N°. 12065
Maandag 36 Juni.
A®. 1899
a f i-10-
1.40.
0.05.
feze <gouraxit wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
De lotgevallen van een oitviniler.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZEE GOVRAUT»
Voor Lel don per 8 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Nommers
PRIJS DEE ADVERTENTIES t
Van 1—0 regels f LOB. Iedere rogel meer f 0.17J. Grooterq
letters naar plaatsruimte Voor het ipcassearen buiten üo stad
wordt Ü.05 berekend.
In het Voorloopig Verslag op het wets
ontwerp betreffende den Leerplicht komt
O. a. de zinsnede voor:
„Met betrekking tot de adressen van
Roomsch-Katholieken werd de aandacht ge
vestigd op het feit, dat in het buitenland en
binnenland gezaghebbende Katholieken in
beginsel voor leerplicht gestemd zijn. Hier
tegen werd opgemerkt, dat de bedoelde gezag
hebbende Katholieken in het buitenland allen
uitgaan van de onderstelling, dat voor alle
Katholieke ouders gelegenheid bestaat hun
kinderen op de school godsdienstig onderwijs
te doen genieten, overeenkomstig do leer
hunner kerk/'
Het Centrum maakt naar aanleiding hier
van de volgende opmerking:
„Hi6r schijnt ons een enkele kantteekening
onmisbaar.
De „veronderstelling", welke aan „gezag
hebbende Katholieken in het buitenland" als
voorstanders van leerplicht wordt toegeschre
ven, is vooreerst onredelyk.
Want zij komt in strijd met de onmisken
bare waarheid, dat op zich genomen neutraal
of godsdienstloos onderwas altyd nog verre te
verkiezen is boven heelemaal geen onderwijs,
hetgeen tegenwoordig vrijwel geiyk staat met
vagebondage.
Dan is zij feitelijk onjuist
De Katholieke autoriteiten, zoowel door ons
als door mr. Visser in zijn brochure aange
haald, geven nergens van zulk een veronder
stelling blijk.
Iotegendeel.
Mr. S. J. V. betoogde in Het Centrum van
9 Mei jl., dat mannen als mgr. Schmitz, dr.
Lieber en mgr. Egger ondanks do verkla
ring dat de onderwas-regeling niet aan hun
wenschen beantwoordt toch volstrekt geen
tegenstanders van schooldwang, laat staan
van leerplicht, zijn.
En dezelfde schrijver wees tegelijk op een
frappante uitkomst der statistiek: dat alleen
in Pruisen nog 55000 Katholieke kinderen
protestantsche scholen bezoeken, waarvan er
slechts 12000 godsdienstonderwijs ontvangen I
Wat blijft er dus van die beweerde „ver
onderstelling" over?"
De Stead-rubriek van het Haagsche Bagbl.
wenscht in een artikel „La Haye capitale
du monde," de Hagenaars geluk met het
vooruitzicht, dat hunne schilderachtige stad
de hoofdstad der wereld zal worden. „Tegen
woordig zijn do kleinere Staten tot de onder
stelling geneigd, dat hun bestaan eenvoudig
het resultaat is van lankmoedigheid. Maar een
kleine Staat als Holland kan er meer dan
eenige andere op rekenen, dat zijn onafhan
kelijkheid voortaan onontboerlijk zal zijn voor
het algemeen welzijn van alle andere rijken
ter wereld."
Volgens het oorspronkelijke voorstel van
sir Julian Pauncefote in zake de arbitrage
zouden de leden van het Hooge Hof benoemd
worden door den Staat, in welken het werd
gevestigd. Daarbij werd aangenomen, en in
het Russische ontwerp was dit zolfs uitdruk
kelijk bepaald, dat het Hof zou gevestigd
worden in Den Haag.
Aanvankelijk had de Engelsche gedelegeerde
voorgesteld, dat, indien het Hof in Den Haag
werd gevestigd, de zorg voor de samenstel
ling van het personeel en de contróle op de
verrichtingen werd opgedragen aan de Neder-
landsche Regeering. Dit gaf tot bestrijding
aanleiding, waarom de voorsteller het denk
beeld aan de hand deed, dat dezelfde functies
zouden worden verleend aan de vertegenwoor
digers dor mogendheden te 's-Gravenhage.
