N\ 12068 Donderdaa 29 Juni, A0. 1899 Seze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven PERSOVERZICHT. Feuilleton. De lotgevallen van een uitvinder. PRIJS DEZER COTRAHTI Voor tolden per 8 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommers 1.10. 0.05 PRIJS DER ADVZR'l'K Pj'i'r t-tw» Van 1-6 rogels f I.Oö. lodore regel meer f 0.17J. 1» Grooterq letters naar plaatsruimte -- Voor het incasseeren buiten de 6tad wordt ft).06 berekend. Ticeede Blad. De Nederlander noemt wat dr. Kern tot den heer Stead zeide, naar aanleiding van diens voordracht in „Diligentia" te 'a Graven- hage over do "Vredesconferentie gehou den, „een flink woord". Het blad waardeert het dat men den moed heeft gehad Stead openlijk onder het oog te brengen, dat men weinig waarde hecht aan het bewierooken van den vrede door een man, die de ergerlijke rechtaschennis zoowel door zya Regeering tegenover Transvaal als door den Russischen Czaar tegenover Finland gepleegd vergoelijkt. „Zoolang de Mogendheden zelve zich niet gebonden achten aan do gowono rogels van zedelijkheid, is het streven naar afschaffing der legers, schrijft De Nederlandereen ijdel werk, en als men hetgeen de groote Potentaten doen vergelijkt met hetgeen hun Gedelegeerden praten, is het moeilijk aan geheel de Vredes conferentie eenige wezenlijke waarde toe te kennen. Dat dit ook ten aanhoore van een man als Stead is uitgesproken, deed ons hart goed. Hetzelfde blad zegt ook met verbazing bemerkt te hebben, dat onze Regeering bang schijnt te z\jn aan het buitenland de werking van onze vrije instellingen te zien te geven. Het doelt hior op de bemoeiingen der Haagsche politie met de Armeniërs en met den vertegenwoordiger van de Jong-Turksche party. „Wat ter wereld ons zou moeten nopen vreemden dio zich goed gedragen in hun openlijk optreden te belemmeren, en waarom onze Regeering de rol van handlanger van den Turkschen Sultan op zich schijnt te nemen, is verklaart De Nederlander ons een raadsel. Is ons land voor een samenkomst van gedelegeerden der Mogendheden te vry, laten die hoeren dan wegblijven. De middeltjes om onder de hand te bewer ken, wat men openlijk niet durft doen, schijnen ons beneden de waardigheid van een Nederlandsche Regeering." De Standaard heeft op de houding der politie in de residentie ook aanmerking ge maakt. „Is dit nu Nederlandscb, of is het Rus sisch?!" vroeg het blad. „En ook, is er iemand die er aan twyfelt, dat hier vreemde invloed dryft? Het was daarom goed, dat de heer Pyttersen een interpellatie over deze zaak aanvroeg. We raken onzen goeden naam in hot buiten land kwijt, zoo niet ten ernstigste van alle zyden tegen zulke practykon geprotes teerd wordt. Het Haagsche Dagblad laat zich in den zelfden zin uit. Het is het grootendeels met De Standaard eens. „Te meer nu, in stryd met hun oorspronke- ïyke bedoeling, Ahmed Riza en Ammégbian hunne pogingen hebben opgegeven en het land verlaten hebben om zich aan de plagerijen te onttrekken. Toch zij men wel gewaarschuwd vervolgt het blad hier niet do verantwoordelijkheid op verkeerde schouders te leggen. Men kan gerust aannemen, en bet is in casu een secret de polichinelle, dat dergelijke maatregelen niet door onze politie op eigen gezag worden ondernomen. Wordt echter van hooger hand last gegeven een bestaande wet toe te passen, dan is de politie de autoriteit, die dezen last moet uitvooren en dan niet verantwoordoiyk is, noch voor de kleingeestigheid van een ver ouderde wet, noch voor