N°. 12010
A0. 1899
fëourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <gpn- en feestdagen, uitgegeven,
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
DE RENTMEESTER.
Donderdag 2ö April.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PBXJS DHZEB COUBAJST»
Voor Lelden per 8 maanden. f 1,10.
Franco per post 1.40.
Afzonderlijke NommerB 0.05.
PEJJS DER M)VERTENTTÊN
Van 1-6 rogels f 106. tedere regei meer f 0.17- Grootsr®
letters naar plaatsruimte - Voor liet IncasaeeroD balten de stad
wordt A 0.05 berekend
Officieel© Kennisgevingen.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der
gemeente Leiden brengen, naar aanleiding van
artikel 27 der Verordening van den 8sten November
1894 (Gemeenteblad No. lü), op do keuring van
vee en vleescli binnen deze gemeente, ter algemoene
kennis:
dat GERRIT FERDINAND DOESBURGLANOY,
wonende Korte Lijsbetbsteeg 4, te Leiden, op den
24sten Januari 1898 word bekeurd wegens het
vervoeren van ongekeurd vleesch te Leiden, en
dat bij deswege op den 6den Juni 1898 werd
veroordeeld tot 3 boete of 2 dagen hechtenis;
dat JACOBUS VAN SCHOONDERWOEKD DEN
BEZEMER, wonende Oranjegracht 97, te Leiden,
op den 28sten Januari 1898 werd bokeurd wegens
het vervoeren van ongekeurd vleesch te Leiden,
on dat bij deswege op den 2-lsten Maart 1898
werd veroordeeld tot f 3 boete of 2 dagen hech
tenis;
dat ANTHONIE DISSELVELD, wonende V.-d.-
"Werf-straat 42, te Leiden, op den 5den Maart 1898
werd bekeurd wegens het invoeren van deelen
van aan ziekte of door eenig toeval gestorven of
in nood geslacht vee, zonder toestemming van
den inspecteur der voo- en vleeschkeuring, en
dat hij deswege op don 4den April 1898 werd
veroordeeld tot /5 boete of 3 dagen hechtenis;
dat WILLEM SIRA, wonende Langegracht 68,
te Leiden, op den 14den Maart 1898 werd
bekeurd wegens het voorhanden hebben van
ongekeurd vleesch, en dat hij deswege op den
18den April 1898 werd veroordeeld tot 3 boete
of 2 dagen hechtenis;
dat ABRAM IZAK VAN GELDEREN, wonende
Haarlemmerstraat 213, te Leiden, op den löden
October 1898 werd bekeurd, wegens het voor
handen hebben van ongekeurd vleesch, en dat hij
deswege op den 5den December 1898 werd ver-
oordcdd tot 2 boete of 2 dagen hechtenis;
dat ANDR1ES HARTEVELD, wonende bolders-
gracht 44, te Leiden, op den 14den December 1898
werd bekeurd wegens het voorhanden hebben van
ongekeurd vleesch, ©n dat bij deswege op don
13den Februari 1899 werd veroordeeld tot f 2 boete
of 2 dagen hechtenis;
dat JACOBUS JOHANNUS WEYLL, wonende
Noordeinde 23, te .Leiden, op don 28sten December
1898 werd bekeurd, ten lsto wegens het niet in
zijn geheel laten vab een .geslacht dier en het
bewaren van ingewanden met inhoud bij het ge
slachte dier tot na de keuring, ten 2de wogeus
het niet zorg dragen, dat vleésch tot aan de
aflevering voorzien blijft van de daarop geplaatste
merken, en dat bij deswege op den 13den Maart
1899 werd veroordeeld tot 15 boete of 5 dagen
hechtenis en ƒ5 boete of 2 dagen hechtenis;
dat HENDRICUS WESTEËMAN, volgens zijn
opgaaf genaamd HENDRICUS JOHANNES COR-
NELIS WESTERMAN, wonende to Zoeterwoude,
op den SOsten Januari 1899 werd bekeurd wegens
