N°. 12059
Maandag 19 Juni.
A0. 1899
<§eze fëcuiant wordt dagelijks, met uitzondering
ran (Zon- en feestdagen, uitgegeven
e
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
FeulHeton.
De vrouw met de leeuwea.
LEIDSCH
DAGBLAD.
■PBIJS DEZEH COURAZJTt
Voor keldon per 8 maanden. t t f 1.19.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PEUS DEE ADVEETENTTEN';
Van 1-6 régel3 f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grooterq
yoor het incassearen buiten de etad
letters naar plaatsruimte
wordt /"0.05 berekend.
Naar aanleiding van het door velen ge
noemde uitsluitingssysteem, toegepast
in de samenstelling der examen-
commission te Arnhem en te 's-Hertogen-
boscb, vraagt De Nieuwe- Koerier:
Wie is de schuld van deze onhandige en
onqualificeerbare daad van liberale partijdig
heid? Op de eerste plaats de inspecteur van
het hooger onderwijs in de lste inspectie, de
heer jhr. Louis Michiels van Kessenich. Aan
dezen immers behoort het recht van voor
dracht, en men weet zeer goed, hoe zelden
van de voordracht wordt afgeweken.
Maar de eigenlijke benoeming berust toch
feitelijk bij den Minister, in casu bij den hesr
Goeman Borgesius. De verantwoordelijkheid
tegenover het land en de publieke gevoelens
draagt de Minister, van wien de benoemingon
uitgaan.
Bij de drukke bezigheden eens ministers
hadden we het echter wel mogelijk geacht,
dat by te veel vertrouwd had op de onpar-
tydigheid zyner ondergeschikten, en dat aldus
de hoogst partydige daad van den heer Michiels
aan zyn aandacht ontsnapt was.
Na de terechtwyzing in De Tijd zou men
van iemand als Goeman Borgesius, die tuk is
op zyn groote onpartydigbeid en nog onlangp,
heel officiéél, zyn sympathie betuigd heeft aan
het Byzonder Onderwys, verwacht hebbeD, dat
hy zooveel mogeiyk zou herstellen, wat door
zyn ondergeschikte was misdreven.
De gelegenheid bood zich aan, doordat nog
zeven examinatoren-plaatsvervangers voor Den
Bosch moesten benoemd worden. Het zou zoo
moeilyk niet geweest zyn, eenigen der reeds
benoemde examinatorejn tot plaatsvervangers
aan te stellen, en in hun plaats het Katho
liek Byzonder Onderwys te doen vertegen
woordigen. Althans had, als biyk van goeden
wil, de meerderheid der plaatsvervangers uit
het Katholiek Byzonder Onderwy8 kunnen
gekozen worden.
Niets van dit alles gebeurde.
Niettegenstaande de verklaring, dat „het
Byzonder Onderwys niet mag worden geïgno
reerd", worden nu van de 30 examinatoren
benoemd: 3 onderwyzers ofonderwyzeresseD,
werkzaam by het Byzonder Onderwys, maar
Diet by het Katholiek Byzonder Onderwys,
dat in Limburg en N.-Brabant zoo'n groot
aantal scholen telt, maar by de Nuts-
Bcholen, waarvan hoogstens een paar scholen
zyn in N.-Brabant en een enkele in Limburg,
en die daarenboven geen reden van bestaan
hebbeD, wyi ze „neutraal" zyD en Diet gods
dienstig, wat een der hoofdmerken en een
der hoofdzaken is van het Byzonder Onder
wys in ons land.
Is het dan te veel gezegd, dat minister
Borgesius speelt met woorden? "Was bet in
waarheid ernst met zyn goede bedoelingen
omtrent het Byzonder Onderwys, hy had het
nu kunnen toonen, wyi van hem, en hem
alleen de benoeming afhing der examen
commissies!
Maar hy heeft vry spel gelaten aan den
liberalen inspecteur, aan wien men de eer
moest geven, dat, by het gryzen der haren,
de hartstocht der jeugd nog niet is gebluscht.
Het vertrouwen ia den Minister van Binnen-
landsche Zaken, het vertrouwen, dat hy zou
handelen zooals zyn woorden moesten doen
vermoeden, is dan ook door deze laatste be
noemingen niet weinig geschokt.
