N®. 12019 Maandag 1 Mei. A°. 1899 IQeze fiourant wordt dagelijks, met uitzondering van fon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. DE RENTMEESTER. DAGBLAD. PEUS DEZER COUBACTTï Voor Lelden per 8 caaandeo. f 1.10, Franco per poet1,40, éironderlijke Nommere 0.06. PTtr.TR DER AnVk'R'pidW'l'l iftfi j Vao 1-6 regels f I 06. Iedere regel meer 0.171. - Groeier* lettere oaar plaatsnumto - Voor het IncaBseereo boiteo de etad wordt f 0.06 berekend Eet Nederlandsche Dagblad bevatte een artikel over Huweiykavryheid. Het schreef o. a. In October 1892 weigerde keizer Wilhelm zQn toestemming tot het huwelijk van den Uuitschen-- aaakgelaetigde te Peking met een Amerlkaansebe dame, omdat diplomaten in actieven dienat niet met een vreemdelinge huwen mogeD. Ook hier dus beperking der vrijheid op een gebied, waarop wU haar zoo oppervlakkig niet mogelijk zouden achten. Toch wordt ook in Nederland de huwelijke- vrijheid belemmerd door de militiewet, terwijl het nog niet zoo heel lang geleden ie, dat do officieren niet mochten huwen, tenzij zij een zeker minimum inkomen hadden. Het huwelijk van onderwijzeressen en andere vrouwelijke ambtenaren is bier niet openlijk verboden, maar indirect wordt het toch wel eens tegen gewerkt. Wij herinneren ons bijv. een geval, dat 09n minister twee echtgenooten, beiden bij de post werkzaam, in verschillende ge meenten plaatste, en wij houden het er voor, dat het strenge recht hier alleen werd toe gepast om een afschrikwekkend voorbeeld te stellen. Niemand zou het wellicht onrecht vaardig of onbillijk hebben gevonden, indien de minister in den gang van zaken een weinig had ingegrepen, ten einde, juist omgekeerd, echtgenooten tot eiken prijs bij elkander te houden, maar vermoedelijk was het den minis ter niet onwelgevallig, dat hij door toopassing van den jjskouden administratieven regel zijn tegenzin tegen gehuwde vrouwelijke ambte naren kon openbaren. Nu geven wij toe, dat een huwelijk van zulke ambtenaren veel be zwaren kan meebrengen, vooral als er kinderen worden geboren, maar is hot dan niet flinker en oprechter om maar rondweg een verbods- bepaling In to voeren? Napoleon I liet hier door zijn ambtenaren een lijst maken van de rijke huwbare dochters. Hjj stelde zich voor, die met z(jn Franeche ambtenaren of officieren te doen huwen, en men zegt, dat het weinig heeft gescheeld of de zoon van Lodewjjk Napo leon, de latero Napoleon III, zou in het huwe lijk zijn getroden met het meisje, dat toen te Amsterdam als het rijkste bekend stond. Ook hier dus beperking van de huwelijks- vrijheid, ditmaal met het oog om een natio naliteit te doen verloren gaan en met een andere te doen samensmelten, terwijl do Romeinen juist omgekeerd, om hun nationa liteit te bewaren en hun volk voor ondergang te behoeden, eerst het huwelijk verboden tusschen Romeinsche burgers of burgeresson en vreemdelingen en naderhand hen, die onge trouwd wilden blijven, zooveel mogelijk be lemmerden. Ook in Frankrijk denkt men er thans ernstig over het Romeinsche voorbeeld op het laatste punt te volgen, en dat is een veeg teeken. Het was natuurlijk niet in hun bloeitijd, dat de Romeinon zulke maatregelen noodig hadden om de bevolking niet achteruit te zien gaan. Wij kunnen dan ook het verstandige en rechtvaardige van een speciale belasting van oude vrijers en dergelijke maatregelen niet inzien, maar wel treft het ons, dat de belastingen van de gemeenten zoowel als van het Rijk juist omgekeerd de ongehuwdeo, meer dan noodig is, sparen. Wie nog als ongehuwd jongmensch bij zijn ouders inwoont en beet wat missen kaD, betaalt