N°. 12095
Maandag 31 «Juli.
A0. 1899
tgeze goizrant wordt dagelijks, met aiizondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Een imcrikaanscli soldatenverhaal.
IDSCH
PEIJS DEZEB GOtTBAHT»
Voor Leldoa pér 8 maanden. *...%?-«■•/ 1.10.
Franco per post «-%«>.« 1,40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PRIJS D2B ASYEaTEETTIËHl
Van 1—6 regel3 f 1.00. ledore regel meer f 0.17J. Grootwq
lettere naar plaatsruimte Voor het incasseoren huilen de stad
wordt f 0.05 berekend.
Ds. B. "W. Colenbrander, te Enkbuizen, be
sprak in bet Handelsblad de neutrali
teit der volksschool. Een verklaring
ala van mr. P. F. Hubrecht in de Mei-aflevering
van De Gids„aan de overheidsschool kleeft
de zonde der neutraliteit", is zegt hy
voldoende om het vermoeden te wettigen, dat
wy aan den vooravond etaan van een tyd,
waarin oen belangrijke gedachtenwisseling,
om niet te spreken van een nieuwen strijd,
zal plaats hebben over de regeling van het
openbaar onderwijs.
Daarvoor is allereerst noodig, dat ophoude
de spraakverwarring ten aanzien van het
woord, waarmee het hoofdpunt van den strijd
wordt aaDgoduid, nl. de neutraliteit.
Wel komt dit woord nergens in de verschil
lende schoolwetten voor, en in den schoolstrijd
eerst omstreeks het midden dezer eeuw; maar
het begrip is even oud als de nieuwe
Staatsregeling.
Dit begrip wordt door den heer C. nage
gaan in genoemde Staatsregeling van 1798,
in de Instructie voor den „Agent van de
Nationale Opvoeding", welk ambt het eerst,
en veol jaren lang, door J. H. Van der Palm
werd bekleed, en in de wetten van 1806,
1857, 1878 en 1889.
Aangetoond wordt, dat aanvankelijk onder
neutraliteit verstaan is: „de plicht om eener-
zyds den godsdienst als noodzakelijk bestand
deel van het ouderwijs boog te schatten, maar
anderzijds zich niet in te laten met datgene,
wat door de onderscheidene kerkgenootschap
pen verschillend wordt begrepen."
De wetgever van 1857 bedoelde in hoofd
zaak vrijwel hetzelfde, wat met de woorden
▼an den Miüister van Binnenlandsche Zaken
en van dien van Justitie, den eigenlijken vader
der wet, wordt aangetoond, terwijl in hun
geest Thorbecke, als afgevaardigde, verklaarde:
„Ware de openbare school godsdienstloos, ik
zou de eerste zijn om een schoolwetsherzie
ning voor te stellen."
By de wet van 1878 werd het anders. Toen
verklaarde de Minister, die de wet ontwierp,
ronduit, dat onder christelijke deugden ver
staan moet worden: „de algemeens christelijke
zedenleer, niet doortrokken van eenige gods
dienstige tint." Ook merkte hij op: „Splitst
men de natie naar de geloofsgemeenschap in
vier deelen" bedoeld zijn blijkbaar de
Israëlieten, de Roomech-Katholiekeüv de Pro
testanten en zij, die tot geen enkel kerkge
nootschap gerekend wenschen te worden
„dan heeft meü, onder welken Daam dan
ook, één vierendeel, dat men eenigszins be
schouwt als heideneD. Die heidonen moeten
ook hun school hebben; en deze zij de neutrale."
Die woorden zegt de heer C. laten
aan duidelijkheid niets te wenschen over,
maar duidelijk bewijzen zij tevens, dat in 1878
het begrip „neutraliteit" belangrijk is gewij
zigd. Want het beteekende toen niet, gelijk
vroeger: zich te onthouden van leerstellig
onderwijs, maar: van godsdienst in het onder
wijs. Met recht kan dan ook worden beweerd,
dat door de R9geering destijds gewild is:
godsdienstloos onderwijs.
Door den wetgever van 1889 is hierin geen
verandering"gebracht. Wel koesterde hij per
soonlijk een geheel andere meening, maar
als Minister had hij zijn individueeie over
tuiging niet in de wet te formuleeren. Het
karakter der neutrale school in onze dagen
moet bepaald worden naar de officiëele exegese,
in 1878 gegeven.