do gekregen order. Het ergerlijke van het geval is hier, dat de Vreemdelingenwet, die haar goede zyde heeft door uitzetting zonder vorm van proces van gevaariyke individuen als anarchisten, enz., mogelijk te maken, hier werd toegepast tegen vreemdelingen, die slechts eerbied verdienen en alleen gedacht hebben in Nederland thans onder een vooruitstrevend ministerie de traditioneele vrijheid van spreken te vinden, die in vroegere tyden als een onzer roem rijkste voorrechten werd beschouwd. Doch niet alleen valt hior te betreuren hot malle figuur, dat wy thans tegenover het buiten land slaan, juist op het oogenblik dat dit alhier is vertegenwoordigd door zyn beroemdste diplomaten en eerste persmannen. Er ligt een grcot gevaar opgesloten in dit wijken voor Turksche intriges door een Mogendheid als Nederland met zijn talrjjko Mihomedaanscho onderdanen in de Over- zeesche bezittingen. Een dergelijke onderworpenheid aan Kon- stantinopel kan on zal van daar uit onge twijfeld op ongewenschte wyze tot ons nadeel worden geexploiteerd. En dat is nog vry wat erger dan een mal figuur maken l" Verder wydt De Standaard nog een asterisk aan hetgeen tusschen generaal Abdullah en Ahmed Riza is voorgevallen. „Het is nu zoover gekomen, heet het daariD, dat de Turken in onze eigen residentie met de sabel gaan dreigen. Een der heeren he6ft zyn secretaris naar Ahmed Riza gezonden, om hem opzettelijk te beleedigen en zoo te prikkelen tot een duel. Zoo raken we steeds verder van de wys af. Deze heeren komen als gedelegeerden voor een Vredesconferentie naar onze residentie, on willen inmiddels als regel laten gelden, dat een politiek betoog niet met tegenbetoog, maar desnoods met stok of sabel beantwoord worde. Bemoedigend zijn zulke verschynselen zeker niet, en niet genoeg kan het betreurd worden, dat men ten onzent zich van Overheidswege niet van medeplichtigheid aan het opkomen van deze verschynselen kan vrijpleiten." De heer O. Kamerlingh Onnes is in het weekblad De Amsterdammer opgekomen tegen de aanbeveling van den heer C. J. Boelen- kamp te Nijmegen, om, ter bespoediging van en bezuiniging op den dienst telegram- bestelling door knapen in te voeren. Dit komt bom vry wat minder onschuldig voor dan bet er uit ziet. „Op my althans heeft h6t stelsel te Londen oen zeer onaangenamen indruk gemaakt," schryft hy. „Dat stelsel is houdbaar misschien in de mïllioenenstad, waar het op eenige menschenlovens meer of minder zoo nauw niet aankomt, en er dageiyks honderden by den weg, op de planken of in krotten vernield worden, ten gerieve van wat ongtzonden spoed, amusement of concurrentie; in ons Vaderland schynt het my allerminst noodig of ook maar aanbevelenswaardig. Wy allen weten hoe nuttig bet is, dat jongens tot gezonde en flinke mannen opgroeien, waartoe de wetgever en de meeste or.zer industrieelen krachtig de hand leenen; maar dunkt u dan dat het telegrambestellen tegen betaling per telegram, het noodzakelijk bollen of stil staan verbonden aan te veel werk of geen werk, dunkt u dat aanbevelenswaardig om te worden aangemoedigd door den Staat? „Om den geest van knapen te prikkelen moge uw blad den Staat betere middelen aanbevelen. Ik weet niet wat den heer Beelen- kamp, wiens arbeid op het gebied van ons ietwat achtergekomen Postwezen ik destyds in Hoy mans Scfiuurmau's Exportblad heb geprezen, beweegt om in dezen don Staat te drfiven tot exploitatie van knapen (lees kin deren), waar overigons de Wetgever in Neder land waakt