N°. 12143
Maanda»; 25 September.
A®. 1899
feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van gon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
F* euilleton.
Een moedige Trouw.
17)
LEIDSCI
DAGBLAD.
PBU8 DEZEB COURANT:
Toor Leiden per 8 maanden. -••••••«•« f 1.10.
Franco por poet 1.40.
Afzonderiyke Nommers 0.06.
PRUS DER ADVERT MN'I'tttTq.
Van 1-6 regels f I 06. Iedere rogoj meer f 0.17- Groots*
letters naar plaatsruimte - Voor liet Incasseer od bol ten de
wordt /"0.05 berekend
In het weekblad De Banketbakker zijn op
genomen eenige „beschouwingen over rabat-
zegel-vereenigingon", uit de Backer-
und Konditor-Zeitung van den secretaris der
Wurtemberg8che vereeniging van handel en
nijverheid, waaraan de Amsterdamsche Courant
hot volgende ontleent:
In den laatsten tijd zijn er op het gebied
van bestaansmiddelen ondernemingen ontstaan,
die als een eerste gevaar voor den soliden
winkelier zijn te beschouwen, en dat wel
rabatzegel-vereenigingen.
Als reeds het rabat geven (in ieder geval
grootendeels) als een ziekte in het beroep of
vak moet aangemerkt wordeD, zoo is in elk
geval de rabattusschenkomst door enkele
ondernemers, wien het slechts te doen 18 om
zich te verrijken, zonder dat zij wederkeerig
iets geven, als ontaarding van den
allerergsten vorm te beschouwen en
met alle middelen te bestrijden.
Het systeem is in werkelijkheid overal het
zelfde.
Het geschiedt in den vorm, dat de vereeni
ging zegels tegen contante betaling aan de win
keliers verkoopt en dezen verplicht, deze zegels
aan de klanten af te geven, zoodat voor ieder
20 pfenningen inkoop een zegel van 1 pfenning
afgegeven wordt. Deze zegels worden, tot
betere bewaring, in een boek opgeplakt. Is
zulk een boek vol, dat wil zaggen, heeft
iemand langzamerhand voor 200 mark waren'
van allerlei soort gekocht en zoodoende zegels
ter waarde van 10 mark verzameld, zoo wordt
dat bo9k door de rabatzegel-vereeniging inge
ruild, niet tegen contant geld, neen, alleen
tegen goederen. De ondernemer zelf heeft
geen kapitaal noodlg voor zijn bedrijf, want
dat ontvangt hij van de winkeliers, die zich
aangesloten hebben, in contant geld voor zijn
rabatzegels, waarvoor by zijn goederen kan
koopen.
De winkeliers, die aangesloten zijn, zorgen
dus tegelijkertijd voor bedrijfskapitaal en
klanten.
Op te merken is, dat de rabatzegel-vereeni-
ging den winkeliers van verschillende artikelen
een directe concurrentie aandoon, want wie
zulke zaken inruilt, behoeft ze niet te koopen.
Ook in ander opzicht worden de winkeliers
en kooplieden door de rabatzegel-vereenigingen
direct benadeeld. Nemen wij bijvoorbeeld een
detailhandelszaak, die een omzet heeft van
60 duizend mark per jaar. Deze zaak had tot
nu toe, nemen wy aan een winst van 4500
6000 mark, zoodat na aftrek van de winkelhuur
en dergelijke onkosten, den winkelier 2500
3000 mark voor levensonderhoud van zich
en g^n familie overbleef. Nu moet de zaak
6 pOt. van den omzet aan de rabatzegel-ver-
eeniging afgeven, dat maakt 2500 mark. Hoe
zal nu de winkelier dit bedrag kunnen geven,
daar hem dan bijna niets meer overbleof voor
zich en zijn familie. Daarbij moet opgemerkt
worden, dat deze afgifte aan de vereeniging
geschiedt, zonder dat deze daarvoor iets doet
of ten uitvoer brengt.
In den tegenwoordigen tijd, dat de meeste
winkeliers bliJdo zijn on recht tevreden als
de zaak 7 of 8 pCt. opbrengt, behoeft het
geen betoog, dat hiervan geen 5 pCt. kan
afgegeven worden. Zelfs al3 in enkele geval
len een bijzonder gunstige zaak 10 pCt. wint,
heeft de eigenaar^eker geen genegenheid,
vreemden, menschen, die daarvoor niets doen,
de helft van zijn inkomen te schenken.
