N°. 12074 I>oiifIei*<lao; «Tuli. A\ 1899 t t.lA feze gourant wordt dagelijks, met"uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven Tweede Blad. PERSOVERZ5CHT. Feuilleton. Dc lotgevallen van een uitvinder. IDSGH PRIJS DEZER COTRANT» Voor Lolden per 8 maanden: Franco per post Afzonderlijke Nommers O 4 r 1.40* '«i o 0.05.^ PRUS DER ADVERTENTIËirs Van I ~6 regels f l.Oö. Iodoro regel meer f 0.17J. Orooterq letters naar plaatsnumte Voor het incasseoren huJtco do stad wordt 0.05 berekend Offioiëele Kennisgevingen» Do Burgemeester 'lor gomeento Leiden; Gelet op art. 55, Uatato lid, der Kieswet; DreDgt ter algemeeno kenni8, dat de stemming ter benoeming van nogen leden vau den Gemeenteraad van Leidon zal plaats hebben op Vrgdag den 7deu Juli 1-99, vab des vooimiddaga acht to. dee namid dags vijf nren. Do lijsten der Candidaten in de drie kieedïetrloten bovatten in alphabetisohe volgorde do volgende pamon, als: Yoor het lsto kiesdistrict: J. De LANGE, Mr. R. B. LEDEBOER, Dr. Th. W. VAN L1DTH DE JEDDE, A. MULDER, Mr. E. DE VRIES, Dr. T. ZAAIJER. Voor het 2do kiesdistrict: Mr. S. J. FOCKEMA ANDRE.fi, D. HARTEVELT H.Cz., A. E. VAN KEMFEN, "W. PERA, N. STADHOUDER, A. I. WITMAN8 ME. Voor het 3de kiesdistrict: Dr. H. G. HAGEN, A. E. VAN KEMPEN, Mr. L. M. J. H. EERSTENS, D. F. MAIJEB, W. PERA, F. VAN ROMBURGH. Ds herstemming, zoo die noodig mocht blijken, zal plaate hebben op Vrgdag 14 Juli 1899. Art. 128 van het Wetboek van Strafrecht luidt: „Hg, die opzettelijk zich voor een andor uitgevende aan een kracblots wettelijk voorschrift uitgeEohreven verkiezing deel noemt, wordt gestraft met gevangen e- elraf van ten hoogete één jaar." Leidon, De Burgemeester voornoemd, 28 Jont 1899. F. WAS. Io een asterisk Eerste Kamer zegt De Standaard: De vraag is opgeworpen, -ofniet de Eerste Kamer,, nog eer de zomer-stilte ingaat, zich by do Regeering informeeren kon over hot gebeurde met Tschéraz en Ahmed- R i z a c. 8. Als toeken van leven, en voorloopig protest, zou dit zeker uitnemend zyn; mits men zich tot het vragen om inlichting beperke. Voor het uitspreken van een oordeel is de zaak nog niet ryp en het oogenblik nog niet gekomen. Zoolang de Vredesconferentie in Den Haag zitting boudt, is zelfs het oordeel onvry. Maar wel zal het tegenover het Buitenland een ultnemenden indruk makeD, indien men hoort, dat er op officiéél terrein althans een woord van protest is uitgegaan, om in het vrye Nederland tegen alle binding van het ,vrye woord op te komen. In het Buitenland maakt geen enkel orgaan der pers onderscheid tusschen hetgeen hier te lande rechtstreeks van de booge Regeering en hetgeea van de lagere autoriteiten is uit gegaan. Terecht beseft een ieder buiten onze grenzen, dat, met name waar het vreemdelingen geldt, do hooge Regeering den toon aangeeft, tucht over de lagere autoriteiten heeft te oefenen, en in elk geval voor al wat voor viel aansprakeiyk is en blyft. De politie kan men niet interpelleeren, noch ook het parket ter verantwoording roepen. Ter verantwoording kan alleen de hooge Regeering worden geroepen door hot daar voor aangewezen orgaan der Volksvertegen woordiging. En nu de Tweede Kamer do interpellatie- Pyttersen niet meer kan afhandelen, zou daarom een interpellatie in de Eerste Kamer ODgetwyfeld op haar plaats zyn. 13 er metterdaad van buitenaf pressie uit geoefend, en heeft men, hetzy met hot oog op do Vredesconferentie, hetzy met het oog op de Koloniën, geoordeeld voor die pressie te moeten