th 12TÏ3 Jltlaandag Jil Augustus. A0. 1899 feze gourant wordt dagelijks, met uitsondering ff van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. F'euilleton. In het dnin bedolven. •Mr*- LEIDSGH PRIJS DEZHB QOtraAHT) Voor Leldan per 8 maanden. s» Franco per post -•#.«« Afzonderiyke Nommers t f 1.10. 1.40. a 0.05. PRIJS DEB ADVERTENTJLËtit Van 1—0 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. örootere; lettors naar plaatsruimte Voor het incasseeren buiten do stad wordt f O 06 berekend. Tweede Blad. Naar aanleiding van twee gerucht makende processen schrtJft de Kamper Courant onder het opschrift „Klasse-Justitie": Een zeer gewone beschuldiging in den mond der sociaal-democraten is, dat wfl hebben een „klasse-justitie"; dat wil zeggen, een justitie, die niet het recht, maar klasse-belang dient. In den laatsten tijd hebben zich een paar feiten voorgedaan, die in verband met deze beschuldiging zeer de aandacht verdienen. Het eerste dezer feiten is de veroordeeling van Van Hall en Haas door de Amsterdamsche rechtbank tot drie jaar gevangenisstraf. Haas is de zoon van een advocaat, die bjj zijn leven een der beroemdste leden van de Amsterdam sche balie was (mr. Tb. A. Haas Azn.). Van "Hall behoort tot een zeer aanzienlijke en invloedrijke familie en is de kleinzoon van wijlen mr. Maurits Cornelia Van Hall, den achtenswaardigen president der Amsterdam sche rechtbank. Zoo er maar een schijn waar was van de beschuldiging, legen onze rechter lijke macht gericht, voorzeker zou dat in het rechtsgeding tegen deze personen in het licht getreden zijn. En evenwel, met wat weinig consideratie zijn zy behandeld, hoe krachtig is tegen hen opgetreden, hoe ontbrak by het Openbaar Ministerie alle gedachte om hen te sparen; en hoe streng is de straf, die over hen werd uitgesproken 1 Het tweede feit is, dat de heer mr. P. J. Troelstra door de Haagsche rechtbank, hoewel schuldig verklaard aan het misdryf, waarvoor hy was aangeklaagd, van rechtsvervolging ontslagen werd, op grond, dat hy in het algemeen belang had gehandeld. "Wat de heer Troelstra den Officier van Justitie te Leeu warden had ten laste gelogd, was anders bar geneeg! Het vonnis der-rechtbank'was dan ook een algemeene verrassing, en wy twyfolen zeer of de heer Troelstra zelf zulk een vonnis kan verwacht hebben. En waarlijk, wanneer de rechtbank hem had willon treffen, omdat hy sociaal-democraat is, of om den „klasse- genoot" mr. Schimmelponninck te wreken, er zouden gemakkelyk termen voor een ver oordeeling te vinden zyn geweest. Zullen de sociaal-democraten erkennen, dat de rechtbank te Amsterdam en die in Den Haag getoond hebben zonder aanzien des per- soons recht te spreken? Zullen wy nu voortaan van de verdacht making. der rechteriyke macht verschoond biyven? In een rede, te Leeuwarden gehouden, heeft de heer Troelstra, ofschoon genoopt om hulde te brengen aan de onpartydigheid van den president der Haagsche rechtbank, evenwel de beschuldiging van klasse-justitie volge houden, en de organen der party gaan voort met dat schimpwoord te bezigen. In een dezer dagen verschenen bo6k („De Hogerhuiszaak in woord en beeld"), waaraan de intelligentsten onder de sociaal democratische leiders bun medewerking hebben verleend, vindt men op een teekening drie nachtuilen afgebeeld in rechteriyk kostuum. Het verdachtmaken en beleedigen der rech terlijke macht, het ondermanen van 's volks eerbiöd en vertrouwen in onze rechtscolleges duurt dus voort. Aan de feiten, die de be schuldigingen logenstraffen, stoort men zich niet. Ons verwondert dat