Tot nog toe hebben de meeste Katholieke
voorstanders van leerplicht met alle klem
aangedrongen op wetteiyke vaststelling van
het hooger subsidie van het Byzonder Onder
wys, alvorens een wet op den leerplicht aan-
neemlyk was, niet wyi zy aan 's Ministers
woorden, maar wyl zy aan 's Ministers macht
twyfelden. Nu echter zou men veilig beide
argumenten mogen aanhalen, om ernstiger
dan ooit te verklaren, dat wy niet tevreden
zijn met beloften van liberale ministers. Geen
woorden, maar daden verlangen wy.
Slechts één mogelijkheid blyft den Minister
open, om zyn eer te redden.
Het is: nog terugkomen op zyn benoemin
gen, om het Katholiek Onderwys recht te
doen wedervaren.
Recht heeft het Katholiek Byzonder Onder
wys, vertegenwoordigd to zyn in de examen
commissies, evengoed als het openbaar of dat,
vanwege het Nut gegeven. Recht hebben onze
Katholieke onderwyzers en onderwyzeressen,
geëxamineerd te worden door leeraars, die
althans niet byna allen tot de liberalen of
on-Katholieken bebooren. En als wy daarom
vertegenwoordiging eischen van het Katholiek
Onderwys, dan vragen we geen genade, maar
recht. Van harte stemmen we dan ook in
met den raad, in De Tijd gegeven, dat allen,
die zich met het Katholiek Onderwys of de
publieke zaak bezig houden, aan den Minister
van Bir.nsnlaDdsche Zaken adresson zenden
om alsnog op zyn beslissing terug te komen
en dat onze Katholieke Kamerleden deze za3k
terdege behartigen.
Onder den titel „Een groot nationaal belang"
bepleit „Alex" in het Handelsblad de zorg
voor een veilig vaarwater langs de
Atjehacho kust en de inrichting van
een goede haven op do noordpunt
van Sumatra.
Atjeh ligt aan den grooten handelsweg, die
van Europa, Afrika en Zuid-Azië voert naar
Oost-Aziö, China en Japan. Deze in beteekenis
steeds toenemende weg moet veilig zyn; en
dat was by en is hy nog niet ter hoogte van
de Atjehsche kust. By stranding en schip
breuk is de houding der inboorlingen zeer
onzeker en daarby ontbreken op die kust de
Doodige vuurtorens.
Gevolg is, dat alle stoomschepen, uit het
W. komende, moeten koers zetten naar d o
tegenoverliggende kust van de
Straat van Malakka, naar den Engelschen
oever, waar het vaarwater wèl veilig is, en
waar het wèl door vuurtorens verlicht wordt.
Maar dat is een niet onaanzieniyke omweg.
Ontkennen wy de veraDtwoordelykheid voor
die veiligheid, dan zal een andere mogendheid,
door Atjeh in bezit te nemen, voor die veilig
heid zorgen. Dat wil zeggen: een tweede
Singapore stichten, ons afdringen van den
grooten handelsweg en onherroepelyk groote
schade brengen aan do welvaart van Neder
land en Indiö beiden.
Van Aden tot Singapore zyn alle havens
in banden van de Engelschen; voor de andere
mogendheden een zeer ongewenechte toestand.
Hoe veraDdert die toestand, als oonmaal Neder
land op het eerste land, dat het, van hetW.
over den Indischen Oceaan stoomende, voor
zich ziet opryzen, op de noordkust van Sumatra
een goede baven zal hebben, waar men zich
van alles kan voorzien. Maar dan moet bet
vaarwater veilig zyn; dan moeten de schepen
ook langs de Atjehsche kust de
Straat van Malakka kunnen inloopen.
„Alex" meent, dat wy met de onderwerping
van Atjeh ver genoeg zyn govorderd om dit
werk ter hand te nemen. Weldra zal het
tydperk zyn aangebroken om krachtiger nog
do hand te slaan aan de ontwikkeling des
lands. „Dan is een man noodig als Sir Thomas
Raffles, die, begaafd als by was met een ruimen,
vèr-vooruitzienden blik, in het begin van deze
eeuw Singapore stichtte. En zou die Holland-
sche Ralfles er al niet zyn?"