zwichteD, laat men dit dan, desnoods in comité-genoraal, rondweg erkennen. Dat redenen van Staat soms ernstig gewicht in de schaal kunnen leggen, ontkent niemand. Maar vóór alle dingen worde het vertrouwen hersteld, dat nu op zoo ernstige wyze ge schokt i3. Het Nederlandsche Dagblad bevat een langen open brief van dr. De Visser aan mr. Hubrecht, waarin hy diens bekend Gidsartikel voor kiesrecht en onderwys behandelt. Dr. De Visser betoogt eerst, dat onjuist is, historisch en feitelijk, de bewering van mr. Hubrecht, dat op voorbeeld van de Roomsch- Katholieke kiesvereenigingen anti-revolutio naire ontstaan zouden züd, die de staatkundige bemoeiiDg van de leden van een kerkgenoot schap afhankeiyk stellen van de dogmata van het kelkgenootschap. Maar hy wil vooral opkomen tegen den persoonlyken aanval van mr. Hubrecht op hem, dr. De Vi3sor, een aanval, die niet tegen hem alleen zou zyn gericht, als mr. Hubrecht iets had afgeweten van do organisatie van den Christeiyk-Histo- rischen kiezersbond en zyn afdoelingen. Na drie verdere voorloopige opmerkingen gaat dr. Do Visser over tot de bespreking van de hoofdzaak. Ten eerste heeft mr. Hubrecbt afgekeurd, dat dr. De Visser heeft gesproken van een „protestantschen staat." Hierin vol gen do christeiyk-historischen, die prysstellen op de historische lyn, alleen GroeD, biykens La nationalitó religieuse (Amsterdam, 1867) en andere werken; biykens oen Kamerdebat in 1855 stond Groen sterk op het punt, dat de Nederlandsche staat staatkundig een chris- teiyke natie is. Dat licht dr. Do Visser dan nader toe. Ten tweede heeft mr. Hubrecht het onge remd genoemd, dat dr. De Visser, boewei yverende voor een proteatantschen staat, tevens zeide niet anti-Roomsch te zullen optreden. Dr. De Visser herinnert aan Groen's Heiligerlee en ültramontaansche Kritiek, waarin do groote staatsman irenisch optreedt tegen de Roomschgezinden, en betoogt, dat hyzelf het daarmee volkomen eens Is. Maar hoe meor het volk zich de protestantsche beginselen toeöigent, boe sterker bolwerk het opricht tegen de Roomsch-Katholieke Kerk en tegen den almacbtigen staat. V. zegt in Het Nederlandsche Dagblad reeds meermalen er op aangedrongen te hebben, dat er slechts één ministerie van krygszaken zou zyn onder een civiel hoofd en met twee afdeelingen, één voor het leger en één voor de marine. Hy komt daarop terug, nu hy in de studie van een Fransch opperofficier, vanwego de „Yereeniging ter beoefening van de krygswetenschap" vertaald en openbaar gemaakt, dezelfde denkboelden heeft weergevonden. Het Ministerie van Marine moet, volgens dien schryver, worden afgeschaft, wat ook administratief een groote bezuiniging zou zyn. Waar bet leger de hoofdzaak is, moet de vloot onder het departement van Oorlog staan, en onder datzelfde departement moet het be heer komen van het koloniale leger. Drie af deelingen dus: landleger, zeeleger (vloot), koloniaal leger, van een enkel Ministerie. Aan het hoofd van die geheele administratie moet een burger worden geplaatst, geen technicus, in wien, zegt de schryver, het dwaze denk beeld niet zal opkomen, de rol van generaal of admiraal te spelen, maar die zich slechts met het algemeen beheer van zyn departement bezighoudt. De chefs der drie onderafdeelingen daaren tegen moeten militairen zyn, die het recht zouden moeten hebben om de zittingen van den ministerraad by te wonen met raadgevende stem, en die den Minister by de beraadslagin gen in de Kamers zouden moeten bystaan. Naast