Intusschen hebben de verschillende ministers,
die de wetten in het leven riepen, zich zoo
te zeggen solidair verklaard, en heette de
wetgever van 1878 „zich getrouw gehouden
te hebben aan de grondslagen, in de wet van
1806, om niet vroeger op te klimmen, neer
gelegd en in de wet van 1857 overgenomen."
Daardoor is een toestand geschapen van vol
slagen onzekerheid en schromelijke wanorde,
wat de heer C. met voorbeelden uit het school
leven opheldert. Ook de jurisprudentie ten
deze is onzeker. De Minister van Binnenland
sche Zaken in 1881 antwoordde op de vraag
of er op school mag gebeden worden ont
kennend, die van 1883 bevestigend. Bij Kon.
Besluit van 10 April 1883 is een onderwijzer
voor 14 dagen geschorst wegens een uitlating
over Luther en den aflaathandel, terwijl de
Tweede Kamer besloot, met 38 tegen 27
stemmeD, „te verklaren, dat zonder voldoenden
grond bjj genoemd besluit de straf van schor
sing is opgelegd."
De heer O. die de quaestie weldra breed
voerig in een brochure denkt te ontwikkelen
besluit:
Hier zij het genoeg op te merkeD, dat die
wanorde hoofdzakelijk uit het verschil van
beteekenis, aan het woord „neutraliteit" ge
hecht, voortvloeit. Daarom is op de vraag,
of die neutraliteit een zonde of een deugd is,
zooals zij daar ligt althans, geen antwoord
te geven. Want vooraf dient men zich te ver
klaren of men bedoelt onzijdigheid ten opzichte
van den godsdienst in het algemeen, of enkel
ten opzichte van de leerstellige godgeleerdheid.
Dat er nieuwe gedachtenwisseling omtrent
het karakter van het Lager Onderwijs te
wachten is, moet mijns inziens erkend worden.
Of deze met goed gevolg zal gevoerd worden,
niemand, die dit vooruit zeggen kan. Maar
wat vooraf wel vaststaat, is dit: dat er alleen
din hoop op goed gevolg bestaan kan, indien
de wederzijdsche partijen elkander goed ver
staan. En waaromtrent die partijen zich aller
eerst dienen te verstaan is, wat steeds de
hoofdvraag was en de hoofdvraag blijven zal:
of er iets, en, zoo ja, wat er dan wel en wat
er niet in het volksonderwijs aan den gods
dienst mag ontleend worden.
Dat de heer Colenbrander geen ongelijk heeft
met zijn opmerking, dat wij aan den vooravond
staan eener hernieuwde gedachtenwisseling,
blijkt bijv. uit het feit, dat ook dezer dagen
in het Nieuw Tijdschrift voor Taedagogiek,
n. a. van mr. Hubrechts uitdrukking: „de
nooit te verwezenlijken leuze eener onmogelijke
neutraliteit", do heer Heyse, van Middelburg,
schreef:
Mfl dunkt, dit klinkt als een zwanenzang,
tenzijnu ja! tenzij er een klein overblijfsel
is, wier knieën zich niet gebogen hebben voor
Baal en ook niet zullen buigoD, een kleine
schaar, die, als het noodig is, de aloude veste
zal verdedigen en wel storveD, maar zich niet
overgeven wil. Vooralsnog heb ik goeden moed,
dat die kleine schare er is, grooter zelfs
waarschijnlijk dan menigeen denkt; maar zal
zij stand houden? Da vogelaar lokt met zoet
gefluit, en gevaarlijker nog dan dit is de
sirenenzang der schijnvriendon, in allerlei
tenen gestemd. Ik voor mij ban vooralsnog
ongeneigd my te laten bekoeren.