geenszins. Verdacht- maken, opruien, het zyn de gewone middeleD, waarmoe de sociaal democraten strtfd voeren. Verneemt men niet dagelyks van heD, dat het volk den klasse-stryd moet voeren? Welnu, om dien stryd te onderhouden, is betnoodig, dat de klasse-haat worde opgewekt. Het volk moet leeren in ieder, die hooger staat, een verdorven wezen te zien." De Tijd geeft onder den titel „Een vyandige Staat" een beschouwing over de verhou ding tusschen Nederland en Vene zuela, een Staat, die, zooals men weet, etteiyke Nederlanders begiftigd heeft met de merkwaardige orde van „het Borstbeeld van Bolivar." Er komt thans, zegt De TyjJ, byna geen mailbericht meer uit onze West Indische be zittingen, of het spreekt van "hoogst onbe schaamde willekeur, waarmede Nederlandscbe onderdanen, die bij toeval of by ongeluk in Venezuela aanlanden, door de autoriteiten aldaar worden behandeld. Thans vinden wy weer in den Amigoe di Curasao een mede- deeling, ontleend aan Den Vrijmoedige van 13 Juli. Deze luidt als volgt: Alweder zyn Nederlandsche onderdanen in Venezuela behandeld op een wyze, die de vraag wettigt, of die republiek wel onder de beschaafde landen der wereld gerangschikt mag worden. De heer dr. W. C. Gaerste en zyn schoon zuster, mevr. T. J. G. Gaerste, met haar kindje, die, zooals hier nagenoeg algemeen bekend is, wegens familieaangelegenheden per ss. „Phila delphia" op reis naar Nieuw-York waren, moesten wegens ongesteldheid van die dame te La Guayra ontschepen en in een hotel gaan logeeren. Van de zyde der autoriteiten van die stad hebben zy gedurende hun kort verbiyf te dier stede aan grievende vexaties blootgestaan. Bestendig werden zy bewaakt, alsof zy de grootste misdadigers waren. Men wilde hun zelfs niet vergunnen naar Curasao te telegrapheeren en, by hun vertrek uit La Guayra werden niet alleen hun reiskoffors op de meest angstvallige wyze doorzocht, maar moest de heer dr. Gaerste zelf zich aan een zorgvuldige doorzoeking onderwerpen. Het spreekt vanzelf, dat er by die doorzoeking niets gevonden werd, dat op dynamietbommen, nihilistische of opruiende geschriften, revoluti- onnaire proclamaties of iets van dien aard geiykt. Het blykt, helaas! ho8 langer hoe meer, dat men in Venezuela geen eerbied heeft voor onze vlag en de Nederlandsche onderdanen aldaar als verworpelingen beschouwtI Dirgelyke berichten, evenals die over het aanhouden en visiteeren van Nederlandsche vaartuigen op zee, rechtvaardigen toch eindeiyk de vraag, of ons gouvernement niet eens zou kunnen informeereD, wat de oorzaak is van deze slechte gezindheid der Venezulaansche regeering tegenover Nederlanders. Het ia bekend, dat ©r ten behoeve van Venezuela een stelselmatige animositeit wordt gekweekt tegen het Nederlandsche gouverne ment van Curar io. Naar het schy'nt is er zelfs een bureau van propaganda voor annexatie van dit eiland gevestigd te Parys; althans van daar uit vinden allerlei ruwe en grove aantygingen van een naamloos schryven in Le Nouveau Monde tegen het Nederlandsch beheer dezer kolonie haar weg naar sommige Europeesche bladen. Deze aanhitser beweert zelfs, dat aldaar do twee machtigste mogend heden der wereld vreedzaam en vriendschap- peiyk bezig zijn met de „rechten" van Vene zuela op Curasao te boekstaven. Schynbaar, zou men zeggen, is er tegen spraak tusschen deze propaganda en de onbe schoftheden, die de Nederlandsche onderdanen, bewoners van Curasao, in Venezuela in den laatsten tyd ondergaan. Immers, wanneer de Venezulanen zoozeer op Curasao gesteld zyn, dan moesten zy de bewoners van dat eiland niet