N®. 12036
Dinsdag S3 IMei.
A°. 1899
<§eze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
f Feuilleton.
In Nederland en Amerika.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PEUS DEZEB COXJRA-NTj
Voor Leiden por 8 cnaandeo. 1.10,
iFranco per poBl 1.40,
Afzonderlijke Nommere 0.06.
PRUS DKR ADVFTR'l'MN'f'l flw
Vao I 0 regels f I 05. Iedere regeJ meer f 0 17 J. - G-roctere
letters oaar plaatsruimte - Voor het Incasseerod bulten de stad
wordt f 0.05 berekend
Volgens het Voorloopig Verslag der Tweede
Kamer over d9 voorgestelde wijzigingen
der militiewet, noodzakelijk geworden
door de maatregelen volgens het p 1 a n-
C ooi en, hebben de tegenstanders dier voor*
'dracht haar anti-nationaal in hooge mate"
genoemd.
Het Handelsblad teekent daarbij aan:
„Welk een zonderling gebruik wordt toch
van dat woord „nationaal" gemaakt! Elk
volk heeft zijn eigenaardige eigenschappen,
'die niet alle voortreffelijkheden zijn. Het heeft
'zijn deugden en zijn ondeugden, welke men
ibeide nationaal kan noemen. Moet nu elke
wet die eigenschappen ontzien, onverschillig
of ze goede of slechte zijn? Misbruik van
eterken drank komt in Nederland, helaas! nog
:in hooge mate voor en het zal wel tot de
'nationale ondeugden mogen gerekend worden,
'zoolang do jenever-accijns nog een vijfde van
'alle Rijksinkomsten oplevert. Moet nu do
iDrankwet worden ingetrokken of mag haar
ontduiking worden vergoelijkt en niet afge
sneden, omdat men anders „anti-nationaal"
zou handelen?
Voor deze consequentie zullen de tegen
standers van het ontwerp wel terugschrikken.
En toch komt hun verzet tegen het verijdelen
der ontduiking van militieplicht uit niets
anders voor dan uit de vergoelijking van een
.verkeerde eigenschap: de zucht om zich aan
de persoonlijke vervulling van een burger-
'plicht te onttrekken. Die plicht eischt offers,
Imaar offers, welke de Staat goreebtigd is op
te leggen en welker ontduiking bij gehouden
is tegen te gaan, op welke wijze die ook
j geschiede. Wettelijke maatregelen, welke
daartoe strekkend zy'd, kan mén enkél anti-
nationaal noemen, in gelijken zin als het
'anti-nationaal is de velerlei kunstmiddeltjes
en „conscientiestoppera" te bestrijden, waar-
(door nog zoo velen de betaling van hun gerecht
vdeel in de belastingen trachten te ontgaan.
Dat de kunstmatige vriJwilligersteelt, die
vooral in eenige Brabantsche gemeenten be-
Iproefd is, inderdaad op een ontduiking neer-
'komt, ligt voor de hand. De vrijwilligers,
;door de militiewet bedoeld, die in mindering
komen van het contingent eener gomeente,
izijn werkelijke vrijwilligers, die zich uit eigen
Jbeweging voor dénkrijgsdienst aanmeldden,
maar niet personeD, die opgezocht moeten
worden om voor geld feitelijk'in plaats van
landeren te dienen. Op de eersten alleen is
;van toepassing wat de heer Jansen in zijn
'nota opmerkt, dat men verkeerd doet „die-
jgenen te versmaden, die vrijwillig willen
lOptreden en hierdoor reeds toonden moed en
-r [geestkracht te bezitten", zoodoende bewijzende
geschikte elementen to zijn voor hot leger:
ofschoon enkel moed en geestkracht, zonder
- ''behoorlijke ontwikkeling, ook voor het leger
niet veel waarde hebben. Maar er bestaat
niet de minste waarborg, dat die eigenschappen
ook aanwezig fcyQ bij de jongelieden, die zich
enkel voor wat geld laten overhalen in de
gelederen te treden en gelijk in het verslag
wordt opgemerkt worden geleverd door de
militie-vereeDigingeD, die vroeger voorzagen
in de behoefte aan plaatsvervangers".