De Gelderlander komt terug op hot debat in
de Tweede Kamer over het laatste Militie
wetje. Daarby bleven slechts twaalf mannen
pal staan voor het beginsel der vryheid en
bogen alle overigen voor don waan van den
dag. Wat hierby vooral Dog eens luide heeft
weerklonken, was de kreet van afkeer voor
„betaalde vrywilligera". Men noemt zoo de
soldaten, die dienen voor geld. Ten onrechte
echter, meent De Gelderlfinder, wordt op dat
verleonen van dienst tegen betaling laag neer
gezien. Iedereen werkt voor geld en ontvangt
geld voor zijn work, zelfs de volksvertegen
woordigers. Ia men daarom niet te vertrou
wen? Iaimors jë, want -wat moet men anders
zeggen van de ambtenaren?
Dat er een premie noodig was om vrywil-
ligors tot dienstneming uit te lokken, is een
voudig hieraan te wytoD, dat de diensten van
den soldaat niet behooriyk worden vergoed,
ovenals die van de overigs landsdienaren. Mm
hoeft geen premies uit te loven, om liefheb
bers te krygen voor welk ander baantj9 ook,
om de eenvoudige reden, dat alle diensten
betaald worden, behalve alleen de dienst der
wapenen.
Laat men ook dezen naar behooren bezol
digen en de Minister zal geen klagen hebben,
dat er zich geen vry willigers aanmelden. Maar
nu den soldaat precies genoeg gegeven wordt
om te leven, zich nog ergoreD, dat een vry-
williger een paar honderd gulden premie van
derden opstrykt, wy weten heusch niet
recht welken naam daaraan te geven. Maar
van een gul hart voor den kleinen man ge
tuigt het zeker niet.
De Nederlander schryft over Kunst:
Kunst is geen Regeeringszaak.
Dit kan niet genoeg herhaald worden.
Het wil eenvoudig zeggen, dat Kunst, zoo
min als wetenschap, een zaak ie, waarin de
Regeering als zoodanig iets te zeggen heeft.
Kunst en wetenschap kunnen slechts dan
zich ontwikkelen, als zy vry blyven van allen
Rogeeringsinvloed.
Da quaesties, die telkens in do laatste jaren
gerezen zyn, zyn geenszins porsonon-
quaesties, al komen zo slechts in verband
met personen ter sprake.
Men behoorde eindeiyk toch eens in te zieD,
dat wy geen Minister van kunsten en weten
schappon hebben, dat wy dien niet behoeven,
en dat zulk een Minister eigenlyk de dood
zou zyn voor do ware Kunst en de echte
wetenschap.
Het is onbegrypelyk, dat zelfs veel liberalen
dit niet schynen te beseffen.
Kunst geen Rogeeriogszaak dit beduidt
echter niet, dat de Regeoring zich niet met
Kunst heeft in te laten.
Waar organisatie noodig is, kan ook do
Regeering noodig zyn.
Zeer terecht heeft men er daarom by ons
op aangedrongen, dat -de Regeering datgene
mogelyk zou maken, wat particulieren niet
kunnen verrichten.
Meer nog: directe bemoeiing was in sommige
gevallen verdedigbaar.
Toen dan ook bleek, dat meer en moer de
etukken der groote meesters ons land verlieteD,
heeft de Regeering haar best gedaan om
althans een weinig daarvan ook voor ons
volk te behouden.
Vandaar haar bemoeiing met, haar aan
vulling van onze kunstverzamelingen.
Daartegen bestaat by ods Diet de allerminste
bedenking.
Zelfs zouden wy van tyd tot tyd gaarne
groote sommen voor aankoop van belaQg-
ryke kunstwerken beschikbaar willen zien
gesteld.
Toch worde ook daarby de leuze niet uit
het oog verloren: Kunst ia geen Regeerings
zaak.
De Regeering als zoodanig weet
niet, en behoeft niet to weten, wat Kunst is.