het invoeren van vleesch te Leiden, zonder voor
zien te zijn van een duidelijke schriftelijke aan
wijzing van den persoon, door wien het is ver
zonden, en van den petèoon, voor wien het bestemd
is, en dat hij deswege op den 6den Maart 1899
werd veroordeeld tot I boete of 1 dag hechtenis;
dat MANUEL MARSMAN, wonende Haarlem
merstraat 37, te Leiden, op den Iston December
1898 werd bekeurd wegens te Leiden als slager
■liet zorg dragen, dat de ingewanden met inhoud
tot na de keuring bjj het geslachte dier worden
bewaard, en dat hij deswege op den 13den Februari
1899 werd veroordeeld tot J1 boete of 1 dag
hechtenis;
dat JOHANNES DEN OS, wonende St.-Joris-
eteeg 32, te Leiden, op den 23sten December 1898
werd bekeurd wegens het te Leiden als vleesch-
verkooper voorhanden hebben van ongekeurd
vleesch, en dat hij deswege op den 13den Februari
1899 werd veroordeeld tot fb boete of 3 dagen
hechtenis;
dat MARIA ZEGVELD, weduwe van JOHAN
NES JACOBUS WIJNEN, wonende Maredijk 25,
te Leiden, op den SOsten November 1898 werd
bekeurd wegens het vervoeren van ongekeurd
vleesch te Leiden, en dat zij deswege op den
SOsten Januari 1899 werd veroordeeld tot ƒ1 boete
of 1 dag hechtenis;
dat ANTHON1US VAN TELLINGEN, wonende
Breestraat 155, te Leiden, op den 29steu November
1898 werd bekeurd wegens bet te Leiden niet
onmiddellijk langs do voorgeschreven wegen naar
het keurlokaal vervoeren van ingevoerd vleesch,
en dat hij deswege op den 30sten Januari 1899
werd veroordeeld tot f 1 boete of 1 dag hechtenis;
dat PAULOS BALTES, wonende te Oudshoorn,
op den 26sten November 1898 werd bekeurd wegens
het te Leiden voor een slager versch vleesch
invoeren anders dan bij geheele of halve dieren
of bij geoorloofde stukken, en dat hij deswege op
den 23sten Januari 1899 werd veroordeeld tot
2 boete of 2 dagen hechtenis;
dat JAN VAN BENTEN, wonende te Zoeter
woude, op den 22sten November 1898 werd bekeurd
wegens het te Leiden vervoeren van ongekeurd
vleesch, en dat hij deswege op den 23sten Januari
1899 werd veroordeeld tot j 2 boete of 2 dagon
hechtenis
dat ANNA MARIA SEGERS, huisvrouw van
GOVERT VAN DRIEL, wonende Zonneveldsteeg
14, to Leiden, op den 29sten November 1898 werd
bekeurd, wegens het te Leiden vervoeren van
ongekeurd vleesch, en dat zij deswege op den
23sten Januari 1899 werd veroordeeld tot ƒ0.50
boete of 1 dag hechtenis;
dat JAN VAN ROSSEN, wonende Uiterste
gracht 136, te Leiden, op of omstreeks den 19den
November 1898 werd bekeurd, ten 1ste wegens
hot na bet slachten van een dier niet zorg dragen,
dat het by de keuring vóór de slachting gemerkte
lid, tot na de keuriüg aan het geslachte dier ver
bonden blijft; ten 2de wegens hot uitoefenen van
het bedryf van slager of vleeschverkooper in andere
lokalen, dan die, welke hiertoe door of vanwege
B. en Ws. zyn goedgekeurd, en dat hij deswege
op den 23sten Januari 1899 werd veroordeeld tot
1 2 boete of 2 dagen hechtenis en f 3 boete of 3 dagen
hechtenis;
dat HERMAN DE LEEUW, wonende Groene-
steog 38, op don 7den December 1898 werd bekeurd,
wegens het voor een slager versch vleesch in
voeren anders dan bij geheele of halve dieren of