De heer F. W. Westerouen van Me9teron
heeft ia het weekblad Maatschappelijk Werk
een aantal amendementen geformuleerd op do
Ongevallenwet. De meeste dienen tot
verduidelijking van den inhoud. Een geheel
nieuw artikel hoeft ten doel bestaande ver
zekeringsinstellingen van provincièD, gemeen
ten, veenschappeD, groote werkgevers en com
binatiën van werkgevers, en ook zulke, die
later mochten worden opgericht, in bet leven
te houden in verband met de Rijks-Verzeke
ringsbank.
Het nieuwo artikel 14bis lnidt:
Iedere verzekeringsinstelling, voldoende aan
zekere door ons by algemeenen maatregel van
bestuur vast te stellen eischen, kan op haar
verzoek door ons worden erkend en toege
laten als kantoor der R. V. B.
Door deze erkeDning en toelating treedt
zij voor haar verzekerden in de plaats van
do kantoren der posterijen in de gevallen,
bedoeld bij artt. 46, 47, 49, 52 en 62, en
deelt zü in de voorrechten, bedoel! bij artt.
84 en 85.
Zij kan door de R. V. B., tegen overeen
te komen vergoeding, belast worden met
andere werkzaamheden, voortvloeiende uit de
bepalingen dezer wet (Zie o. a. artt. 20 en 55).
Ter toelichting dezer bepaling schrijft de
heer "W. v. M. het volgende:
Ter voorkoming van misverstand zij bier
gememoreerd, dat de W e r k g o v e r (Artt.
3 en 4) als zoodanig nooit een verzoko-
ringö-instelling kan zijn of uitsluitend
beheeren. Da by algemeenen maatregel vau
bestuur vast te stellen eischeD, waaraan
zulke instellingen moeten voldoeD, dienen, o.
m. te omvatten:
dat het maken van winsten, het uitkeeren
van dividenden, of welken anderen vorm men
ook moge uitdenken voor het behalen van voor
deel door aDderen dan do verzekerden, is
buitengesloten;
dat het beheer der geldmiddelen geheel
onafhankelijk blyve van dat der onderneming
van de werkgevers, wier werklieden door de
instelling verzekerd zijn;
dat in het bestuur der instelling de ver
zekerde werklieden bü alle maatregelen van
eenig aanbelang ten minste over een gelijk
getal stemmen kunnBn beschikken als de
werkgever of de werkgevers, in wier dienst
zü zjjn.
Het verzoek tot erkenning en toelating
behoort in de eerste plaats tot dergelijke
maatregelen van eenig aanbelang.
Over het kwistige militiekader
schrijft Be Gelderlander:
Een der voornaamste argumenteü, indertijd
voor de invoerirtg van den persoonlijken dienst
plicht aangevoerd, was de behoefte aan kader
uit de militie. De plaatsvervanging, zoo heette
het, beroofde het leger van de beste elemen
ten, waaruit uitstekend kader zou te vormen
zijn. Naarmate men uit de rangen van de
miliciens korporaals en sergeanten verkreeg,
kon men het dure beroepskader, waar men
's winters .geen raad mee weet, opdoeken.
Dat zou meteen een voortreffelijke bezuinigings
maatregel wezen. Men kreeg meer weerbaar
heid voor minder gold.
Zoo heette het vóór de invoering van den
persoonlijken dienstplicht. Maar hoe staat het
nu met dat vurig begeerde militiekader? Voor
zeker zijn er onder de miliciens liefhebbers
genoeg voor do korporaalsstrepen. Maar er is,
ongelukkig voor de jongens, geen aankomen
aan. Terwijl het vroeger heette, dat op de
miliciens alle hoop voor de kadervorming
gevestigd was, schijnt men nu van de mea
ning uit te gaan, dat zoo min mogelijk mili
ciens tot korporaal of sergeant jhogen bevor
derd wordeü. Hoogstens'drie per lichting en
per compagnie 1
Men behoeft niet te vragen voor wie de kan
sen zijn, om die begeerde plaatsjes in te nemen.
Natuurlijk voor de heertjes vóór-exerceerders,
die t\jd en gelegenheid ;gehad hebben zich
vóór hun inlijving in den wapenhandel te
oefenen.
