th 12TÏ3
Jltlaandag Jil Augustus.
A0. 1899
feze gourant wordt dagelijks, met uitsondering
ff van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
F'euilleton.
In het dnin bedolven.
•Mr*-
LEIDSGH
PRIJS DEZHB QOtraAHT)
Voor Leldan per 8 maanden. s»
Franco per post -•#.««
Afzonderiyke Nommers t
f 1.10.
1.40.
a 0.05.
PRIJS DEB ADVERTENTJLËtit
Van 1—0 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. örootere;
lettors naar plaatsruimte Voor het incasseeren buiten do stad
wordt f O 06 berekend.
Tweede Blad.
Naar aanleiding van twee gerucht
makende processen schrtJft de Kamper
Courant onder het opschrift „Klasse-Justitie":
Een zeer gewone beschuldiging in den mond
der sociaal-democraten is, dat wfl hebben een
„klasse-justitie"; dat wil zeggen, een justitie,
die niet het recht, maar klasse-belang dient.
In den laatsten tijd hebben zich een paar
feiten voorgedaan, die in verband met deze
beschuldiging zeer de aandacht verdienen.
Het eerste dezer feiten is de veroordeeling
van Van Hall en Haas door de Amsterdamsche
rechtbank tot drie jaar gevangenisstraf. Haas
is de zoon van een advocaat, die bjj zijn leven
een der beroemdste leden van de Amsterdam
sche balie was (mr. Tb. A. Haas Azn.). Van
"Hall behoort tot een zeer aanzienlijke en
invloedrijke familie en is de kleinzoon van
wijlen mr. Maurits Cornelia Van Hall, den
achtenswaardigen president der Amsterdam
sche rechtbank. Zoo er maar een schijn waar
was van de beschuldiging, legen onze rechter
lijke macht gericht, voorzeker zou dat in het
rechtsgeding tegen deze personen in het licht
getreden zijn. En evenwel, met wat weinig
consideratie zijn zy behandeld, hoe krachtig
is tegen hen opgetreden, hoe ontbrak by het
Openbaar Ministerie alle gedachte om hen te
sparen; en hoe streng is de straf, die over
hen werd uitgesproken 1
Het tweede feit is, dat de heer mr. P. J.
Troelstra door de Haagsche rechtbank, hoewel
schuldig verklaard aan het misdryf, waarvoor
hy was aangeklaagd, van rechtsvervolging
ontslagen werd, op grond, dat hy in het
algemeen belang had gehandeld. "Wat de heer
Troelstra den Officier van Justitie te Leeu
warden had ten laste gelogd, was anders bar
geneeg! Het vonnis der-rechtbank'was dan
ook een algemeene verrassing, en wy twyfolen
zeer of de heer Troelstra zelf zulk een vonnis
kan verwacht hebben. En waarlijk, wanneer
de rechtbank hem had willon treffen, omdat
hy sociaal-democraat is, of om den „klasse-
genoot" mr. Schimmelponninck te wreken,
er zouden gemakkelyk termen voor een ver
oordeeling te vinden zyn geweest.
Zullen de sociaal-democraten erkennen, dat
de rechtbank te Amsterdam en die in Den
Haag getoond hebben zonder aanzien des per-
soons recht te spreken?
Zullen wy nu voortaan van de verdacht
making. der rechteriyke macht verschoond
biyven?
In een rede, te Leeuwarden gehouden, heeft
de heer Troelstra, ofschoon genoopt om hulde
te brengen aan de onpartydigheid van den
president der Haagsche rechtbank, evenwel
de beschuldiging van klasse-justitie volge
houden, en de organen der party gaan voort
met dat schimpwoord te bezigen. In een dezer
dagen verschenen bo6k („De Hogerhuiszaak
in woord en beeld"), waaraan de intelligentsten
onder de sociaal democratische leiders bun
medewerking hebben verleend, vindt men op
een teekening drie nachtuilen afgebeeld in
rechteriyk kostuum.
Het verdachtmaken en beleedigen der rech
terlijke macht, het ondermanen van 's volks
eerbiöd en vertrouwen in onze rechtscolleges
duurt dus voort. Aan de feiten, die de be
schuldigingen logenstraffen, stoort men zich
niet.