nagenoeg niets, maar nauwelijks is iemand gehuwd, of hij wordt door aanslagbiljetten overstelpt. Eu dat heet dan belasting naar draagvermogen! In het Handelsblad komt mr. S. R. Stein- metz, privaat-docent aan de Utrecbtsche hoogsschool, op tegen het plan om den heer F. Yan der Goes als privaat-docent in de socialistische economie toe te laten aan de universiteit te Amsterdam. Hij erkent, dat er veel voor pleit om een grondig Uarx-kenner hier het woord te laten doeD, daar naar alle waarschijnlijkheid het work van Marx zeer spoedig bet shibboleth van oen sterke Nederlandsche partij zal wor den, maar daaruit volgt nog niet, dat de beer Van der Goes die privaat-docont moet zijn, „Onze universiteiten" zoo luidt zijn be toog ter ondersteuning van doze opvatting - „zjjn grootendeels vakscholen; nu, voer geen vak is de studie van Marx noodig, behalve voor dat van agitator en volksleider, en dit vak kan elders beter gedoceerd worden. Maar onze hooge8Cholen zijn gelukkig toch ook nog iets meer. Zij bereiden ook voor tot zelfstan dig werken; zij zijn de eenigekweekplaatsen van latere onderzoekers, van wier arbeid ds vooruitgang der wetenschap alleen afhangt. Hiertoe bjj te dragen is de hoofdtaak der professoren en evengoed der privaat-docenten. Hieruit volgt, dat alleen hij professor of privaat-docent behoort te worden, die dezi belangrijkste en waarlijk hooggewichtige taak kan vervullen, dat is dus bij, die zelf een wetenschappelijk vorscher is en wetenschap- pelijken aanleg en vorming, wetenschappelijke „tournure d'esprit" bezit, en dit bewezen heeft door zelfstandig, productief wetenschappelijk werk. Mij dunkt, dit moet ieder eerlijk mensch, die eenigszins op da hoogte is van de wetenschap en van de functie der univer siteiten, erkennen. Nu ben ik overtuigd, dat de heer Van der Goes zelf niet eens pretendeeren zal aan deze eischen te voldoen. Hij is een discipel van Marx, in groote momenten zal bU zich als diens apostel voor Nederland beschouwen. Goed. Maar hij zal zich in zijn meest trotsche oogenblikken wel niet als vorscher beschou wen. Waarom ook? Hy is journalist, publicist zoo go wilt, volksleider, partijleider dat alles is heel veel, en kan heel goed zijn, maar wie dat is, en zoo met hart, ziel en talent als de heer Van der Goes, zal allerminst een weten8chappelijken geest kunnen velen, en dien alleen mogen we san onze hoogescholen als docent toelaten. De heer Van der Goes heeft enorm veel geschreven, maar niets wat zweemt naar wetenschappelijk werk, zelfs niets wat er ook maar uiterlijk op lijkt. Wie niets anders kan dan Darwin napraten, zou ik uit hot hooger onderwijs willen weren. Waarom nu voor een naprater van Marx een uitzondering te maken? Niet fanatische discipelen, maar critische zoekers moeten we als docenten hebben. Dj heer Van der Goes heeft dag-en week bladen in overvloed, volksvergaderingen des noods iederen avond in iedere stad, misschien spoedig de Tweede Kamer tot zijn dispositie om te boonen en mee te eieepen, maar de universiteit behoort voor zjjn critiekloos fana tisme gespaard te blijven. Het verlangen liberaal te wezen, niet bang te schijnen, mag de Amsterdamscbe autoriteiten niet verleiden hier te zwichten. Volle ruimte voor de werkzaamheden van den heer Van der Goes, maar ook eerbied voor de weten schap, en dien kunnen we van hem niet verwachten. Hy verklaart objectiviteit voor een onmogelijkheid niet alleen, maar wil ook niets van haar weten. Zeker is objectiviteit in sociale problemen moeiljjk, misschien nooit geheel te bereiken, maar moet niet ieder wetenschappelijk man met alle