bij geoorloofde stukken en dat hij deswege op den
6acn Maart 1899 werd veroordeeld tot f3 boete
of 2 dagon hechtenis;
dat ADRIANUS MARINUS TOUW, wonende
Zooterwoudscho Singel 50, le Leiden, op den 15den
December 1898 werd bekeurd wegens het te Leiden
niet onmiddellijk langs een der voorgeschreven
wogen naar het keuringslokaal vervoeren van in
gevoerd vleesch, en dat hij deswege op den 6den
Maart 1899 werd veroordeeld tot ƒ1 boete of 1 dag
hechtenis;
dat ANDRIES VAN SCHOONDERWOERD DEN
BEZEMER, wonende Waardgracht 55, te Leiden,
op den 31sten December 1898 werd bekeurd,
wegens het te Leiden uitoefenen van het bedrijf
van slager en vleeschverkooper in een ander lokaal
dan dat, hetwelk hiertoe, na voorafgaande kennis
geving door den belanghebbende, door of vanwege
B. en Ws. is goedgekeurd, en dat hij deswege op
den 20sten Februari 1899 werd veroordeeld tot ƒ2
boete of 2 dagen hechtenis.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
17 April 1899. VAN HEYST, Secretaris.
Een beschouwing in verband met do Drey-
fu8-zaak, over do toestanden in ons
leger, viüdt men in de .Militaire Causerie"
van Het Vaderland.
Do schrijver zegt o. a.:
,Dat wij er ook een „Strebertum" op na
houden, kan helaas niet worden ontkend.
De Duit8cher is aan zware, diepzinnige lec
tuur gewend; (ook z\jn bijv. de Duitscbe
Excercitie en Velddienst-voorschriften, by de
onze vergeleken, helder als glas en beknopt).
Zijn ernstige studiezin en belezenheid zijn
bekende karaktertrekken. Niettemin staat de
Duitscher, als h(j van Nedorlandsche militaire
vakliteratuur soms kennis neemt, verbijsterd
te kijken. In een overigens zeer waardeerende
beoordeeling van eenige Nederlandsche ge
schriften vonden we nog onlangs te dien
opzichte het woord: „ungeheuer".
Dat onze reglementen en voorschriften groo-
tendeels onpractisch zijn, te veel schoolmeeste
ren en te weinig vrijheid van verschil in
handelwijze by de lagere aanvoerders laten,
daarmee het initiatief dooden en alle vruchteD,
die het eigen gezond verstand kan afwerpen,
als by voorbaat verstikken wijst op gemis
van practischen zin by de vervaardigers er
van, dus op hetzelfde gebrek, dan aan het
„Strebertum" kleeft.
Of er behalve dit nadeel, dat het leger er
door lydt, in Nederland evenals in Duitschland
tegenwoordig ook persooniyk nadeel in den
vorm van onverdiende achteruitzetting van
ongeletterde, doch practische officieren door
het in de macht geraken van zeker „Streber-
tum" wordt geleden; dan wel, of er, evenals
in FraDkryk, hier te lande ook soms aan
neefjes en vriendjes, „qui regardent de trés
haut les naïfs, qui n'avanceront jamais",
mooie plaatsen worden gegeveD, ten koste
van anderen, die hot nu eenmaal verbruid
hebben of nooit tot de „vriendjes" hebben
behoord; dit alles zullen we buiten beschou
wing laten.
Reeds het zeer ernstige nadeel, dat het
leger in zyn onpractisohe reglementen, enz.
lüdt, is zoo gewichtig, dat het nadeel, dat
personen mochten ïyden, er by in het niet
zinkt.'1
Het Nieuwsblad voor het Kanton Oosterhout
wyat er op, dat in de'naaste toekomst een
nieuwe agitatie voor kiesrechtuitbrei
ding te wachten is.
