N°. 12Ï73 Maanda30 October. A0. 1899 Seze fourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon' en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Haar Stiefmoeder. PRIJS DEZER C0PBAHT» l-i Vdor Laidan par 8 maanden; 1.10. Franco per post•»'%-«?, re 1.40. Afifconderiyke Nommers 0.05. DER ADYimTENTZfiH" Van 1—6 regels f 1.06. ledore regel moer f 0.17J. Grootore lettere naar olaatarurnite Voor bet meaaseoren buiten do stad wordt f O 06 borolrénd. Otllciëclo Kennis^evln^eii. Hamers van Arbeid. UurgemecBter en Wethouders van Leiden Brengen ter aigememe kennis, dat de heratem- ming voor do verkiezing van 4 leden-patroons voor de Kamer van Arbeid voor de Drnkkersbedryven zal plaata hebben op Dinsdag den Slaton October 1890. Het etemburoau zal zittin; hondon op bet Raad- hnia (Kamor vaD Bargemen eter en Wetboudert) van des voormiddaga 8 tot d a namiddags 3 uren. Burgemeester en Wethouder* voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 27 October 1899. YAN HEYST, Secretarie. Inkomslenbelaedng. Burgemeester en Wethouders van Leiden brongen in herinnering, dat met 81 Oct. e. k. de vierde termiju vervalt van de InkomatcnbelaatiDg, dienst 1899, en d&t alzoo op den laten November a. s. minstens vier zesde gedeelten van den aanslag moeten zijn vobiaao. Zg noodigen mitsdien belanghebbenden uit, om, ter voorkoming van vervolgingskostoD, tot do betaling van het vereohnldigde ten kantore van den Gemeente-Ontvanger over te gaaD. Bnrgemocstor en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgomeester. 28 Oct. 1899. VAN HEYST, Secretaris. Het Handelsblad heeft tegen het wetsont werp, waarby het staatstoezicht op de volksgezondheid een nieuwe rege ling ondergaat, eenige bezwaren. Thans is het toezicht, onder den Minister van Binnenlandscho ZakoD, opgedragen aan inspecteurs en adjunct-inspec teur s, dio voor één of meor provinciën worden benoemd, en aan geneeskundige raden, die ten minste tweemalen 's jaars vergaderen. In de plaats van deze twee komen drie organeneen centrale gezondheidsraad, inspec teurs en plaatselyke gezondheidscommissiën. Het Handelsblad vreest, ^dat de Minister te veel verwacht van deze plaatselijke c o m m i 8 s i uit belangstellende, maar onbezoldigde leden bestaande. Het blad vreest met Prof. Siltet (in het Nieuwsblad van het Ned. Tijdschr. van Geneesk.), dat een vol doend aantal geschikte leden niet te vinden zal z|jn. Vooral niet een voldoend aantal secretarissen, om voor een zeer bescheiden salaris nogal veel werk te doen. Voorts ontbreken in het ontwerp de tegen woordige provinciale inspecteurs (d. i. voor één of meer provinciën). Da in het ontwerp bedoelde algemeene inspecteurs en die voor bepaalde onderdooien krijgen een geheel andere taak te vervullen. Het valt te betwijfelen, meent het blad, of het juist ge zien is dit beste, krachtigste element der be staande regeling: de provinciale inspecteurs, te verwijderen en daarvoor een uitteraard mmder afdoend toezicht van plaatselijke ommissiën in de plaats te stellen. De Hygiënische Bladen zijn met het ontwerp niet zeer ingenomen. De buitengewone zuinig heid van den Minister in het aantal te be- noimen inspecteurs schijnt verkeerd. Zy zullen onmogeiyk van locale toestanden op de hoogte kunnen komen, en in de locale gezondheids commissies, die behalve wat schrytloon voor den secretaris onbezoldigd zyn, zal de locale medicus de ziel moeten wezen, die de misstanden ontdekt en via de commissie aan den inspecteur aanwyst. De wet beoogt