N°. 12077 Maandas; XO «Juli. A0. 1899 @eze gourant wordt dagelijks, met aitzoadering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. Feuilleton. Do lotgevallen van een uitvinder. LEIDSCH DAGBLAD 'PRIJS DEZER COURANT» Voor Lolden per 8 maandon. ITranco per post Afzonderiyke Nommers l.fö. 1.40. 0.05, PRIJS DER ADVERTEKTL2H! Van 1—0 rogels f I.Oö. ledoro rogel meer f 0.17£. Grootere letters naar plaatsruimte Voor het incasseeren buiten de stad wordt ƒ0.06 berekend. INGEZONDEN. Mijnheer de Redacteur t „Geen profeet is in zfin vaderland geëerd", ziedaar de gedachte, die telken male by my .oprees, als ik in den laatsten tyd door den een of anderen dilettant de bewering boorde uitspreken, dat de etafmuziek van het Vierde niet meer was, wat ze vroeger was onder de voortreffeiyke leiding van den heer Gottfried Mann. Het „kom, zie (lees: boor) en overtuig u van de waarheid" toepassen, vóór ik my by dat uitgesproken oordeel neerlei, rekende ik my ten plicht en vandaar dan ook, dat ik dezen zomer zooveel mogeiyk alle muziek uitvoeringen van genoemde kapel heb byge- woond. Nu ik een gevestigde overtuiging heb gekregen, meen ik die in Uw veelgelezen blad te moeten uitspreken, al ware het slechts om te trachten den be:illaars den mond te •no.ren of met degeiyke bewyzen voor den dag te komen. Niets is in een kleine stad als de onze gomakkuiyker dan iemand af te breken en iemands goeden naun in verdenking te bren gen. Men behoeft slechts te beginnen met: „Ik heb gehoord, dat...." of: „Vinat ge niet dat...." of: „Men zegt algemeen, dat...." (de lezer moge bit slot zelf invullen) en zonder eenig bewys, zonder vorm van proces gaat iemands goede naam verloren. Welnu, het is m(j een behoefte, openiyk t> bekennen allen kwaadsprekers met of zonder boos opzet ten spyt dat het Leidsche. 4de regiment infanterie nog altyd trotsch mag wezen op zyn stafmuaiek* .4at-er van afneming van kraebteo, van vermindering geen spoor te bekennen is, dat zy gerust ©lke concurrentie met elke buitenhn Jsche militaire kap< 1 zou kunnen-aanvaarden en dat zy in den heer W. Van Erp een directeur be zit, wiens gelyke men zoeken moet. By de kapel van het vierde is nóch dat overdreven militaire (disciplinaire rbythmus) te bek nnen, dat men in Duitschland overal aantreft, nóch aan den anderen kant dat wufte Fransche, dat o.a. den Brusselschen militair-concerten zoozeer kenmerkt. Van Erp bewandelt den 'miidenweg en dat is hier met recht „der .goldene". Niet alleen als dirigent, doch ook als uit stekend arrangeur voor zyn orkest verdient Van 1 Erp voor alle anderen genoemd te worden. Laat 'men het hem byv. eens nadoen een ouverture als „Phèdre" van Massenet zoo to arrangeeren. Op elk zyner programma's zyn „eerste uit- ivo.-ringen" te vinden, iets wat in een stadje als Ldden, waar elke week minstens één concert gegeven wordt, niet te onderschatten is. In de laatste jaren ben ik herhaaldeiyk in de gelegenheil geweest buitenlandscke militaire orkesten te hooren, maar ik moet eeriyk bekennen, dat geen enkele uitvosriüg my zooveel muzikaal geoot verschaft heelt, als een onder leiding van den heer Van Erp. Het spreekt wel vanzelf, dat er onder de leden zyner kapel bekwame musici moeten zyn, om zoo iets voortreffelyks ten gehoore te brengen. De solo pistoonist phraseert merk waardig goed en toont iemand te zyn van groote bekwaamheid. Oostelaar, als otoïst foyn compliment