Wij wisten wel, dat er van de gelijkheid-
ook al een van de argumenten, die het drukst
voor den persoonlijken dienstplicht werden
aangevoerd niet veel zou terechtkomen. Wij
hebbon altijd gezegd, dat volkomen gelijkheid
een socialistische hersenschim is, en dat
de persoonlijke dienstplicht de ongelijkheid
nog duidelijker en scherper zou doen uitkomen.
De minder bevoorrechte dienstplichtigen,
die zich de korporaals- en sergeantsplaatsen
door de heertjes vóór-exerceerders voor den
neus zien weggekaapt,-beklagen zich bitter,
dat hun alle gelegenheid'tot promotie benomen
is. Kan mon hun ongelijk geven? Wei ligt
het voor de hand, dat wie het eerst afgeëxer-
ceerd is, oak het-cocst voor bevordering in
aanmerking komt;'maar kan men het aantal
plaatsen voor militie-korporaal en -sergeant
niet wat vermeerderen, zoodat ook de jongens
uit het volk een'kansje krjjgen om in aan
merking te komen? Men zat immers zoo op
dat militiekador te wachten, waarom maakt
men dan nu van de gelegenheid geen gebruik
om het te nemen?
Onder het hoofd Een nieuwe School
wet? lezen wij in Het Centrum:
De Amsterdamsche Courant weet mede te
doeleD, dat mr. P. F. Hubrecht (ou lid
van don Raad van State, voorheen d e man
voor Onderwüs op Blnnenlaudsche Ziken,
zooals De Standaard zegt) bezig is een nieuwe
schoolwet te ontwerpen.
Dat ontwerp zou geheel zijn in den geest
van zijn artikel: „Onderwijs en Kiesrecht",
waarmoe de laatste Gids sonsatio heeft ge
maakt.
Neutraliteit in het onderwijs noemde hij
daar voor de practijk „een onmogelijkheid",
óie bovondiöii zoowel onder voor,-, als tegen
standers der'openbare school bet staatkundig
leven van ons volk bederft en vergiftigt.
Derhalve zoo spoedig mogelijk overgegaan
tot hot stelsel van Groen: de vrije school
regel, de openbare aanvulling. Alle scholen,
die aan zekere eischen voldoen, door den
Staat gelijkelijk gesubsidieerd.
Vóór eenigen tijd wezen wij op de steeds
duidelijker wordende kentering bü de
liberalen, wat betreft hun geloof aan en hun
liefde jegens do openbare school.
De een na den ander valt haar af.
Te standvastig blyft de meerderheid van
ons volk met woord en daad vooral ge
tuigen, dat de neutrale school nimmer of
nooit „de volkescbool" kan zjjn.
Wel zün or allicht van mr. Hubrechts
beschouwingen en pogingen geen onmiddellüke
resultaten te verwachten.
Maar iedere stoot, aan het afgodsbeeld der
neutraliteit toegebracht, vervroegt toch zün
onvermydoiyken val.
Een nieuwe Schoolwet, die alle partüen
met geiyke maat bedeelt, behoort zonder
twüfel niet meer tot de vrome utopieën.
De Tijd merkt op, dat in den strüd der
Roomschen tegen leerplicht een motie
van vertrouwen gevraagd wordt in de Room-
sche Kamerleden on in de Regeering; maar
vertrouwen schenken is een zaak van belang
en dat doet men zoo luchthartig niet af. De
Tijd meent in dit geval het gevraagde ver
trouwen Diet te kunnen schenkeD.
„Welnu, dergelük vertrouwen kunnen wü
niet schenken, het ware hoogst onredeiyk,
tenzü men ons overtuige, dat het verdiend
wordt. Te meer dringt dit in een quaestie
van zoo teedoren aard als de leerplicht, waar
moe de heiligste rechten der ouders gemoeid
zün; in een quaestie, die bovendien zulke
ernstige offers van ons vraagt. Want, afge
zien van financiëele bezwareD, het ontwerp-
Borgesius legt de vrüheid van het byzonder
onderwüs weer een nieuwen band aan door
bet vaststellen van een program der leer
stoffen. Het schépt "een valscbe verhouding
tusschen de ouders en de onderwüzere. Daar
voor mogen de voorstanders van de openbare
school onverschillig zün, zooals misschien
blijkt uit het aanstellen en handhaven als
onderwüzers aan de openbare school van vrü
verdachte persoonlükhedendoch de voor
standers der bijzondere school hebben een
geheel andere opvatting van hot onderwas,
zü achten een goede verstandhouding tusschen
ouders en onderwüzers een onmisbaar ver-
eischte. Als ons in zulk een quaestie het
vertrouwen wordt gevraagd in de Regeering
en in onze vertegenwoordigers, dan hebben
wü recht te vragen: waarop kan dat ver
trouwen 8teünen?"