Ons verwondert dat geenszins. Verdacht-
maken, opruien, het zyn de gewone middeleD,
waarmoe de sociaal democraten strtfd voeren.
Verneemt men niet dagelyks van heD, dat
het volk den klasse-stryd moet voeren? Welnu,
om dien stryd te onderhouden, is betnoodig,
dat de klasse-haat worde opgewekt. Het volk
moet leeren in ieder, die hooger staat, een
verdorven wezen te zien."
De Tijd geeft onder den titel „Een vyandige
Staat" een beschouwing over de verhou
ding tusschen Nederland en Vene
zuela, een Staat, die, zooals men weet,
etteiyke Nederlanders begiftigd heeft met de
merkwaardige orde van „het Borstbeeld van
Bolivar."
Er komt thans, zegt De TyjJ, byna geen
mailbericht meer uit onze West Indische be
zittingen, of het spreekt van "hoogst onbe
schaamde willekeur, waarmede Nederlandscbe
onderdanen, die bij toeval of by ongeluk in
Venezuela aanlanden, door de autoriteiten
aldaar worden behandeld. Thans vinden wy
weer in den Amigoe di Curasao een mede-
deeling, ontleend aan Den Vrijmoedige van
13 Juli. Deze luidt als volgt:
Alweder zyn Nederlandsche onderdanen in
Venezuela behandeld op een wyze, die de
vraag wettigt, of die republiek wel onder de
beschaafde landen der wereld gerangschikt
mag worden.
De heer dr. W. C. Gaerste en zyn schoon
zuster, mevr. T. J. G. Gaerste, met haar kindje,
die, zooals hier nagenoeg algemeen bekend is,
wegens familieaangelegenheden per ss. „Phila
delphia" op reis naar Nieuw-York waren,
moesten wegens ongesteldheid van die dame
te La Guayra ontschepen en in een hotel
gaan logeeren. Van de zyde der autoriteiten
van die stad hebben zy gedurende hun kort
verbiyf te dier stede aan grievende vexaties
blootgestaan. Bestendig werden zy bewaakt,
alsof zy de grootste misdadigers waren. Men
wilde hun zelfs niet vergunnen naar Curasao
te telegrapheeren en, by hun vertrek uit La
Guayra werden niet alleen hun reiskoffors op
de meest angstvallige wyze doorzocht, maar
moest de heer dr. Gaerste zelf zich aan een
zorgvuldige doorzoeking onderwerpen. Het
spreekt vanzelf, dat er by die doorzoeking
niets gevonden werd, dat op dynamietbommen,
nihilistische of opruiende geschriften, revoluti-
onnaire proclamaties of iets van dien aard
geiykt.
Het blykt, helaas! ho8 langer hoe meer,
dat men in Venezuela geen eerbied heeft voor
onze vlag en de Nederlandsche onderdanen
aldaar als verworpelingen beschouwtI
Dirgelyke berichten, evenals die over het
aanhouden en visiteeren van Nederlandsche
vaartuigen op zee, rechtvaardigen toch eindeiyk
de vraag, of ons gouvernement niet eens zou
kunnen informeereD, wat de oorzaak is van
deze slechte gezindheid der Venezulaansche
regeering tegenover Nederlanders.
Het ia bekend, dat ©r ten behoeve van
Venezuela een stelselmatige animositeit wordt
gekweekt tegen het Nederlandsche gouverne
ment van Curar io. Naar het schy'nt is er zelfs
een bureau van propaganda voor annexatie
van dit eiland gevestigd te Parys; althans
van daar uit vinden allerlei ruwe en grove
aantygingen van een naamloos schryven in
Le Nouveau Monde tegen het Nederlandsch
beheer dezer kolonie haar weg naar sommige
Europeesche bladen. Deze aanhitser beweert
zelfs, dat aldaar do twee machtigste mogend
heden der wereld vreedzaam en vriendschap-
peiyk bezig zijn met de „rechten" van Vene
zuela op Curasao te boekstaven.
Schynbaar, zou men zeggen, is er tegen
spraak tusschen deze propaganda en de onbe
schoftheden, die de Nederlandsche onderdanen,
bewoners van Curasao, in Venezuela in den
laatsten tyd ondergaan.