Wfl moeten elkander goed verstaan en niet
mot woorden spelen. Zoo de heer Hubrecht
beweren wil, dat er een onmogelijke neutra
liteit is, dan zal ik hem gaarne bijvallen,
maar niet, als hij daarmede zeggen wil, dat
de voor allen bruikbare neutrale Staatsschool,
die do wetgever bedoelde, een utopie, een
onmogelijkheid is. Men heeft van de neutra
liteit een caricatuur gemaakt en zich zoo de
taak zeer vergemakkelijkt; maar de vraag
rest: of men het recht daartoe had, en dan
zeg ik zeer beslist: Neen! Door niets is
bewezen, dat do openbare school niet bruikbaar
zou zijn voor alle kinderen des volks. Het
tegendeel zou blijken, als de goè gemeente
maar niet door enkele drijvers werd opgestookt.
Met deze woorden spotten De Maasbode en
Het Centrum.
De Maasbode spreekt van een „hartroerende
klacht" en meent, dat „niemand zich door de
Don-Quichoterie van dezen held der oude garde
zal laten verschalken."
En Het Centrum, in een artikel, met het
opschrift: „Een, dio „pal" staat", schrijft o. a.
Hier is nog eens een liberaal aan het woord
van den ouden stempel, een voorstander van
neutraal onderwijs, als men misschien maar
weinigen meer vinden zal. Eeu, die het verleden
representeert, de afgesloten periode, waarvan
wij boven gewaagden. Hy had reeds tien
jaren geleden zijn gemoed willen uitstorten
bi) do aanneming der wet-Mackay. Maar hjj
zweeg, omdat hem toen van bevriende zijde
werd vorzocht de "pacificatie Diet in den weg
te staan. Thans echter kan by zich niet
laDger bedwingen. Hij moet spreken, en hij
spreekt
Naar aanleiding der wet van 14 Juli 1899
(Revisie in strafzaken) citeert het
Weekblad van het Recht de woorden van het
Handelsblad
„Ieder weet, dat van deze kersversche wet
aanstonds zal worden gebruik gemaakt in de
zaak der broeders Hogerhuis. Hetgeen in de
laatste dagen bij het geding tegen mr. Troelstra
bekend is gewordeD, toont hoe uiterst moeilijk
het zal zijn in deze zaak het ware van het
valsche te onderscheiden en na te gaan wan
neer sommige getuigen al dan niet do waar
heid hebben gezegd. Moge het den Hoogen
Raad gelukken dien knoop te ontwarren, voor
zoover by het voorloopig onderzoek noodig
zal zijn."
„Wij helpen dit het Handelsblad wenschen,"
voegt het blad er aan toe, „maar wij vreezen,
dat by lynrecht tegenover elkandor staande
onbeëedigde verklaringen omtrent do als nova
aan te voeren punten het voor don Hoogen
Raad uiterst moeilyk, zooal mogeiyk, zalzyn
den „knoop te ontwarren." De groote en
onvergeeflijke fout der nieuwe W6t, waardoor
zy den Hoogen Raad een onderzoek opdraagt,
zoDder dezen do noodige middelen te ver
schaffen om het volle licht der waarheid over
het te onderzoeken punt to doen opgaar, zal
zich vermoedeiyk reeds dadelyk doen gevoelen
in de zaak der gebroeders Hogerhuis."
Zooals men zich zal herinneren, heeft de
heer Pyttersen een Open Brief aan den
Minister van Buitenlandsche Zaken, den heer
De Beaufort, gericht, waarin het Kamerlid er
by den Miuistér op aandringt, dat Neder
land zfln bemiddeling aanbiede by de
geschillen tusschen Transvaal en
Engeland.
Met dit verzoek des heeren Pyttersen neemt
de redacteur van De Kroniek oen loopje.
Dezo zegt:
"Wat zoo'n staatsman al niet by elkaar
haalt, als by met het lot der volken speelt.
De moed van de Britsche regeering, het
geweten vaa het Britsche volk, de heele
beschaafde wereld, Engelands grijze vorstin,
de Transvaalsche stamverwanten, het eerste
regeeringsjaar van Wilhelminahet moet
een sterk hoofd zyn, waarin al die dingen
zoo met elkaar kunnen dartelen.
Eén mogelijkheid vergeet de heer Pyttersen,
nameiyk, dat Paul Kruger wel eens tot den
heer De Beaufort kon zeggen: „Neeflief, ik
heb het al lastig genoeg, biyf alsjeblieft met
je ongeoefende handen buiten mfln spel."
