N°. 12107 Maandag; 14 Augustus. A0. 189b $eze gourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven Tweede Blad. PERSOVERZICHT. emlleton. Een vader en een artist. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER CQTTRAHTl Voor Leldoa per 8 maanden: «-?«««>/ 1.10. Franco per post a a 1.40. Afzonderlijke Nommers 0.05.- PRIJS DER ADVERT h: M 'itktjt Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. flrootere, letters naar plaatsruimte Voor het incasseeren buiten do etad wordt f 0.06 berekend. Naar aanleiding van een praatje omtrent de ooi zaken, die gelden voor het by tusschen- poozen sluiten van de Belgische gren zen voor ons vee, geeft De Gelderlander een korte opmerking. „De Belgische Regeering sluit de grenzen voor het Hollandscho vee in het belang van den Belgischen veestapel. Dat is zeker voor ons, Hollanders, niet bijzonder aangenaam; maar van zijn stand punt heeft zij daar volkomen gelijk in. Zy heeft niet voor de Hollandsche, maar voorde Belgische belangen te waken, en als zij nu die belangen weet te behartigen door, naar gelang der omstandigheden, nu eens ons vee toe t9 laten en het dan weer te wereD, dan kan men haar daarvoor niet anders dan prijzen." Het was te wenschen, zoo meent het blad, dat onze minister Pierson „in plaats van een spitsvondig theorieman", ook zulk een prac- tische kop was." Dan zouden, volgens De Gelderlanderde Nederlandsche landbouwers, veetelers en nijveren niet zoo dikwijls het kind van de rekening worden. „In B9lgiö begrijpt men, dat de tijd van de afgetrokken theorieën voorbij is, en ziende, dat alle landen om strijd hun eigen voort brengselen beschermen, legt het zich van zijn kant ook op bescherming toe. Er zit nu eenmaal niet anders op: waar de groote hanzen als Duitschland en Frankrijk voorgaan, daar moeten de-kleintjes wel volgen. Minister De Bruyn is niet zoo dwaas als onze géleerde Pierson, om zich aan een verouderd handboek van staathuishoudkunde vast te klampen. Hij besckernit dus den Belgischen veestapel en weert daartoo het HöRandsrche véë," terwijl hy het toelaat, als dat;tnet do Belgische be langen strookt. I In plaats van hem daarover hard te vallen en zich tot echo te maken van tastbare lasterpraatjes, deden onze liberale bladen daarom beter met den Belgischen minister onze R9goering als toonbeeld van practische handelspolitiek ter navolging voor te stellen. Als onze Regeering op dezelfde wijze als de Belgische voor de bescherming van onzen landbouw, onze veeteelt en onze nijverheid zorgde, zou die booze, gevaarlijke minister De Bruyn ons weinig kunnen schaden." Toen na de benoeming van den heer De Meester tot vice-president van den Raad van Ned. Indië die van generaal Rooseboom tot gouverneur-generaal volgde, vroeg de heer R. A. Van Sandick in De Indische Gids, of Indië door leeken bestuurd moest worden, en hy kwam met kracht tegen zulk streven op. Het Vaderland meende, dat de heer Van Sandick tegen windmolens vocht. Het blad kon in de samenvalling dier be noemingen geen streven, geen systeem zien. Volgens dat blad had de Regeering niet den beste der leeken gekozen, maar in generaai Rooseboom zooveel goede eigenschappen ver- eenigd gezien, dat men tot het besluit kwam, het met dien leek te durven wagen. De heer Van Sandick antwoordt nu in De Indische Gids: Volgens Het Vaderland, dat in deze officiéél ingelicht kan zyn, vechten wy „tegen wind molens". Dat achter elkaar een vice-president en een gouverneur-generaal uit de leeken ge nomen zgn, „is een in sommige opzichten