Het gevolg hiervan zal z£n, dat de positie
van de gezanten te 's-Gravenhage enorm zal
worden verhoogd.
Waarschijnlijk zal het corps diplomatique
in Den Haag zich vereenigen, onder voorzit
terschap van den Nederlandschen Minister van
Buitedandsche Zaken.
Zoo zullen de plenipotentiarissen in Den Haag
niet alleen hun eigen land in Nederland moeten
vertegenwoordigen, maar tegelijkertijd de be
langen en de politiek van hun land in betrek
king tot de wereldpolitiek.
Niet onwaarschijnlijk, dat binnen korten tijd
de -post van ambassadeur in Den Haag de
„baton de maréchal" zal zijn in de diplomatiek,
en dat do diplomaten, na achtereenvolgens in
verschillende vreemde hoofdsteden te zijn ge
weest, het als do bekroning en het culminatie
punt van hun loopbaan zullen beschouwen om
benoemd te worden tot ambasadeur in de stad,
welke dus zal worden erkend als de hoofdstad
der wereld.
De Nederlanderdie nooit erg vriendelijk
is geweest voor don heer Victor Da Stuers,
bevat onder het opschrift „e^n constitu
tioneele quaestie" een artikel, ge
schreven onder den indruk van de meedeeling,
dat „in het archiefgebouw te Zwolle nevens
het wapen van den Commissaris der Koningin
gebeeldhouwd zou worden datvan den
referendaris De Stuers."
„Of dit waar is," schrijft het blad verder,
„weten wij niet; maar wie zich herinnert
hoe die ambtenaar, om, gelijk hij zelf mee
deelt, zijn „wraak" te koelen, Kamerleden,
die hem durfden bestrijden op de wanden der
Statenzaal te Assen heeft doen uitschilderen
en ridiculiseeren, zal wel de mogelijkheid
aannemen dat bovenstaand bericht juist is.
Maar hoe staat het nu met de hiërachio?
Volgens de ministers Van Houton en
Goeman Borgesius en den heer De Stuers
zeiven is laatstgenoemde niets dan een onder
geschikt ambtenaar. Do Ministers zijn alles.
Tegenover het publiek zijn zij, en zij alleen,
de chefs.
Maar moet dan niet het wapen van het
geslacht Borgesius in dat Archiefgebouw
worden gebeeldhouwd?
Of moet daarmee gewacht worden, totdat
de heer Goeman Borgesius zal zijn gepromo
veerd tot Referendaris van Kunsten en
Wetenschappen?
Wie is nu tegenover het publiek de ver
antwoordelijke persoon? En wie staat in de
oogen van het publiek, althans van hem die
het beeldhouwwerk laat verrichten, hooger:
de Minister of Referendaris?"
Als hatelijkheid is dat niet onverdienstelijk,
merkt de „Prov. Gron. Crt." op.
Da Zwolsche Crt. heeft den archivaris, mr.
L. Van Hasselt, ten aanzien van de zaak
zelf om inlichting gevraagd. Hij antwoord het
volgende:
„Ik begrijp hoegenaamd niets van dit stukje.
Ik en niemand anders dan ik had indertijd
het voornemen do wapens van de heeren
Van Panhuys en De Stuers niet te laten
beeldhouwen, maar te laten schilderen in de
Sissenpoort. De toestemming daartoe is mij
echter uit Den Haag nimmer gezonden en
daarom is de zaak doodgebloed."
Indertijd vertelde de Arnh. Qt. de ge
schiedenis van eene loterij, zich
noemende „Nationale Onderneming voor Kunst
en Nijverheid." Als lid van den „Raad van
Toezicht" werd toon genoemd de heer H.
Lauer met de vermelding „schoolopziener,"
maar de heer Lauer gaf na de onthullingen
van de Arnh. Ct. te kennen, dat hij niets met
de zaak wilde te doen hebben. Met aandoen
lijke naïsviteit zegt de Prov. Gron. Ct.
vertelt de nationale ondernemer van dit geval
de zzak. Het is de heer C. O. Knoops. En hij
verhaalt openhartig:
„Eigenaar geworden zijnde van het huis van
wijlen den heer J. Dunlop, besloot ik, door het
organiseeren eener verloting, te trachten dat
huis met billyke winst van de hand te zetten.