afstooten, maar veeleer op hartelijke wyze ontvangen. Hot kan evenwel ook zyn, dat deze gansche tactiek is ingericht op het zoeken naar een conflict. Ook hieromtrent zal binnenkort eonige zeker heid moeten verkregen worden. Als 't koren binnen is staat boven het volgende artikel van G. V. H. in de Provinciale Overijselsche cn Zwolsche Courant: Als het koren binnen is, moet het stoppel- land zoo spoedig mogeiyk omgeploegd worden. "Waarom? lo. De plantenvoedendö bestanddeelen van do stoppels worden dan het volle eigendom van den bodem. 2o. Door den ongeploegden grond verdampt meer water dan door den geploegden en een spaarpot van water komt in tydon van droogte zeer goed te pas. 3o. Evenzoo vindt de verrotting van den nog in den grond overgebleven mest in den onge ploegden akker sneller plaats dan in den ge- ploegden. Wat de lucht ingaat of naar beneden wegspoelt brengt di n boer geen voordeel aan. 4o. Het onkruid kan door spoedig ploegen op een krachtige wyze bestreden worden. Aan vele der zich ia den grond bevindende onkruidzaden wordt daardoor een gunstige gelegenheid aangeboden te ontkiemen, waarna de kleine onkruidplantjes door eggen en onder- ploegen vernietigd, terwyi de lovende onkruid- wortels van kweek, munt o. a. door de eerste bewerking aan de oppervlakte gebracht en zoo verwyderd kunnen worden. 5o. Het spoedig en behoorlijk diep onder- ploegen vernietigt veel aan de stoppels zich bevindende schimmelplanten, die lucht als eerste levensbehoefte hebben en daardoor in de aarde ten gronde moeten gaan. Zoo gaat het byv. met de schimmelplant, die do meeldauw veroorzaakt, een ziekte, die by verschillende granen voorkomt, maar vooral by de tarwe schade kan berokkenen. Aan de onderste bladeren en halmleden vormt zich dan een wit, schimmelachtig overtreksel, dat later vuilachtig geelwit wordt. De zwakste planten hebben er het meest van te ïyden. De aangetaste planten sterven doorgaans niet, maar zy biy ven klein, worden slap en leveren slechts een geringen oogst. De ziektekiemen, die zich in het volgende voorjaar verder gaan ontwikkelen, bevinden zich op de stoppels en worden door diep onderploegen onschadelijk gemaakt. 60. Ook ter bestryding van plantenvyanden in h6t dierenryk is een spoedig omploegen van het stoppelland gewenscht. Niet alleen, dat veel insecten en larven door ploeg en eg gedood worden, ook de in de bovenlaag veroorzaakte droogte brengt er menigeen in gevaar. Bovendien gaat men den nuttigen vogels een handje helpen, daar door het ploegen veel ongedierte aan de oppervlakte gebracht' wordt. Hessische muggen, halmwespen en andere schadelijke insecten ziet men daar het meest optreden, waar het stoppelveld in den winter blijft liggen. Omtrent de Hessische mug schryft prof. dr. J. Bitzema B03, dat hy ze het eerst in ons land waarnam in 1896, maar toen op two9 tamelyk ver van elkaar verwyderde plaatsen. Op de pl-iats, waar zich de larven van dit insect in den halm bevinden, breekt deze gemakkelijk. Een door de Hessische mug sterk aangetaste akker kan er uitzien, alsof een kudde vee er in geloopen of dat er e?n hagelbui baar verwoestingen aangericht heeft. AI3 middelen tegen dit insect wordt door genoemden geleerde aanbevolen: a. Het wintergraan zoo laat mogeiyk te zaaier, opdat de laatste wyfjes geen wintergraanplantjes voor het leggon harer eieren kunnen vinden, b. De stoppels zoo spoedig mogelyk na den oogst onder te ploegpn of te verbranden, opdat de poppen, die zich boven den laatsten of den voorlaatsten halmknoop bevinden, óf diep in den grond begraven öf verbrand