De vereenigingen beweren, dat de omzet
van dergelijke zaken, die rabatzegels geveD,
vermeerdert en dat de naaste concurrent
uitgesloten wordt. Afgezien daarvan, dat de
eerste bewering slechts voorwaardelijk juist
is, dan is daarmede niet bewezen, dat ook het
inkomen vergroot wordt. Overigens is het
begrijpelijk in het belang der vereeniging,
zooveel mogelijk zaken van allerlei soort aan
zich te verbinden, opdat het koopende publiek
voldoende kous verkrijgt.
Wat de uitsluiting van den naasten con
current betreft, is dit zijn eigen zaak. Het
onderzoek wordt daardoor onnoodig verscherpt;
by de aangename en eendrachtige zaak van
een rabatzegel-vereeniging bevindt zich een
concurrentie-vereeniging, die uitgesloten win
keliers aanneemt en zich zeker 5, 6 of7pCt.
laat geven; zoo kan het mei: de rabatzegel-
zaak tot in het oneindige voortgaan. Hoe het
er dan met de stijging van den omzet zal
uitzien, ligt voor de hand. Feitelijk bestaan
in enkele steden reeds meerdere dergelijke
vereeDigingen. De vereenigingen wijzen daarop,
dat menig kooper de zegels niet eischt en de
winkelier dan het rabat spaart, of dus de
5 pCt. verdient. Daartegenover staat, dat
deze stelling met de eerste bewering, „de
omzet zal zich vergrooten", in tegenspraak
komt, want de lieden, die oen zaak om het
rabat opzoeken, zullen ook de zegels verlangen.
Komt er dan een bescheiden "kooper, die de
zegels niet eischt, dan is het toch noodig, dat
dezen de zegels aangeboden worden.
Het zou toch in de hoogste mate oneerlijk
zijn door den eenen kooper 5 pCt. meer te
laten betalen dan door den anderen. Of de
winkelier geeft 5 pCt. van zijn omzet af, dan
is hij de benadeelde, öf hy schuift die 5 pCt.
op den kooper, doordat hy zyu pryzen ver
hoogt. Em dusdanige rabat inwilliging zal dan
enkel een valsche voorspiegeling zyn. Als zeker
aan te nomen is, dat veel rabatzegels niet
opgehaald zullen worden, daar eerst by een
verzameld aantal van 1000 de inkoop van
goederen kan aangegaan worden. De ni6t
ingeleverde zegels komen ten voordeele van
de rabatzegel-vereenigingen, waartegen de
winkoller zyn goede geld voor de zegels
gegeven heeft in het belang van de rabat
zegel vereenigingen, en niet is kwyt geraakt
in het belang van het koopende publiek. In
een reeks steden, waar zulke „zegenryke"
inrichtingen bestaan, is vastgesteld geworden,
dat d3 door de vereenigingen als rabat afgegeven
goederen in iedere zaak van derg9iyke goe
deren gededteiyk voor de helft billijker zyn.
De conclusie van de leden der genoemde
vereeniging was, dat zy in de rabat-vereeni-
giog een ontaarding in den ergsten vorm op
het gebied van zakendryvendo lieden zag, die
met alle middelen tegengegaan moet worden.
Deze vereenigingen zyn geschikt den koop-
mans- en bedryfsmiddenstand aanmerkeiyk te
benadeelen en dienen alleen tot verryking van
enkele ondernemers op kosten van de win
keliers, alsmede van het publiek. Terwyi de
winkeliers direct benadeeld worden, is het
voor hot publiek in uitzicht gestelde nuttige
slechts 8cbynbaar.
Over deze nieuwigheid in de winkelnering,
die ook wel naar Leiden zal overslaan en in
Nederlandsche bladen geenszins als ter na
volging wordt besproken, zegt De Telegraaf
onder meer:
„Men krygt nu het volgende: Iemand koopt
by een winkelier voor 5 gulden; hy krygt
dan 25 zegeltjes van één cent Hy plakt die
in een boekje. Hes# by nu voor honderd
gulden gekocht, dan heeft by vyfhonderd
zegels ter waarde van vyf gulden, die hy by
de firma Yan den Brink en Co. of Klingenspoor
en Herfst kan inruilen tegen een voor worp
van zyn kous, dat voor 5 gulden geprysd staat.