te betreuren toevalligheid, maar wyst nog niet op een systeem." Inderdaad een zeer opmerkenswaardige toe valligheid, die nog toevalliger wordt, als men weet, dat.de heer Rooseboom niet de eerste leek is geweest, aan wien men die hooge be trekking heeft aangeboden, maar dat er vóór hem aan anderen, ook leeken, gedacht is. Gedacht niet alleen. Over den Utrechtschen Burgemeester, den heer Reiger, gewezon Neder- landsch officier (nooit gedetacheerd geweest) en daarna beetwortelsuikerfabrikant, is niet slechts gedacht, maar men heeft hem het gouverneur-generaalschap aangeboden. Zyn- EdelAchtbare nam het aan, liet z:ch medisch keuren, met gunstigen uitslag. Daar wy voor ons, zooals uit ons hoofdartikel van Juli biykt, nu er toch een leek moest komen, den heer Rooseboom verre prefereeren boven den heer Reiger, noemen wy het voor Indië ge lukkig, dat mevrouw Reiger niet geschikt werd geoordeeld voor een Indisch klimaat. Alleen daarop i3 Reiger's benoeming afgestuit. Zooals men ziet, er zat wel degelyk systeem in het zoeken naar een gouverneur-generaal; de Regeering zocht slechts onder leeken. E:i nu moeten wy werkeiyk deze zeer sprekende feiten in verband brengen met de heerschende denkbeelden: over Nederlandache officieren, die zonder voorbereiding als fusie officier zoo uitnemend op hun plaats zouden zyn in Indië, en over de administratieve amb tenaren der toekomst, die aan negen maandeu Iadologische studie (m plaats van de gobruike- ïyke drie jaar) meer dan genoeg kennis zouden hebben. Diarom spraken wy van een systeem. Eu men heeft ons uitgebreid persoverzicht in de Revue der vorige aflevering maar in te zien, om te ontdekken, dat de benoeming in Nederland wel degelyk is toegejuicht op grond van het feit van het ontbroken van stok paardjes by den leek. Wat de vraag van Het Vaderland betreft, of wy „met de hand op het hart" zouden kunnen verklaren, dat er onder met ludië bekende mannen zyn, die wy in alle opzichten zoo geschikt achten als de heer Rooseboom, zoo vinden wy die vraag wel wat naïef. Niet aan ons, maar aan den Minister had Het Vaderland dit moeteD vragen. En het is juist onze grief, dat de Minister zich die vraag blykbaar niet ernstig gesteld heeft. Anders zou zyn antwoord daarop toch niet zyn uit gevallen in den zin, die blykt uit bet zooken naar een gouverneur-generaal uirsluitend onder lieden, die toeten noch blazen weten van de koloniën, noch getoond hebben er een bijzonder belang in ts stollen. Wy willen echter bet zoo hoffelyk gesteluo beroep van Het Vaderland op ons wel in de door haar gewenschte houding van band op hart beantwoorden zonder namen te noemen met een volmondig: Ja. Zóóver kan het dan toch ook niet zyn gekomen, dat wy Spanje's voorbeeld moeten volgen, dat slechts Spaan- sche generaals uitzond met het bekende nood lottige gevolg. Wy lezen in De Standaard: Ter gelegenheid van het 7 0-jarig be staan van het corps grenadiers en j a g e r 8 is er een feest gevierd door de manschappen. Volgens De Sociaal-Denidcraat moet deze feestviering geëindigd zyn op een wyze, die alle palen te buiten gaat. Men leze: „Nu nog even over het feest, hoe dat is ten einde geloopen. Een pak meiden was van Vrydag op Zaterdag in de kazerne; ze waren dien avond zóó stomdronken van oranjebitter en van geestdrift, dat ze op onze compagnie do tafels het onderste boven gooiden, de kribben stonden recht overeind, de een lag hier, de andere daar, en wat daarby meer gebeurde laat zich zoo makkeiyk niet vertel len. En zoo eindigdo dit