Die Holland8Che Transvaal-plannen rusten
altijd op de onuitgesproken veronderstelling,
dat men ginds op onze hulp en tusschenkomst
zou gesteld zflD, en dit plan-Pytters9n heeft
nog de pretensie, dat de Nederlandsche diplo
matie een rol zou kunnen spelen in dezen
stryd oen het speculatief bedryf in Zuid Afrika,
gevoerd door twee van de sluwste menschoo,
die nu in het internationaal leven aan het
werk zyn.
Zulk geleuter staat volkomen buiten de
mogeiykbeid van het werkelyke leven. De
patroon No. IV is veel reëaler.
Maar mocht gebeuren wat de staatsman
wil, dan late men den heer De Beaufort niet
zonder hulp. Het zou goed zyn hem de hee
ren Pyttersen en Stoetwegen toe te voegen.
Misschien z\jn Cbamberlaia en Oom Paul dan
nog sterker, maar dan hebben wy toch ons
best gedaan. "Wie geeft wat hy heeft
De Hollander bevat een beschouwing naar
aanleiding vau do Vredesconferentie en
is niet geheel voldaaD. Het blad hoeft wel
niet behoord tot hen, die van deze Oooferentie
in het geheel niets verwachtten, en evenmin
tot heD, die er overdreven verwachtingen van
koesterden, maar zelfs matige bewonderaars
zyn niet voldaan.
„Feit is het nu, dat de Conferentie afloopt
zonder haar voornaamste doel: het beperken
der wapeningen, te hebben bereikt, zonder
perk gesteld te hebben aan den noodlottigen
wedy ver in oorlogsuitgaven tusschen de Euro-
peesche mogendheden. Engeland kon zyn tradi-
tioneele politiek niet opgeven: zyn vloot
minstens even sterk te boudon als de vloten van
twee andere mogendheden. En andere volken,
die een koloniaal iyk begeeren te stichten,
wilden niet, dat deze verhoudiDg blyvend
vastgesteld werd. Later stelde baron Staal
voor, dat de mogendheden zoudsn beloven
eenige jarea lang haar begrootingen voor
leger of vloot niet te vorhoogen, behalve die
voor do koloniën echter werden bierby
zóóveel uitzonderingen gemaakt, dat zelfs
wanneer alle Staten toetraden de belofte Diets
beteekende.
En of er een Hof van Arbitrage zal komen,
staat nog te bezien. In ieder geval, zoo het
wordt ingesteld, zal het over slechts enkele
geschillen tusschen mogendheden uitspraak
kunnen doen. Torwyi de Conferentie haar
zitting hield, werd haar op aanschouweiyke
wijze herinnerd, hoe beperkt de mogeiykheden
van arbitrage zyn. Da Conferentie te Bloem
fontein mislukte ten deele, omdat Engeland
onvoorwaardelyk weigerde zich aan een scheids
rechterlijke uitspraak te onderwerpen."
Geheel vruchteloos zou De Hollander de
Conferentie echter niet willen noemen; hy
ondor8chryfc deze uitspraak van een Engelsch
blad:
„Het doel van den Czaar is niet bereikt,
maar zfln maatregelen, die tot dusver alleen
wetenschappelijk besproken werden, zyn ge
bracht op het terrein dor practische politiek."
Hot Nieuwsblad voor het Kanton Oosleihout
oordeelt, dat de vraag wel mag gestold wor
den: Welke resultaten heeft de beraadslaging
van zooveel schrandere koppen voortgebracht?
Vooraf zy opgemerkt, dat het feit, dit
Rusland evenals Engeland juist vóór de Confe
rentie tot de uitgaaf van veel millioanen
roebels voor vloot en artillerie overging, nog
geen recht geeft, om hot verlaügen van den
Czaar naar vrede in verdenking te brengen
of ironisch te gewagen van het classieke:
Si vis pacem, para bellum (Wilt gy
den vrede, bereid u dan voor den oorlog).
Het doelwit, dat de machtige Russische
beheorscher allereerst in het vizier had, was
geen ander dan te komen tot ontwape
ning. Deze bleek al zeer spoedig to zyn een
lieflijke idylle, zonder meer.
Daarna werd de pyl ietwat lager aangelegd.