Nu wil De Tijd aan het vertrouwen in
de Room8cho Kamerleden niet tornen, doch
vertrouwen in do Regeering? Noen, eer het
tegendeel is het geval.
„Integendeel, reden genoeg hebben wü,
Katholieken, om ons op een eerbiedigen
afstand te houden. De vorming reeds van dit
ministerie uit onze Kamormeerderheid, die
ónder den kreet: „Weg met Rome!"'sLands
vergaderzaal bezette, boezemt ops al zeer
weinig vertrouwen in. En toen het onder
den onbestemden naam van „Ministerie van
Sociale Rechtvaardigheid" zich de eerste maal
voorstelde, klonk het toen niet als een „wee
den overwonnenen", dat zyn eerste zorg zyn
zou, persoonlüken dienstplicht en leerplicht
in te voeren? En wat zegt ons de welwillende
bereidvaardigheid onzer Regeering, om bü haar
uitnoodigingen tot de Vredesconferentie den
Souvorein Leo XIII beleedigend voorbü te
gaan?"
En dan vooral geen vertrouwen in dozo
Regeering op onderwüsgebied:
„Vertrouwen in do Regooring op het stuk
van onderwüs? Wü, Katholieken? Misschien
om een woordje hier of daar van waardeering
Als wij van den Minister de heuscbe verzeke
ring verkrügeD, dat .zün dwangmaatregel niet
gericht is tegen hot bü'zonder ondorwys, doch
veeleer het tegendeel: dat juist
de büzondere scholen er hot
meest van zullen profiteeren(l);
en als wü hem elke vergoeding voor de uit
voering dor wet hooron weigeron aan de
bijzondere onderwüzers, uit schroom, dat by
hun kiesche gevoelens zou beloedigon(l)
stellen wü onszelven niet zonder verbazing
de vraag, of een en ander werkeiyk kan ge
meend wezen: ernst of kortswyl?'
Dan, wat moet men vertrouwen? Dat het
büzonder onderwys in verhouding tot do
nieuwe eischen zal worden gesubsidiëerd?
Maar dat is een vraag, waarby geen ver
trouwen te pas komt. Dat moeten we weten,
dat moet in de wot staan. Voor vertrouwen
acht De Tijd in deze quaestie dan ook geheel
en al geen plaats. We hebben maar óóa ver
trouwen noodig, en wel tusschen ouders on
onderwüzers, en juist dat vertrouwen wordt
door do leerplichtwet moedwillig verbroken.
Het is verbazingwekkend aldus de
Ncderlandsche Katholieke Stemmen in welke
mate do moderne goest er in geslaagd
is zoo goed als uitsluitend door zün adepten
de katheders aan de universiteiten te
doen bezetten. Hier en elders. Maar in Neder
land voorzeker niet in geringe mate. Aan onze
hoogescholen wordt uitsluitend het woord
gegeven aan mannen, die met do christelyke
openbaring gebroken hebben en dientengevolge
zooal niet op vüandigen, dan ten minste op
gespannen voet met het Christendom staan.
In zooverre van ons land en volk kan gezegd
worden, dat zü christeiyk zijn en te gelyk door
middel van de stombus tot mederegeeron
geroepen, ontwaart men hot wonderlyko
schouwspel, dat do natie haar leidslieden op
wetenschappeiyk eri practisch gebied laat
vormen, wol niot mot het doel, dat zü haar
van de oude christelijke paden zullen afbron-
gen en vervreomden, maar toch zeker met do
wetenschap, dat dit voortdurend plaats heeft
door allen, die aan de universiteiten het
modorne gif hebben ingezogon, om hot in hun
verschillende ambten en bedieningen te ver
spreiden over de lengte en breedte van
Nederland.