worden. Soms ziet men in het koren op verschil lende plaatsen te midden der groene, gezonde planten kleinere halmen met witte aren zonder korrels. Deze ziekte wordt veroorzaakt door de halmwesp. Tegen den oogsttijd spint de larve van dit insect zich in het onderste ge deelte van den halm boven den wortel in. Hier biyft ze tot in bot voorjaar en komt dan als wesp te voorschyn. Diep onderploegen is ook een doeltreffend middel tegen dezen vfiand. Op akkers, waar men veel last van planten ziekten of ongedierte heeft, is het niet aan bevelenswaardig, gewassen in een dekvrucht te zaaien, daar zulke akkers na den oogst natuurlijk niet geploegd kunnen worden, wat de voortwoekering van ziekten en insecten zeer in de hand werkt. Do Nieuwe Arnhemsche Courant heeft een artikel over onze militaire perp, waar aan do volgende opmerkingen z'jn ontleend: De inhoud der (militaire) vakschriften, der maand- en weekbladen bestaat voor een groot deel uit stukkeD, welke hun oorsprong onfe* leenen aan Duitsche en Fransche schrijvers. Evenzoo is het gesteld met onze dienst-en exercitie-reglementen, die telkens veranderen. Naarmate van het succes, dat de een of andere mogendheid in een oorlog heeft gehad, worden de voorschriften van die mogendheid toon gevend geacht en vaak slaafs gevolgd, zonder er naar te vragen of zy overeenstemmen met het eigen volkskarakter. Terstond na den oorlog van 1859 werd de leer gepredikt, dat de Fransche losheid tot do overwinningen van Magenta en Solferino had geleid, en sedert toen moest alles los en vlug zyn. Toen kwam 18C6 en daarna 1870; en dis zelfde losheid werd als de oorzaak der neder lagen beschouwd! Alles moest styf en stram zyn, tot in da kleinste onderdeelen. En zoo biyft het slingeren om den evenwichtstoestand. De inhoud van de Militaire Spectator ia meestal weinig belangryk en doet velen denken aan bloedarmoede. Tusschen de vele advertentiën van leveranciers en nering doenden is do zaakkundige behandeling van oen gewichtig onderwerp niet meer terug te vinden. Men kan dit aan de concurrentie met andere tijdschriften niet wyten, want het getal van deze is gering. De fout ligt in gebrek aan bekwame schrij vers en aan degelijke stof. Maar ook bier is de geldquaestie over wegend. Hoe geheel anders zag de Spectator er uit voor 25 jarenDe lees- en studielust der offi cieren is sedert dien tyd niet verminderd, maar men wil waar voor zyn geld hebben, geen twistgeschrijf over personaliteiten en geen half of heel vertaalde artikels uit Duitsche en Fransche tydschriften. Do Spectator moot haar zoekenden blik doen rondgaan in het eigen land. Nu zyn er twee oorzaken, welke den bloei van onze hoofdtydschriften belemmeren. Aller eerst komt als oorzaak voor het gebrek aan geldmiddelen om voor degelijk oorspronkelijk werk een flink honorarium uit te keeren. Het leger i3 klein en het buitenland leest onze tydschriften niet. In de tweede plaats komt do vrees om zich. als schrijver bloot te geven, de angst om zich aan koud water te brandeD. Nog altyd ziet menig flink ontwikkeld en bekwaam officier oen gevaar voor zijn toekomst in hot schrijvoa over legerzaken. Dit moet de overheid tegen gaan. Al is de toestand sedert 1866, toon geschriften van wylon generaal Knoop ever onze defensie aan de verspreiding moesten worden onttrokken, wat verbeterd, toch onder vindt thans nog menig schryver, dat hy niet ongestraft de pon kan hanteeren wanneer het behandelde onderwerp den autoriteit onwel gevallig is. Het militair element is van huis uit behou dend van aard, evenals de wetgeving in China.' Zeker, er