Hy wilde beperking van legers en vloten,
en daarmede gepaard besnoaing der oorlogs
kosten.
Ook deze schotel bleek nog te zwaar voor
de verteiingsorganen van Europa's diplomaten.
Toen werd humanisatie van den
wreeden oorlog de leuze; en werkolyk dit
bleek oen by uitstek vruchtbaar terreiD, voor
de moest practische besprekingen, waarby
meerdere diplomaten van yver, tact en kennis
blyk gavoo.
Professor De Martens, Ruslands gedelegeerde,
muntto niet uit door oratorische gaveD, zoodat
men hem als president der 2de sectie misplaatst
achtte en Beernaert hem wel eens uit den
brand moost helpen. De Engelsche afgevaar
digden wokten eerbied door de wysheid hunner
spaarzame woordeD, die stesds recht op het
dool afgingen. Sir Pauncefote werd dan ook
do meerdere van Yon Staal, den voorzitter,
gerekend. Zoowel de Franschen als de Duit-
schers kantten zich tegen Ruslands voorstellen,
de eersten bruusk, de laatsten op zeer hoffeiyke
wyze. In kennis en betoogtrant wonnen de
kleinere Staten bet van Rusland.
Men begrypt echter, dat op deze wyze de
resultaten nu juist niet schitterend beloofden
te worden. Zeker, het voroordoelen van
Dam-dum kogels, en van het recht om in
oorlogstyd particulier eigendom te rooven, welke
beide zaken Engeland niet wilde prysgeven,
terwyi het gaarne Duitscbland zou aansprake
lijk wilk-n stellen voor do sobore conclusies,
Slot
Hy ging naar den rand en vuurde drie keer.
Robinson was naar hem toegekropen en zy
namen nu beurtelings hun mannen in het vizier.
Onder het schieten hielden zy een praatje.
Hoe kwam je hier, Curtis?"
„O, ik was op de bokkenjacht!"
„Maar je gingt plotseling weg?"
„Ja, maar wat doe jy hier voor den drommel?"
„Ik? Ik schiet, zoosls je ziet, Roodhui
den."
Robinson glimlachte met grimmig gezicht.
~~'„Ik ^ing weg, omdat Margarotha
„Ik weet het en daarom ben ik hier, Curtis."
„Ging je, omdat je dacht, dat Peggy my
had weggestuurd?"
„Ja.
„Ik ging ter wille van jou weg."
En op den rand van de kleine grot, op
den top van den berg, reikten de jonge man
nen elkaar de hand. Beneden hadden do
Roodhuiden een oogenblik met schieten opge
houden en alles was doodstil.
„Wat er moge gebeuren," zeide Robinson,
„wy zyn hier en zullen elkaar broederiyk ter
zyde staan
„Tot in den doodl" antwoordde Curtis.
Opeens een schot en Robinson viel.
„Ik ben getroffen."
„Waar?"
Een roode vlek op den schouder wees de
plaats aan.
Curtis keek over den rand. Yyf Indianen
haddon een zybeweging gemaakt, maar zyn
schotvaardig geweer deed hen halt maken.
„Met my is het uit, ouwe jongen", zuchtto
Robinson, kroop terug en ging op het gezicht
liggeD.
„Onzin", antwoordde Curtis, „je bent nog
flink 1"
„Neen, ik sta er slecht voor. Ik wil je wat
zoggen. Sleep my naar den rand en ik wil
schieten, zoolang ik kan, terwyi jy je uit de
voeten maakt."
„Ik zou je achterlaten Ik denk er niet aan 1"
„Maar ik moet toch zoo meteen sterven.
Het i3 dus onverschillig
Curtis keerde zich eensklaps om en zeide:
„Ik heb het. Myn pony is hier beneden. Weet
je wat? Ik draag je er heen en onder de be
scherming van myn geweervuur ry je weg."
„Eu jy biyft hier? Nooit 1"
„Kom maar, ik draag je, Ed!"
„Het kan niet."
„Maar zie toch, zo komen, moed, Edt"
Hoewel gewond, kroop Robinson toch weer
naar den rand.