heerlyke feest I" Ook deze voorstelling in De Sociaal-Demo craat heeft onze aandacht getrokken, 6chryft De Hollander, en met De Getuige vragen wy Is dat waar? Eu zoo ja, vraagt zeer terecht het Haagsche blad, is het dan niet noodzakelyk, dat onze Volksvertegenwoordiging protesteert by de RegeeriDg tegen zulk een verliederlyking onder haar verantwoordelykheid van de zonen onzes volks? Onder don -titel „Een raad voor ben, die van somnambules heil verwachten" bevat het Maandblad tegen de Kwakzalverij een lezens waardig artikel. Schandelijke kwakzalverij en niets anders noemt het blad dat zoogenaamde genezen door somnambules. „Zolfs zy, die oprecht gelooven, dat er iots als magnetische slaap, somnambulisme, spiri tisme, enz. bestaat, zullen moeten toegeven, dat, wat de magnetiseurs doen in de uitoefe ning van hun beroep, wanneer zy hun som nambules door patiënten laten raadplegen, eenvoudig een kinderachtig bedrog is; kinder achtig in de wyze, waarop het gepleegd wordt; scbandolyk om het doel, waarmeo het ge schiedt, en om de niet zelden verderflyke gevolgen. Hat is zeer mo.iiyk om hen, die in de somnambules gelooven, tot inkeer te doen komen. Juist omdat het hier een geloof in iets geheimzinnigs betreft, is het overtuigen zoo bezwaarlyk. Zelfs feiten, die voor elk onbevooroordeelde overtuigend zijn, zooals in vorige jaargangen van hot Maandblad talryke zyn medegedeeld, verli:zen hun kracht tegen over die bygeloovigen. Bedenkt men, dat bovendien by iemand, die aau slepende kwaal lydt, de geestkracht dikwyls gering is en de bezorgde familieleden niet zelden aandringen met het botoog „baat bet niet, het schaadt oo£ niet," dan is het te verklaren, dat n.u altijd honderden patiënten de somnambules raadplegen. Misschien, dat de volgende raadgeving iets kan helpen voor sommigen, die geneigd mochten zyn, hun genezing ook op die wyze te zoeken. Het is een eenvoudig middel, waardoor men zich vooraf kan overtuigen, dat de somnambule, die men raadpleegt, niet helderziende is. Door die beweerde helder ziendheid toch heet het, dat de somnambule het lichaam van den patiënt in al de onder- deelen in haar slaap duideiyk voor zich ziet. Weluu, men beproove dan die helderziend heid eerst eens op iets, dat gemakkelyk is na te gaanIeder heeft wel op het een of ander deel van zyn lichaam een moedervlek, een wrat, een litteeken of eenige andere onregelmatig heid. Men vrage dan aan de somnambule, of late haar door den magnetiseur vragen, waar men die moedervlek of dat litteeken heeft. De somnambule zal, onder het een of ander voorwendsel, weigeren te antwoorden of het antwoord zal onbevredigend zyn. Het voor wendsel, waaronder het antwoord op die eenvoudige vraag wordt geweigerd, zal in den regel zyD, dat de „helderziendheid" wel betrekking heeft op het inwendige van bet lichaam, maar niet op het uit wendige. Men kan dan een andere vraag doen. Men zorge, dat men niet lang van te voren het een of ander, liefst iets byzonders, gegeten heeft en 'dat zich dus nog in de maag most bevinden. Het zal blyken, dat ook die zeer eenvoudig vraag„Wat heb ik een uur ge leden gegeten?" die dus op hot inwendige van h6t lichaam betrekking heeft, niet of verkeerd beantwoord wordt. En toch zal de magnetiseur bly ven bewereD, dat zyn somnambule het geheele lichaam van don patiënt tot in zyn fijnste onderdooien doorziet en daardoor de genezing kan tot stand brengen. De patiënt zal dan echter wel na die dub bele proef, naar wy hopen, bekeerd zyn." Onder het opschrift „Treurige