Niet alle winkeliers zyn van dit systeem
gediend. Maar voor dit bonssyeteem wordt
reclame gomaakt, en, door concurrentie ge
dwongen, gaat menigeen er to9 over.
Eu als nu alle winkeliers eens tot het
systeem toetraden I Wel, dan zou elk zyn
cliönteele van vroeger houden en zouden alleen
de firma's, die de zegels leveren en daarvoor
by inlevering hun aitikelen kunnen verruilen,
er wél by varen.
Het nadeel voor de burgery ligt evenwel,
evenals by de loteryen, voor de hand."
Een inzender in de Nieuwe Rotterdamschc
Courant want ook te Rotterdam begint men
het stelsel in praktyk te brengen schryft o.a.
„Alles te zamen genomen blykt, dat het
voor den gecontracteerden winkelier van
actueel belang is, scherp toe te zien wat men
in het ruilmagazyn van het rabatzegelstelsel
in ruil geeft voor de rabatzegels. Het mocht
ons blyken, dat de waarde der artikelen niet
beantwoordde aan de nominale waarde der
verstrekte zegels. En indien zulks hemduidelyk
geworden was, zou hy gaan begrypen, dat
zyn klanten roden zouden hebben ook aan
zyn soliditeit te twyfeleD. Dat nu zou de maat
voor hem volmeten. Allesn aan hen zal hy
dan zegels verstrekken, die er bepaald by
hem op aandriügen. Liever dan zyn uitzuigers
vet te mesten, zal hy zyn klanten het rabat in
geld uitkeeren, waarmede zyn klanten gebaat
zullen zyn, en dat meteen geiyk zou staan
aan een doodvonnis over het rabatzegelstelsel."
Aan het slot van een artikel in Belang
en Recht door J. W. over het Dut van
Sanatoria voor longiyders lezen wy:
„Wel kan men zeggen, dat Sanatoria uit
stekend werken.
Maar een ernstige vraag aan velen. Waarom
moet hot tot behandeling in een Sanatorium
komen, waarom kon zoo menige patiönt niet
thuis behandeld worden? Omdat licht en
jxissche lucht en eenvoudige krachtige voe
ding voor velen onbereikbaar, voor nog meer
deren onbekende geneesmiddelen zyn.
Breng licht en lucht ook in onze steden,
in de woningen en de werkplaatsen, deze
laat&te niet te vergeten.
Breng goed en goedkoop voedsel onder het
bereik van een ieder.
Maar ook, en daaraan ontbreekt nog voel,
en juist die onkunde is hier als overal het
moeilykst van al te overwinnen, breDg ken
nis onder het volk.
Geef het volk goede woningen en leer hun
deze goed te gebruiken.
By het verschaffen van goede woningen
kan en moet do Staat medehelpen, daarover
zullen wy nu niet nader spreken, maar by
het brengen van konnis onder het volk is in
de eerste plaats medewerking noodig van
mannen en vrouwen, die roeping en talent
bezitten voor dat werk.
Reeds is meer dan één vrouw met vrucht
in die richting werkzaam. Weldra zullen er,
ook doordat een inrichting tot stand komt,
waar men de voor dien arbeid benoodigde
kennis kan verkrygen, meerdere volgen.
Maar iedere vrouw kan medewerken aan
dit werk door haar voorbeeld in eigen kring.
Laat ieder tot zicbzelve inkeeren en zich
afvragen of ook in haar huis niet de slaap
kamer van haar kinderen een beetje kleiner
is dan haar salon. Wie zal den moed hebben,
dat te veranderen?"
De Maas- en Roerbode schetst als volgt
het optreden van minister Borgesius in zyn
Memorie van Antwoord betreffende Leer
plicht:
De rechterzyde treedt hy glimlachend te
gemoet met de veilokkelyke voorspiegeling
van subsidie-verhooging voor het byzonder
ondeiwy's; der radicalen onstuimigheid zoekt
hy te sussen door zfin geestdriftig pleidooi
voor het herhalingsonderwfis.