Op de eerste plaats zegt het blad is
de „Liberale Unie", die het meerendeei der
liberalen omvat, daarvoor. Maar zy zou, natuur-
ïyk, de Regeering, waarin van haar voor
naamste geestverwanten zitting hebben, in
ongelegenheid brengen, door thans op dat
aanbeeld te gaan hameren. Daarom zwygt
ze voorloopig. Het kabinet heeft eenige tech
nische verbeteringen van Van Houten's kieswet
toegezegd, wat vermoedelijk. en passant wel
de gelegenheid zai aanbieden, om de kiesrecht-
poort wat wyder open te zetten. Daarmee
zal de Regeering eerst tegen het einde van
haar vierjarige periode afkomen, omdat het
gevaar biyft bestaan, dat die verkapte kies
rechtuitbreiding den val van het ministerie
ten gevolge heeft.
Maar vooral van socialistische en radicale
zyde zal met den meesten y ver voor kiesrecht-
uitbreiding, dat wil zeggen voor algemeen
stemrecht, gewerkt worden. H3t socialistische
schoolhoofd Gerhard zegt, dat algemeen stem
recht gewichtiger en noodzakeiyker is dan
Staatspensionneering. En Troelstra heeft op het
Congres der Sociaal-Democratische Arbeiders
party, met de Paaschdagen gehouden, ver
klaard, dat de stryd voor algemeen stemrecht
vóór alles diende te gaan, en zyn geestver
wanten opgewekt, daaraan met alle kracht
deel te nemen.
Deze woorden zullen, natuuriyk, hun uit
werking niet missen, te minder, nu de
socialisten zich na hun jongste overwinning
te Yeendam hun kracht bewust worden en
zeer wèl weten, dat elke kiesrechtuitbreiding
hun kansen op meer zetels in de vertegen
woordigende lichamen doet stygen.
"Waar echter by de jongste verkiezingen
zoo weinig belangstelling in het deelnemen
aan de stembus werd getoond, vindt het blad
geen aanleiding om aan eenigerlei drang naar
nieuwe kiesrechtuitbreiding toe te geven.
Wy voor ons zoo besluit Het Kanion
zyn tegen uitbreiding van het kiesrecht het
meest gekant, omdat het peil dor afgevaar
digden daardoor op zoo bedenkeiyke wijze
daalt, en omdat het algemeen stemrecht in
alle landen, waar het toepassing vond, de
triomf van het socialisme is gebleken te zyn.
Zie maar naar Bslgië, naar Duitschland en
Frankrykl By dozynen telt men (tear reeds
de socialistische afgevaardigden, en nog by
voortduring neemt hun aantal toe. Maar dit
niet alleen, zy belemmeren ook zooveel moge-
ïyk alle parlementaire werkzaamheid eD passen
keer op keer hun obstructie-tactiek toe.
Ook in ons Parlement hebben wy daarvan
reeds een staaltje gezien; maar wat zal het
zyn, als het aantal socialisten tot twee dozyn
zal zyn aangegroeid?
Da schrijver van den „Haagschen Kout"
in do Provinciale Groninger Courant liet zich
als volgt uit:
De kansen voor een bommenhaven
te Schoveningen zyn na het verslag
der Tweede Kamer zeer verminderd!
Wel zouden die spbynxachtige „vele leden",
die er tegen zyn, in geiyke sterkte kunnen
blyken te zyn als de „vele leden", die zich
wèl met het wetsvoorstel vereenigen, maar
de argumenten, welke de tegenstanders aan
voeren, klinken krachtiger en zyn veel meer
afdoende dan hetgeen de begunstigers eener
bommenhaven ten voordeele daarvan te berde
brengen.
Gelooft nog iemand, dat Scheveningen de
bommenhaven krygt?
Terecht voeren de critici aan, dat het onbil
lijk zou zyD, om, nu de Maassteden zonder
hulp van den Staat haar haveninrichtingen
op groote schaal hebben ingericht, die ge
meenten te gaan benadeelen door ten behoeve
van een haven te Scheveningen een som van
stavast uit 'sRyks schatkist ter beschikking
te geven.
Groot en overwegend bezwaar hadden die
„velen", zoo uit een oeconomisch als technisch
oogpunt, tegen het maken eener haven van
niet grooter diepte dan 2 M. beneden A. P.