Immers, wanneer de Venezulanen zoozeer
op Curasao gesteld zyn, dan moesten zy de
bewoners van dat eiland niet afstooten, maar
veeleer op hartelijke wyze ontvangen. Hot kan
evenwel ook zyn, dat deze gansche tactiek
is ingericht op het zoeken naar een conflict.
Ook hieromtrent zal binnenkort eonige zeker
heid moeten verkregen worden.
Als 't koren binnen is staat boven
het volgende artikel van G. V. H. in de
Provinciale Overijselsche cn Zwolsche Courant:
Als het koren binnen is, moet het stoppel-
land zoo spoedig mogeiyk omgeploegd worden.
"Waarom?
lo. De plantenvoedendö bestanddeelen van
do stoppels worden dan het volle eigendom
van den bodem.
2o. Door den ongeploegden grond verdampt
meer water dan door den geploegden en een
spaarpot van water komt in tydon van droogte
zeer goed te pas.
3o. Evenzoo vindt de verrotting van den nog
in den grond overgebleven mest in den onge
ploegden akker sneller plaats dan in den ge-
ploegden. Wat de lucht ingaat of naar beneden
wegspoelt brengt di n boer geen voordeel aan.
4o. Het onkruid kan door spoedig ploegen
op een krachtige wyze bestreden worden.
Aan vele der zich ia den grond bevindende
onkruidzaden wordt daardoor een gunstige
gelegenheid aangeboden te ontkiemen, waarna
de kleine onkruidplantjes door eggen en onder-
ploegen vernietigd, terwyi de lovende onkruid-
wortels van kweek, munt o. a. door de eerste
bewerking aan de oppervlakte gebracht en
zoo verwyderd kunnen worden.
5o. Het spoedig en behoorlijk diep onder-
ploegen vernietigt veel aan de stoppels zich
bevindende schimmelplanten, die lucht als
eerste levensbehoefte hebben en daardoor in
de aarde ten gronde moeten gaan.
Zoo gaat het byv. met de schimmelplant,
die do meeldauw veroorzaakt, een ziekte, die
by verschillende granen voorkomt, maar vooral
by de tarwe schade kan berokkenen. Aan de
onderste bladeren en halmleden vormt zich
dan een wit, schimmelachtig overtreksel, dat
later vuilachtig geelwit wordt. De zwakste
planten hebben er het meest van te ïyden.
De aangetaste planten sterven doorgaans niet,
maar zy biy ven klein, worden slap en leveren
slechts een geringen oogst. De ziektekiemen,
die zich in het volgende voorjaar verder gaan
ontwikkelen, bevinden zich op de stoppels en
worden door diep onderploegen onschadelijk
gemaakt.
60. Ook ter bestryding van plantenvyanden
in h6t dierenryk is een spoedig omploegen
van het stoppelland gewenscht. Niet alleen,
dat veel insecten en larven door ploeg en
eg gedood worden, ook de in de bovenlaag
veroorzaakte droogte brengt er menigeen in
gevaar. Bovendien gaat men den nuttigen
vogels een handje helpen, daar door het
ploegen veel ongedierte aan de oppervlakte
gebracht' wordt.
Hessische muggen, halmwespen en andere
schadelijke insecten ziet men daar het meest
optreden, waar het stoppelveld in den winter
blijft liggen.
Omtrent de Hessische mug schryft prof.
dr. J. Bitzema B03, dat hy ze het eerst in
ons land waarnam in 1896, maar toen op
two9 tamelyk ver van elkaar verwyderde
plaatsen. Op de pl-iats, waar zich de larven
van dit insect in den halm bevinden, breekt
deze gemakkelijk. Een door de Hessische mug
sterk aangetaste akker kan er uitzien, alsof
een kudde vee er in geloopen of dat er e?n
hagelbui baar verwoestingen aangericht heeft.
AI3 middelen tegen dit insect wordt door
genoemden geleerde aanbevolen: a. Het
wintergraan zoo laat mogeiyk te zaaier, opdat
de laatste wyfjes geen wintergraanplantjes
voor het leggon harer eieren kunnen vinden,
b. De stoppels zoo spoedig mogelyk na den
oogst onder te ploegpn of te verbranden,
opdat de poppen, die zich boven den laatsten
of den voorlaatsten halmknoop bevinden, óf
diep in den grond begraven öf verbrand
worden.