Ik ging hieromtrent het advies vragen van den
notaris, den heer N. Th. Ladenius. Deze advi
seerde eene vereeniging op te richten, die na
koninklijk,' goedgekeurd te zjjn, op grond van de
wet van 22 Juli 1814, consent zou kunnen
vragen tot het houden eener openbare ver
loting.
Bij onderzoek bleek mij evenwel, dat de
bekende Tielsohe verlotiDg werd gehouden,
zonder dat daarvoor eerst eene koninklijk
goedgekeurde vereeniging werd opgericht, en
wel op grond van 't arrest van den Hoogen
Raad d.d. 25 Januari 1897, waarbij is aan
genomen: dat het aanleggen of continueeren
vaa particuliere loterijen hier te lande, in
strijd met het verbod van art. 1, eerste lid
der wet van 22 Juli 1814 (Stbl. No. 86)
sedert den eersten September 1886 niet meer
strafbaar is.
Afgaande op dit antecedent, heeft de notaris
gemeend ten mijnen pleiziere (immers nu kon
de zaak zeer bespoedigd worden) aan de
voorgestelde wetsformaliteiten te kunnen
derogeeren, en heeft, mede op dien grond
niet geaarzeld zijn ministerie voor deze
verloting te verleenen, evenmin als de heeren
H. Lauer en G. J. Hooijer bezwaar hadden
om zitting te nomen in den Raad van
Toezicht.
Eenmaal zoover zijnde, werd door mij verder
do zaak geregeld, en nadat een en ander gereed
was, dit ter kennisneming voorgelegd aan
genoemde heeren, die, allen volkomen over
tuigd van 't kern-gezonde der zaak, meenden
geene aanmerkingen te moeten maken.
Daarop is de uitgifte der loten aangevangen
en bleek het al zeer spoedig, dat deze verloting
ingang vond by het publiek."
Toen kwam het artikel van de Arnh. Ct.
en de zaak was bedorven.
De heer Lauer op zyn beurt schryft:
„Waar de heer Knoops spreekt van myn ver
antwoording ten opzichte van de duizenden,
die reeds loten kochteD, daar moet ik hier
tegenover stellen, dat de geheele organisatie
der Nationale Onderneming voor Kunst en
Nyverheid, ook wat hare benaming betreft,
geheel buiten mij om en dus geheel zonder
myn medeweten is geschied.
„Het drukken van myn naam op de reclame
kaarten en op de loten met byvoeging eener
foutieve qualiteit werd ten uitvoer gebracht
buiten myn voorkennis en dus zonder eenige
goedkeuring mynerzyds; alleen heeft men my
de eer waardig gekeurd het huia en de hoofd-
pryzen in oogenschouw te nemen."
In het Weekblad De Amsterdammer bepleit
de heer C. J. Beelenkamp, te Nymegen, de
invoering van telegrambestolling
door knapeE, als leidende tot bespoediging
in de bestelling en aanzienlyke besparing
voor '8 Ryks schatkist.
De telegrambestelling door knapen bestaat
reeds 6inds jaren in Groot-Bntannié en Ierland,
Frankryk, België, Luxemburg, Vereenigdo
Staten van Noord Amerika, Zuid-Afrikaansche
Republiek enz., en is nu in proef in Duitsch-
land. Dit laatste bracht den heer Beelenkamp,
die reeds een paar jaren geleden over dit
ontwerp schreef, er toe, daarop terug te komen.
Hy meent, dat personen van middelbaren
leeftyd als niet meer zoo vlug ter been zynde,
voor spoedigste telegrambestolling niet ge-
wonscht z\jn. Ook voor bestelling per rywiel
zyn jongere krachten meer geschikt. En zoo
men mocht zeggen, dat knapen nog wat
onnadenkend en speelsch zyn, wyst schr. or
op, dat zy in de practyk juist biyken zeer
te voldoen en dat de administratie in de
ontvangbewyzen een middel van contróle heeft.
De volgende regeling ware z. i. wellicht
by een eventueele indienststolling van knapen
als telegrambestellers, aan te bevelen.
Jongelingen, die den leeftyd van 16 jaren
hebben bereikt en die van 17 nog niet hebben
overschreden, kunDen by den telegraafdienst
als besteller in dienst treden.