Zou men nu, waar ieder mensch van den
vooruitgang een kielvaartuig ver boven de
verouderde bommen verkiest, toch een haven
voor deze laatste soort schuiten willen graven?
En al diende zy onkel voor bommen, zal ze
dan met zulk een geringe diepte aan het
beoogde doel kunnen beantwoorden? Zelfs
voor bommen bielden deze Westersche wyzen
de ontworpen haven niet doelmatig, ja
nauwelijks bruikbaar. Het was half werkl
De lofzangers van het ingediende ontwerp
voerden daartegen aan, dat het Ryk slechts
een vierde van de aanlegkosten der ontworpen
haven zal dragen, terwijl het de kosten voor
den Rotterdamschen waterweg met de haven
aan den Hoek-van-Holland en van het Noord-
zeekanaal met de haven van IJmuiden byna
geheel uit eigen middelen bekostigd beeft.
Deze „velen" hielden natuurlijk de bommen
volstrekt niet voor verouderd, maar wilden
ze ook uit een sociaal oogpunt behouden. Een
oppassend visscher of schipper kan nu, zoo
redeneerden dezen, door viyt en spaarzaamheid
in het bezit van een eigen schuit komen, maar
wordt de visschery alleen met kiel vaartuigen
uitgooefend, dan zal het hem byna onmogeiyk
zyn eigenaar te worden.
Er kunnen nog wonderen gebeureD, en zoo
kan ook minister Lely er misschien nog in
slagen, al die op- en aanmerkingen knap te
weerleggen en zyn zaak te winnen.
Maar oogenschyniyk zou men zeggeü, dat
Scheveningen naar een haven fluiten kan.
Suriname. In Vragen des Tyjds werd
vroeger reeds door mr. A- C. Wesenhagen er
op gewezen, dat van het onbebouwd terrein
van Suriname zeker nog wel party zou kunnen
worden getrokken.
Dit denkbeeld wordt thans door denzelfden
schrijver in genoemd tijdschrift nader ont
wikkeld en het loont zeker de moeite, daarvan
nota te nemeD, wanneer men bedenkt, dat
het ongecultiveerde deel van Suriname ruim
14 millioen hectaren groot is, dat is het
957/95, deel der kolonie.
In het bijzonder is belangwekkend, wat do
hoer Wesenhagen over het boschwezen in het
midden brengt. Men beeft wel eens gevraagd,
waarom al die Ur-wouden niet worden ver
brand, met den grond gelijk gemaakt en ont
gonnen. Schryver antwoordt daarop, dat do
Surinaamsche bosschen volstrekt geen pijn-
boomen en dennon hebben, zoodat een aan
gestoken brand spoedig zou zyn uitgewoed.
En wildo men ze raseeren, dan zou dat een
arbeid zyn, die ettelijke menschenleeftvjden
zou duren.
Bovendien worden er veel kostbare bout
soorten gevonden en zou het uitroeien van
bosschen een klimaatswijziging veroorzaken.
Het blijft dientengevolge geraden om van die
bosschen als zoodanig met overleg party te
trekken en ze slechts dan te vellen, wanneer
men den bodem in cultuurbodem horschapen
wil, m. a. w. indien men ter plaatse met kans
op slagen een plantage wenscht aan to leggen.
Een behoorlyke boschcultuur met behoorlijk
officiéél toezicht door meergeno9mden aan to
stellen inspecteur van domeinen, als een der
eerste vereisebten, zou een ryke bron van
inkomsten kunnen opleveren.
Het Surinaamsche hout met zyn uitstekende
marktwaarde zou niet slechts in Suriname
kunnen worden ter markt gebracht, maar ook
naar Amerika en elderB verscheept, waar de
beste markt te vinden is.