wordt ontzettend veel geschreven, ryp en groen, door bekwamen en onmondigen, in tydschriften, couranten, dag-, woek- en 8) Wanneer het kasteel verwoest ie, heeft de roem onzer voorvaderen geen gedenkteekenen, onze naam zelf geen boteekenis meer; dan zt)n wi) zonder dak, en de eerste voorbyganger de beste zal zich gerechtigd achten den adel van onze afkomst te loochenen. Ik verzoek u dus, u, die evenals ik belang hebt bij het behoud van de bakermat van ons geslacht, mij uw zienswijze bloot te leggen aangaande de middelen, om oen der gelijke ramp te voorkomen." De stem van Hector beefde, toen hy deze woorden uitsprak; zijn lange gestalte kromp eeoigszin8 ineen, alsof hy zich eenige moeite had moeten geven om zUn uiterlyke kalmte te bewaren. Zich tot Valérie wendende, ging hy voort: „Gy eerst, mejonkvrouw Da Castilhac, zog my, wat gy er van denkt. Gy Z'yt altyd een verstandig meisje geweest, vervuld van adellijke govoelens, en in deze vreeselyke omstandigheid mogen wy niemand9 raadgeviogen gering achten." Het bekoorlyke meisje, aldus toegesproken, bloosd^ en op het licht toetredende, ant woordde zy beschroomd: „Helaas, wat zal ik u zeggeD, mijnheer? My komt bet voor, dat alles slechts door Gods toelating geschiedt. Hot is dus tot God, dat wy ons moeten wenden, om het ongeluk, waarmede wy bedreigd worden, te bezweren. Ik zal een byzonder gebed gaan doen tot O. L. V. van den Grooten Eik, en haar om haar voorspraak by haar Goddelyken Zoon verzoeken, en voor hetzelfde doel zou ik er gaarne toe overgaan my ter bedevaart naar Home of naar San Jago di Compostella te begeven, met erwten in mu'n schoenen, mits ik door iemand vergezeld werd, die my tegen do onaangenaamheden der reis zou kunnen beschermen." Marcus deod met vollen mond een goed keurend „hml" hooren. „Bid, jonkvrouwI" sprak Hector; „maar wy, mannen, zullen by uw gebeden andere, niet minder doeltreffende middelen voegen. En, broeder Jean, wat raadt gij my op uw beurt aan, om dat verwenschte duin togen te houden?" Jean draaide aan zyn snorrebaard en ant woordde op gewichtigen toon: „Myn moening is, mijnheer Do Castilhac, dat gy een hooger en sterker muur moet laten bouwen, om het zand te bedwingen; ik zou dan wel eens willen zieD, of het duin daarover heen ging!" „Het denkbeeld is niet slecht," hernam de oudste; „doch do uitslag zou nog zekerder wezen, als ik don toren van het donjon en de aangrenzende torentjes vyftig of zeslig voet liet optrekken. Do grondvesten zyn hecht genoeg, om die vermeerdering van gew ch te kunnen dragen. Ik verwerp even wel net denkbeeld van den muur niet, en ik hoop, dat wy, door do twee middelen te vor eenigen, er in slagen zullen den geesel te bedwingen, dien het noodlot tegen het huis De Castilhac heeft uitgezonden." Hector liet eon zegevierenden blik rondom zich weiden, alsof hy eindeiyk de oplossing gevonden had van een vraagstuk, dat sinds lang voor onoplosbaar gehouden was. Noch zyn broeder noch zyn zuster waren in staat te begrypeD, wat er voor onuitvoer baars en zonderlings in een dergeiyk ontwerp te vinden was. Maar ondanks don eerbied voor zyn heer en meester, kon de oude herder zich niet weerhouden, een nogal veelb&toeko- nend gobaar van afkeuring te laten ontsnappen. Mynboer De Castilhac wendde zich tot hem. „Wat hebt gy to zeggen, Marcus?" vroeg hy; „uw gihochtheid aan onze familie geeft u eenige voorrechten; ik sta u dus toe te spreken. Wat denkt gü van mpn plan?" „Kyk, mgnheor De Castilhac," z:i de grys- aard openhartig, „mot uw welnemen, al zoudt gy een muur van honderd voet hoogte bou