Met gelyke welwillendheid gaat do minister
naar den rooden hoek der grimmige sociaal
democraten, die do kindervoeding en kinder-
kleeding van staatswege willen opgenomen
zion in het aanhangige leerplicht-ontwerp.
De minister verzekert, dat hy met belang
stelling kennis nam van de belangryke be
schouwingen over dit onderwerp.
Als armoede roden tot schoolverzuim is,
dient die reden zooveel mogeiyk weggenomen
te worden; daarmee is de minister het vol
komen eens. Maar een poging daartoe kon
hy niet doen in het wetsontwerp op den
Leerplicht.
Trouwens, dat acht de heer Borgesius niet
noodig ook. Immers, art. 47 van do Schoolwet
getfc aan gemeentebesturen recht om gelden
op de gemeentebegrooting uit te trekken tot
wering van schoolverzuim, en met dat artikel
is misschien ook wel voor voedsel en kleeding
te zorgen.
Wel bestaat er een koninkiyk besluit,
waarby in 1892 aan de gemeentebegrooting
van Sneek de koninklyke goedkeuring i3 ont
houden, omdat op die begrooting gelden voor
het doen van zoodanige uitgaven voorkwamen
tüaar de minister meent ernstig to mogei
betwyfelen of die koninklyke beslissing juist
was; in alle geval is een nieuwe beslissing
uit te lokken.
En zoo men inderdaad met art. 47 der
Onderwyswet niet geholpen is, dan moet dit
artikel gewyzigd worden, maar, de hoeren
begrypen het, dat kan niet by deze wet.
Doch wat nu niet mogelijk is, kan later
gebeuren, niet waar? Daarom, vriendeD, een
parig uw steun gegeven aan de wet op den
Leerplicht: het is de eerste stap op den weg,
welken gy op moet.
Men ziet, tot welke onmogeiyke dingen
de minister zyn toevlucht neomt om zyn wet
er door te halen, en men vraagt zich af, of
hy wel den ernst beseft van hot vraagstuk,
waarmede hy zich en bet geheele land op het
oogenblik bezighoudt.
Als de minister door het in-het-zicht-stellen
van zulke onzinnige verordeningen de vier
sociaal-democraten voor zyn ontwerp moet
winnen; als hy op zoo'n slinksche manier
zyn wet in het Staatsblad gaat binnensmok
kelen, dan zal straks na een eventueels aan
neming der wet de formulehet Nederlandsche
volk hoeft zich ten gunste van Leerplicht
uitgesproken, als een bittere ironie klinken
in de ooren van dat deel der natie, hetwelk
door meer dan 1100 adressen aan zyn gegronde
bezwaren tegen de invoering van Leerplicht
uitdrukking gaf.
Do druk, door de nieuwe wet op een zeer
groot deel des volks gelegd, zal des te zwaarder
wegen, naarmate de middelen, waarvan men
zich bediende om stemmen voor die wet te
werven, oneerlykor waren.
Wy hebben indertyd schryft Eet Huisge
zin den draak gestoken met de leerplicbt-
Teldwachtors, wier taak volgens art 29 zal
zyn, kinderen, gedurende de schooltyden op
den openbaren weg aangetroffen, naar het
hoofd der school te geleiden.
Minister Borgesius wil van deze kostbare
medewerkers geen afstand doen; integendeel,
aan de gemeentebesturen wordt overgelaten,
of het oppakken en naar school geleiden door
leerplicht-veld wachters „uitsluitend betrokking
moet hebben op kinderen, die zonder geleide
of zwervend op den openbaren weg worden
aangetroffen."
Gemeentebesturen zullen dus bevoegd zyn,
ook kinderen met geleide te laten oppakkeD,
eveneens kindoron, die niet „zwervend" zyn,
maar eenvoudig voor moeder een boodschap
doen. [Er zal bovendien hoelwat gevergd
worden van veldwachterlyke scherpzinnigheid
en prudentie, om zwervende van niet-zwervende
kinderen te onderscheiden.]
Maar, zooals wy vroeger al aantoonden,
veldwachterlyke yvor zou te ver kunnen
gaan en kinderen opbrengen, die behoorlyk
verlof hadden. Ten einde dit te voorkomen,
stelden wy het uitreiken van penningen voor.