uitkomsten" lezen wy in Bet Huisgezin: De uitkomsten der examens voorde hoofdakte, die door een vyftal commission gehouden worden, zyn over het algemeen treurig. Dat de groote meerderheid dercandi- daten wordt afgewezen, behoort niet tot de zeldzaamheden, maar het record is tot dusver geslagen door een „ploeg", die voor de Bossche commissie examen aflegde. Van de 13_candi- dateD, waaruit deze groep bestond, werden er 12 afgewezen en slaagde er éón. Stelt de Bossche commissie te hooge eischen? Men zou hiertoe wellicht kunnen besluiten, indien afwyzingen by de andere commissies zeldzaam waren. Doch dit is niet het geval. Immers, van candidaten, die te s-Gravenhage geëxamineerd werden, slaagden er 3 en werden er 7 afgewezen; te Amster dam slaagden er 4 en werden er 6 afgewezen. Hier is de verhouding tusschen geslaagden en niet-geslaagden wel niet zóó ongunstig als te 's Hortogenbosch, maar toch in ieder geval ver van bevredigend. I .uien men in auxnaorki j< uoitui, u». uj candidaten f 10 examengeld hebben ie betolen en dat de meesten bovendien oen btirekkeiyk aanzienlyke uitgaaf hebben aan reis- en ver- blyfkosten, dan mag men toch wel veronder stellen, dat de grooto meerderheid der candi daten zich niet aan het examen onderwerpen zonder voor zichzelf te meenen, dat zy besla gen zyn. De uitkomst bewyst intusschen, dat zy hot Diet zyn. Wy gelooven, dat het treurige resultaat voor een groot gedeelte moet geweten worden aan de voor velen gebrekkige opleiding of aan totaal gemis aan opleiding. Lang niet ieder onderwyzer, die Da het behalen dor hulpakto aan zichzelf wordt overgelaten, is in 6taat zich de kundigheden te verwerven, die in een aantal vakken voor de hoofdakte gevorderd worden. Men studeert wel, men pompt den inhoud van allerlei leerboeken over rekenkunde, spraakkunst, gcscbi3denis, odz. in het hoofd, maar zonder degelyke leiding en oordeelkundige voorlichting blyft het veelal sukkelen. Er wordt vaak veel opgenomen zonder dat het voldoende begrepen en verwerkt wordt. Daarom is het, naar ons beschoiden oor deel, zaak, dat het vraagstuk van de verdere opleiding der onderwyzers ernstig en naarstig worde bestudeerd en dat uit die studie rnaat- reged9n mogen voortvloeien, die ion deze ver betering kunnen aanbrengen. Blyft de zaak zooals zy is, dan vreezeo wy voor ontmoedi ging by veel onderwyzers, die wel van goo- den wil zyn, maar door eigen en aüd&rer tegenspoed op den duur den lust in de studie en de kracht tot volharding zullen verliezen. Tevens zou misschien een aüdere vraag aan een ernstige overweging kunnen worden onderworpeD, dez9 nl., of het niet wenschelyk zou zyn, de examens voor de hoofdakte in tweeën te splitsen: een zoogenaamd letter kundig en een wiskundig gedeelte, of anders twee rangen voor do hoofdakte io te stellen, mot dozen verstande, dat het bezit van don [ageren rang voldoende zou zyn voor platte- landsscholen, terwyl dat van den boogsten vereischt zou worden voor hot hoofd van een stedelijks school. Een dergelijke regeling zou dit voordeel hebben, dat onderwyzeré^ die niet in staat zyn de tegenwoordige hoofdakte te verwerven, maar als paedagogen en opvoe ders uitstekende gaven bezitten, dan in gelegenheid zouden zyn, hoofd te worden van kleinere scholen. Wy biyven dit vraagstuk met aandrang in de aandacht en belangstelling van alle school» autoriteiten aanbevelen. De Kroniek had een artikel, getiteld „D sneeuwbal en het recht." Een der lezers had aan de redactie mede gedeeld: „Gistoren kregen een paar aardige jongens