In een studie over don goschiedschrüver
bü uitnemendheid van onze Nederlandsche
historie, van den in bet begin des jaars over-
i>
Het ie avond. Zooeven heeft de buisklok
baar zeven heldere slagen doen booren. In
de huiskamer van Habling ziet bet er op
dezen laatsten Novomber-avond vrü gezellig
uit. Bü een knappend haardvuur gezeten,
blaast de bewoner van tyd tot tü i een dikke
rookwolk uit zijn gouwenaar, terwül moeder,
aan de andere zijde der tafel, bezig
lis aan een woUen kous, die nog dezen avjnd
af moet.
Do echtelieden Habling hebben reeds lang
'de eerste jeugd achter den rug, en wü mogen
gerust zeggen, dat bet een welbestede jeugd
■was geweest. Het was ongeveer een kwart-
oeuw geleden, sedert Habling, dis toen reeds
een post bü den burgerlüken stand bekleedde,
jzyn Johanna een klein, maar net en zindelük
huisje binnenleidde. Binnen de muren van
datzelfde buisje hadden zy de schoonste en
gelukkigate dagen huns levens doorgebracht.
Ofacnoon het inkomen van Habling niet
Vbijzonder groot was, konden zü nset noeste
vlyt en spaarzaamheid toch een onbezorgd
leven leiden. De kunst, om de tering naar de
nering te zetten, hadden zü in den grond
geleerd, en waar moeder de vrouw elk
-dubbeltje tweemaal omkeerde alvorens het te
besteden, daar was zjj er ook stellig van over
tuigd, dat haar Güsbert nooit iets onnut buiten
haar en buitenshuis uitgaf. De menschen maak
ten wel eens de opmerkiDg, dat men aan zulke
buren niet veel bad; dat men ben nergens
zag dan op een wandeling of 's Zondags bü
hot naar do kerk gaan, en trokken daaruit
het nogal eenzüdig besluit, dat de Hablings
erg saai waren. Evenwel, de Hablings wisten
veel beter, en als het hun wel eens zydelings
gezogd werd, dan was in den regel het ant
woord „Och, laat de menschen maar praton
zü oordeelen als blinden over de schitterende
kleuren van den diamant."
Maar was het nu wel goed gezien van de
Hablings, dat z\j zoo hoogst zuinig leefden?
Indien zü daartoe den lust gehad haddon,
zouden zy daarop een alles afdoend antwoord
hebben kunnen geven.
Habling zou gezegd hebben„Myn inkomen
heeft niet byster veel kans om aanmerkeiyk
verhoogd te worden en de toekomst moet
zooveel mogeiük ons blyvenl"
En dat die toekomst niet zeer ver in het
verschiet was, daarover zou Johanna u hebben
kunnen onderhouden, vooral, als gü haar in
den namiddag, als de gewone huiselüke bezig-
heden achter den rug wareD, üverig bezig
hadt gezien met zeker klein goedje, dat zü,
als er eens onverwachts een bezoeker kwam,
met een plotseling getooverden blos op haar
kaken, als in oen oogwenk wegmoffelde.
Haar brave man, die sedert eenigen tyd
reods deelgenoot was van een geheim, dat
zy voor de wereld nog zoo gaarne wat ver
borgen wilde houdeD, had er haar te meer
ou lief gekregen en toonde, dat bom nooit
iets te veel was waar hot het gemak en de rust,
vooral do gemoedsrust, züner lieve Johanna
gold. Niet lang daarna staken de buroo, vooral
do geburinnen, de hoofden bü elkaar.
„Heb je 't al geboord? Jawel, 't is een
jongen l"
Goed, dat de gelukkige moeder en de over
gelukkige vader er niets van merkten. Zü
zouden er den (linken nieuwen wereldburger
niet minder om „het welkom" hebben toe
geroepen.