Da minister heeft er verlof-kaarten van ge
maakt; ook goed. Deze categorie kinderen
zyn dus veilig, mits zy, uitgaande, zorgdragen
den talisman by zich te steken.
Nu is er nog een zwarigheid. Volgens art. 2
„Ik kan het niet gelooven," zei Paul; „ik
kan het Diet gelooven, dat zy.
„Kan het niet gelooven? Drommels! en dat
zeg je aan my, terwyl je weet, dat het waar
is; terwyl je weet... maar dat zullen wy
je wel later vertellen. Je zult je herinneren,
dat je eon dienstknecht van den Czaar bent.
Vergeet dat niet, kapitein Paull"
Bpnzo's stem wisselde in verschillenden
toonaard, nu luid en verwytend, dan v^iende-
lyk«en zacht. Alle kleur was uit Pauls aan-
geacht geweken; hy gevoelde groote vrees
voor den maD, wiens oogen zyn gedachten
konden lezen; hy kwelde zich met de vraag:
,"Wat heeft by vernomen; wat heeft hy ge
zien?" Doch Bonzo, die met elk woord een
bedoeling had, legde nu zyn hand op den
schouder van den jongen man, met werkeiyke
vriendeiykheid.
„Kom," zei hy; ik mag niet vergeten,
dat je man bent zoowel als soldaat. Ga je
koffie drinken en kom dan by my op de kade.
"Wy zullen samen overvaren en dan zal je
zelf de geschiedenis vernemen."
Paul dankte mot verlegen woorden en ver
liet hem haastig. De kolonel keek hem na,
met ni6t onvriendeiyken blik.
„Een verliefde, die behekst is door een
knap gezichtje," zei hy. „Straks zal hy wel
tot inzicht komen; en als by dat niet doet,
zullen we woteD, hoe met hem te handelen.
We zullen hem dikwyis naar het fort sturen;
als er iets meer tusschen hen bestaat, zal dat
gelegenheid geveD, om het gewaar te worden.
Tevreden over dit besluit, hervatte de
kolonel zyn wandeling op de plaats, en Paul
spoedde zich stadwaarts, elke aanraking met
andere menschen ontwykende. Hy zag niets,
hoorde niets van het ontwakende leven om
hem heen.
„Marian is gevangen!" Deze woorden suia-
den hem in de ooren. Soldaten groetten hem;
hy merkte het niet op en vergat, het saluut
terug te geven; de zon scheen heeriyk, maar
voor hem was de stad in duisternis gehuld.
„Zo zullen haar naar de mynen sturen; ze
zullen haar martelen," dacht hy. Hy dacht
met schrik aan het oogenblik, dat hy haar
weer zou zien. Hy vreesde voor zyn eigen
moed; want hy wist, dat zyn moed alleen
haar kon redden, als ze te redden was.
Om acht uren verscheen by op de kade;
Bonzo was er nog niet. Hy ging in een
kleine herberg, vlak by de handelshaven, en
vroeg thee en brandewyn. Er waren ver
scheidene zeelui en soldaten, maar hun gesprek
gaf hem de zekerhbid, dat ze nog niet van
het nieuws afwisten. Hy begon te merken,
dat de autoriteiten hun handelingen zooveel
mogelyk geheim zoude» houden; hy kon er
nog niet over oordeelen, of dit hem zou baten
of hinderen.
Hy dacht aan Bonzo's woorden: als de
gevangene bezweek in fort Alexander, welk
onderzoek zou er dan worden gedaan? Hy
wist, dat men een vrouw niet zou ter dood
brengen; maar Russische gevangenissen heb
ben andere wapens, waardoor hetzelfde doel
wordt bereikt.
Pauls band beefde, toen hy bet glas naar
de lippen bracht; hy verliet het café, voort
gedreven door alle machten van vrees en
schrik. „Zy zal niet sterven!" mompelde
hy, en lachte toen zenuwachtig over zyn
eigen hulpeloosheid.