van elf en twaalf jaar, arbeiderskinderen, bcele goede vrinden van me, een brioi>o van do rechtbank, dat zy den volgenden da#; in hechtenis moesten, omdat ze van den wirtor mot sneeuwballen gegooid hebben." Do redactie schryft dienaangaande: „Ja, wie wat verdient moet wat hebben, 3) „Dat is myn geschiedenis, meneer!" riep hy opgewonden uit. „U ziet, dat ik uw zoen moest dooden. Neem het me niet kwalyk, meneer; ik zeg het met allen eerbied voor u: het is voor de maatschappy boter, dat hy er niet meer is. Maar ik vrees, dat ik u verdriet heb gedaan. En dat spyt my." De parapluie-man schoof onrustig in zyn stoel op en neer. „Nood, u hebt me geen verdriet gedaan," mompelde by als tot zichzelven, „wantM-irius is my nooit een zoon geweest. Ik heb nooit ondervonden wat kinderliefde is. Ik heb er alleen over gelez9D. Maar zyn leven was een contrast van het uwe; aan zorg en Ü9fde heeft het hem niet ontbrokoD. Maar ik weet zeker, dat niets hem tot een goed mensch had kunnen maken. H(j had geen aanleg om goed te zyn, evenals ik geen aanleg voor de schilderkunst heb. Hy heeft het hart van zyn moeder gebroken en ze is gestorveD. Hy heeft mijn hart ook gebroken, maar ik leef nog, zooals u ziet. Zoolang ik geld had, bestal Marius my. En daarom ben ik arm geworden, wel wetende, dat dat het eenige middel was om in vrede te kunnen leven. Toen hij zag, dat ik geen geld moer had, is hy weggegaan, §n dat was de eenige gosde daad, die hy ten mynen opzichte volbracht heeft. Maar niet tegenstaande dat, hield ik toch voel van hem. Het is gek, maar we houden gewoonlijk het meeste van hen, die ons de meeste zorg, het meeste verdriet aandoen." Hy wachtte een oogenblik en ging wat dichter by den jongen man zitten. „En omdat ik van hem hield en omdat u hem vermoord hebt, moet u sterven/' zei hy langzaam. „Niet, dat ik in uw beengaan eenig voordeel zie; u kunt hem, door uw dood, toch niet meer levend maken, zelfs al zou ik dat graag willen. En ik zou het niet graag willen. Daar ligt by, onmachtig om nog meer kwaad te doen, en dat is een geluk voor de wereld en voor hemzelven ook. Maar dat komt er niet op aan; u moet sterven, om meer dan één reden: ten eerste ter wille van uzelven; ten tweede ter wille van myn vrouw; teD derde ter wille van uw kind. De eerste eo derde reden zult u zeker wel begrypen, en wat de tweede betreft, vrou wen zyn wraakzuchtig. Ik geloof niet, dat de ziel van myn vrouw de myne liefderyk zal ontvangen, als de dood van onzen zoon Marius niet gewroken is. De vreugde van het weerzien onzer zielen zon vergald worden, alleen omdat ik, toegevende aan een myner aardsche wen schen, u had gespaard. U ziet dus in, dat u moet sterven. Maar het spyt me, ja, het spyt me erg. U is een heel aardige jonge man; ik geloof wel, d&t ik van u had kunnen houden." Bernard Dsne nam zijn pyp uit zyn mond en boog verlangend voorover. „Dank u," zei by, „danx u voor die woor den. Ik zal ze nimmer vergeten. Ik geloof niet, dat u my een hand zoudt willen geven, wel?" „Waarom niet?" antwoordde de parapluie- man hartelijk, terwyl hy hem zyn hand toe stak. Bernard Done drukte ze stevig. „Het doet me heel veel genoegeD, dat ik met u kennis gemaakt hebt. U schynt een heel net jongmensch te zyn, u moet den moed Diet laten zinken. Och, daar vergeet ik, dat u niet lang meer zult leven. Ik vermoed, dat u uzelven van nacht zult dooden?" „Ja, maar in het eerste uur nog niet", zei de artist, terwyl hy opstond. „Ik zou u eerst eens een paar van myn schilderyen willen laten zien. Ik