kracht naar haar streven? Zou de heer Van der Goes als paedagoog hier dus niet averechts werken Laat de heer Van der Goes desnoods aan ieder student een excerpt van Marx uitreiken, dan bereikt bij al wat hij wil. Aan de univer siteit is zijn plaats niet, niet om zijn over tuiging, maar omdat hij journalist en geen man van wetenschap en onderzoek is. Beperking van het vr(je, objectievo onder zoek aan de universiteit - van de zijde vao den Staat of van de Kerk moet met alle kracht afgewezen worden, maar het starre, brutale dogmatisme van den heer Van der Goes is even gevaariyk. Volgens hem is er maar één waarheid en <jts is geheel door Marx gezegd. Van kalief Omar vindon we zoo'n eng dogmatisme onzinnig; van een universiteits docent is het. dat evenzeer. Omar zou een vreemd privaat-docent zijn. Van der Goes is van hetzelfde type: fanatisch propa gandist, dus volslagen ongeschikt om op te wekken tot en te leiden bi) zelfstandig, objec tief wetenschappelijk onderzoek. Het zou een fatale vergissing zijn den heer Van der Goes als privaat-docent toe te laten." In de Amslcrdamsche Courant is mr. J. A. Levy tegen het betoog van dr. Steinmetz te velde getrokken. Als motto boven zijn stuk komen voor De Génestet's woorden: „Zet ze uit de kerk!" dus roept ge luid. Zet liever gij uw kerk wat uit. Hi) begint met een kleine spotternij over het feit, dat dr. Steinmetz de vraag, of de hoer Van der Goes toegelaten zal worden, „moei lijk en zeldzaam" noemt. Dit is zij, als men er de moeilijkheid eerst in logt. Op die wijze evonwel kan men een levenden kanarievogel uit een gebakken pudding te voorschijn dosn komen. In waarheid is de gemelde vraag doodeenvoudig en het antwoord niet miodor. Indien zoo luidt dit laatste de hoer Van der Goes zich beviytigt de principiêele onder laag eener leer der maatschappelijke verschijn- selen in het licht te stollen en de gave der mededeeling en voorstelling niet al te zeer mist waarom niet? Waar de heer Steinmetz geen naprater van Marx aan de universiteit wil, daar wijst mr. Levy op het feit, dat de Amstordamsche hoogs school reeds een naprater van Thomas van Aquino heeft. Het is mr. Levy's bedoeling niet den betrokken hoogle9raar to kwetsen; deze zou er trouwens zelf een eer in stellen. Maar verschil tusschen het napraten van den aquinaat en van Marx ziet mr. Levy niet in. Tegenover de grondstelling van dr. Stein metz, dat alleen professor of docent behoort te worden, die zelf een wetenschappelijk vor scher is, zegt mr. L. het volgende: „Is deze stelling wel zoo onomstootelijk waar? Het wetenschappelijk gebied beeft twee groote afdeelingen. In de eene buizen de esprits d'élite, de banierdragers van de beschavingsgeschiede nis der menschheid. In de andere de zelf bewuste volgeliogen, zij, die, naar Goethe, het woord des meesters begrijpen en dus op hom golyken. Ge z(jt niet ver van de waar heid, indien ge de eersten vorschers, de tweeden docenten noemt. Niet als sloot het docent schap bet vorscherschap uit, maar, zelfs by gelyken wetenschappelyken rang, is het de geestesrichting, die verschilt. De vorscher arbeidt in de diepte, de docent in de breedte. Den vorscher is het om het vinden van nieuwe paden, den docent om verruiming van den gezichtskring zijner leerlingen te doen. De vorscher gaat voorwaarts en zou het blyven doen al volgde hem niemand. De docent monstert de gelederen. In één woord, het verschil is zóó kenmerkend, dat juist aan onze boogeschool een vorscher zich terugge trokken heeft, omdat bet doceeren hem be- zwaariyk leek". Dat de „leer van Marx" zoo moeityk is als dr. Steinmetz