het eene Ministerie voor krijgszaken moet ook slechts één generale staf zyn. Er is slechts één grondgebied, één vaandel, één verdediging; er moet dus ook slechts één oorlogsplan zyn, en waar de operatién van het landleger hoofdzaak zyD, zou ook de chef van den goneralen staf uit de landmacht moeten worden gekomen. Is dat plan in hoofdtrekken niet ook voor ons land aan te bevelen? vorvolgt V. Merk waardig is het, dat juist dezer dagen de wensch is geuit, dat het departement van Oorlog in Indiö zooveol mogelyk burger-ambtenaren zou hebben. Zou het met de promotie vooral niet veel eeriyker gaaD, indien niet do eene militair do carrière van den ander in handen had? De zucht om tot eiken prys promotie te maken verklaart wellicht het grootste gedeelte dor onregelmatigheden, die by de Dreyfus-zaak aan het licht zyn gekomen. De Monarch in Nederland is in het geheel niet bevoegd pereooniyk leger of vloot aan te voeren. Ook een man, die het zou kunnen, zou het niet mogen. De Vorsten hebben hier een recht van beschikking over leger en vloot te zamen, met de opperbevelhebbers incluis. Daar is de eenheid van wil, die beiden tot samenwerking dwingt, maar waarom dan ook niet één Ministerie? Beschikken over leger en vloot is geen zuiver militaire, maar vóór alles eea staat kundige daad. Een staatsman moet dus voor die daad de verantwoordeiykheid dragen, en al wat zuiver militair en technisch is, moet aan den opperbevelhebber met zyn staf worden overgelaten. De vraag zal zich dan ook niet meer voordoen, of de marine de kusten moet verdedigen öf het landleger. De kusten vormen een gedeelte van het grondgebied, en de zorg voor de verdediging van het geheele grondgebied moet in één hand zyn. De militaire plunje onzer jonge lotelingen wordt dezer dagen voor de eerste maal in hun diensttyd aan een schatting onderworpen. Degenen, wier schuldsaldo op het zakboekje hooger is dan de gezamenlijke waarde van hun bovonkleeding, worden ge straft met een inhoudiog op de soldy van 30 ton honderd, voor niet korter tormyndan drie volle maanden. Deze schattings-operatie met bybehoorende aftreksom moet dus uit maken of de loteling als vuilpoets in de offi ciééls registers zal worden te boek gesteld, ja dan neen. In afwachting van een nieuwe regeling, welke er reeds had bohooren te zyD, moge, zegt de Arnhernsche Courantthans de mili taire autoriteit al vast op het hart gebonden worden, zoo mild als maar mogelyk is met de taxatie te zyn. Maar ook aan de andere zyde rust er een plicht op de lotelingen zeiven. Het is de plicht van zolf-contróle, te eer uitvoerbaar, nu de grove soldatenjas ook door „intellec- tuels" gedragen wordt en de „officiëele" theorie over het „zakboekje" kan worden aangevuld door „officieuze" samenspreking over de werking van een stelsel, dat de be langen der lotelingen rechtstreeks raakt. Do grondgedachte der korting heeft de tegenwoordige Minister van Oorlog zeer juist weergegeven in deze woorden: „Ze dient tot vergoeding van kosteD, welke uit onvoldoende zuinigheid op de kleeding voortvloeien." Dit is duidelyk, on het beginsel is billijk. Immers, slechts hun mag worden gekort, van wie gebleken is, dat hun zuinigheid niet voldoende was, m. a. w. hun, die door eigen schuld een hooger saldo op het debet hunner rekening met het kleedingfonds hebben dan noodig en geoorloofd is; dat zyn dus de vet- keezon en sloddervossen, de lui, die, ten spyt van alle onderricht en leering, vetdoffers biy- ven; de lui, aan wie geen glans te krygen, noch ook maar een greintje eer te behalen is; de lui, die broek eu schoenen met één borstel en de knoopen met de vetlappen doffen; do lui eindeiyk, die by de „generaais- inspectie" toevallig corvóe of hoogstens een plaats in het tweede gelid hebben. Dit slag van lotelingen bestaat. Maar het is uiteraard niet talryk, ze vormen de minderheid. Yoor hen nu is de korting wel eens heilzaam. Er valt dan ook tegen de korting op zich- zelve niets in te brengeD. 