langs zuinigen weg een goede verbeteriog „naar boven", maar de verbetering „naar beneden" zal slechts luttel zyn. In Doetinchem's Weekblad schryft ds. J. W. KautzmanD, te Dinxperloo, die geruimen tyd zitting had in het hoofdbestuur van Christeiyk- nationaal schoolonderwys: Onbegrypeiyk is my van het begin af voor gekomen het algemeene en dikwyis heftige verzet, dat in Christeiyke kringen tegen den leerplicht wordt aangetroffen, terwyi my ook zeer opvallend is geweest de weinige waardeering, die de pogingen van den minister van bionenlandsche zaken gevonden hebben, om aan allerlei bezwaren van Christe- ïyke ouders te gemoet te komen. Niemand toch kan er tegen zyo, dat alle kinderen geregeld onderwys ontvangen; maar zal dat plaats hebben, dan moet er een wet zyD, die gebiedend optreedt, om de kwaden tot hun plicht te brengen. De redeneeriüg toch van 1 Tim. 19 is ook hier van toepas sing. En wat het gebrek aan waardeering betreft, myns inziens hadden de Christeiyke bladen een ander voorbeeld moeten geven dan zy gedaan hebben. De schr. werpt vervolgens de onderstelling op en weidt daarover uit, dat, waren de voor standers van Christeiyk onderwys de Regeering te gemoet getreden met de verklaring, dat zy tot invoering van leerplicht wilden mede werken op voorwaarde van volledige financieels geiykstelling van openbaar en byzonder onderwys, zy thans veel verder zou den zyn. en bovendien „de onzalige school- stryd" voorgoed uit geweest zou zyn. Aan het slot van zyn artikel zegt ds. Kaulzmann: De leden der Tweede Kamer hadden dan ook niet behoeven te vreezen, dat hun hou ding onder ons Christenvolk geen aansluiting had gevonden. „Maar onze pers dan, die is toch zoo ongeveer algemeen tegen", zou hierop aangemerkt kunnen worden l Voorzeker, maar de pers is nog het volk niet. Indien van de „mannen der practyk" door ons heele vaderland (en ik bedoel hier nu alleen de hoofden van Christeiyke scholen) eens een hoofdeiyke stemming kon verkregen worden, dan maak ik my sterk, dat de uit komst wondore dingen aan het licht zou brengen, in tegenspraak vöör een groot ge deelte met de uitlatiDgen der „pers". Wy, voorstanders van het gebruik der Hei lige Schrift, zyn voor geregeld onderwys. Men moet het treurige radbraken by het lezen van den Bybel in veel huisgezinnen gehoord heb- beD, om te begrypen, dat niemand er zóó iets aan hebben kan. Alleen reeds uit dit oogpunt bezien, moet een geregeld onderwys worden gewenscht. Wilden alle partyen samenwerken, om der wille van het beginsel, dat aan tal van kinderen ten goede zou komen, de wet zoo goed mogeiyk te makeD, dan zou daaruit zeker een zegen geboren worden. In een artikel met het opschrift Nieuwe leger wetten stelt Hel Centrum da vraag, of de voorgestelde verzwaring van den mili tairen last onder onze omstandigheden nood- zakelyk isof zy strookt met den aard en de wenschen van ons volk en of zy ons niet te ver brengt op den weg van het militarisme. De financiêale lasten vallen, merkt deze courant aan, waarlyk niet tegeD, althans wanneer de raming juist is. Maar van de personen wordt des te meer geëischt. En zoo aanzienlyke verhooging van contingent en verleüging van diensttyd als de Minister ver langt, zullen, gelooft zy, met reden sterke oppositie ontmoeten. De uitgaven voor leger en vloot bier beschouwt Het Centrum de zaak nu toch weer uit een, financiöel oog punt bedragen „nu reeds een kleine veertig millioen gulden per jaar. En die uitgaven nu nog hooger op te dry ven, lykt al