N°. 12077 Maandag ÏO Juli. A0. 1899 feze gourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zonen feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. De lotgevallen van een uitvinder. PRIJS DEZER CQtTRANT; Voor Loldoil per 8 maanden: 1.10. Franco per post ma 1.40. Afzonderlijke Nommers a 0.05/ PRIJS DER ADVEBTEETrËEÏt Van 1—0 regela f 1.06. Iedere regel moer f 0.17|. Qrootere letters naar plaatsruimte Voor het incasseeron buiten de stad wordt f 0.06 berekend. Oillciëele Kennis^oylngen. KENNISGEVING. NATIONALE MILITÏE. Onderzoek van verlofgangers der militie te land. BurgemooBter en Wethouders van Leiden brengen tor tennis vsd do milicien verlofgangers: CHRISTIAAN BRAKEL, lotc-ling van de lichting van 1893, HENDRIK FREDRIK ROMAN, loteling van de lichting van 1894, ISAaC NIEOWEN'OVEN, loteling van de lichting van 1896, HENDRIK CHRISTOFFEL PIETER DE GROOT, loteling van de lichtiog van 1897, allen uit deze gemeente en behoorcnde tot hot 4de regiment infanterie en FERDINAND ELKERBOUT, nummerverwiesela r van de lichting van 1897, uit de gemeento's-Gravenbage, behoorende tot het 3de regiment huzaren, dat zij op Dinsdag 18 Juli aanstaande, des namiddags te twee uren, in het Inval denhuie alhier (ingang door de Koppenhinketeeg, aan de zijde van de Hooglandsche Korkgracht) voor den hoor Militie Commissaris mo6ten versohij oen om te worden onderzocht. De bedoelde verlofgangers worden mitsdien opge roepen om op gemelden tijd ter aangewezen plaatBO tegenwoordig te zgn, in uniform gekleed en voorzien van de kleeding- en uitrustingstukken, hun bij het vertrek met verlof d edegegeven, alsmedo van hunne zakboekjes on verlofpaeseD. Burgemeestor en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 7 Juli 1899. VAN HEYST, Secretaris. Burgemeester en Wethouders van Leiden, Gezien art. 8, lets alinea, der Hinderwet; BreDgen bi) deze ter algemeeue kennis, dat door hen op hodon vergunning is verleend aan T. P. VAN DER STEEN, de flrma TIELEMAN DROS, en Th. GORI, en rechtverkrijgenden respect.evelyk tot het uilbreiden van do brood- on beechuiib.kkerij in het perceel Hooigraoht No. 46, tot het uitbreiden van de fabriek van verduurzaamde levensm ddelen in het pe.oeel Middelste Gracht, kadastraal be'. end Sectie I No. 1950, en tot hot oprichten van een Dïineraalwateifabriek in het perceel Racmsteeg No. 81. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. Juli 1899. VAN HEYST, Secretaris. In De Noordbrabanter heeft do zeeroorwaarde heer P. L. Van den Heuvel een tweetal arti kelen geschreven ter beantwoording der vraag: Waarom zyn wy, Katholieken, togen de lijkverbranding? Wy ontleenen er aan: De lijkverbranding zal de verrijzenis niet beletten; wij zouden de laatsten zijn daarvoor ook maar te vreezen. Het geloof aan de op standing kan zeer goed samengaan met het verteren der menschenlijken in den ltjkoven; het ongeloovig materialisme met geheel ziju nasleep zal de herleving der lichamen niet beletten; geon nood. Evenmin strijdt de prak tijk om zich door verbranding van de lijken te ontdoen met eenig ander katholiek geloofs punt; zelfs beweren wij niet, dat ze door de natuurwet absoluut is verboden. Eu toch kiezea wij, en moeten wjj, als Katholieken, tegen de lijkverbranding beslist party kiezen, om verschillende redenen. Vooreerst omdat de ïykvorbranding minder dan do begraving strookt met den natuurlijken eerbied, dien de mensch ook na den dood blijft koesteren voor de lichamen zyner dier baren. Deze liefde, deze eerbied duldt kwalyk het geweld, het menscheiyk