't.Is volkamen verklaarbaar, dat de militaire- overheid een matige korting oplegt zoodra gebleken is, dat een milicien zyn „bullen" verslonst. Want is eenmaal een voldoend bedrag aan „kleedgeld" vastgesteld, dan kan de ordelyke en zindeiyke soldaat daarmede ruimschoots toe, maar zou de vetkees gestadig oen toeslag behoeven. Den toeslag nu kan bet Ryk niet dragen, en het is billijk, dat het dit van '8 mans gage aftrekt. Naar vaste en niet te straffe regels. Tot biertoe is dus alles mooi en goed, zegt de Arnh. Ctmaar het is overbekend, dat de toepassing van ait in zyu waoa niet te mispryzen beginsel geenerlei moois meer aan zich heeft. Immers, biykens de door minister Eland gepubliceerde cyfers is de korting niet meer wat ze wezen moet. De korting is geworden een niet onaan2ieniyko bate voor 's Ryks schatkist, of juister: een gedwongen tegemoetkoming in de kosten der kleeding niet van enkelen, maar van de overgroote meerderheid ODzer miliciens. Men oordeele: Yan de lichting 1892 werd niet minder dan f 84,590 van de soldy ingehouden, welk bedrag aldus te specifi- ceeren is: gedurende deD eersten oefenings- tyd ƒ61,660, gedurende de periode van het biyvend gedeelte 13,950, en gedurende de herhalingsoefeningen f 9280. Zou or nog iemand zyn, vraagt het blad, die met deze cyfers voor oogen durft ont kennen, dat de korting, in stede van oen buitengewonen strafmaatrogel, een zuivere belasting is geworden? Een belasting van zeer miu allooi, die wordt goedgepraat met den consciëntie-stopper, dat zy geheven wordt op opvoedkundige gronden. „Wy noemen deze snyparty hierom oöge- hoord, wyi een simpele deeling doet zieD, dat die som van 61,360 moet opgebracht zyn door de overgroote meerderheid der loteliogeD, en het toch te gek is om van te praten, dat de meeste miliciens van '92 vuilpoetsen zouden zyn geweest. Ja, wat ongetwyfeld de malligheid ten top mag genoemd worden, is zeker dit, dat tydeDS de herhalingsoefeningen allo lotelingen dezer lichting vetkeezen moeten zyn geweest l In afwachting van de resultaten van het onderzoek, dat de Minister van Oorlog nu p28 Z9S maanden geleden in 's Lands vergader zaal heeft toegezegd, verdient het overweging, de inhouding te schorsen, daar het reglement van administratie toch altyd de bevoegdheid geeft, de workelyke vuilpoetsen, wegens het veroorzaken van 6chade, met lichte boeten te treffen." Het verdrukte Finland. Vóór eemgen tyd hebben zich in verschil lende landen commissies gevormd tot aanbie ding van adressen aan don Czaar, ten eindo de wenschen der Finnen te ondersteunen. Deze petitie luidde in het Hollandsch aldus: „Aan Zyne Keiz rlyke Majesteit den Keizer en Alleenheerscher aller Ruslanden, Grootvorst vanFinlan% enz., enz., enz. Mei 1899. Sire, Wy, ondergeteekenden, burgers van Neder land, naderen met don ciepsteo eerbied Uwen Keizerlyken troon. Wy hebben kennis genomen van het tot Uwe Majesteit gerichte verzoekschrift van den 5den Maart (21sten Februari) 1899, geteekend door meer dan een half