zeer weinig rationeel." Daar de Minister een „krachtig veldleger" wenscht en meent dit verkregen te hebben in een „mobiele macht van 3 samengestelde divisiën, in het geheel sterk 36 bataljons infanterie, met bybehoorende cavalerie, veld artillerie ea verdere hulp wagens en diensten", meent Het Centrum te kunnen zeggeD, dat een reorganisatie als de voorgestelde ons naar het militarisme vo9ren zal. Het begrip, dat besloten ligt in de woorden: „krachtig veld leger", is, zegt het blad, zeer rekbaar. „En wanneer dus van het standpunt wordt uitge gaan, dat zulk een veldleger noodzakeiyk is, loopt men alle kans, dat de eischen steeds grooter worden." Het ligt, merkt Het Centrum aan, niet op den weg van Nederland, een klein Pruisen te worden. Het Centrum beweert mot, dab one leger geheel overbodig zou wezen, en evenmin, dat onze militaire toestanden geen verbetering of reorganisatie zouden behoeven. „De schuttery dient hervormd, beter nog, afgeschaft, en een versterking der artillerie lykt ons bepaalde ei8cb." Maar dit kan, meent het blad, ge schieden zonder aan de natie zóó zware lasten op te leggen als generaal Eland voorstelt; „waarby bovendien het gevaar ontstaat, dat in ons vreedzaam en burgeriyk vaderland das Milit&r eerlang een overwegende positie zou verkrygen." In het weekblad De Amsterdammer ver dedigde de heer A. L. H. Obreen nogmaals hét denkbeeld om eerder met België dan met Duit3chland een tolverbond aan te gaan met gedeeltolyke ontheffing der zes accynsplichtige waren en overeenkomstige verhooging der invoerrechten. „Vóór honderd jaar bestond by een groot deel van ons volk een ziekelyk streven," schryft de heer O. „om zich aan te sluiten by Frankryk. Die aansluiting is tot stand gekomen, en zy heeft ons in pclitnken en in economischen zin platgedrukt. Tnans open baart zich een even ziekelyk streven tot aansluiting by het veel grootere Duitscblat.d, en wanneer zulks plaats had, zouden over eenkomstige gevolgen voor den dag treden. In staatkundigen zoowel als in economischen zin zouden wy onze duur gekochte vryheid verliezen, en geenerlei gewicht meer in de schaal leggen. Daartegen kan een tolverbond met B.lgië ons vrywaren. Hat vóór en tegen is nooit ernstig onder zocht, noch door onze Regeeiiug, noch dour 003 Parlement. Twee argumenten hebben het plan telkens doodgedruki, ia weerwil, dat de Belgische regeeriug er vaak gioote genegen heid toe aan den dag legde. Als ik my niet vergis, heeft de heer Fiere Orban er eens de reis voor naar 's-Gravenhage gemaakt. In de eerste plaats heeft onze Regeering altyd opgezien tegen de hervorming der accya- zen. De heer Piereon, die in 1892, aan bet Noderlandsche Parlement niet moer of minder dan een progressieve kapitaalbelasting heeft laten slikkeD, is misschien niet de man, om als zoovelen zyner voorgangers daarvoor terug te deinzen. In de tweede plaats is altyd beweerd, dat ODze goederenhandel ten gronde zou gaan door een tariefsverhooging. Dit argument leeft alleen, omdat de zaak nooit ernstig over wogen is. Hamburg, Marseille, Genua, Nieuw- York zyn voorbeelden van reusachtig groote en bloeiende handelssteden in landen, waar zeer booge invoerrechten gebevea worden. Wy hebben zes handelsartikelen, welke vyf on veertig millioen gulden belasting torsen. Te zeggen, dat het verminderen van dien zwaren last en het verspreiden daarvan over een groot aantal artikelen ia den vorm van invoerrecht onzen goederenhandel zal te niet doeD, is een bewering, welke inderdaad niet