tegen misbruik in dezen zin; maar het komt ray voor, dat de verlokking ©ener bezuiniging, zoo gowild in ons land, waar het noodige reorganisatie geldt, hem verleid heeft de bezwaren ovör het hoofd te zien van een systeem, dat onze huishouding van Staat i iet meer past, en mg in uwe kolommen althans zeer misplaats schynt." Hjt weekblad De Amsterdammer verklaart van 'dit bezwaar weinig of niets govoeld te hebben, daar de heer Boelenkamp wel verre van de jeugdige telegrambestellers eenvoudig als knapen (16- en 17 jarige) te willen exploiteeren, bedoelt tevens hun toekomst te verzekeren. Hy heeft ook niet aanbevolen de telegram- bestelling togen betaling per telegram. „Ook was het ons nog niet bekend" vervolgt het blad „dat de wetgever en de meeste onzer industrieelen krachtig de band leenen om (16- a 17-jarige) joDgen9 tot gezonde en flinke mannen (te doen) opgroeien" - wy meenden dat hieraan, tenzy by wyze van uitzondering zeer weinig werd gedacht, en dus Beelenkamps voorstel eer een verbetering dan een verslechteriüg van den toestand zou zyn. Het eenige punt, waarop wy het dus met den hoer O.ines eens zouden kunnen zyn, is, dat de heer Beelenkamp waarschyniyk te veel gehecht heeft aan bezuiniging, torwyi bespoediging reeds een vol- doendo beweegreden zou kunnen zyn. Wordt er op do telegraaf door het Ryk verloren, op den postdienst wint het des te meer, en deze winst heeft ons steeds een zoer onredolyke toegeschonen, zoolang er van de post- en telegraafambtenaren en beambten, dikwijls zulke buitensporig zware diensten worden gevorderd, in vergelyking met die door andere landsambtenaren en beambten te praosteeren. Indien het ooit mocht komen tot een achtuurs- of al ware het zelfa maar tot een tionuurs-werkdag, m6t dubbele belooning voor nachturen, dan zou er zeker van do winst op de posteryen zeer weinig overschieten. „Wy gelooven dan ook, dat de door den heer Beelenkamp aanbevolen maatregel, ver dedigbaar uit het oogpunt van spoed, aan bevelenswaardig ook wyi oudere bestellers een voor hun leeftyd te zwaren dienst hebben te verrichten, eerst recht een verbetering zal zyn, als het aantal bestellers wordt geregeld in verband met de bepaling van een niet te langen werkdag, voor het g e h e e 1 e personeel werkzaam by Post en Telograaf. Van den onlangs uit zyn ambt ontslagen Nederlandschen gezaDt te St.-Petersburg ia 't byzonder, maar in 't algemeen ook van de instelling zelve der Nederlandsche diplomatie geoft een Nederlander, die reeds 50 jaar te St.-Petersburg vertoeft, de heer E. E. Smelt, een zeer ongunstig getuigenis in een uitvoerig schryven aan De AmsterdammerWeekblad voor Nederland. Met de Redactie van dit blad zyn wy 't geheel eens, dat het van het grootste nut is, aan zulk een getuigenis open baarheid te geven, al kan mende juistheid van het medegedeelde ook niet beoordeelon. Maar als iemand, die reeds 50 jaren buitenslands vertoeft, toont zoo goed Nederlander te zyn gebleven al.s uit zyn schryven biykt, dan ligt daarin ongetwyfeld een ernstig vermoeden dat zyn klachten over de miskenning van de Nederlandsche belangen iQ de Russische hoofdstad gegrond zyn. De schryver brengt in berinnering hoe de hoer Van Stoetwegen vóór jaren wegens ge bleken ongeschiktheid voorzyn-ambt uit Japan teruggeroepen moest worden en, na tot consul- generaal te Bahia te z(jn afgedaald, toch door den iuvloed van „de Haagsche kliek" weder in z(jn diplomatieke positie eerst te Stokholm en daarna te St.