Z\j genieten als aanvangstraktement een
belooning van 250 gulden per jaar, benevens
vrye dienstkleeding. Jaarlyks worde deze
belooning, na betoonden yver, met 25 gulden
verhoogd.
By de intrede van hun 20ste jaar verlaten
zy den telegraafdienst, om hun dienstplicht te
gaan vervullen. Zy, die aan die verplichting
niet behoeven te voldoen, gaan alsdan over
by de posteryen als postbode of brievenbe
steller. Zy, die na vervulling van hun dienst
plicht terug wenschen te koeren, zouden dan
in de eerste plaats in aanmerking dienen te
komen by vacatures In bovengenoemde be
trekkingen.
Door dergelyke regeling behoudt men voor
den telegram-besteldienst steeds jonge, frissche
krachten.
In Bslgiê en thans in Duitschland worden
de knapen beloond per besteld telegram, ont
vangen dus geen vaat salaris. Men meent
daardoor hun ijver te prikkelen, hetgeen de
snelle bezorging der telegrammen ten goede
komt.
Wat nu de besparing voor de schatkist be
treft, deze zou wer&elyk niet gering zyn.
Volgens de loopende begrooting is voor kan
toorknechten en telegrambestellers ten getale
van 279 uitgetrokken een som van/* 187,900
(de hoofdtelegrambestellers niet medegerekond,
als zynde onmogeiyk door knapen te vervan
gen). Volgens bovengenoemde regeling zou
mon oen gemiddelde uitgave per besteller
krygen van f 300 per jaar of voor 279 dus
een som van f 83,700, zoodat, indien deze
hervorming geheel ware ingevoerd, de aan
zienlyke besparing zou worden verkregen van
ƒ104,200 per jaar, afgezien nog van de be
sparing op de uniförmkleeding8tukken.
Het tekort op het telegraaf-budget zou daar
door wel niet verdwynen, maar toch aanzienlyk.
verminderen. (Tekort in 1897 fl. 1,144,762.87!/s,
waaronder aan buitengew. uitg. fl. 546,824.36
De Mentor betoogt, dat by oen Staats
iyfrentebank (die o. a. door mr. Van
Houten in zyn vierden Staatkundigen Brief
werd aanbevolen) de werkman altyd duur
zou uit zyü.
Zy legt byv. het offlciöole tarief van de
Belgische Staatsbank naast het tarief van de
eerste de beste Nederl. maatschappy, en toont
met de cyfers aan, dat de Staat nogal
aardig wat duurder is.
Er i3 echter meer, zegt Dc Mentor.
De hoer v. Houten verwyt den arbeider
o. a. zorgeloosheid. En wat zou zyne Staats
iyfrentebank nu doen? In de plaats der
yverigo agenten en inspocteurs van particuliere
maatschappyen, wier moeilyke en niet altyd
dankbare taak het is om de menschen (en
dus ook do arbeiders) te wyzen op hunne
zorgeloosheid en aan te sporen tot het nemen
van voorzorg, zou mr. v. Houten stellen een
legertje van recht langs het ïyotje loopend3
ambtenaroD, die misschien zonder
al te veel norschheid wel zoo goed willen
zyn oen polis op te maken, als een
arbeider zich komt aanmelden voor pensioen
verzekering.
De Staatscommissie van 1895, wier taak
was te onderzoeken in hoeverre. Daast do
instelling eener Staatsiyfrentebank, pension-
Deering van werklieden mogelyk is, was zeer
teleurgesteld, dat zy van de toenmalige
Regeering niets naders mocht vernemen
omtrent de Staatsiyfrentebank. Een groot
aantal commissie-leden wees er echter op,
dat groote verwachtingon van die
instelling niet konden worden
gekoesterd, met het oog op resultaten,
met dergelyke banken in België, Engeland en
Frankryk verkregen.
6)
Zy wisten het: daar, onderaan, lag hun
kleine gezellige woning, waar zy zoo tevreden
en netjes leefden. Het bewustzyn van hun
geluk overweldigde hen, en hand in hand,
vrooiyk als twee kindereD, begaven zy zich
dan weder huiswaarts.
Intusschen studeerde Erik met stoeren yver
en trachtte meer en meer vooruit te komeD.