ernstig genoemd kan worden. Doorvoer, in ODzen goederenhandel hoofdzaak, is en bluft vry en frank als voorheen, want doorvoer- rechten zyn reeds lang afgeschaft, en niemand denkt er aan, ze te doen herleven." De heer Mac Lood, die in Het Nieuws van den Dag over de marinebegrooting voor, 1900 acbryft, beaamt in beginsel, dat daarby gelden worden aangevraagd voor eenige vaartuigen voor de binnenland- sche verdediging. Wat het grootste daarvaD, een klein pantserschip, be treft, zegt de scbryver: „Onbekend met de byzonderheden van het met den minister van oorlog besproken plan •vaD defensie, dat aanleiding gegeven heeft tot de keuze van dit type van pantserschip, dat weer anders is dan dat van het plan 1896, boswel ontegenzoglyk beter, kunnen wy niet over de doeltreffendheid daarvan oordeelen, maar slechts te meer betreuren, dat in onze be8tuur8-organisatie de waarborg ontbreekt, dat in de keuze der verdedigingsmiddelen naar een gedurende alle opvolgende regeeringen doorloopend plan wordt te werk gegaan." Wat de aangevraagde kanonneerboot, de eerste van 14 stuks, betreft, is het scbr. niet duideiyk, dat deze een voldoende bescherming zal hebben. Dit geldt, in mindere mate, ook i voor de kanonneerboot, die m den Nieuwen Waterweg geposteerd zou worden t.r ver dediging van de versperring. S;cr. i3 daarom geneigd te vragen, of dit onderdeel van de verdediging onzer zeegaten wel van alle zyden bezien is en of de taak, aan deze kanonneer- booten toegedacht, niet aan een geheel ander soort van vaartuig zou toekomen. „Volgens de M. v. T. zouden deze kanon- neerbooten ook nog bestemd worden om de landmacht te ondersteunen op de Nieuwe M6rwede en Waal, en den vyand het slaan van bruggen ovör de rivieren to bemoeilijken. Wy zouden dus een stap achteruit doen, door nu een ongepantserd vaartuig te bestemmen voor dezelfde diensten, die tot nu toe aan de tegen veldgeschut gepantserde riviervaartuigen werden toegedacht." Do drie torpedobooten, waarvan de aanbouw ia het vooruitzicht gesteld wordt, zyn bestemd om van uit de zeegaten by gunstige gelegen heid den vyand te bestoken. Aangenomen mag worden, dat zy zeewaardig zyn. Of de twee torpedobooten voor de verdediging van Ned.- IndiÖ, die op de Indische begrooting voorko men, van hetzelfde type zullen zyn, blykt niet uit de gedrukte stukken. Met leedwezon ziet schr., dat voor het ovorige van goen tor pedovaartuigen sprake is, terwyl men voor Indië met het bouwen van de bekende floiielje- vaartuigen en stoomschepen voor de gouver nementsmarine zal voortgaan. Toch is een vaartuig van de grootte der flotielje-vaartuigen, dat voor do behoefte van den gewonen dienst in Indië bewapend is met geschut van 10 of 12 cM. en voor de verdediging oorlogswaarde ontleent aan groote snelheid en torpedobewa pening, zeer goed bestaanbaar. Overigens betoogt schr., dat hot goheele schema in de Memorie van Toelichting ons vooreerst nog geen krachtige vloot geeft, on herhaalt nog eens, wat hy vroeger schroef, dat men althans hot geld, voor schoeners uit te geven, gebruiken kan voor torpedovaartui gen, die voor dezelfde diensten geschikt zyn, en dat het te betreuren is, dat geen Raad van marine en comité van defensie daar zyn om advies te geven by het bepalen van de ver dedigingsmiddelen. CS-emengd Nieuws. Op 17 Augustus j. 1. stonden te Haarlem terecht A. De Boer en D. J. Van' Alphen ter zake dat zy to zamen en in ver- oenigiog in den nacht van 29 op 30 Mei uit een weide in do Legmeerpolder, die godoeltelyk