-Petersburg werd hersteld. Daar ter plaatse heeft hy zich door niets anders onderscheiden dan door zyo streven om de Nederlandsche Hervormde Kerk aldaar te brengen onder Dultsch medebestuur en de fondsen van dit kerkgenootschap te doen strekken ten bate van Duitschers, dio daarop geen recht hoegenaamd kunnen doen gelden. Woordelyk gaat de heer Smelt na deze mede- deelingea als volgt voort: „In theorie, wordt een gezant geacht te zyn de natuurlyke beschermer zyner landgenooten. Volgens eed en plicht is hy daartoe te allen t(jde gehouden, zoowel ambtshalve, als op verzoek der rechthebbenden. Daarvoor wordt hij bezoldigd. Do werkeiykheid klopt echter in geonen deele mot de theorie; zy leert, dac die betrekking, althans te St.-Petersburg, niets anders is dan een sinecure, zonder eenig recht van bestaan, zonder eenig nut voor den Staat, noch voor den staatsburger. Dit niet alleen, practyk en ondervinding leveren tallooze onorn- stootelijke bewijzen, dat het verkioslyk^r, .i^r ware geen gezant te hebben, dan een b p .ld anti Nederlandschen titularis, geiyk de nu ontslagene: verklaard vyand derNedorland9rs en van alles wat Nederhndsch was, behalve natuuriyk van de staatsruif. „Uit den eigen mond van dezen diplomaat konden do Nederlanders mede hooreD, dat zy in geen geval op hem hadden te rekenen. Sinda zijn gedwongen vertrek uit Japan, ver koos deze bezoldigde landsdienaar niets meer gemeen te hebben met Nederlanders. Nu, zyn hulp kon men te St.-Potersburg ontberen, ware by maar consequent, strikt onzyiig gebleven. Zyn onzydigheid eindigde echtor in den regel daar, waar ze juist geboden was. Persoonlyke diensten, gunstbetoon, 2yn nooit van hem gevergd; wel herstel van grieven, van door hem geschonden rechten en wetten. „Wylen Z. M. Willem III Het hy onge wroken belaedigen door een redacteur te St-Petersburg. Het stuk had tot opschrift „der letzte der Oraniör". „Koninginnedag 1898, bleef de Nederlandsche Kerk to St.-Petersburg gesloten voor de Neder landers, omdat zy hot Kroningsfeest in geen andere dan hun moedertaal wilden vieren. Voor Duitsch bedankten ze met zooveel nadruk, dat hun wil eenige dagen later maar altyd te laat geschiedde. Dergelyke niet te quali- ficeeren feiten zyn zeker wel bestaanbaar met den eerbied aan de Kroon verschuldigd, waarvan naar zyn meening, dr. Kuyper niet genoegzaam op de hoogte was. „In de Nederlandsche Kerk en do gemeente- vergaderingen zyn de Nederlanders gedwongen Duitsch aan te hooron; spreken ze hun moe dertaal, de Nederlandsche predikant antwoordt Duitsch, ofschoon de Duitscho taal in do Nederlandsche kerk verboden is by de wet. „Een onwettig kerkeiyk regle ment werd ingevoerd en biyft gehandhaafd, ten nadeele der Nederlanders, niettegenstaande herhaalde proteston. „Een enkel onderwijzer in de Nederlandsche taal, een volstrekt vereischte voor oen Nederlandsche kerk in het buitenland, wordt geheel willekeurig geweigerd, hoe wel de middelen daarvoor ruim schoots aanwozig zyn. Hot Neder landsche element moet zelfs in den knop worden gefnuikt. Oer- maniseeren wilden dio hoeren de Nederlandsche kerk in spyt van alle recht en biliykheid. „Een keizeriyk besluit ten gunste der Nederl. Kerk uitgevaardigd, werd 50 jaar verborgen gehouden en bleef tot heden onuitgevoerd, mede door toedoen van den gezant-patroon. By gemeld besluit on by hooge uitzondering, werd der Ned. Kerk vry beheer toegestaan, mits zy haar Nederlandsch karakter zuiver wist te bewaren on getrouw bleof aan haar oorsprong. Aan geen