drukte het kind
teeder tegen zich aaD. De vreemde dame stond,
over al haar leden rillend, voor haar; ze hield
zich aan de tafel vast.
„Zeg u eens," fluisterde zy, terwyl ze
een poging deed om zichzelve te behoerachen,
„zoudt u van uw kind af kunnen?"
„Nimmer," antwoordde juffrouw Daltrop,
„voor niets ter wereldl"
„En ik moet van myn kind af, juist omdat;
ik er zoo ontzettend veel van houd. Zoolang
ik zijn moeder ben, is zyn leven geen oogen
blik buiten gevaar geweest; en dat weet ik.
Ik zou geen enkelen nacht kunnen slapen,
zoodra de wereld, waartoe ik behoor, wist,
dat dat kind het myne is. Slechts door hem^
van my af te doen, door er voor to zorgen,
dat nimmer iemand zyn waren naam of zyn
afkomst te wet6n komt, kan ik hom redden."
„En u denkt, dat ik," zei juffrouw
Daltrop, die met echt vrouwelyke intuïtie
dadelyk raadde, wat de vreemde dame wilde,
„dat ik dat kind een moeder zou kunnen
zyn?"
„U bespaart my door uw voorkomendheid
hot verzoek, dat ik slechts noode had kunnen
uitspreken, juffrouw Daltrop l Ik bon niet by
toeval by u gekomen: een vriend van myn
familie, een achtenswaardig man, heeft my
naar u verwezen als naar een edele, een
hooggestemde vrouw. Hy vertoeft op het
oogenblik binnen de muren van deze stad;
het is do bisschop Freiherr Yon Fürstenberp
Wordt vervolgd.)