Soms ziet men in het koren op verschil
lende plaatsen te midden der groene, gezonde
planten kleinere halmen met witte aren zonder
korrels. Deze ziekte wordt veroorzaakt door
de halmwesp. Tegen den oogsttijd spint de
larve van dit insect zich in het onderste ge
deelte van den halm boven den wortel in.
Hier biyft ze tot in bot voorjaar en komt
dan als wesp te voorschyn. Diep onderploegen
is ook een doeltreffend middel tegen dezen
vfiand.
Op akkers, waar men veel last van planten
ziekten of ongedierte heeft, is het niet aan
bevelenswaardig, gewassen in een dekvrucht
te zaaien, daar zulke akkers na den oogst
natuurlijk niet geploegd kunnen worden, wat
de voortwoekering van ziekten en insecten
zeer in de hand werkt.
Do Nieuwe Arnhemsche Courant heeft een
artikel over onze militaire perp, waar
aan do volgende opmerkingen z'jn ontleend:
De inhoud der (militaire) vakschriften, der
maand- en weekbladen bestaat voor een groot
deel uit stukkeD, welke hun oorsprong onfe*
leenen aan Duitsche en Fransche schrijvers.
Evenzoo is het gesteld met onze dienst-en
exercitie-reglementen, die telkens veranderen.
Naarmate van het succes, dat de een of andere
mogendheid in een oorlog heeft gehad, worden
de voorschriften van die mogendheid toon
gevend geacht en vaak slaafs gevolgd, zonder
er naar te vragen of zy overeenstemmen met
het eigen volkskarakter.
Terstond na den oorlog van 1859 werd de
leer gepredikt, dat de Fransche losheid tot
do overwinningen van Magenta en Solferino
had geleid, en sedert toen moest alles los en
vlug zyn.
Toen kwam 18C6 en daarna 1870; en dis
zelfde losheid werd als de oorzaak der neder
lagen beschouwd!
Alles moest styf en stram zyn, tot in da
kleinste onderdeelen. En zoo biyft het slingeren
om den evenwichtstoestand.
De inhoud van de Militaire Spectator ia
meestal weinig belangryk en doet velen
denken aan bloedarmoede. Tusschen de vele
advertentiën van leveranciers en nering
doenden is do zaakkundige behandeling van
oen gewichtig onderwerp niet meer terug te
vinden.
Men kan dit aan de concurrentie met andere
tijdschriften niet wyten, want het getal van
deze is gering.
De fout ligt in gebrek aan bekwame schrij
vers en aan degelijke stof.
Maar ook bier is de geldquaestie over
wegend.
Hoe geheel anders zag de Spectator er uit
voor 25 jarenDe lees- en studielust der offi
cieren is sedert dien tyd niet verminderd,
maar men wil waar voor zyn geld hebben,
geen twistgeschrijf over personaliteiten en geen
half of heel vertaalde artikels uit Duitsche en
Fransche tydschriften.
Do Spectator moot haar zoekenden blik doen
rondgaan in het eigen land.
Nu zyn er twee oorzaken, welke den bloei
van onze hoofdtydschriften belemmeren. Aller
eerst komt als oorzaak voor het gebrek aan
geldmiddelen om voor degelijk oorspronkelijk
werk een flink honorarium uit te keeren.
Het leger i3 klein en het buitenland leest
onze tydschriften niet.
In de tweede plaats komt do vrees om zich.
als schrijver bloot te geven, de angst om zich
aan koud water te brandeD. Nog altyd ziet
menig flink ontwikkeld en bekwaam officier
oen gevaar voor zijn toekomst in hot schrijvoa
over legerzaken. Dit moet de overheid tegen
gaan. Al is de toestand sedert 1866, toon
geschriften van wylon generaal Knoop ever
onze defensie aan de verspreiding moesten
worden onttrokken, wat verbeterd, toch onder
vindt thans nog menig schryver, dat hy niet
ongestraft de pon kan hanteeren wanneer het
behandelde onderwerp den autoriteit onwel
gevallig is.
Het militair element is van huis uit behou
dend van aard, evenals de wetgeving in China.'