zegt, geeft mr. L9vy trouwens allerminst toe. Hu aoht deze niet zoo byster moeilijk, niet bijzonder gewichtig, wel te ver staan voor hen, die gewoon zyn uit eigen oogen te zien. De beide pijlers dier leer: het historisch materialisme en de economische waarde-opvatting, zyn reeds lang onder handen genomen en zoo duchtig gehavend, dat er weinig van over is. Het certificaat echter, dat de heer Steinmetz geeft van de „leer van Marx", moet er toe leiden, niet om één docent te weren, maar om er twee aan te stellen. Hoe gewichtiger en moeilyker een leer is, des te dringender is de coodzakelykheid om in haar te worden ingewyd. Alios goed en wel, vervolgt de hoer Stein metz, „maar de universiteit behoort voor critiekloos fanatisme gespaard te blyven." Op den bodem dezer uitspraak ligt de ver eenzelviging van vorscher en docent, die mr. L. boven reeds bestreed. Critiek is de zaak en de taak van hem, die zelfstandig onder zoekt, m. a. w. van den vorscher. Men kan echter een uitnemend docent zyn, ook al beeft men in één gedachtenreeks zich Ingespannon gelijk do zyderups in haar hulsel. Die laatste taak is van wetsnschappeiyk lageren rang, maar daarover hebben wy het nist. Mr. Levy eindigt aldus: „Wat ik meen betoogd te hebben is: deD docent, d. w. z. den niets-dan-docent, past fana tisme, en ook de niets-dan-docent is aan een universiteit op zyn plaats. Voor het overige wil het my voorkomen, dat de hoer Steinmetz van „fanatisme" niet al te veel kwaad spreken moet, want hy staat er dichter by dan hy meent. Men luistere slechts: „Beperking van het vrye, objectieve onderzoek aan de Universiteit van de zyde van den Staat of van de Kerk, moet met alle kracht afgewezen worden, maar hot starre, brutale dogmatisme van den hoer Van dei Goes is even gevaariyk." De heer Steinmetz moge het gelooven of niet; d i t is even fana tiek naar rechts, als, volgens hem, de heer Van der Goes het is, naar linke. Wanneer zullen wy toch eens komen tot do erkenning, dat op wetenschappeiyk gebied niets, absoluut niets, „gevaariyk" is, behalve één enkele zaak: het muilbanden? De hond-, 8che kruiper Hobbes wist het wel: om in den Staat het absolutisme te vestigen en de vry- heid te dooden, moet ge de Academie den mond snoeren. Daar is tusschen hemel en aarde niet één richting, niet één stelsel, niet één leer, mits in objectief wetenschappe lyken zin „discussionsfiibig" die aan de universiteit niet mag zich doen hooren. Zyt gy het er niet mee eens, zet u ter bestryding. Bovenal echter en vóór alles: tracht niet te smoren. Niets is der waro wetenschap moer onwaardig, en niets is nutteloozer bovendien.'' Men zal zich herinneren, dat wy in een vorig Overzicht een artikel vermelddon, waarin De Economist haar verwondering uitsprak over het aan B. en Ws. van Amsterdam gerichte verzoek, om den heer F. Van der Goes te benoemen tot privaat-docent in de socia listische economie aan de Amsterdamsche Universiteit. Wat is dat voor economie? vroeg De Economist, die van wat de heer Van der Goes zou gaan doceeren niet veel begrip ver klaarde te hebben. Het Vaderland, zich in deze discussie men gende, meent, dat al wat De Economist aan voert, waar is, doch de heer Van der Goes zou op een en ander kunnen antwoorden: „Slechts zou do heer Van der Goes als verontschuldiging kunnen aanvoeren, dat by geen wetenschap de vermenging van de stel lingen der theorie met do lessen voor do practyk zoo gebruikeiyk is als by de economie. Waar het nu bekend genoeg is, dat do officiéél» boogleeraar in de economie aan de Amster damsche universiteit zyn beteekenis ontleent aan zyn