Duit-sche kerk in Rusland is ooit dergelijk gunstbetoon ten deel gevallen. Natuuriyk speelde de onzydige Nederlandsche taal hierby de hoofdrol, zy gaf den doorslag. In de plaats van den Russischen minister „Dat ik het juist moest zyn," murmelde hy, terwyl hy haar hand greep. „O, ik kan het byna niet gelooven. Lang bespeurde ik, dat ik myn doel naby was, zóó na, dat ik het moest kunnen grypen; maar ik vreesde toe te tasten, en de draden te verliezen, zoodat alles verloren zou zyn, wat ik tot hiertoe bereikt had. En nu ia het gebeurd I Welk een gedachte, dat het geen droom meer is l En dat het al niet sinds lang door een ander ontdekt is 1 Het lag toch zoo voor de hand, het was zoo gemakkelyk te grypen. Spanning en angst beklemden my voort durend, dat een ander my vóór zou zyn. Nu echter is alles voorby. Ach, lief vrouwtje, nu is alles goed, nu is alles zoo goed! Ik heb u in den laatsten tyd min of meer verwaar loosd, nietwaar; en gy zyt daar zeer bedroefd over geweest? Ik weet het wel, maar kon ik dan anders handelen? Ik moest doortasten, geen andore gedachten hebben, wilde hot gelukken. Maar nu zullen wy gelukkiger worden^ nu eerst beginnen wy te leven. Wy zullen te zamen gaan reizen, gy en ik, te zamen veel vreemde streken bezichtigen, alles, wat er maar schoons in do wereld ia. Hoe verbaasd zal men staan, de directeur en al de anderen 1 nu zal hy wel gedwongen zyn, te crkennoD, dat het platinum-chloride, dat ik verbruikt heb, goed besteed was. Welk een gevoel, vry en onafhankelyk en niemand wat schuldig te zynl „01 het hoofd duizelt my, als ik alles overdenk; ik kan het nog ni9t geheel be- grypen. En al myn jongelingsdroomen, die nu in vervulling geraken, een der grootste namen, een onvergankelyke roemt In alle scholen ter wereld zullen de kinderen myn naam leereD, den naam van dien Deenschen scheikundige, die de grootste ontdekking gedaan heeft, nietwaar? Daarnaar streefden wy beiden immers altyd, vooruit te komen en wat van de wyde wereld te zien. Maar ook hier, in deze kleine woning, binnen deze enge wanden, op deze eenvoudige plaats zyn wy gelukkig geweest. Dikwyls zullen wy nog donken aan de bosschen, aan het veen, aan die schoone zomeravonden, als wy daar ginder, op de heuvelen, de zon zagen ondergaan, en eindelijk aan het laboratorium, waar ik do schoonste aller ontdekkingen deed. Wellicht keeren wy nog wel eens weder, om alles nogmaals terug te zien, dan zult gy zien met welke diepe buigingen de directeur ons zal ontvangen en alle arbeiders naar de deuren zullen snellen om ons te zien. Is het niet aangenaam zich zoo iets te kunnen voorstellen?" „Ja, liefste," antwoordde zy; „maar gö zyt nu zoo vermoeid, gy hebt rust noodig; be proef, of gy niet een weinig kunt slapen; dat zal u zoo goed doen." „Ik wil het wel beproeven, maar het is zoo moeilyk te slapen als zooveel gedachten uw geest bestormen. Alle scheikundigen van de middeleeuwen streefden naar hetzelfde doel, maar zy kenden den weg niet. Volgons hun methode kon het goud niet gemaakt worden ontdekkingen van bonderden jaren te voren moesten eerst voorafgaan. Een kussen? O ja. hot doet zoo goed, het hoofd te kunnen laten rusten. Zool dat ik het juist moest zynl Ik kan het niet vergeten, ik, ikO, myn lioveliogt" Zoo lag hy rog geduroDdo langen tyd en sprak veel; maar langzamerhand tiad de roactie in, na de al te groote overspanning; zyn stem werd zwakker, zyn ademhaling langzamer en regelmatiger. Hy sliep in; een diope, vaste slaap zonder