Vooral bestudeerde hy met voorliefde de
nieuwere theoretische scheikunde, waartoe hy
vroeger geen gelegenheid had gehad, en vond
daarin menige viogerwyzing, die hem by zyn
proefnemingen uitstekend te stade kwam. De
arbeid, welken de fabriek van hem vorderde,
was niet zwaar, en van den beginne was het
de gewoonte gewordeD, dat de fabrieksschei-
kundige zich met geen andere zaken te be
moeien had. Eliks voorganger was een stam
gast van de herberg geweest, en daarom
begrepen de werklieden niet, wat het moest
beduideD, dat dikwyis tot laat in den nacht
het laboratorium nog verlicht was.
De directeur nam de zaak op zyn manier
op. Op zekeren dag begaf hy zich naar het
laboratorium en na een passende inleiding
voor zyn gesprok gezocht te hebben, kwam
hy met zyn aanmerkingen voor den dag.
Hij prees het ten zeérste, dat een jong mensch
naar een steeds toenemende ontwikkeling en
bekwaamheid in zyn vak streefde, en hy kon
slechts met den grootsten lof spreken over don
yver, waarmede Poulsen zyn zaken behartigde;
maar, maar hoezeer hy hot ook betreurde,
ook hy moest de maatschappy over alles, wat
de fabrieken betrof, rekenschap afleggen; en
het was niet te loochenen, dat het budget
voor het laboratorium, hm, hm, dat de rekening
voor scheikundige stoffen en dergelyken ge
durende het laatste halfjaar belangrijk was
gestegen. Zoo voerde hy onder anderen aan,
dat de rekening van één enk6l reagens, zooals
platinum-chloride, ongeveer 15 kronen beliep,
en ja, het zou hem zeer aangenaam zyn,
den scheikundige in zyn privé-handelingon
in het laboratorium zooveel mogelyk te gemoet
te komen; by wilde hem derhalve Diet de
minste hindernis in den weg leggen, maar
hem alleen in overweging geven, met die
kostbare stoffen zoo spaarzaam mogelyk om
te gaan. Hy, de directeur, hoopte, dat Erik
hem deze opmerking niet euvel zou duideD,
waDt, zooals by zeide, hy moest er zelf ook
rekenschap van afleggen.
Toch deed Erik dit, want hy gevoelde zich
zeer geërgerd over deze kleingeestigheid. Geen
oog6nblik was hem zoo iets in de gedachte
gekomen, en nooit had iemand op de Polytech
nische van dergelyke haarkloveryen last ge
had. Eerst wilde hy er niets van aan zyn
vrouw zeggeD, maar al spoedig bemerkte zy,
dat hy niet opgeruimd was, en zy had geen
rust, vóór zy wist, wat er aan scheelde. Zjj
gaf hem volkomen gelyk, toen by verzekerde,
dat hy in het vervolg voor eigen gebruik geen
milligram meer zou aanwenden van de stoffen
uit het laboratorium. De zaak kwam evenwel
in orde. De directeur was inderdaad een wel
willend maD, alleen een weinig streng in
handelszaken. By do eerstvolgende algemeene
vergadering verlangde hy een verhooging van
het budget voor het laboratorium, als erken-
teiykheid voor de werkzaamheid en den yver
van den scheikundige, maar Poulsen nam deze
welwillendheid met innerlyken weerzin aan.
Daar nu op deze wyze zyn eigen bemoeiingen
in het laboratorium door de Maatschappy
erkend en goedgekeurd wareD, kon hy weder
vry proeven nemen zooveel hy verkoos; maar
hy had nu eenmaal een onbehaagiyk gevoel
van do afhankeiykheid, waarin hy zich tegen
over den directeur der fabriek bevond, en
waarover hy vroeger niet had nagedacht.
Zyn hooghartigheid leende zich weinig
daartoe, maar, och, wie is er eigeniyk geheel
vry en onafhankeiyk? En zoo zette hy zyn
proefnemingen weder evenals vroeger voort.
„"Weet gy," vroeg hem op zekeren avond
zyn vrouw, „wat de arbeiders er van denken?
Ik hoorde het toevallig gisteren van de vrouw
van den meesterknecht; zy gelooven, dat gy
goud tracht te makeD, en dat gy daarom
steeds zoo yverig bozig zyt in het labora
torium. Is dat niet zonderling?"