Zy lato de beslissiDg over die vraag aan
anderen, die zy als kunstkenners eert, doch
waarover zy geen ander zeggenschap heeft,
dan zoover als dit door de regelen van elke
comptabiliteit wordt vereischt.
Durft zy dit niet, vertrouwt zy niemand,
welnu, dan geve zy ook aan niemand 's lands
geld ter beschikkiog.
Maar zy trede nimmer zelve op als gezag
hebbend. Zy doe niet, wat alleen des
kunstenaars of des kunstkenners is; zy make
van de Kunst geen „tak van dienst."
Dit alles is, dunkt ons, doodeenvoudig.
Maar het doodeenvoudige wordt vaak over
bet hoofd gezien, en, als het met sleur
en routine of traditie in botsing komt,
miskend.
Da Minister van Binnenlandsche Zaken zou
een wyzo daad doen, als by van de thans
ontstane moeilykheden gebruik maakte, om
in de verzorging der Kunst beter dan thans
te voorzien.
Naar aanleiding van het verschenen Voor-
loopig Verslag over de nieuwe Boterwet
maakt de Nieuwe Rolterdamsche Courant o. a,
de volgende opmerkingen:
Er zyn er, die verscherping van de bepa
lingen onzer Boterwet onnoodig vinden, omdat
onze boter, dank zy de betere bereiding, reeds
op weg is om haar goedon naam op de
buitenland8cbe markt te herwinnen. Dezulken
wyzon op het adres der Kamer van K. en F.
te Rotterdam van 21 Febr. j.l,, waarin zeer
gunstige cijfers van do Londensche markt
t. o. van het vervalschiDgspercentage in ver*
gelyking met Deensche en Duitache boter
worden meegedeeld. Maar daartegenover kan
nog altyd op gebleken vervalschingen van
jeugdige dagteekeniDg bier en elders worden
gewezen. Hoe dit zy, waar belanghebbenden
overtuigd zyn, dat die goedo naam niet geheel
herwonnen en gehandhaafd kan worden zon
der aanvulling der bestaande wet met bepa
lingen, die meer bepaald den uitvoer onder
toezicht brengen, daar zullen de weifelenden
goed doen mede te werken. Ook mag niet
worden voorbygezieD, dat vele der nieuwe
bepalingen, inzonderheid den binnenlandschen
boterverkoop betreffende, en de klachten over
bedrog van ODze boterboeren en boterhande-
laars tegenover hun binnenlandsche klanten
niet ongegrond genoemd kunnen worden.
Wat betreft een maatregel, dien onze Regee
ring naast de herziening van de Boterwet in
uitzicht heeft gesteld: do oprichting van een
Ryks-zuivelcontrölostation, vraagt de N. R. C.,
waaraan de vertraging dier oprichting is toe
te schryven?
Het denkbeeld van sommigen, dat niet het
surrogaat, maar de zuivere boter moest worden
gekenmerkt, onderschiyft het blad niet. Alle
andere Staten volgen het bestaande stelsel.
Onzerzyds het tegenovergestelde aan te nemen,
zou een verwarring en een misverstand ten
gevolge kunnen hebben, die niet in h&t voor
deel van onze boter zouden zyn.
De N. R. C. blyft met „vele leden" afkeu
ren, dat e 1 k surrogaat onder den naam van
„margarine" in den handel zou moeton worden
gebracht, tenzy de fabrikant of de handelaar
zelf er, onder goedkeuring der Regeering, oen
anderen naam aan mocht willen geven. Deze
onverdedigbare bepaling laat niet alleen toe,
maar gebiedt zelfs, de ergerlijkste verval
schingen voor margarine uit to geven (behou
dens het ondenkbare geval, dat de vervalscher
zelf haar met een anderen naam mocht willon
aanduiden). Dat is tot schade van den mar-
garinehandel en onttrekt den margarinever
valscher aan de strafwet. Deze bepaling moet
worden gewyzigd en de bestaande redactie
gehandhaafd. De verdediging in de M. v. T.,
dat „tegenwoordig de margarine alle andere
boter8urrogaten heeft verdrongen", bewyst
niets. De kwade praktyken wyzigon zich naar
de omstandigheden en naar de bestaande
wetgeving.