lichaam aange- <3aan door de verbranding. Voor het stoffeiyk overschot zijner dior- baren koestert de mensch eenige weinigen misschien uitgezonderd een piëteit, een gehechtheid, die zich by voorkeur openbaren op het oogenblik, dat hy voorgoed van de zynen moet scheiden. Zoolang mogeiyk wil hy hen bewaren en tusschen hen cn zich- zelven een zekeren band behouden, ook voor de toekomst. Wel valt ook by de begrafenis de scheiding hard, maar de band biyft. Het laatste, wat hy daarby ziet, is niet een hand vol onkenbare aach, maar het lichaam der zynen, waarin hy nog de trekken erkent van voorheen, en dat hy zich voorstelt rustend in het graf. Jaren nog na de bt&arding zal daarom een kind het graf zyner ouders aan wezen en zeggen: Daar liggen vader en moeder. Daarby verwyit het met voldoening, daarby gevoelt het zich in de nabyheid zyner dierbaren, daar vindt het troost en opbeuring. Geheel anders ia het by de verbranding, welke in korte oogenblikken tot stand brengt hetgeen anders de natuur eerst na langen tyd doet. Is daarmede aan het gevoel van piëteit voor de overleden dier baren voldaan? Zeker, ook in het graf keert bet lichaam tot stof terug. Maar door ver branding wordt het werk der natuur op een gewelddadige, het menschelyk gevoel kwetsende wyze vernietigd; in het graf wordt het lichaam geëerbiedigd en wordt aan de natuur overgelaten geleideiyk dat gene te vernietigen, wat zy eenmaal heeft gevormd. Het geloof aan de verryzenis leert ons bovendien, dat het lichaam, hetwelk in de moederaarde is ter ruste gelogd, eens ver- ryzen zal; door dit geloof stellen wy ons de overledenen als slapenden voor, wachtend op het ontwaken. By verbranding zal ons ook deze troostende voorstelling onmogeiyk worden.. Lykverbranding heeft bovendien, afgezien van dit alles, een bepaald anti-godsdienstige strekking. Om het volk te genezen van hetgeen de kerkhateren noemden „bygeloovige vooroordeeleD," moest het begraven van lyken als schade!yk voor de gezondheid der over levenden worden uitgekreten, het geloof aan een onsterfiyk leven worden uitgerukt. Wie waren dan ook voornamelyk de be wonderaars van lykverbranding? Yrymetse- laar8, materialisten en vyanden der Kerk, mannen als Jacob Grimm, Lieball, Findel, Molescbot, Bonneau, Pini, Maccbi Castelazzo, enz. Do vurigste Logemannen munten in het algemeen ook het meest uit door yver voor de crematie, gelyk de schry ver met uitvoerige citaten aantoont. Deze materialistische, goddelooze strekking van de corypheeën der lykverbranding is ook de voornaamste reden van het verbod der Kerk, lo. om zich aan te sluiten aan vereenigingen, die ten doel hebben de lykverbranding in te voeren, 2o. om zyn eigen ïyk of dat van anderen te doen ver branden. De Kerk immers is niot*gewoon alleen uit liefhebbery of grilligheid iets te verbieden, maar laat zich steeds leiden door redenen van zeer ernstigen en gewich* ligen aard. Hieruit volgt, dat wy, Katholieken, beslist party kiezen tegen de lykverbranding, niet slechts omdat de Kerk bet verboden heeft, maar ook, omdat wy volstrekt niet willen, niet mogen medewerken aan het godde looze doel, hetwelk de kopstukken van het materialisme en de Loge beoogen met hun propaganda. Onze lezers herinneron zich, dat onlangs door de Amsterdamsche rechtbank een adres aan H. M. de Koningin i3 gezondeD, waarin gewezen werd op het noodzakeiyke van een t rak t e m en 18-v erhoo g in g voor de rechterlyke ambtenaren. In Unitas wordt nu de opmerking gemaakt, dat velen het rechterambt als een eere-ambt