is gelegen onder Aalsmeer en gedeeltelijk onder Uithoorn, haddon gestolen twee paarden, met het oogmerk zich die wederrechtelijk toe te eigenen. Da omstandigheid dat de Logmeerpol ;er ligt in twee gemeenten en in de dagvaarding niet was uitgeirukt in welke der beide het mis ryf was gepleegd, gaf den toegevoegden verdediger, mr. F. A. Byvoet, aanleioing, op grond van Art. 143 W. v. Strafvor ring, nietigheid der dagvaarding te pfciteo, en t^ven; dadeiyke invrijheidstelling van de beklaagden en verder onbevoagdheid van de rechtbank wat betrof tegen Van Alpben op te tred<n, omdat oia te Amsterdam thuis behoorde. 18) „Er zit niet* anders op, ofschoon ik het natuuriyk niet voor myn genoegen doe," zeide mrs. Lewis koel. „Men kan hier niets krygen, vooral geen dameshoeden. Ik zal tevens een hoed voor jou koopen. En wy moeten iets te eten hebben, iets warms en lokkers by de thee, wanneer wy thuis komen." „Zeer goed," zeide Anne met een zucht. '8 Namiddags zat Anne alleen in dezelfde kamer, met eenig zwart werk bezig, waarop haar tranen langzaam neervielen. Toen hot donker werd, kwamen mr. Coney en de ionge rector van Timberdale haar opzoeken. Anne droogde haar oogen af, legde haar werk deer en stookte het vuur wat op. „Wel, meisje," zeide de pachter op zyn eenvoudige, boorscbe manier, maar hy meende het goed, „ik hoorde, dat uw stiefmoeder vandaag naar Worcester is met die twee opzichtige dochters van haar, en ik dacht: Nu de lucht hier zuiver is, wil ik eens even binnen loopen. Ik moet bekennen, dat ik haar niet mag, en toch, ik vind, dat iemand eena naar u omzien en voor uw belangen zorgen moet." „En ik kom ongeveer met hetzelfde doel hier," voegde Herbert Tanerton er by. „Ik wensch u myn diep leedwezen met uw verlies te betuigen, miss Lowis, eu u van myn oprechte sympathie te verzekeren. Gy zult wel denkeD, dat ik laat kom, maar ik had een een godsdienstoefening te houden." Hy wilde niet zeggen, dat hy een begrafenis had bygewoond. „U zyt beiden wel vriendeiyk," zeide Anne, terwyl haar oogen zich weer met tranen vul- den, „en ik dank u, dat gy aan my gedacht hebt. Ik voel my zoo verlaten en eenzaam. Het komt my voor, dat ik geen vriend meer in de wereld heb." „Dat hebt gy H," zeide do pachter, „en wanneer myn vrouw niet met myn zieke dochter naar Worcester had'moeten gaan, dan zou zy u hetzelfde gezegd hebben. Be schouw my als een oprechten vriend. En gy zult het zeker niet onbescheiden vindeD, als ik u twee of drie vragen doe, is het wel?" „Zeker niet," zeide Anne. „Welnu dan om te beginnen met: Heeft uw vader een testament gemaakt?" „Ja, ik heb het in myn bezit." „En weet gy ook aan wie by zyn bezit tingen heeft vermaakt?" „Aan my. Geen andere naam dan de myne wordt in bet testament genoemd." „Dan is alles in orde," zeide mr. Coney. „Ik was baDg, dat by aan iemand anders ook iets had nagelaten. Gy zult omstreeks 250 pd. st. in het jaar hebben en dat is genoeg voor een jong meisje. Toen uw vader pas terug was, heeft hy met my over zyn inkomen en zyn middelen gesproken. „Ik ik vrees wel, dat het inkomen wat verminderd zal zyn by hetgeen het was," zeide Anne aarzelend en een kleur krygend, wyl hetgeen zy moest bekennen tegen haar stiefmoeder zou getuigen. „Myn vader heeft onlangs van zyn effecten moeten ver- koopen." „Verkoopen? Waarvoor?" vroeg de oude Coney. „Yoor rekeningen en en voor schulden, die by moest betalen." „Haar rekeningen? Haar schulden?" Anna antwoordde niet bepaald, maar de oude Coney ried de