eenige onderbreking, zonder de minste beweging. Het werd avond en de duisternis daalde neder. Eriks vrouw ontstak licht en nam eenig werk ter hand. Het was doodstil in hot vertrek. Duideiyk nam zy Eilks diepe ademhaling waar, en terwyl zy met haar gedachten overal rondzweefde, trachtte zy een weiDig te haken. Het ging haar echter niet vlot van de hand; zy was al te zeer opge wonden, en den moesten tyd liet zy de handen rusten, terwyl zy star voor zich uitkeek. Zy kon haar toestand maar niet begrypen; de meest verschillende indrukken bestormden haar gemoed. Eerst haar angst, toen zy Enk buiten hard had zien komen aanloopen; dan de wonderiyke indruk, dien hy op haar maakte, toen hy slechts dat ééne woord „goud" sta melde, en later, toen hy ter neder lag en geheel ten prooi was aan zyn verwarde verbeelding; toen kwam zij zichzelve ais efn vreemdelinge voor: het was haar, als moest zy ver van hier haar eigen bewustzyn terug gaan balen, als moest zy -zich overtuigen, dat zy het zelve was, die daar zat zoo verward on onbewust gevoelde zij, dat haar gedachten niet helder waren; een nevel omhulde haar geest, welken haar denkkracht niet vermocht to dooi boren. Een zonderlinge traagheid bad al haar geesteskrachten verlamd. Hoe zou Erik weder ontwaken? Gesterkt en weder gezond, ofZy beefde. En als hy dan zyn begoocheling ontdekte, als by be merkte, dat hy gedwaald hadl Maar zou hy werkeiyk wel gedwaald hebben? Hoe was het mogelyk, dat by, een zoo bekwaam schei kundige, zich dermate zou hebben laten mis leiden, al was zyn verbeeldingskracht groot 1 Plotseling viel haar gedachte op het poeder, dat hy op haar naaitafeltjo geworpen had. Zy had er tot nog toe in het geheel geon acht op geslagen. Het was toch niet mogelyk. Er kon toch niets van komen. Deze plotse linge gedachte schonk haar haar gewone krachtdadigheid en energie terug. Dat poeder, oen bewys, waarvan de zekerheid met do handen zou zyn te betasten, moest haar overtuigon, over het al of niet gegronde van de ontdekking; dat gaf baar weder vasten grond ondor de voeten. Zy stond op en sloop op haar teenen naar het naaitafeltje. Wat was dat fijne poeder zwaar I Eo goheel bruin, dat kon toch gewis geen zuiver spel zijn. Het voelde zoo week tusschen de vingera en hing als stof aan de huid. Zy herinnerdo zich nu, hoe Erik wel oens goz9gd had, dat goud in gereduceerden toestand bruin was; on als haar goheugen haar niet bedroog, dat men het met behulp van kokend salpeterzuur kon onderzoeken. Werd het door dit zuur niet aangegrepen, dan was hot werkeiyk goud. Niet tevergeefs was zy gehuwd met een scheikundige; het oen eq ander had zy geleerd gedurende de uren, die zy zoo menigmaal met hem in bot labora torium had doorgebracht. Zy groep dan ylings eon gl.izon bekkentjo, schudde er een weinig poeder in uit, goot er salpeterzuur over en hield het boven de vlam der lamp. Kort daarna kookte hot salpeterzuur en toen zy het glas van de vlam afnam, ver dwenen do nevelbellen. Er was geen spoor van roodbruinen damp; hot poodor lag on beroerd en onveranderd op den bodem van het glas. E n oogenblik duizelde zy by haar gedachten, maar zy verwierp dit alles weder, als toch onmogelyk. Zy durfde haar onvolledig onder zoek niet vertrouwen. Ook kool byv. wordt door salpeterzuur niet aangetast. Eu toch wanneer het ondanks alles eons waar wast „Zoo, zoo, myn vrouwtje is in het kleia aan hot analyseerenl" klonk het op eons achter baar. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5