De Indianen werden vermeteler. Ongeveer
twintig van hen kwamen den berg op. Zonder
een woord te zeggen, lieten de beide vrienden
hun goweren voor zich spreken. De Rood
huiden zyn, als het op vechten aankomt, altyd
lafaards. Tegenover do versctrikkjJyke schoten
der snelvuurwapens hielden zy teen stand, zy
stoven uiteen en giDgea aan don haal.
is het tyd voor onsl" riep Burke.
„Kom, ik zal je dragen."
Robinson strekto zyn hand uit en greep
Curtis' revolver, den loop tegen de eigen slapen
zettend. Op hetzelfde oogenblik ritselde er iets
in do richting van Burke's geweer. Hy schoot
en een wild gekreun volgde. Daarop ontrukte
hy Robinson het wapen en zeide lachend:
„Zotl Ik heb de pony gedood ennublyvon
wy by elkaar."
Zoo giog dan de namiddag voorby, terwyl
de Indianen met korte tusschenpoozen, maar
uit die verte, met schieten voortgingen. Toen
de schaduwen der bergen echter langer en
langer werden, vatten de wilden weer moed
en avanceerden stilletjes naar het kleine fort
der vrienden. Robinson was zeer vermoeid.
De wonde bloedde niet meer, maar een bran
dende dorst plaagde hem en hy begon te
yien.
„Curtia", zênle hy, „hoor je Margaretha
niet roepen? Waarom ga je niet? Zy is de
uwe. Ik ontnam haar jou niet."
Burke stond op, om Robinson gerust te
stellen. Daarby stelde hy zich bloot, en een
vyandelyke kogel wist hem te vinden, waarop
hy naast den vriend krobp. Hy had geen
gevoel meer in het achterdy'oeen, to9n hy
naast Robinson neerzeeg.
Naar zyn revolver tastend, zeide hy snik
kend: „My zullen ze toch het eerst pakken,
Ed." Daarby ging hy zoo liggen, dat zyn lichaam
dat van den vriend bedbkte, sloeg den arm
om hem heen en liet zyn hoofd op hom
neerzinken.
Eensklaps hief hy het hoofd weer op en
luisterde aandachtig. Uit de verte klonk een
zoo weldadig geluid, dat het den zwaar ge
wonde in staat stelde, zich op te richten.
„Goae zy dankl" juchte hy. „Het is het
signaal van het vyftionde regiment!"
Zonsondergang was aangebroken. Het lieve
lingskanon van den majoor vierde donderend
het oogenblik en laDgzaam daalde de vlag
langs den mast neer. Ginds in de schaduw
was een hangmat gespannen. Er lag een
bleeke, magere man io, en daarnaast zaten
twee personen. Het meisje, dat dsn zieke
met een waaier afkoelde, neuriede een soort
wiegelied, terwyl zy de mat heen en weer
schommelde.
Een jonge officier, een arm in een verband
dragend, speelde echaak met een ouderen,
die hpt onderscheidingsteeken van majoor op
den kraag van zyn jas droeg. De party werd
eensklaps gestaakt en de majoor logde het
hoofd in bet rugkussen van zyn stoel.
„Peggy," sprak hy, „wanneer zult gij u
eindelyk verklaren?"
Het meisje ging met verdubbelde kracht
voort den zieke af te koelen, maar aside
blozend
„Ik weet niet
„Och wat," zeide de oude, half ernstig, half
schertsend. „Ik hob u den man teruggebracht
en nu zult gy beslag op hom leggen. Niet
waar, Robinson?"
„Zeker, majoor," zeide de gevraagde. „Begin
maar, Margaretba. Wy zullc-n helpen. Ik weet,
wat men zeggen moot. Ik heb het ook al eens
geprobeerd. Ik hoop, dat gy meer 8ucce3 zult
hebben dan ik."
„Begin maar, Peggy," drong de majoor aaD.
Het meisjo talmde nog altyd, daarop zeids
zy zacht tot den zieken man: „Curtia."
Deze richtte zich op en antwoordde: „Mar
garetha, wil je nemen, wat er van my over
bleef?"
„Ja, Curtis!" was het antwoord.
„En ik zal den hoofd-rouwdragenae daarby
voorstellen," zoido Robinson.
„Maar ik gebied onvoorwaardelyk onder
worping."
Daarmede sloot de majoor de plechtigheid.