sociaal-politische richting; waar het evenzeer bekend is, dat een reeds aan dis universiteit werkzamo privaat-docent op het gebied der practische economie een andec standpunt inneomt, hoeft de heer Van dor Goes blykbaar willen doen uitkomen, dat aan zyn wetenschap in de practyk weder een derde richting zal corrospondeereD, dat zy dienstbaar zal worden gemaakt voor de con structie eener socialistische inrichting dor maatschappy. Inderdaad kan de wetenschappelyke behan deling der economische grondbegrippen slechts 63) „Hanna doelt," zoo verduidetykte Zwingel- man8 de hartetochtelyke woorden zyner vrouw, „Hanna doelt op wat ze gedaan heeft, moeder, toen ik tegen den jonker getuigen moest." Vrouw Zwingelmans stond haar schoon dochter een ommezien onbeweeglyk aan te staren. Toen, plotseling, sloeg zy de armen om haar been, kuste haar en zei: „Wat my betreft, Hanna, was je ver moeden niet uit de lucht gegrepen: ik heb - minachting voor je gevoeld. Maar gedurende weinige oogenblikken slechts. Toen deed Karei "my inzien, dat ik hard tegen je was; en later.... heb ik begrepen, Hanna, dar, in die oogenblikken, mijn afwyking van den plicht grooter is geweest dan de jouwe. Ik maakte me schuldig aan liefdeloosheid; jij aan plicht verzuim uit liefde. Versta ik het woord van onzen Heiland goed: „Wie veel heeft lief gehad, dien zal veel vergeven worden," dan heb ik toen zwaarder gezondigd dan jy. Maar laten we rusten, wat achter ons ligt! Het leed, dat er uit voortvloeide, is gedragen: in de toekomst zal het geen andore werking hebben dan dat we ons wederzyds te nauwer aaneengesloten voelen. Ga je mee myn bloem tuintje eens bekyken 't Is weken geleden, sinds ik je voor het laatst er mee naar toe heb kunnen troonenl" Hanna nam met blydschap de uitnoodiging aan en lei haar arm in dien van vrouw Zwingelmans. Maar er kwam oponthoud. Kleine Tonia, een uurtje geleden in slaap gevallen en door Hanna in haar wiegje gelegd, was dcor al het praten wakker geworden. Een mollig handje schoof de gordynen vaneen, en een paar heldere kinderoogeD, half slaperig nog, kwam gluren door de reet. Hanna trad toe, om haar dochtertje op den arm te nemen; en vrouw Zwingelmans, beducht, dat anders, ondanks het warme weder, de overgang in de buitenlucht te Bterk zou zyn zoo onmiddeliyk na het ontwaken, nam een doek en sloeg dien luchtig om het hoofdje der kleine. Dit zaakje aldus beredderd zynde, richttte vrouw Zwingelmans andermaal baar schreden naar de deur. Maar Hanna volgde niet ter stond. Zy wendde zich tot haar man, die bezig was de bankbiljetten te borgen, en vroeg: „Ga jy niet moe, Karei, de bloemen be kyken?" „Zeker", zei Zwingelmans, „ik kom ookl De bloemen zullen me fijner van geur schynen en ryker van gloed dan tien minuten geleden, en het zonneschyntje zelf tienduizendmaal lieflijker en schooner 1" „Alsof de betoovering alleen daarbuiten had gewerkt 11" dacht Hanna. En een blik van innig welgevallen gleed door hot kleine ver trek, dat haar tot dusver zoo dompig en somber en doodsch had geschenen. Een Kerstmorgen in do huiskamer. In hot laatst van November worden Zwingel mans en zyn vrouw verbiyd door de goboorte van een tweede zoontje. „Verbiyd" Zwingelmans heel zeker. Maar Hanna, als ze heur hart rechtuit had moeten spreken, zou zoo heel volmondig niet: „Ik ook!" hebben gezegd. „Wat was toch de toekomst van dat kind?.... Armoe-lyden, betrekkelyk ten minste 1" Hanna, bevryd van die akelige gedachte, dat ze door haar man geminacht word, voelde zich door-en-door gelukkig; we waren daar getuigen van. Maar het was slechts by den eersten schok. Toen de