te maken, acht ik vry wel over!olig: iedere muziekkenner zal met my instemmen, dat er weinigen zullen zyn, die het hem verbeteren. Prinsenberg mag zich in elk orkest laten hooren en zal overal een schitterend figuur maken. Beiden zyn Veteranen by dit corps en met hen mag oen kapelmeester zich zelfs aan de zwaarste stukken wagen. De heer Scholte, alt saxophoon, levert verdien stelijk werk; ik ben overtuigd, dat ole kunste naar zyn weg wel zal vinden. Zoo zou ik er nog meer kunnen noemeD, manr ik mag niet te uitvoerig worden en be sluit myn ingezonden stuk, dat de dankbaar-, beid voor het genoten genoegen op muzikaal gebied my in de pen geeft, met als myn overtuiging uit te sprektn, dat de LeiJscbe muzikale wereld in de kap 1 van het Vierde een muziekcorps bezit, dat bet ni t genoeg waardeeren kan en waarop vele groote steden jaloersch kunnen zyn. Onder dankzegging voor de verleende ruimt0, Hoogachtend, Coenraad V. Bos, Leiden, 8 Juli 1899. Pianist te Bcriyn. Voorhouterweg. Mijnheer de Redacteur l Met de opneming van de volgende regelen in Uw veelgelezen blad zult UEd. ondergetee- kende zeer verplichten. Uit het verslag van den gemeenteraad van Rfcjnsburg in het L. D. van 3 Juli zou h t publiek tot do conclusie kom» n, dat re gcheele Voorhouterweg in erbarmelyken toestand ver keert. Dit is echter niet het geval. Het ge deelte onder de gemeente Ryn6burg beboeren Je, vérkëert in uilmüntèndtn staat; het gedeelte onder de gemeente Voorhout is echter zoo slecht, dat die weg daar voor mensch noch beest te gebruiken is. Het schynt, dat dit stuk van den weg geheel onbeheerd daar ligt; ieder, cie maar lust heeft, haalt er wagens zand uit, zoodat er nu al gehede gaten in zyn en de weg, vooral by avond, gevaariyk wordt. Ook is het voor de aangelanden onmo- geiyk om bun landproducten huiswaarts te voeren. De poldermeester Y«n den Elstgeester- polder, H. Hogewoning Cz., zal zyn best doen hierin verbetering te brengen en ik twyfcl niet of Z.Edel. Achtb. de Burgemeester van Voorhout zal hem hierin behulpzaam zyn. Èn voor de aangelanden én voor de gemeente Voorhout is het een noodzaak, dat bitrm spoedig wor^t voorzien. Ia geheel Zuid Holland z 1 moeiiyk een weg te vinden zyn even slecht als het gedeelte Voorhouterweg, be- hoorende onder Voorhout. UEd. dankend voor de geschonken plaats ruimte. Hoogachtend, Rijnsburg, Antonie Van den Eijkel Az., 7 Juli 1899. Wethouder van Rijnsburg Dr. W. E. H. Van der Horn Tan den Bos. Dr. Van der Horn is niet meer! Een lyden van eenige maanden maakte gisteren een einde aan zyn werkzaam en nuttig leven. Pas was hy tot groote vreugde van familie en vrienden hersteld van een zeer gevaar- ïyke ziekte, of een ongeneeslijke kwaal tastte zyn yzersterk gestel aan en sloopte het binnen weinige maanden. Groot is het verlies, dat ons dorp H)dt door het heengaan van den yverigeD, hoogst be kwamen medicus, die gedurende een tydperk van byna 40 jaar steeds gereed stond te helpen, te redden, te bemoedigen en te heelen, tot by zelf reeds zeer ziek was en nog met byna bovenmenscheiyke inspanning en zelf- beheersching anderen wist te troosten, te bemoedigen en te genezen. Ni t minder sterk zal men de leegte ge voelen, door zyn overiyden ontstaan, in de vele vereenigingen en colleges, waarvan by door zyn helder verstand, zyn algemeens kennis, zyn rype ervaring, zyn welspre kende taal, zyn bekendheid met Voorschoten en