millioen Finsche man nen en vrouwen, waarin dezen een plechtig beroep doen op Uwe Majesteit, om de volledige handhaving te verkrygen van bun rechten en privilegiën, welke het eerst zyn bevestigd 20) Twee buitengewoon krachtige machines van nieuwe, eigenaardige samenstelling zullen het een overgroote snelheid geven. Een reeks van twaalf ruime, prachtvol gemeubelde kajuiten met zwaar vergulde plafonds en ebbenhouten paneelen strekken zich uit van af het achter dek tot aan het midden van het schip. Het moet een prachtig en weelderig verbiyf zyn voor den eigenaar, die, naar gemeld wordt, een schatryke vreemdeling is. In zyn hoe danigheid van bezitter van uitgestrekte goud- mynen ia andere werelddeelen ziet hy niet op eenige honderd duizenden ponden meer of minder. Inderdaad kan men aannemen, dat dit wonderbare vaartuig den eigenaar op meor dan anderhalf millioen pond sterling komt te staan, behalve de onberekenbare waarde van den stoomketel, die uit geplet platina ver vaardigd wordt. Het schip wordt gedoopt met den naam „Chemeia" (een Grieksch woord, dat schei kunde beteekent) en aal juist met het begin van de nieuwe eeuw van etapel locpen. Het is bewezen, dat het schip buitengewoon goed gebouwd is, en de proeftocht, ofschoon by zeer ongunstig weder ondernomen, liep uit stekend af." De „Chemeia" was, volgens hot oordeel van kundige en bevoegde zeevaarders, oen der prachtigste schepen, die ooit een werf verlaten hadden. Alleen bleef or nu nog over het inwendige te voltooi9n, en ook hierby werd goen geld gespaard. Een kostbaar scheikundig laborato rium werd in het midden van het schip in gericht, waar het sliügeren het minst merkbaar was; en in een der salons werd een uitge zochte natuurwetenschappeiyke bibliotheek aangelegd. In een afzonderlyke kast bevond zich do gezameniyke alchemistische literatuur der middeleeuwen, zoo volledig als het aan een particulier persoon slechts mogelyk was zich die te verschaffen. Boven de schryftafel in het studeervertrek hing een kunstig tafereel, door een Deensch schilder vervaardigd. Het stelde de fabriek van Rönninggaard voor in zomerschen tooi, terwyi het veen op den achtergrond lag en het vuur in dehoogoveos gloeide. Een uitgezochte bemanning van beproefde zeelieden voltooide de toerusting. Tot kapitein had Erik een jeugdigen, boven allen bekwamen Deen uitgekozen, een vroegeren officier by de Daonsche marine, mot name Alslöv. De lyst der geheele equipage bevatte de volgende personen: Alslöv, kapitein; Smith, eerste stuurman; Junker, tweede stuurman; Atkin, proviandmeester; Wood en Jackson, machinisten; Luigi, Szemski en Pettorson, stokers; O'Kelly, bootsman; Mendez, Muller, Peter, BrowD, Calandro, Heroé en Paul, matrozen; Prosper, kok. Als een vaartuig van den eersten rang uitgerust, etak de «„Chemeia" eiade Januari 1900 in zee en zette koers naar den Atlan- tischen O eaan. Gelyktydig stak oen koninkiyk Engelsche korvet, die sinds eenige maanden in de Noord zee kruiste, in zee en stuurde in dezelfde richting, zoodat de beide schepen elkander voortdurend in het gezicht hielden. Ten zuid-westen van Ieiland ontmoette zy een snelvarende Fransche oorlogsboot, die, na met den Engelschman eenige signalen gewis seld te hebben, hen onder vollen stoom volgde. De „Chemeia" voer langzaam onder halven stoom op 70° oosterlengte en 32° zuiderbreedte, op ongeveer 300 myien ten westen van de Cbileensche kusten. De thermometer wees 26i 6' Celsius ia de schaduw. Erik zat aan zyn