Schryver komt tot de conclusie, dat zich
hoe langer hoe meer op den voorgrond dringt
do omstandigheid: lo. dat van de alluviale
streek een oppervlakte van 241 duizend
hectaren uitstekenden vetten kleigrond by
gebreke van ontginning of wol van hervatte
ontginning braak ligt en onbenut blijft
2o. dat een boschstreek van 131/, millioen
32)
In de hoogste spanning hing Kareis blik
aan 's vaders gelaat, dat, spiegel vaD het ge
moed, den hevigen stryd te aanschouwen gaf,
daarbinnen gevoerd.
Maar plotseling ontspanden zich de trekken.
„Ik geloof ook, dat het onze plicht is!" zei
Zwingelmans. En een blos van blijdschap
vloog Karei naar de wangen; en een hand
druk werd gewisseld, waarin vader en zoon
eikaars harteklop meenden te vo9len.
De laatste oogenblikken hadden zy stil
gestaan.
.Willen we nu naar huis terugkeeren?"
vroeg Karei, toen de eerste ontroering
voorbij was.
.Zeker 1" zei Zwingelmans, „over tien
minuten zullen we geen hand voor oogen
meer kunnen zien. Welk een weertje is het
geworden! Heb jy er op gelet, Karei, wan
neer die hagel zoo als baksteenen uit de lucht
is gaan vallen?"
„Hy deed het al, vader, toen we van huis
gingen."
„Onmogeiyk, jongen 1"
In den gezwinden pas ging het nu op huis
aan, byna drie kwartier lang. Maar toen ze
hun wonjng begonnen te naderen, en zich
tegenover die van hun naasten buur bevon
den, bloef Karei staan.
.Hier zyn we by het huis van Roelvink,
vader. Als u daar een uurtje wildot blyven
praten, kon ik onmiddeliyk ons plan ten
uitvoer gaan leggen."
„Goed, Karei; goedl Maar kom je my dan
afhalen straks? Ik zou zoo graag weten of
je geslaagd bent, vóór ik moeder terug zie!"
„Een man oen man, een woord
een woord".
Het was dienzelfden avond en omstreeks
hetzelfde uur. In de huiskamer der rent-
meeBterswoning zaten vrouw Zwingelmans
en haar schoondochter zwygend byeen. Hanna
naaide. Op vrouw Zwingelmans' schoot zat
kleine Evert, eerste en tot nog toe eenig
kindje van Karei en Hanna.
Het knaapje zat met groote, verwonderde
oogen zyn grootmoeder aan te staren. Het
begreep haar niet den laatsten tyd. Tot vóór
weinige dagen wae vrouw Zwingelmans ge
woon geweest met den kleinzoon te stoeien,
met hem vroolyk te zyn, hem in één woord
nog wilder te maken dan hy reeds was, als
hy zoo 's avonds op haar schoot was ge
klauterd; en nu...? Nog geen lachje, nog
geen enkelo liefkoozing bad ze voor hem
veil gehad. Den arm hield ze beschermend
om het kleine lichaam goslagendit was het
eenige biyk, dat 'a jongskens tegenwoordigheid
werd opgemerkt.
Haar afgetrokkenheid verdroot den kleinen
man. Plotseling richtte hy zich op, vlocht do
armpjes om grootmoeders hals en vleide:
„Zoete opoel Zoete, zoete, zoete, opoet"
Hot kind kreeg zyn zoentje terug en werd
op zyn beurt ,myn zoete, zoete Evyl"
genoemd; maar dit was alles. Gaen halve
minuut later zag het zyn grootmoeder weer
dezelfde somber-peinzende houding aannemen,
waaruit zyn liefkoozing haar had wakker
geschud.
„Evy loopen!" verzocht nu de kleine. En
half werktuigiyk liet vrouw Zwingelmans hom
langs haar knieën afglyden.
Hanna had met innige deernis het tooneeltjo
zitten gadeslaan. „Moeder," vroeg ze, .wil ik
u iets voorlezen?"
„Dank je, kind."
Maar de toespraak had vrouw Zwingelmans
uit haar mijmering toch gewekt „Hoor dat
weer eensl" zuchtte ze. „Kun jy je begrypen,
dat vader en Karei er in blyven omdolen
daarbuiten I?"