De heer Stead bood over het onderwerp
Vredesconferentie en geheim
houding aan De Standaard een schryven
aan. Het luidt in de Nederlandsche vertaling,
door het blad aan den oorspronkelyken tekst
toegevoegd, aldus:
id
E9n klein zilvergrys bontmutsje zat coquet
op het donkere krulhaar on ook het nauw-
aansluitend jakje en de korte rok, welke
nauweiyks tot de enkels reikte, was met
ditzelfde bont omzoomd. De kleine voeten
staken in hooge laarzen, welker zilveren
8poren af en toe in het electrische licht der
lampen schitterden.
Gaston had zicb, zonder zich aan de ver
bazing te storen, welke by daarmee by zyn
naaste omgeving moest opwekken, ver over
de borstwering dor loge gebogen, om met
bleek gelaat, waarop duidelyk de vreeselykste
spanning stond te lezen, en met wyd open
gesperde oogen naar het schouwspel beneden
hem te staren. Nog meende by, dat het lot
hem op wroede wyzo weer parten speelde
door hem in levonden lyve oen evenbeeld
van haar, wie byna al zyn zwaarmoedige
gedachten golden, voor oogen te stellen. Nog
was hot niet anders dan de smartelyke
herinnering aan een onherroepelyk verloren
geluk, waaraan hy zich by deze frappante
gelykoais overgaf; nog lag de mogelykheid,
dat by gravin Xenia Siburow onder de
gedresseerde leeuwen vaD een circus zou
kunnen weerzien, geheel buiten het bereik
van zyn voorstellingsvermogen.
Nu viel de verblindende stralenbundel van
den olectrischen lichtwerper, welke van een
punt der galery werd gedirigeerd, voor het
eerst geheel op het donkere kopje van de
gemaskerde dierentemster, en nu eerst zag
Gaston de beide groote, zwarte parelen, die
haar rose oorlelletjes versierden.
Hy had het gevoel, alsof by het onstuimig
kloppen van zyn hart zyn borst moest springen.
Nu was 6en vergissing immers niet langer
mogelyk l Hy kende deze oorlelletje?, alsof
hy ze pas voor een uur had gezien. Hun
schoonheid was hem reeds opgevallen, toen
by op het bal by den gezant met Xenia had
gedanst en op dien onvergetelyken rit, welken
zy te zamen van uit Tereszewicze hadden
ondernomen, om den ouden bereDjager te
zoeken, hadden zy over deze parelen gesproken,
waaraan de gravin, als een lievelingskleinood
van haar overleden moeder, byzonder ge
hecht was.
Gaston dacht er in dit oogenblik niet langer
over na, hoe uit de trotsche gravendochter
een kunstenmaakster had kunnen wordeD,
die eiken avond voor oen groote menigte haar
kunsten vertoonde en haar leven op het spel
zette. Hy kon trouwens niet helder en logisch
méér denken, want to gelijk met de zekerheid,
dat hy geen ander dan hot verloren gewaande,
geliefde meisjo voor zich zag, had oen waan
zinnige angst om haar zich van hem meester
gemaakt. Het scheen hem onmogelyk toe,
dat zy deze ontzettende plaats levend zou
kunnen verlaten, maar hy trachtte tevergeefs
al hetgeen er in de leeuwenkooi voorviel
duidelyk te onderscheiden, want voor zyn
aoders zoo scherpziende oogen hing als het
ware een sluier, waardoor hy nog slechts als
spookgestalten de brullend dooreenrennende
en springende leeuwen zag.
Zyn handen groeven zich diep in het fluweel,
waarmede de borstwering der loge was bekleed,
en toen daarop plotseling in de manége haastig
na elkaar twee ijzeren deuren met luid gerinkel
toegeslagen werdeD, toen een storm van toe
juichingen hem verkondigde, dat de voor
stelling afgeloopen en alle gevaar voorby was,
was by op het punt zyn bewustzyn te ver
liezen.
„Myn Hemel, markies, wat scheelt u?"
vroeg zyn superieur ontsteld. „Gy ziet zoo
akelig bleek. Wilt gy niet gaan zitten?"