vervoering, teweeg gebracht door den blyden ommekeer op dit punt, in een meer gematigde blydschap was overgegaan; toen, bygovolg, Hanna'sgedachten en gevoelens niet meer uitsluitend door deze zaak in beslag werden genomenwas de ver loren welstand van weleer haar voor den geest komen spelen. En zy had dezen nieuwen rustverstoorder niet van zich geweerd. Zy had hem integendeel, in den beginne althans, beel welwillend ontvangen; had toegelaten, dathy steeds meer baar verbeelding bezighield; en allengs was zy het tegenwoordig woon vertrek, al had het haar dan ook niet meer „dompig en somber on doodsch" geschenen, toch weer zoo jammeriyk klein gaan vinden. Hanna's toestand in die dagen, vóór en na, kan vergeleken worden by dien van een chronische-hóofdpyn-lyder, aangetast door een vlaag van tic-douloureux. Zoolang deze laatste vyand woedt, maakt hy zyn slachtoffer ge voelloos voor die andoro smart, wat intensiteit betreft zooveel de mindere. Maar daarom is do kwaal niet geweken. Zy blyft voortbestaan met onverminderde kracht; zoodra maar de nieuwe, gloeiende pyn heeft opgehouden, doet zij zich weer gelden. Hanna deed trouw haar boet, om, wat zyzelve in haar gedachten „die tobbery" noemde, voor haar echtgenoot en schoonmoeder verborgen te houden. Beiden zou het smarten hield ze zich overtuigd haar aan zoo iets ten prooi te zienen ook tegenover beiden schaamde zy zich er voor. Vrouw Zwingel mans, die, tot op betrekkelyk hoogen leeftijd, de ruime vertrekken van het rentmeestershuis tot verbiyf had gehad, kon zoo innig verge noegd in hun tegenwoordig woninkje op en neer trippelen, en met zoo tevreden gezicht plaats nemen aan den disch, in vergelykiog met vroeger toch meer dan sober; Zwingel mans, gewoon om opzicht te houden over den arbeid van anderen, zag ze thans tot het minste knechtswerk zoo recht van harte zich leenen: Hanna voelde, de wyze, waarop deze twee zich in het onvermydeiyke schikten, was grootscher en edeler dan dat aanhoudend treuren van haar. Maar een gevoel ontveinzen, dat dag aan dag het grootste deel onzer gedachten en overleggingen in beslag neemt, gaat niet ge- makkelykvooral niet als we te doen hebben met huisgenooten, die ons hartelijk liefhebben. Zwingelmans zou vry juist hebben weten te zeggen wat er in Hanna omging dezer dagen; en zyn moeder al even goed als by. Maar beiden dachten: „Het zal wel slytenl Best zal zyn, ons te houden, alsof ws niets be speuren van de zaakl" Aan die meening bleven ze vasthouden, weken en maanden lang. Maar toon het naar Kerstmis begon te loopen, waren in do droeven plooi om Hanna's mond nog volstrekt geen eymptomen van „slyten" te bespeuren; en Zwingelmans begon ernstig in beraad te staan, of eon rondborstig bespreken van do zaak toch mogeiyk niet beter werken zou dan de tot dusver gevolgde tactiek. Het was de tweede Kerstdag. Vrouw Zwin gelmans waB naar de kerk. In gewone ge vallen zou Zwingelmans ook zyn gegaan, want de familie was zeer „kerksch"; maar Hanna had zich de laatste dagen niet over-wél ge voeld. Zy werd af en toe geplaagd door oen soort duizeling: men bad haar duB niet alleen willen laten. Kleine Evert, mot de nog kleinere Tonia naast hem, zat in een hoekje prenten te kyken en met een potlood nieuwe slag schaduwen daarop aan te brengen, juist niet op de plaat sen altijd, waar een meer geoefend kunstenaar die weoscheiyk zou hebben geacht. Maar het was oen oud prentenboek. En waro het ook nieuw en mooi en kostbaar geweest, Hanna noch Zwingelmans zou de schennende band gestuit of opgemerkt hebben. (Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5