zyn bewoners dikwyis de ziel en de vraagbaak was. Hy kende de geschiedenis van personen en toestanden, zooals byna niemand anders in onze gemeente. In den Gemeenteraad, waarvan by gedu rende ettelyke jaren een 6ieraad mocht heeten ea wanr men zyn heldere adviezen op prys stelde, zal men nog lang het gemis betreuren van den waar igen dr; Yan der Hom. Wel was hy niet zonder benyders en vyan- den, doch dit kon immers niet anders, waar by in z(jn V-le en velerlei qualiteiten, als man van karakter en zelfstandige overtuiging, met zoovclen in aanrakiog moest] komen. Het zyn de slechtste vruchten niet, waaraan de wespen knagen I Dr. Van der Hom wae een man in dtn vollen zin des woords, iemand, die zichzelf durfde en wist t? zijn, ook op het gebied der mejische. wetenschappen, waar hy in zyn behandeling van sommige kwalen geheel afweek van anderen, doch dit deed op een wyze, met een consequentie en we mogen er gerust byvoegen met em uitslag, welke eerbied afdwong by allen, die hem kenden en zyn zeer groote bekwaamheid als genees heer wisten te waardeereo. Zyn huisgenooten verliezen in hem een trouw en liefhebbend echtgenoot en vader; de medici oen kundig en humaan collega; zyn vele vrienden een harteiyk en deelnemend vriend; het dorp Voorschoten zal een zyner beste burgers ten grave zien dalen. Requie8cat in pace! Voorschoten, 8 Juli 1899. H. K. O. Uit Transvaal XXIV. Nu we in een goed ingericht huis woondeD, voorzien van alle gemakken, die een Afri- kaansche boer kent, hadden we ook meerdere zorgon. Hadden we vroeger ons brood gekocht, nu kreeg myn vrouw den veelbeduidenden wenk„Juffrouw het nou 'n lekker oont (oven) an die huis"; dus, begreep myn vrouw, ik moet zelf bakken. Ik zorgde, dat do noodige zakken meel aanrukteD, alsmede het vereischte gereedschap, hoofdzakeiyk bestaande in groote ondiepe yzeren pannen. Een fluksche jongedochtor gaf aan myn vrouw gratis onderwys in het kneden, en voorloopig werd de oven nog voor haar gestookt om haar de juist vereischte hitte te leeren. 't Duurde niet lang, of myn vrouw was beroemd om haar mooi en lekker brood. Ik was minder gelukkig in het aan- leeren van hetgeen het hoofd eens gezios buiten moet kennen. Myn plicht was het om voor vleesch te zorgen. Lang reeds waren de laatste biltongetjes verdwenen en geen nieuwe kwamen er opdagen. „Man", zeide myn vrouw, „ik kan zonder vleesch niet klaar komen." „Wel, vrouw", antwoordde ik heldhaftig, „dan moeten we maar elachteD." Ik stapte naar den baas van de plaats en vroeg hem, of hy niet een „slachtdingetje" te koop had voor me. „Ja, meester, ons kan sien", gaf de gryze oü Daniel me ten antwoord. „Jonas", schreeuwde hy naar buiten, „keer ou die bokke". Uit een groote kudde bokken moest ik nu myn keus maken. Misschien heb ik meer gelet op 't mooie velletje dan op zyn vleesch waarde, maar ik kocht een bok voor 12 shillings. Een kaffer bracht hem thuis. Doch hoe nu? Ik, die nog nooit een kip had doodgemaakt, hoe zou ik het aanleggen, dat er morgen van dit springlevende dier gehakt op tafel kwam? Nieuwsgierig had oü Daniel ook staan kyken voor zyn deur, wat ik zou aanvangen, en al spoedig kwam hy lachend aangestapt, terwyl hy zeiIk sal meestor eens wys, hoe mot een mensch een bok slacb, en as ek wéér slaCb/saJ éVJe'TïatTToep, dan kan je mos loer. Na. eenige minuton waren we al bezig om 't vél af te stroopen. Toen hy in stukken gekapt