Haar dat hadden ze toch niet gedacht, die
geburlonen. Zy kregen eeDige dagen later een
allerminzaamste uitnoodiging, de moeder en
het kindje eens te komen zien. Het kostte
hun wel een kwartje aan zeker onvermüdeiyk
personage, maar dat hadden ze er warem-
peltjes wel voor over, al was het maar alleen
om te zien hoe de Hablings zich houden
zouden en of ze nogal opdNeen, dat
woord wilde er maar niet uit; dat was al
tóJa zeker, er werden muisjes gegeton
en dingsigheden verteld en gepraat en raad
gegeven, enz., enz.
Een dergelyk feit greep later nog tweemaal
plaats, zoodat het huisgezin tot vyf personen
was aangegroeid.
Karei, wiens komst op de wereld wü wat
breedvoeriger geschetst hebbon, was do oudste
vervolgens zyn zuster Hargaretha en nummer
drie heette Geertruida,
De uitgebreidheid, die het gezin verkregen
had, strekte natuurlijk niot om de zorgen te
doen verminderen, maar Diettemin bleef
dezelfde goede geest den boventoon behouden
en waren de ouders evenzeer in bun schik
met den zegen hunner kinderen, als dezen
met hot bezit van zulk een alleszins rocht-
geaard ouderpaar. Do opvoeding der kinderen
geschiedde dan ook in de juiste verhouding
tot de geldmiddelen en noch Habling noch
zün bravo echtgenoote dachten er ooit aan
van die kinderen iot3 meer te laten groeion
dan datgene, waartoe zü geschiktheid en
aaDleg hadden, en ook dit weder in het
nauwste verband met hun financiëele kracht.
Da gewone vakkon, benovens een weinigje
Franscb, ziedaar, waartoe het onderwüs van
Karei bepaald was, terwül de mei9jes boven-
dien zich toelegden op de gewone vrouweiyke
handwerken. Reeds vroeg toonde Karei veel
voorliefdo voor het kantoorleven, en daar er
in zün geboorteplaats verscheiden groote
kooplieden woonden, viel het den vader, wiens
onbesproken gedrag alom bekend was, niet
moeilyk zyn veertienjarig zoontje op oen der
beete kantoren geplaatst te krügen. Ais jongste
klerkje moest hy in den beginne een en
ander verrichten, dat zjjn voorliefde wel wat
bekoelde, maar zyn vader en raadsman was
verstandig genoeg om hegi duideiyk te maken,
dat ook de nietigste en minst belangrtyke
bezigheden elecbts zün algebeele vorming ton
doel hadden, en de gewillige en gezoglyke
knaap had reeds voor lang geleerd, zich aan
dat oordeel te onderworpen. Het duurde dan
ook slechts kort, of Karei voelde zich goheel
op zün plaats, en nog nauwelyks had hu een
jaar op het kantoor doorgebracht, of zyn
patroon belastto hem met werkzaamheden,
die inderdaad het vooruitzicht gaven om eon-
maal een geschikt kantoorbediende te worden.
Dat zün goldeiyke toelagen met zyn bevor
deringen geiykon tred hielden, behoeft geen
betoog, want de heer Halekamp was er
do man niet naar, om zyn personeel het eeriyk
verdiende te onthouden; maar het was ook
zün recht, dat al zyn bevelen stipt en nauw-
keurig werden ten uitvoer gelogd.
Daar de heer Halekamp een handelskantoor
had van grooten omvaDg, had hy do werk
zaamheden zóó geregeld, dat ieder met een
bepaalde taak belast was en het geheel als
een raderwerk ineen zat. Behalve Karei,
waren er nog vier andere bedienden op het
kantoor werkzaam, benevens een boekhouder.
Do laatste verving de plaats van den patroon,
zoo dikwyls deze voor de zaak afwezig was.
In het algemeen heerechte cr onder het
porsonoal een vrü goedo geest on al mocht
de boekhouder soms wel eens wat zonderling
heeten, men duidde hem dit niet büzonder
euvel, ia aanmerking genomen zün loeft yd en
de kantoorjaren, die by er bad doorgebracht.
Dat Karei geen innige vriendschapsbanden
mot de andero bedienden sloot, was vooral
daaraan te wyteD, dat hU geruimen tyd de
jongste bleef en met de anderen te zeer in
jaren verschilde. Voor het overige was er
slechts óén punt, waarop by altyd bleef staren,
nameiyk: om zich ten vollo voor zyn betrek"
king te bekwamen.
(Wordt vervolgd.)