Maar de markies hoorde noch antwoordde
iets. De aanval van zwakte met kracht onder
drukkend, snelde hy de trap af, die van de
logos naar de stalgang leidde.
Hy wist van een ryfeest, dat eenige voor
name Paryzer hoeren voor eenige jaren in
dezen zelfden circus hadden gegovoD, waar
zich de kleedkamers bevonden, en zonder er
zich rekenschap van te geven, wat by eigen
lyk doen wilde, liep hy in die richting verder.
Een van de als stalmeester gekleede kunst-
ryder3 hield hem echter tegen. „Vergeef my,
mynheer," zeide hy beleefd, „maar dit is een
voor het publiek verboden weg, want hier
bevinden zich de kleedkamers der kunste
naressen."
Gaston werd zich het onzinnige van zyn
handelwyze bewust en bleef staan. „Maar ik
moet een van deze kunstenaressen spreken
zoo spoedig dat maar mogelyk is. Wees zoo
goed, mynheer, my te zeggen, hoe zy in het
bezit van myn kaartje kan komen."
De stalmeester glimlachte een weinig. Deze
heer, die er zoo voornaam uitzag, was naar
allen schyn nog zeer onervaren in do kunst
hoe men den dames van eon circus zyn ver-
eoiing te konnon geeft.
„Tk denk, dat eon der kameniers dit wel
op zich zal willon nemen," antwoordde hy
beloefd. „Goef u mij maar het kaartje en
zeg my, wanneer gy aangediend wenscht te
worden."
Gaston had Xenia's naam op de lippen,
maar Dog vóór hy dien uitgesproken had,
bedacht by zich. Het was zeker niet haar
eigen naam, waaronder zy hier optrad, en by
kon wellicht een groote onhandigheid begaan
door dien to noemoD. Daar by geen programma
by do hand had, waarop hy had kunnen zien
voor wie zy hier doorgiog, zeide hy kort en
bondig: „Het is do gemaskerd© dame met de
leeuwen, die ik wensch to spreken, en ik zou
u recht dankbaar zyn, mynheer, wanneer gy
my daartoe wildet helpen."
Met een gebaar van leedwezen wees de
stalmeester nu het aangeboden kaartje af.
„In dit goval ben ik niet in staat u van
dienst te zyn. Do damo ontvangt geen be
zoeken, en zij heeft zeer beslist bevolen, dat
brieven, bloemen of andero attenties in haar
"kleedkamer moeton gobracht worden. U moet
u maar verder geen moeite geven."
„Hoe kan ik te weten komen, waar de
dame woont?"
De gevraagde haalde do schouders op. „Daar
is de directeur; wend u tot hem."
Maar de directeur, aan wien hy zyn ver
langen te kennen gaf, weigerde niet minder
beleefd en niet minder beslist daaraan to
voldoen dan de ander.
„Het spyt my zeer, maar ik heb do
kunstenares er myn woord op moeten gevon,
dat ik haar naam en haar woning nooit zou
noemen, wanneer daarnaar niet in ambtelijke
hoedanigheid werd gevraagd. En daar u my
een dergelyke beweegreden wel niet zult
kunnen opgeven, mag ik, helaas, ook niet toa
opzichte van u een uitzondering maken."
Daarby bleef hy, hoe dringend Gaston zyn
smeekbeden ook herbaalde. En de jonge man
moest spoedig inzien, dat hy op deze wyzo
niet tot zyn doel zou geraken. Om niet nog
meer kostbare minuten onnoodig te verliezen,
maakte hy een eind aan het gesprek en
snelde, nadat hy zyn pelsjas had gehaald,
langs den buitenkant van het gebouw naar
de kleine deur, waardoor, zooals een der
beambten op zyn vraag bereidwillig had ver
klaard, de kunstenaars uit- en ingingen. Op
een der rytuigon, welke daar stondeD, bad hy
beslag gelegd, om voor alle gevallen gereed
te zyn, en daarop liet hy, in de schaduw van
oen vooruitspringenden muur gedrukt, wel
een half uur lang de voor het meerendeel in
lange mantels gehulde damos en heeren, dio
pratend en lachend na volbrachten arbeid don
circus verlieten, langs hem heengaan.
(Wordt vervolgd.)