beschouwen, en daarom van meening zyn, dat het niet zoo goed behoeft te worden betaald. Die meening nu vindt Unitas glad verkeerd. „Zoo byv. is by ons diep doorgedrongen de gelukkige overtuiging, dat geen rechter omkoopbaar is. Ook daardoor en in dien zin is zyn betrekking inderdaad een eere ambt geworden. Maar is het nu niet dwaas, om te meenen, dat, aangezien de rechter onomkoopbaar is, men niet noodig heeft hem door een behoor- ïyk inkomen althans eenigen maatschappe- lyken welstand te verschaffen Zou men som- tyó8 willen wachten eü uitzieD, of op den duur misschien ook langs den verklaarbaren weg van geldgebrek hierin verandering komt, om dan te overwegen„Het blykt nu duidelyk, dat de jaarwedden moeten worden verhoogd?" Niemand denkt aan zulk een redeneering. Ieder zal haar ais onzinnig verwerpen. Toch is zy slechts weinig ongegronder dan deze gedachtengangNu de rechterlyke macht door geld niet van haar plicht is te brengen, behoeft men het werk, dat zy verricht, ook niet te betalen. Neen, volkomen juist zegt de rechtbank in haar adres: „Meer en meer wordt in het staatsleven het beginsel voorop gezet, dat de arbeider zyn loon waard is en dit hem verzekerd moet worden." Geen onzer, wy kunnen het slechts herha len, geen onzer, die ooit de taak heeft waar- genomeo, welke aan onze rechters, althans aan de leden eener grootere rechtbank op de schouders is gelogd, zal ook maar één oogen blik beweren, dat de belooning, die hy daar- voor geniet, tot die taak in evenredigheid staat." Het blad sluit zich dan ook aan by hen, die meenen, dat de salarissen der rechterlyke ambtenaren dienen te worden verhoogd. Bollandiaweekblad voor Nederlanders in den vroemde, maakt over I n d i de volgende opmerking: „In den laatsten tyd heeft, door laksheid van assurantie-maatschappyen, een brand stichtingsdrift in onze Oost gewoekerd, die vooral tabaksketeD, waar de tabak te drogen gelegd wordt, tot voorworp gekozen heeft. De vereeniging tot bevordering van land bouw en nyverheid te Djember wenscht deze oneeriyke praktyken van het in-brand-steken van geassureerde tabaksketen tegen te gaan. En nu, na weigering door plaatseiyke maat- schappyen van nieuwe assuranties, pogingen worden aangewend om Engolsche polissen te bemachtigen, waarschuwt de secretaris onzer Londensche kamer officiéél in do Post Magazine and Insurance Monitor voor de verlokkingen der brandstichters en wekt Engolsche assu rantie-maatschappijen op tot samenwerking met genoemde vereeniging te Djember, die bezig is een toezicht te organiseeren en daartoe ook de hulp onzer regeering gevraagd heeft. Op het eerste aanzien ïykt een officiéél stuk met „Incendiarism in Java" er boven, geen prettig ontmoeten in een Engelsch blad. Maar wie van den inhoud kennis neemt kan anders niet dan de wenscheiykheid toe geven, dat aldus opeüiyk hiervoor gewaar schuwd en hulp ter ontkoming van schade aangeboden wordt. Brandt men zich daarna nóg de vingers, de smaad kan niet op hen valleD, die de eerlyk- heid voorstaan." De Katholieke Werkman komt er tegen op, dat men onder sociale belangen alleen de belangen van den werkman zou begrypen. Het blad noemt sociale belaDgen dezulke, welker behartiging de gemeenschap in al ha&r schakeeringen en geledingen ten goede zal komen. Dan gaat het voort: De belangen van den werkman behartigen, dat zal elk rechtgeaard Nederlander doen, en de Katholieke Kerk zal zeker niet in gebreke blyven om op te komen voor de belangen van haar noodiydende kinderen. Maar het gaat niet aan om alleen de arbei dende