wae, kreeg ik de noodige aanwyzingen, hoe nu verder het vleesch te behandelen, dat het lang zou goed blyven. Ik volgde zoo precies mogelyk die wenkeD, maar dit bleek moeiiyker dan ik gedacht had, hoe eenvoudig het zich ook had laten aan zien. We smaakten slechts eenmaal het genot van versch vleesch te eten van dien bok. Den dag daarop moest ik alles gauw weg laten dragen naar een afgelegen plek. Voortaan kocht ik maar liever een deel als iemand in den omtrek slachtte. Moeiiyk konden we wennen aan het gemis van een postkantoor, dat geregeld onze brieven, couranten en tydschriften afzond. Als men in Holland gewend is zooveel maal op een dag zyn brieven te ontvangen, kan men er be- zwaariyk genoegen mee nemen, dat brieven soms twee tot drie weken ergens op een of ander kaDtoor liggen te wacbteD, tot een zich hunner ontfermt en ze meeneemt. Weinig gingen de menschen in dien tyd van huis. Ryden voor transport konden ze niet wegens de nog overal heerschende runder pest, zoodat ze alleen in hoog noodzakelijke gevallen te paard gingen, en do paarden waren zeer schaarsch geworden door de „verrekte", waaraan alleen op de plaats, waar we nu woonden, zes en twintig kar- en rijpaarden in de maand December dood waren. Soms stuurde ik iemand voor geld en goede woorden naar het naastbygelegen postagentkantoor, om de brieven, enz. van eenige weken uit te nemen. Een ©Dkele maal gobeurde het wel, dat myn ruiter dan met do boodschap terug kwam: „Meester ze p03 is al uitgeneem." Ik had dan nog meer moeite om den barm hartige te zoeken, die wel odz9 brieven (mis schien uit nieuwsgierigheid) uit do post kon nemen, maar ze dan verder uit luiheid maar zoolang by zich hield. Ik meende oen plan te moeten maken, om daarin verandering te brengen, 't Was al erg genoog, dat het op de postkantoren zelf zoo slordig toeging. Om voor dit laatste een voorbeeld uit de vele te noemen. Myn zuster zou zich eind April te Pretoria moeten beviaden. Ik wachtte dus in begin Mei brieven, doch tevergeefs. Eiudelyk ontvang ik van het Departement van Onder wys een aanschryving, waarom ik de brie ven van myn zuster niet beantwoord. Ik schreef, dat ikzelf op een brief van haar wachtte. Eindeiyk in het laatst van Juni kreeg ik een brief, gedateerd 7 Juni, en in het begin van Juli ontving ik er nog eon, gedateerd 6 Mei en duideiyk geadresseerd; terwyl myn brieveD, die ik naar Pretoria zond, my na eenige weken zwervens weer thuis bezorgd werden vol opmerkingen in rood en blauw potlood van slimme postbeambten. Toen ik eenmaal een slipje thuis kreeg, het bericht inhoudende, dat er oen Overzeesch pakket voor ons op Zeerust lag, kostte het my een avontuurlijke reis van twee volle dagen om het in handen te krijgen. Aangeteekendo brie ven, met chèques van het gouvernement nog wel, komen vaak na maanden zwervens ergen uit. .een etoffigéh hoek ta voorschijn. Alle maal bewyzeD, dat hét postwezen hier nog nïëlT z{jri"volmaking bereikt heeft. Aan dig dingen of liever de oorzaken daarvan kon ik toen nog niets veranderen, omdat ik den weg er voor nog niet wist, maar later leerde ik ook het algemeen gebruikte middel: klacht ten, memories en petities, kennen. Yoorloopif speculeerde ik op het eigenbelang van myn buren. Ik toekende namens onze leesvereeoi- ging in op eenige tydschriften en kreeg toen eenige jongelieden, die zich vorboDden, om geregeld om de beurt éénmaal in de week de post