Fort Alexander, met zyn honderd zestien
acht- en tien ceDtimeter-kanonnen, alle in
bomvrye kazematten, is misschien het meest
indrukwekkende van de zeven afzonderiyke
forten, die, als eilandjes van steen en staal,
in de zuidelyke doorvaart van Kroonstadt
staan. Geheel van graniet gebouwd, is het
van buiten onvergeiykeiyk sterk; van binnen
duister en somber als een gevangenis. Donkere,
celvormige kamers dienen tot verbiyfplaats
aan de bezetting. Onder deze zyn Dog andere
cellen, ^raar het licht Dimmer doordringt,
grafkelders als het ware, uitgehouwen in den
voet der citadel.
Op dezen Februarimorgen schoof-en knarste
en dreunde het in schotsen gebroken ys
tegen de bastions van het fort; maar de pon
tonniers hadden een geul vry gemaakt voor
de kleine stoomsloep, waarmee de manschappen
de handelshaven bereikten, en langs dezen
weg werden generaal Stefanovic en twee
officieren van zyn staf naar het fort gebracht,
om de gevangene te zien, die zoo onverwacht
in het vroege morgenuur was gearresteerd.
Paul was reeds in de lage, overwelfde
kamer, waar het verhoor zou plaats hebben,
toen Stefanovic en Bonzo samen binnentraden.
Da generaal beantweordde zy'n groet, maar
sprak geen woord. Bonzo wisselde een snellen
blik met hem en hield zich toen yverig bezig
met den bundel papieren, van welke hy
onafscheideiyk scheen te zyn.
Het was zoo donker bier, dat de sergeant,
die wacht hield by de deur, een schim geleek.
De zwakke vlam der kaarsen op de tafel wierp
een gelen glans op alles.
Paul zag, dat Nikoli Stefanovic er ziek
en naar uitzag. Zyn verzorgde kleeding
en geaffecteerde manieren deden de bleek
heid van zyn gelaat te sterker uitkomen.
Zyn banden bewogen zich rusteloos, zenuw
achtig; nu eens vatte hy een pen aan,
dan weer een stuk papier, dan weer streek
hy over zyn kaal hoofd. Toc-n by bevel
gaf, de gevangene binnen te breDgen, klonk
zyn stem hol en onnatuuriyk. Hy tuurde
strak op de tafel en zag do vrouw voor
hem niet aan.
Paul week achteruit, in de schaduw van
den muur. Hy zag Marian de sombere kamer
biDnen komen en gevoelde een byna onweer-
staanbaren drang, haar toe te spreken, haar
ter zyde te staan. Doch voorzichtigheid deed
hem zwygen. Hy had nu beslist, welke rol
by zou spelen; do fiissche zeelucht had hem
lichameiyk en geestelyk gesterkt. Hij had
gezegd: „Ik alleen ben haar vriend, en ik,
wil haar reddeD."
Men had het meisje gearresteerd kort na
zonsopgang, opdat niemand in da stad mocht
fluisteren over de zaak, waarvoor zy naar
fort Alexander was gebracht. Zooveel haast
was er bij geweest, dat zy nauwelyks tyd
had gehad, het ryke bruine haar oenigszins
te ordenen of beschermend bont te zo=ken
voor de morgenkoude. Zy had echter de
sedert verloopen uren besteed, om van haar
cipier, den sergeant, verlof te krygon, die
kunstvaardigheid aan te wenden, welke een
vrouw tot de overwinning helpt. Paul vond,
dat zy er nooit zoo bekooriyk had uitgezien.
Zy trad de donkere kamer binnen met een
lach op de lippen. Het fijoe hoofdje was uit
dagend achterovergeworpen; het bont om
hals en polsen contrasteerde levendig met do
zuivere blankheid van haar huid; ze zag er
vroolyk, verrast uit.
„O," riep ze spottend, in het Fran8cb,
„wat ben ik geschrokken; wat voel ik my
8chuldigl"
Stefanovic zag op van zyn papieren.
„Stilte,antwoordde hy schorp, tn er was
in zyn stem iets, dat tot gehoorzamen dwong.
Panl beefde voor baar. „Zy zal een rol spelen
en ze zullen haar veroordeelen op haar eigen
gezegden," dacht by.
„Juffrouw," zei Stefanovic, haar op doffen
toon aansprekende, „ik behoef u niet te zeg
gen, waarom ge hier zyt golracht; go kent
de reden evengoed als ik."
„Meneer, ik weet niets vau uw redenea."
(Wordt vervolgd