klasse tot voorwerp te maken van de moederlyke zorgen der Katholieke Kerk. "Waar derhalve de arbeidende klasse in nood verkeert, daar zal de Kerk altyd gereed staan om de behulpzame hand te bieden, ten einde het gevaar te keeren. Maar men vergete niet, dat dit slechts óén gedeelte is van de taak, welke het behartigen van de sociale belangen voor- achryft. De zorg voor de maatschappeiyke wel vaart moet zich uitstrekken over alle leden der maatschappy. Dan eerst, wanneer door het voorstaan van de belangen éóner klasse in de maatschappy de andore klassen niet benadeeld worden, om niet te zeggen er baat by hebben, eerst dan wordt een gezonde sociale politiek gevoerd. Zy derhalve, die zich vooral tot taak heb ben gesteld, om op te komen voor de werk- mansbelangen, hebben te zorgen, dat zy oen ruimer blik hebben in het maatschappelyk leven, en dat zy by het aanwenden der mid delen tot verbetering van den toestand van den werkman, de belangen der anderen niet over het hoofd zieD, evengoed als het aan een ieder, dio niet speciaal zich met de werk- mansbelaDgen bezig houdt, als plicht moet worden voorgehouden, dat in alles het be lang van don werkman op zyn minst geno men niet worde vergeten. Op die wyze alleen is het mogelyk in den waarachtigen en breeden zin van het woord de sociale belangea te behartigen. In De Gids van deze maand geeft de hoog leeraar W. L. P. A. Molengraaf! een overzicht van hetgeen in de laatste vyfeig jaren tot stand is gekomen met betrekking tot eon internationaal privaatrecht. In het byzonder vestigt schryver de aan dacht op de Conferenties, sinds 1892 cp initiatief van de Nederlandsche Regeering door een twaalftal Europeesche mogendheden gehouden en waarvan een verdrag tot rege ling van eenige punten betreffende het bur- gerlyk procesrecht reeds hot feiteiyk resul taat was. Al is hot resultaat, dat door dit eerste verdrag is verkregen, zeer bescheiden, toch is het, meent schryver, niet zonder betee- kenis. Deze is gelegen niet zoozeer in don inhoud van het verdrag als wel in de wyze van voorbereiding, in het feit, dat het do eerste vrucht is der op vaststelling eener eenvormige regeling tot oplossing der wets- conflicton gerichte samenwerking van nage noeg alle Europeesche Staten. Het bevat als zoodanig een belofte voor de toekomst, hel opent een nieuw tydperk in de geschiedenis van de wetgeving en rechtsvaststelling, oen tydperk, waarin na den dageraad van heden de dag van het wereldrecht mag worden verwacht. Naarmate toch duideiyker zal blyken, dat langs den ingeslagen weg iets valt te bereiken, naarmate over meer en belangryker punten overeenstemming zal worden verkregen, zal ook verder worden gogaan en zullen telkens nieuwe en moeilyker onderwerpen binnen den kring van het onderling overleg worden ge trokken. Niet gewaagd schynt byv. do voor spelling, dat de regeling der wetsconflicten te eeniger tyd zal leiden tot een uniforme regeling van de nationaliteit, als grondslag voor de toepassing der nationale wetten on van de rechterlyke bevoegdheid, als grond slag voor de internationale uitvoerbaarheid der rechterlyke vonnissen. Zeker, ook dan nog zal het burgeriyk recht niet één zfin overal, een voorshands onpractisch ideaal trouwens maar wèl zal dan do dienst der wereldjustitio verzekerd wezen; wèl zullen dan alle plaat- seiyk verschillende rechten do deelen zyn geworden, die samen één wereldrecht uit maken. Tweeërlei gunstige voorteokens zfln waar te nomen. In de eerste plaats het onthaal, te beurt gevallen aan de bemoeiingen