schryftafel en las. Dicht by hem zat zyn vrouw, die schreef. Door een openstaand luik had men het gezicht op de onmetolyko blauwe Zuidzee, waarboven zich in de verte aan den horizon de rook van de Engelsche korvet scherp afteekende. Over beiden, Erik en zyn vrouw, lag iets vermoeids, iets ter neder drukkends; hun wangen waren bleek en maar zelden vertrokken hun lippen zich tot een lachje. Slapelooze nachten vol gedachten en overpeinzingen hadden deze trek ken op hun gelaat te voorschijn geroepen. „Wat leest gy?" vroeg zy, terwyl zy het hoofd oprichtte. Haar stem klonk droefgeestig en treurig. „Och, een verhandeling van een socialist," antwoordde hy, en streek met de hand over bet hoofd. „Het is oen vlugschrift, gotiteld: „Het Gouden Kalf," overigens een merkwaardig boek, dat my als uit het hart gegrepen is. Hoor byv. eens, wat hy hier scbryft;" en by ving aan haar met luider stem voor te lezen „Zoo is dus het geld de last der werold gewordende vloek, waardoor het menschdom onder allerlei kwalen gebukt gaat. Het steelt den armo hot brood uit de hand, waarmode hy zyn honger stillen moet; het vult den beker des ryken met den zogen van den ovor- vlóed. Het ontrooft den mensch zyn natuur- lyke rust; wie het niet heeft, denkt er slechts aan het in zyn bezit te krygen, en wanneer hy het bezit, heeft hy zelfs in zyn slaap geen rust, daar hy droomt, dat men het hem kan of zal ontrooven. Da hartstocht der be- geerlykheid wordt met de moedermelk van geslacht op geslacht ingezogen en opgestuwd, en alle andere gevoelens worden door haar op den achtergrond gedrongen: het verlangen naar bezit tracht overal te overwinnen. Jaar op jaar, dag op dag, by iederen mensch, die het levenslicht aanschouwt, stygt dit onwederstaanbaar verlangen, en dit zal Diet ophouden, vóór het geld, dat vervloekte, dat ongeluk aanbrengende geld in het Btof gestort is van den troon, van waar het nu de wereld beheerscht." Erik liet zyn boek vallen. „Nietwaar? Dat is ongeveer'dezelfde onder vinding, die wy er van hebben opgedaan." „En waarin meent de schryver het middel te vinden om al deze ellende te verhelpen?" vroeg zy belangstellend. „In het 80ciali8mo, natuuriyk, iedereen beschouwt zyn eigeu stokpaardje als da redding." „Het socialisme? Och, koml Dat zal gewis weinig baten l" „Hoor maar eens verder, wat hy scbryft: „Waar zal de man gevonden wordeD, dio den eersten slag zal slaaD, de Messias, waarop de wereld slechts wacht, om hem haar hosanna's toe te roepen? Hy, die het eerst zal optreden, het geld openiyk den oorlog verklaren en uitroepen: Heden is het voor het goud de laatste dag! Hy, die aan koningen en regee ringen zal te verstaan geven, dat de groote dag der revolutie daar is wanneer komt hy, en met welke wapenen zal hy zegevieren? Of, o arm meDSchdom, zal hy misschion nimmer komen?" Zy stond op, ging tot hem on legde haar hand op zyn schouder. In haar blikken vlamde iets van de geestdrift, die zich op dien be- wusten dag in de straten van Beriyn van haar bad meester gemaakt, toen hy van den Duitschen rykskanselier kwam. Ea haar stem beefde eenigszins, toen zy zeide: „Hy zal komen l Ja, Erik, zyt gy dan niet die Messias, welken zy verwachten?" Hy keek voor zich uit en glimlachte bitter. „Ja, maar een treurige Messias, aan alle zyden geboeid en gebonden, een onvrye, die geen meester over zyn eigen daden is. Ik geloof niet, ooit iets groots in de wereld te zullen kunnen uitvoeren." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5