Zy lachte, en by stemde er mede in.
„Ach ja!" zeide hy, „bet zou werkelyk
zoo kwaad nog niet zyn, als goud gemaakt
kon wordenl Nood, dat was zoo kwaad nog
niet," herhaalde hy met grooten ernst. „D.m,"
by wilde zeggen: zou men zyn eigön baas
zyn maar schertsend vervolgde hy: „dan
zou men het niet zoo nauw behoeven to
nemen met het budget/'
„Hoe zulke lieden toch praten!" ging zy
■\oort, „dat heden ten dage nog iemand
gelooven kan, dat men er zich nog op toelegt
goud te makenMen weet tocb, dat het
onmogelyk is?"
„Nu, nu, onmogelyk moet gy toch niet
zeggen, hernam Poulsen een weiDlg verstrooid.
„Niet?" zeide zy verwonderd. „Is het dan
niet onmogelyk? Hoe kunt gU, als schei
kundige, zoo iets zeggen I Wy hebben toch
op school geleerd, dat goud een element is
en dus niet uit verschillende be&tanddeelen
samen te stellen ia."
„Acb, neen! zoover zyn wy voorloopig nog
niet gekomen,', zeide Erik, „maar daarom kan
men nog Diet dadeiyk zeggen, dat het absoluut
onmogelyk is. Dit zal men volstrekt niet
beweren; geen enkelo moderne scheikundige
ontkent de mogeiykheid er van. Zooals de
alchemisten het wilden maken, is het natuur-
ïyk louter nonsen; zy dachten zoo maar voet
stoots een of anderde vloeistof of metaal,
welk dan ook, in goud te zien veranderen,
door ze alleen aan to raken. Dat is dwaas
heid; maar," en hy kroop wat dieper in den
hoek van de canapé, „ziet ge, vrouwtje, in
den laatsten tyd is men begonnen te twyfelen
aan het bestaan van elementen in den
engeren zin des woords; hiertoe is men ge
komen door de theoretische scheikunde en
I door nog verscheidene andere stelsels. Hoe
zal ik je dat nu voiklaren? Je weet wel,
men denkt zich de stoffon als bestaande uit
een oneindig aantal kleine deelen, atomen
genaamd, die volgons vaste wetten onderling
vereenigd zyn en zich om elkander bewegen.
Warmte ontstaat, doordat de atomen in een
lichaam sneller of langzamer bewegeD. Daar
door ook vormt zich, zooals je weet, in dio
atomoD, iets, wat men de middelpunt-vliedende
kracht noemt, wanneer zy zich eenigszina
van elkander verwydoren. Men is echter nog
verder gegaan en verbeeldt zich altijd nog
onuitgesproken, dat het wezen eener stof
uitsluitend berust op de onderlinge bewegingen
der atomen. Begrypt gy? Men neemt het be
staan van alle elementen aan; in werkeiykheid
bestaat er slechts éón oorspronkelyke stof in de
wereld. Volgens sommigen is dit de waterstof,
welke zich voordoet onder de meest verscheidene
vormen van element, naar de verschillende be
wegingen der atomen. Wanneer men er nu toe
kan komeD, deze atomenbewegingen der grond
stoffen te veranderen, zal men terzelfder tyd
de stof kunnen veranderen. Stel je dus eens
voor, dat byvoorbeeld de atomen van ijzer
zich in een zekere richtiDg bewegen en die
van goud in een andere richting. In werke
iykheid bestaan ijzer en goud uit dezelfde
oorspronkelyke stof; komt men er dus toe,
de atomen van ijzer op dezelfde wyze te
doen bewegen als de atomen van goud, dan
zal op hetzelfde oogenblik yzer goud worden.
Dit is nu wel slechts theorie zie je, maar,
maar,zoo geheel zonder grond is de
alchemie toch niet!"
Zy keek diep nadenkend voor zich uit.
„Dat is zeer merkwaardig," zeide zij, „daar
heb ik nooit iets van gehoord."
En plotsoling sloeg zy haar armen om z\jn hals.
„Toch gaat dit m(Jn begrip te boven."
Zy lachten. {Wordt vervolgd