Zeker, er wordt ontzettend veel geschreven,
ryp en groen, door bekwamen en onmondigen,
in tydschriften, couranten, dag-, woek- en
8)
Wanneer het kasteel verwoest ie, heeft de
roem onzer voorvaderen geen gedenkteekenen,
onze naam zelf geen boteekenis meer; dan
zt)n wi) zonder dak, en de eerste voorbyganger
de beste zal zich gerechtigd achten den adel
van onze afkomst te loochenen.
Ik verzoek u dus, u, die evenals ik belang
hebt bij het behoud van de bakermat van
ons geslacht, mij uw zienswijze bloot te
leggen aangaande de middelen, om oen der
gelijke ramp te voorkomen."
De stem van Hector beefde, toen hy deze
woorden uitsprak; zijn lange gestalte kromp
eeoigszin8 ineen, alsof hy zich eenige moeite
had moeten geven om zUn uiterlyke kalmte
te bewaren. Zich tot Valérie wendende, ging
hy voort: „Gy eerst, mejonkvrouw Da
Castilhac, zog my, wat gy er van denkt. Gy
Z'yt altyd een verstandig meisje geweest,
vervuld van adellijke govoelens, en in deze
vreeselyke omstandigheid mogen wy niemand9
raadgeviogen gering achten."
Het bekoorlyke meisje, aldus toegesproken,
bloosd^ en op het licht toetredende, ant
woordde zy beschroomd: „Helaas, wat zal ik
u zeggeD, mijnheer? My komt bet voor, dat
alles slechts door Gods toelating geschiedt.
Hot is dus tot God, dat wy ons moeten
wenden, om het ongeluk, waarmede wy
bedreigd worden, te bezweren. Ik zal een
byzonder gebed gaan doen tot O. L. V. van den
Grooten Eik, en haar om haar voorspraak by
haar Goddelyken Zoon verzoeken, en voor
hetzelfde doel zou ik er gaarne toe overgaan
my ter bedevaart naar Home of naar San
Jago di Compostella te begeven, met erwten
in mu'n schoenen, mits ik door iemand vergezeld
werd, die my tegen do onaangenaamheden
der reis zou kunnen beschermen."
Marcus deod met vollen mond een goed
keurend „hml" hooren.
„Bid, jonkvrouwI" sprak Hector; „maar
wy, mannen, zullen by uw gebeden andere,
niet minder doeltreffende middelen voegen.
En, broeder Jean, wat raadt gij my op uw
beurt aan, om dat verwenschte duin togen
te houden?"
Jean draaide aan zyn snorrebaard en ant
woordde op gewichtigen toon: „Myn moening
is, mijnheer Do Castilhac, dat gy een hooger
en sterker muur moet laten bouwen, om het
zand te bedwingen; ik zou dan wel eens
willen zieD, of het duin daarover heen ging!"
„Het denkbeeld is niet slecht," hernam de
oudste; „doch do uitslag zou nog zekerder
wezen, als ik don toren van het donjon en
de aangrenzende torentjes vyftig of zeslig
voet liet optrekken. Do grondvesten zyn
hecht genoeg, om die vermeerdering van
gew ch te kunnen dragen. Ik verwerp even
wel net denkbeeld van den muur niet, en ik
hoop, dat wy, door do twee middelen te vor
eenigen, er in slagen zullen den geesel te
bedwingen, dien het noodlot tegen het huis
De Castilhac heeft uitgezonden."
Hector liet eon zegevierenden blik rondom
zich weiden, alsof hy eindeiyk de oplossing
gevonden had van een vraagstuk, dat sinds
lang voor onoplosbaar gehouden was.
Noch zyn broeder noch zyn zuster waren
in staat te begrypeD, wat er voor onuitvoer
baars en zonderlings in een dergeiyk ontwerp
te vinden was. Maar ondanks don eerbied
voor zyn heer en meester, kon de oude herder
zich niet weerhouden, een nogal veelb&toeko-
nend gobaar van afkeuring te laten ontsnappen.
Mynboer De Castilhac wendde zich tot hem.
„Wat hebt gy to zeggen, Marcus?" vroeg
hy; „uw gihochtheid aan onze familie geeft
u eenige voorrechten; ik sta u dus toe te
spreken. Wat denkt gü van mpn plan?"