onzer Regeering, om ook de verdere besluiten der tweede Conferentie in tractaten vast te leggen. De voorstellen, door haar aan de mogend heden gedaan over het huwelyks-, het voogdy en het erfrecht, maken op het oogenblik by de verschillende regeeringen een onderwerp van studie uit en hebben reeds geleid tot de inzending van belangryke memories. In ver band daarmede is een derde Conferentie beraamd, die waarschynlyk in het volgende jaar zal worden gehouden. In de tweede plaats mag een gunstig voor- 28) Onmiddellyk richtte men er den koers op, en een half uur later lagen de twee schepen zy aan zy. Hot was een Chileensche brik: „La Espe- ranza," van Valparaiso. De kapiteiD, een jeugdige, donkerkleurige Zuid-Amerikaan, verscheen op het dek. Op de vraag, of hy de eigenaar was van het schip, -antwoordde hy tosstemmend. Hy was bereid aan boord van de „Chemeia" te komen. Erik ontving hem in zyn kajuit, in tegen woordigheid van zyn vrouw, van Alslöv en de beide stuurlui. Na 69n korte inleiding vroeg Erik hem kort en bondig, of hy zyn schip wilde verkoopen en volgens zyn opdracht wilde varen. De vreemde kapitein streek langs zyn baard. De walvi8cbvaDgst was dit jaar buiten gewoon gunstig geweest, zoo verklaarde hy, en tenzy voor een zeer belangryke som, kon tr gaan sprake van zjjn het schip over te geven. Buitendien had zyn equipage aandeel in de vangst, en daarom zouden zyn manschappen ongetwyfeld schadevergoeding eischen. Erik antwoordde kalm, dat de prys hem volkomen onverschillig was. Hy was onmid dellyk bereid by voorbeeld 20,000 pond sterling voor het schip te betalen, en een paar hon- dord pond schadevergoeding voor ieder der manschappen. De kapitein keek Erik verbaasd aan. Dan dwaalden zyn oogen langs het gouden plafond van de kajuit en de kostbaar uitge sneden paneelen. De eigenaar der „Chemeia" moest een man zyn, die niet gewoon was zyn geld te sparen. „Twintig duizend pond! Dat is een mooie som!" antwoordde hy openhartig, „en ik zou my niet lang bedenken myn schip voor zulk een prys te verkoopen. Eerst echter moet ik toch met myn mannen onderhandelen, ofschoon ik niet twyfel, of zy zullen op uw aanbod ingaanen dan dan wenschte ik natuurlyk ook te weten, welke opdracht gy daar zooeven bedoeldet. Ik kan my zeer goed voorstellen," voegde hy er glimlachend by, „dat gy zulk een prys niet voor de aardigheid zult geven." Erik antwoordde niet aanstonds en Alslöv haastte zich het woord weder te nemen. „Het komt er voor ons slechts op aaö, met Europa in verbinding te komen," antwoordde hy, „maar dit moet in het geheim geschieden. Wy zyn nameiyk op een wetenschappeiyke expeditie uit, die uit een politiek oogpunt volkomen verborgen moet worden gehouden. Nu zyn wjj van plan nog verder naar het zuiden te gaan, waar geen verbinding met de beschaafde wereld mogelyk is, en daarom moeten wy, zoo spoedig doeniyk is, geheime brieven en boodschappen naar Europa over laten brengen. Onderweg zult gy hoogst- waarschynlyk door den een of anderen krui ser worden aangehouden, die u vragen zal, of gy niets van ons gezien of vernomen hebt, wat gy dan natuurlyk moet ontkennen. Meer kunnen wy u niet zeggen." „Dat is ook voldoende," antwoordde de Amerikaan. „Ik keer nu naar boord terug, naar myn mannen, en binnen een half uur hebt gy myn antwoord." Daarna stond by op, boog en verliet de kajuit. Allen bleven zitten, om te beraadsla gen. Kon men het wagen dezen vreemden man, dien men in het geheel niet kende en wien men dus niet blindelings kon vertrou wen, de gewichtige