te gaan halen en onze brieven weg te brongen. Wie brieven had, bezorgde zo vóór Zaterdag by my en ik gaf ze goed verpakt aan onzen postryder, die ook de post vooi den geheelen omtrek by my bracht, als by terug kwam. Ik maakte dan moeite om elks brieven door vertrouwde handen bezorgd te krygen. Dit systeom beviel den menschen goed, hetgeen bleek uit het toenemend aan tal brieven, dat ik verzenden moest, eD de belangstelling als de post by my inkwam. By my hadden ze ook meer waarborg, dat hun brieven ongeschonden overkwamen (want velon zyn reeds vry handig in het openen van eena anders brieven), en ze wi3ten, dat ik het ver zocht als er iets aan de poet ontbrak. 31) Plotseling hoorde men aan stuurboordzyde het water geweldig tegen de „Chemeia" op bruisen. Een langwerpig, dubbel cylindervor- mig lichaam kwam met ongelooflijke snelheid door het water, dat er om heenschuimde, op het schip afgeschoten, dat begon te zweDken en niet goed meer aan het roer scheen te gehoorzamen. Een oogenblik scheen bet zon derlinge voorwerp, dat meer dan twiatig meter lang en zes meter breed was, tot stil stand te komen. Langzaam bewoog het zich daarop naar de „Chemeia", stootte er zacht tegen aan en klotste toen plotseling tegen de geplatinizeerde staalplaten van den boeg, zoodat het schip uit elkaar scheen geslagen te worden. De bemanning schreeuwde van schrik. Op hetzelfde oogenblik weigerde de „Che meia" zoowel aan de schroef als aan het roer te gehoorzamen. Onwederstaanbaar, als was zy aan den cylinder vastgesmeed, werd zy tot het Engelsche schip getrokken, dat nu een verblindenden electriscben stralenbundel uitwierp. „Zy hebben ons met een electro magneet vastgeklampt," zeide Alslöv „nu is alles gedaan 1" Erik antwoordde niet. Hy staarde trotsch naar den kolossus, wiens voorsteven als een kerktoren boven de watervlakte lag, en die een goede Engelsche myl lang was. Toen de „Chemeia" vlak by het oorlogsschip gekomen was, werd een lift, van de grootte van een klein huisje, naar beneden gelaten. Een officier verzocht hun in het Engelsch allen, zonder uitzondering, hem te volgen. Men gehoorzaamde hem zwygend. Toen zy op het dek stondeD, kwam een kleine man, met lange gryze bakkebaarden in prachtige uniform op hen toe. „Da eigenaar van het schip?" vroeg hy. Erik trad naar voren. „Uw naam is Poulsen?" „Ja, myn naam is Erik Poulsen," antwoordde hy, met oen hoonend lachje en nederziende op den kleinen commandant. „In naam van het keizerryk Engeland: gy zyt myn gevangene." „Wat hebt gy met den nieuwen patiënt gedaan?" vroeg dr. Richardson, directeur-arts yan het staatskrankzinDigengesticht op de Shetlands-eilsnden. „Hy is voorloopig op nummer 6 gebracht," antwoordde de bewaker. „Dat gaat niet," vervolgde de dokter; „ik moet u mededeelen, dat bet een zeer gevaariyk patiënt is, dien gy geen oogenblik uit het oog moet verliezen en op geenerlei wyze met de anderen in aanraking moogt laten komen. Z(jn waanzin is kalm, maar van den ernstig- sten en bedenkelyksten aard. Gy moet hem op nummer 13 brengen en zorgvuldig in het oog houden, wanneer hy eenige beweging neemt in de gangen of in den tuin. Voor het overige moogt gy hem niet al te streng be handelen. Ik stel u in ieder geval voor dezen patiënt geheel aansprakelyk." „Best, dokter; dus op nummer 13." De bewaker groette en ging been. „Vooruit," bromde de bewaker tot Erik, „daarheen!" Erik richtte