wen en het donjon even hoog willen optrek ken, gy zoudt het zand niet kunnen beletten nog hooger op te stuiven. Men moet de duinen maar eens by een stovigen westenwind gezien hebben, en men zal zich niet moer inbeelden, dat oen afschutting, tenzy zulk een, die tot aan de wolken reikt, hen zou kunnen togen- houdeD." Hector Da Castilhac begon na te denken; by stelde het gezond^yerstand en de practische kenni3 van dezen trouwen dienaar op hoogen prys. Terwyi hy zat te peinzen, vroeg Jean op hooghartigen toon: „Welnu, Marcus, gy vermeont meer verstand te hebben dan uw meesters; welk geneesmiddel stelt gy voor? Ik ben nieuwsgiorig het te vernemen.1' „Hit geneesmiddel, mynheer Jean, ligt in do hand dergen6n, die de jonkvrouw genoemd heeft. Maar, ik beb wel eens hooren verzekoren, dat door hoornen op de duinen te planten „Ha, dat is me een boerenmiddeltjel" viel de edelman verachtelyk in do rede. „Boomen En hoe, voor den drommel, hoe zouden die boomen in dit stuifzand moeten wortelen?" „Bovendien," voegde Hector or bedaarder by, „voordat die aanplantingen eenig uitwerk sel zouden kunnen hebben, zou dat duin ons allen hebben bedolven. Het is beter, zich by bet bouwen van den muur en de opbooging van den toren te bouden; broeder, zuster, is dit niet ook uw meening?" Jean en Valérie gaven een teekon van toe stemming. „In dat geval," viel Marcus op gemelijken toon in, „in dat geval heeft myn goede meester origetwyfeld geldmiddelen, die ik niet weet, dat hy bezit; want die bouwery zal hem wel dertig duizend kronen kosten." Deze opmerking word met een diepe stilte ontvangen: sedert onhouglyke tyden was do familie De Castilhac zeer prikkelbaar in gelde- lyke aangelegenheden. „Op een oogenblik, dat myn onderhoorigen my verlaten hebben, myn landerpen mot on vruchtbaarheid geslagen zyn," sprak Hector eindeiyk op pskouden toon, „heb ik geen spaarpenningen kunnen overleggen. De som, die my noodig zou zyn voor do volvoering van myn ontworp, heb lk niet tot myn beschikking." Niemand legde 6enige verwondering aan don dag, toen by het hoofd van het geslacht deze verzekering hoorde geven: zy was maar al te wel voorzien. Castilhac vervolgde: „Ik zou misschien, als ik my tot woekeraars wilde wenden, gelegen heid vinden, die som te leenen; maar dat is een gevaarlyk hulpmiddel en den adel van ons geslacht onwaardig. Wy moeton, in da moeilyke omstandigheden, waarin wy verkee- ren, onszelven trachten te redden zonder vreemde hulp. Wat my betreft, ik ben bereid, mijn eigen pereoon er voor to geven, en ziobier, wat ik besleten heb. Naar men zegt, beeft de koning dezer dagen aan Engeland on Ooston- ryk den oorlog verklaard. Ik zal maarschalk De Bolle-Islo gaan opzoeken, die den veldtocht in Duitechland zal aanvoeren, en ik zal hem om een compagnie vragen; de maarschalk, die niet onbekend kan zyn met de dienaton, voor heen door ons huis bewezen, zal my niet durven weigeren, en ben ik eenmaal in 'e vyanda land, dan zullen de brandschattingen van steden, de plundering en duizend andere door den oorlog gerechtvaardigde middelen my ver. oorloven, wddra naar Castilhac terug to koeren met het noodige geld, om myn plan ten uitvoer te brengen. By deze onverwachte aankondiging schoen Valérie te ontstellen, terwyi Marcus stom was van verbazing. Joan De Castilhac alleen waa goheel en al geestdrift. „Welaan, mynheer myn broeder," riep h(J uit, „ik zal uw doorluchtig voorbeeld volgen t Trouwens, het stille en werkelooze leven, dab men hier leidt, is niet meer naar myn smaak. {Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5