brieven mede te geven? Gesteld, hy klapte eens uit de school, door domheid of onvoorzichtigheid, of hy ging zoo onhandig te werk, dat de brieven niet in goede handen kwamen „Ware het niet veel beter een vertrouwd man mede te zenden," merkte Juncker op, „en hem de opdracht te geven, de brieven op de plaats van bestemming te brengen?" „In dit geval zou Szemski de ware man zyn," merkte Smith op. Deze gedachte vond by allen instemming: dat was geen slecht denkbeeld. Op Szemsky kon men zich verlaten als op zichzelven. Men liet hem aanstonds komen. „Ik ben bereid deze opdracht op my te nemen en beschouw het als een eer," ant woordde hy, toen hy vernam waar sprake ▼an was, „ofschoon het my van den anderen kant leed doet, de „Chemeia" te moeten verlaten. Intusschen valt er niet veel te praten; ik ga my aanstonds gereed maken om den Chileen te volgen." „Wy zullen elkander wederzien," zeide Erik. „Dat hoop ik," hernam Szemski. In den loop van den dag^ kwam men, tot groote tevredenheid van beide partyen, tot een overeenkomst. De bemanning der „Espe* ranza" was overgelukkig op zoo'n gemakke- ïyke wijze zooveel geld te kunnen verdieneD, en Erik gevoelde zich niet weinig verrukt by de gedachte, dat zyn zaak zich in zulke zekere en veilige handen bevond als die van Szemski. Verscheidene uren werden besteed aan de toebereidselen voor het vertrek. Szemski voorzag zich van een uitgebreide garderobe, om, als het noodig was, in de meest ver schillende verkleedingen te kunnen optreden. En de Duitscher, Muller, die zeer ervaren was in do 8cboenmakery, nam op zich de geheime brieven zóó in een paar wydgekapto laarzen te verbergen, dat geen mensch ter wereld ze daar zou zoeken of vinden. Eindeiyk gaf Erik hem honderd duizend pond in banknoten om alle voorkomende uitgaven te kunnen be- stryden. Het overige kon by voor zichzelven houden. Toen kwam het oogenblik van vertrek. Een van de sloepen der „Esperanza" lag voor den steiger om Szemski en den Chileenschen kapitein naar het andere schip over te brengen. De geheele bemanning van de „Chemeia" drong zich rondom Szemski, allen drukten hem de hand en wenschten hem een gelukkige reis. Szemski zelf was bewogen, maar tevens vol fierheid. Hy gevoelde, dat het lot der wereld in zyn hand lag, en hy zou zich het vertrouwen, dat in hem gesteld werd, waardig weten te maken. Het laatst van allen drukte Erik hem de hand. „Vaarwel, Szemski," zeide Erik, die niet trachtte zijn ontroering te verbergen, „vaar wel, bode van myn geluk. Wy beiden zyn vrienden voor eeuwig! Moogt gy slagen en gelukkig zyn!" „Vaarwel!" antwoordde Szemski, die de tanden op elkaar beet. „Ik wensch het beste voor de „Chemeia" en haar bemanning!" Daarop daalde hy den steiger af en stapte in do sloep. Deze stootte af en zette koers naar de „Esperanza." E3n negenwerf gejuich ging onder de be manning van de „Chemeia" op, men wuifde met hoeden eü zakdoeken, en O'Kelly's diepe basstem klonk boven al de andere juichen den uit. „Vaarwel, Szemski, gy zyt werkelyk een drommel8che kerel!" De „Esperanza" heesch de zeilen. Vóór en na ontplooiden zy zich voor den zwakken zeewind; de brik zwenkte en de koers stond op noordelijke richting. Szemski stond achter aan het stuurrad en wuifde. Op bevel van Alslöv werd als laatste groet een schot gelost, toen nog oen, totdat de „Chemeia" eindelyk haar koers nam in de tegenovergestelde richting. Erik en Alslö? stonden op de commandobrug. „Zoo gaan wy dus naar het zuiden vroeg de laagste. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5