waarheid en knikte toornig mot het hoofd. Hy bad het wel gedacht. „Wel, kiod, ik veronderstel, dat gy toch nog altyd wel op een tweehonderd pond 'sjaars kunt rekenen en daarvan kunt gy ook nog wel leven. Mogelyk geen eigen huis houden hebben, maar dat zou ook zeer een zaam voor je zyn. Gy moet zien by een prettige familie in buis te komen; menigeen zal u gaarne by zich hebben." „Ik zou gaarne naar Frankryk teruggaan," zeide Anna zuchtend, terwyl zy zich al het verdriet herinnerde, dat zy in Engeland had ondervonden, eerst door haar stiefmoeder, toen door mr. Angerstyne en nu door den dood van haar vader. „Ik heb in Frankryk veel vriendeD, die my met open armen zullen ontvangen." „Wel, ik weet het niet," riep de oude Coney met een blik, die teleurstelling uit drukte. „Frankryk mag sommige menschen bekoren, maar wat my betreft, ik zou bijna even gaarne naar d9 galg gaan alsdaarheeD. Houdt gy niet van Engeland?" „Ik zou er wel van houden, als ik als ik er my gelukkig in kon gevoelen," ant woordde zy, terwyl weer een blos by de gedachte aan hem, die haar geluk verwoest had, haar gelaat overtoog. „Maar weet u, n ets bindt my hier." „Dan moet gy connecties aaDknoopen, meisje." „Hoeveel van myn inkomen, denkt gy, zou ik jaarlyks aan mr. Lewis moeten afstaan?" vroeg zy. „De helft er van?" De helft! NietsI" barstte de oude Coney los, met moeite een leelijk woord onderdruk kend, dat hom byna ontsnapt was. „Gy geeft baar niets. Gy moet wel een mooi idee van recht hebben, Anne Lewis." „Maar hot is, dunkt me, niet meer dan biliyk, dat ik het haar geef," beweerde Anne. „Myn vader trouwde met haar." „O, zoo, deod hy dat! Zy trouwde met hem, dat weet iedereen. Gy geeft haar niets, lieve, en staat haar niets af. Zy is een zelfzuchtige, onoprechte vrouw, met een hart als oen bak steen. Waarom palmde zy uw armoD, zwakkon vader in, beloog en bedroog hem en trouwde met hem, terecht of ten onrechte?" draafde de oude Coney door met een gelaat, vuur rood van opgewondenheid. „Zy deed het om een huis te hebben; zy deed het, opdat baar achterstallige schulden zouden betaald worden dat waa het. Zy heeft hem geheel onder haar invloed gekregen en u behandeld alsof gy een ondergeschoven kind waart; wy hebben dat allen wel gezien. Nu haar ryk uit is, moet zy maar zieD, boe zy met haar eigon mid delen rondkomt. Vraag den dominoe, wat h(j er van denkt." De predikant stemde, op zyn koele, be dachtzame wyze toe, dat by er evenzoo over dacbt als mr. Coney. Hy zag niet in, dat mrs. Lewis' kortstondig liuweiyk baar het recht gaf (alle byomstandigheden in aanmerking genomen), om miss Lewis van oen gedeelte van haar vaderlyk erfdeel te beroovon. „Weet gy zeker, dat gy het tostament veilig en wól in uw bezit hebt?" hernam mr. Coney. „Ais ik hoorde, dat zy het ge stolen had, zou ik niet verwonderd zyn, Ja, gy kunt wel lachen, meiejelief, maar ik mag die vrouw niet ïyden. Ik sprak laatst miss Dinah Lake, maar die heeft het ook niet op haar begrepen." Anna glimlachte over zyn openhartigheid. Zy stond op, ontsloot een lessenaar, welke op het buffet stond, en haalde er een opge vouwen en verzegeld stuk perkament uit. Dat was onderteekend: „Uiterste wil van Thomas Lewis, M. D." „Hier is het," zeide zy. „Papa heeft het even vóór wy Frankryk verlieten door een advocaat laten maken. Hy gaf het my, toen hij niet meor iri staat was zyn zaken te beheeren, en droeg my op het goed te be- wareD." (Wordt vervolgd}

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5