zich op en mat den ander met uitdagende blikken. „Gelooft gy werkeiyk, dat ik krankzinnig ben?" vroeg hy. Geen antwoord. „Dan hebt gy het mis," ging Erik voort. „Dat zeggen ze allen!" bromde de bewaker. „En nu geen praatjes meer; vooruit!" Hy duwda Erik voor zich uit naar de trap, die naar een bovenverdieping voerde. Hier ont sloot hy de deur van een cel, duwde Erik er in en sloot de deur zorgvuldig af. Erik was alleen. Het was een klein, smal vertrek, met ge pleisterde wanden en één zitplaats. Door een klein, zeer hoog aangebracht venster, dat van zware yzeren staven voorzien was, hoorde men het bruisen van de zee en het klotsen der golven tegen de talryke klippen op het strand, onmiddeliyk onder de muren van het gebouw. Erik zette zich op de bank neder en steunde met het hoofd op beide handen. Dat was dus het einde: dus was de be- dreigiog in vervulling gegaan, welke de Fransche president indertijd hem ia het oor had gefluisterd: Salu3 populi summa lexestol En hy glimlachte bitter. En terwyl by hier zat opgesloten, voor geheel zyn leven natuuriyk, totdat by oud en grys en misschien wel werkeiyk krank zinnig geworden zou zyn maakte een Staat gebruik van zyn ontdekking, om alle andere landen ten onder te brengen eil de geheele wereld aan zich te onderwerpenDat deed hem byna tot vertwyfeling overslaan. Ware do ontdekking nog maar zyn eigen dom gebleven, van hem alleen dan was hem nog altyd hoop overgebleven. Maar nul En de gedachte kwam by hem op, of wellicht iemand vóór hem diezelfde groote ontd6kkiog gedaan had. Had misschien vroeger iemand reeds zyn leven moeten eindigen in een krankzinnigengesticht, omdat het welzijn des volks vorderde, dat de ontdekking dood gezwegen werd? Liever dacht hy er maar in het geheel niet meer over na; by vreesde, dat hy er ten laatste werkeiyk krankzinnig onder zou worden. Hy stond op en begon in die enge ruimte als een leeuw in zyn hok op en neer te loopen; maar de cel was nauwelyks vyf schreden lang en geen drie breed. Hy plaatste zich op de teeneü, om, zoo mogelyk, een spoor van de zee te kunnen ontdekken, maar het was hem on mogelyk. Alleen een hoekje van de lucht in het Westen, dat zich in den gloed van de onder gaande. zon rossig kleurde, konden zyn blik ken ontwaren. Dan zonk by weder op zyn zitbank neer. Buiten op de gang klonk de stem des be wakers: „Hy is volslagen krankzinrng hy verbeeldt zich goud te kunnen maken." Kort daarop kwam een jong geneesheer binnen. Hy voelde Eriks pols en beschouwde hem opmerkzaam. Het was een kloeke jonge maD, met een zeer verstandig gelaat, dat ver trouwen wekte. „Gelooft gy werkeiyk, dat ik krankzinnig ben?" vroeg Erik ernstig, terwyl hy ben moedig in do oogen keek. „Volstrekt niet," antwoordde de jonge man glimlachend„gy zyt slechts een weinig zenuw achtig. Gy moet een kuur ondergaan stort baden aanwenden, da*i zult gy spoedig weder geheel hersteld zyn." Erik zag hem ontmoedigd aan. Was by in- gewyd in den werkoiyken samenhang der gebeurtenissen of handelde by volgens zyn overtuiging? „Ik bevind mij hier, omdat ik beweerd heb, goud te kunnen maken," zeide by, hem op de proef willende stellen. „Gesteld, dat waar zy. Ik had werkeiyk deze ontdekking kunnen doen. Als arts moet gy toch wel zoo veel scheikundige zyn, om de mogeiykhohj van zulk een ontdekking niet zoo maar botweg te loochenen." (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 9