„Ocb, moeder, misschien zijn ze bier of daar
wel binnengegaan."
„Misschien", ja; maar niet waarschynlykl"
„Als men bet binnenshuis zoo aanboort,
iykt het altyd erger, moeder, dan wanneer
men goed en wel zelf er in is."
Vrouw Zwingelmans schudde het hoofd.
„Ie wilt me troosten," zei ze, „en ik dank
je voor de intentie, Hanna, maar je hebt zelf
evenzeer behoefte aan troost als ik."
„Toch niet, moeder 1"
Vrouw Zwingelmans vervolgde, zonder op
dien uitroep te letten:
„God weet wdt het is, maar er is iets
verkeerd. Vader lydt er gruwelyk ondor. En
Karei lijdt ook, al doet hy zyn best om het
achter gemaakte vrooiykheid te verbergen."
.Maar, moeder, als er iets was, zouden wy
daar immers van wetenI?"
„Dat de zaak voor ons geheim wordt ge
houden, is juist wat me zoo angstig maakt.
Ais het dat ééne maar niet is!"
„Welk „ééne", moeder?"
„Datkan ik zelfs jou niet zeggen,
Hanna. 't Ia te vreeselyk."
„Kom, moeder, laat ik u maar wat voor-
lezenl Onderwyi komen vader en Karei thuie,
en dan zal die sombere Btemming wel op de
vlucht gaaan."
„Somber" komen om „somber" uit te
dry ven tl" mompelde vrouw Zwingelmans.
Maar Hanna deed of zy de opmerking niet
hoorde. Zy zette den kleinen Evert in zyn
stoeltje aan tafel met een prentenboek voor
hem; schoof haar eigen stoel naast dien harer
schoonmoeder en begon te lezen. Geen vroolyk
etukje. Hanna voelde te fijn, om niet te be
grypen, dat dit al te zeer mot vrouw Zwin
gelmans' stemming in botsing zou komen,
dan dat hot invloed hebben kon. Wat zy koos
was niet van treurigen aard, maar het was
hoog-ernstig.
Of vrouw Zwingelmans er naar luisterde?
In allen gevalle was ze niet met al haar
gedachten er by. Want eensklaps - temidden
van een hagelbui, welker gekletter elk ander
geluid schier onhoorbaar maakte eensklaps
riep ze: „Daar zijn ze, Hanna 1" en, meteen
opgevlogen, snelde zy de gang in en op de
voordeur toe.
Het was stikdonker. Toen vrouw Zwingel
mans de deur geopend had, kon zy niemand
onderscheiden.
.Goeden avond, moedert" groette Karei.
.Dag, jongenl Maar.... waar ia vader?!"
„Vader is by Roelvink ingestapt. Over een
uurtje ga ik hom halen."
„Ben jullie dan niet nat geworden?"
„'t Is voor vyf-zeBden hagel, wat er valt. Die
doet als een dog zonder tanden: hard blaffen,
maar byten kan hy niet"
„Je stem klinkt vroolyk, jongen!"
„Ik ben vroolyk, moedermyn stem is geen
leugen aarsflsr."
„En je staat to rillen van kool?Geef
my je overjas, en maak, dat js binnen komt I"
Met blyde haast gaf Karei gevolg aan dezen
raad: hy zou nu gelegenheid hebben een paar
woorden met zyn vronw te wisselen vóór zyn
moeder weer binnenkwam.
„Hanna", fluisterde by, schieiyk op haar
toegetreden, ,ik heb met vader gesproken,
vader vindt het goed, ik ga aanstonds
beginnen, zorg jy nu, dat je een verwonderd
gezicht zet waar dit noodig isl"
Hanna knikte. Haar gelaat straalde van
blydschap. Zy had haar schoonouders innig lief
gekregen en dus hartgrondig met ben mee-
geleden de laatste dagen; en van het „plan",
dat haar bekend was, had zy alle verwachting.
(Wordt vervolgd.)