„Kyk, mgnheor De Castilhac," z:i de grys-
aard openhartig, „mot uw welnemen, al zoudt
gy een muur van honderd voet hoogte bou
wen en het donjon even hoog willen optrek
ken, gy zoudt het zand niet kunnen beletten
nog hooger op te stuiven. Men moet de duinen
maar eens by een stovigen westenwind gezien
hebben, en men zal zich niet moer inbeelden,
dat oen afschutting, tenzy zulk een, die tot
aan de wolken reikt, hen zou kunnen togen-
houdeD."
Hector Da Castilhac begon na te denken;
by stelde het gezond^yerstand en de practische
kenni3 van dezen trouwen dienaar op hoogen
prys. Terwyi hy zat te peinzen, vroeg Jean
op hooghartigen toon: „Welnu, Marcus, gy
vermeont meer verstand te hebben dan uw
meesters; welk geneesmiddel stelt gy voor?
Ik ben nieuwsgiorig het te vernemen.1'
„Hit geneesmiddel, mynheer Jean, ligt in do
hand dergen6n, die de jonkvrouw genoemd heeft.
Maar, ik beb wel eens hooren verzekoren,
dat door hoornen op de duinen te planten
„Ha, dat is me een boerenmiddeltjel" viel
de edelman verachtelyk in do rede. „Boomen
En hoe, voor den drommel, hoe zouden die
boomen in dit stuifzand moeten wortelen?"
„Bovendien," voegde Hector or bedaarder
by, „voordat die aanplantingen eenig uitwerk
sel zouden kunnen hebben, zou dat duin ons
allen hebben bedolven. Het is beter, zich by
bet bouwen van den muur en de opbooging
van den toren te bouden; broeder, zuster, is
dit niet ook uw meening?"
Jean en Valérie gaven een teekon van toe
stemming.
„In dat geval," viel Marcus op gemelijken
toon in, „in dat geval heeft myn goede
meester origetwyfeld geldmiddelen, die ik niet
weet, dat hy bezit; want die bouwery zal
hem wel dertig duizend kronen kosten."
Deze opmerking word met een diepe stilte
ontvangen: sedert onhouglyke tyden was do
familie De Castilhac zeer prikkelbaar in gelde-
lyke aangelegenheden.
„Op een oogenblik, dat myn onderhoorigen
my verlaten hebben, myn landerpen mot on
vruchtbaarheid geslagen zyn," sprak Hector
eindeiyk op pskouden toon, „heb ik geen
spaarpenningen kunnen overleggen. De som,
die my noodig zou zyn voor do volvoering van
myn ontworp, heb lk niet tot myn beschikking."
Niemand legde 6enige verwondering aan
don dag, toen by het hoofd van het geslacht
deze verzekering hoorde geven: zy was maar
al te wel voorzien.
Castilhac vervolgde: „Ik zou misschien, als
ik my tot woekeraars wilde wenden, gelegen
heid vinden, die som te leenen; maar dat is
een gevaarlyk hulpmiddel en den adel van
ons geslacht onwaardig. Wy moeton, in da
moeilyke omstandigheden, waarin wy verkee-
ren, onszelven trachten te redden zonder
vreemde hulp. Wat my betreft, ik ben bereid,
mijn eigen pereoon er voor to geven, en ziobier,
wat ik besleten heb. Naar men zegt, beeft
de koning dezer dagen aan Engeland on Ooston-
ryk den oorlog verklaard. Ik zal maarschalk
De Bolle-Islo gaan opzoeken, die den veldtocht
in Duitechland zal aanvoeren, en ik zal hem
om een compagnie vragen; de maarschalk, die
niet onbekend kan zyn met de dienaton, voor
heen door ons huis bewezen, zal my niet
durven weigeren, en ben ik eenmaal in 'e vyanda
land, dan zullen de brandschattingen van
steden, de plundering en duizend andere door
den oorlog gerechtvaardigde middelen my ver.
oorloven, wddra naar Castilhac terug to koeren
met het noodige geld, om myn plan ten
uitvoer te brengen.
By deze onverwachte aankondiging schoen
Valérie te ontstellen, terwyi Marcus stom was
van verbazing. Joan De Castilhac alleen waa
goheel en al geestdrift.
„Welaan, mynheer myn broeder," riep h(J
uit, „ik zal uw doorluchtig voorbeeld volgen t
Trouwens, het stille en werkelooze leven, dab
men hier leidt, is niet meer naar myn smaak.
{Wordt vervolgd).