heb zijn portret ook gemaakt. Misschien interesseert het u. Als het u bevalt, verzoek ik u het te willen aannemen als een aandenken aan hem en aan my. Wat een weer! Het sneeuwt nog altyd. Ik weet niet boe u thuis zult komen. Hot is eigeniyk niet netjes van my, dat ik er u tos heb gebracht om uit te gaan. Het beste is, dat u bier blyft. Ik kan heel gemakkelyk een bed voor u op maken; u kunt ook in het myne gaan liggen. Ik heb het toch niet noodig". „Dank u", zoi de parapluie mar, „maar ik zal toch maar liever naar huis gaan, zoodra het ophoudt met sneeuwen". Op dat oogenblik viel zyn blik op een para pluie, die tegen het raam stond. Hy stond op en bekeek die parapluie. „Ze most gerepareerd worden", zei hij half luid. „De stok is nog stevig genoeg; ze moet overtrokken worden. Als u meer op het prac tische dan op het élégante ziet, dan zou ik u raden het met alpaca te doen. Ik zal ze mee naar buis nemen en dan kuut u ze wel eens komen balen. Ik zal u er niets voor laten betalen. Ocb, pardon. Ik was het al weer vergeten. U zult ze niet noodig hebben, wel?" „Waarschynlyk niet", zei de artist glim lachend. „Daar is het portret van uw zoon. Het is de boste scbildory, die ik ooit gemaakt heb. Laten we ze even bekyken by bet bed, dan zult u eens zien hoe uitstekend het lijkt." Eo dus stonden die twee mannen naast het bod van Marius Crocker en vergeleken zyn door den dood verstyfde trekken met het por tret, dat den indruk gaf van leven. Er was leven in de oogen, er was leven in elk haartje, er was leven in elke ader. De parapluie-man keerde zich zenuwachtig lachend om. „Zit het weg," zei hy. „Zet het ergens, waar ik het niet kan zien." Bernard Dene zette het met den goeden kant tegen den muur. „Die lach was de lach van een krankzin nige," zoi hy halfluid. „Ik heb van het eerste oogenblik af aan gedacht, dat je gek was, maar nu ben ik er zeker van." De parapluie-man lachte nog eens. Hy warmde zyn haoden by het vuur. „Hebt u er iets tegen, om dat portret te verbranden?" vroeg hy plotseling. „De ge dachte alleen maakt me zenuwachtig. Ik sta er op, dat u het onmiddellyk verbrandt. Ik vind hot niet aardig van u, dat u aarzelt. Het kan u toch niets schelen, aaDgezien u al zoo gauw dood zult gaan! En hot komt or voor my heol ve6l op aan." Hij sprong op, greep het portret metboide handen vast en wilde het in het vuur werpen; doch de artist, wiens woede was opgewekt, belette het hem op ruwe wyze; een oogen blik worstelden zy er samen om. Ze overwonnen geen van beidoD, want er viel plotseling iets van bet bed af; de artist keek naar den parapluie-man en de parapluie- man keek naar den artist en ze bleven beiden verstyfd van schrik staan met het portret tusschen hen in, en de kaars flikkerde even 0 en ging uit, en bet was alsof de klok luider en geregelder tikte. De artist zoi het eerst iets. „Wat was dat?" vroeg hy fluisterend. Mis schien is hy niet dood. We zull9o eerst tegen hem praten. Roept u hem eens aan. Leunt u op my; u beeft." „En u beeft ook," fluisterde do parapluie- maD. „Wat ik u biddeu mag, houd u kalm. Ik zal wel tegen hem spreken. Marius l Marius 1" zei hy. Maar er kwam geen antwoord. De artist gaf het portret aan den parapluie-maD, streek een lucifer aan, stak een andere kaars aan en keek rond. Er was een boek van het bed gevalien. Bernard Dene raapte het op en liet het den parapluie-koopman zien. Hy glimlachte droevig, terwyl hy de blaadjes omsloeg en de eenvoudige prentjes bekeek. Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5