N°. 12010 A0. 1899 fëourant wordt dagelijks, met uitzondering van <gpn- en feestdagen, uitgegeven, Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. DE RENTMEESTER. Donderdag 2ö April. LEIDSCH DAGBLAD. PBXJS DHZEB COUBAJST» Voor Lelden per 8 maanden. f 1,10. Franco per post 1.40. Afzonderlijke NommerB 0.05. PEJJS DER M)VERTENTTÊN Van 1-6 rogels f 106. tedere regei meer f 0.17- Grootsr® letters naar plaatsruimte - Voor liet IncasaeeroD balten de stad wordt A 0.05 berekend Officieel© Kennisgevingen. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente Leiden brengen, naar aanleiding van artikel 27 der Verordening van den 8sten November 1894 (Gemeenteblad No. lü), op do keuring van vee en vleescli binnen deze gemeente, ter algemoene kennis: dat GERRIT FERDINAND DOESBURGLANOY, wonende Korte Lijsbetbsteeg 4, te Leiden, op den 24sten Januari 1898 word bekeurd wegens het vervoeren van ongekeurd vleesch te Leiden, en dat bij deswege op den 6den Juni 1898 werd veroordeeld tot 3 boete of 2 dagen hechtenis; dat JACOBUS VAN SCHOONDERWOEKD DEN BEZEMER, wonende Oranjegracht 97, te Leiden, op den 28sten Januari 1898 werd bokeurd wegens het vervoeren van ongekeurd vleesch te Leiden, on dat bij deswege op den 2-lsten Maart 1898 werd veroordeeld tot f 3 boete of 2 dagen hech tenis; dat ANTHONIE DISSELVELD, wonende V.-d.- "Werf-straat 42, te Leiden, op den 5den Maart 1898 werd bekeurd wegens het invoeren van deelen van aan ziekte of door eenig toeval gestorven of in nood geslacht vee, zonder toestemming van den inspecteur der voo- en vleeschkeuring, en dat hij deswege op don 4den April 1898 werd veroordeeld tot /5 boete of 3 dagen hechtenis; dat WILLEM SIRA, wonende Langegracht 68, te Leiden, op den 14den Maart 1898 werd bekeurd wegens het voorhanden hebben van ongekeurd vleesch, en dat hij deswege op den 18den April 1898 werd veroordeeld tot 3 boete of 2 dagen hechtenis; dat ABRAM IZAK VAN GELDEREN, wonende Haarlemmerstraat 213, te Leiden, op den löden October 1898 werd bekeurd, wegens het voor handen hebben van ongekeurd vleesch, en dat hij deswege op den 5den December 1898 werd ver- oordcdd tot 2 boete of 2 dagen hechtenis; dat ANDR1ES HARTEVELD, wonende bolders- gracht 44, te Leiden, op den 14den December 1898 werd bekeurd wegens het voorhanden hebben van ongekeurd vleesch, ©n dat bij deswege op don 13den Februari 1899 werd veroordeeld tot f 2 boete of 2 dagen hechtenis; dat JACOBUS JOHANNUS WEYLL, wonende Noordeinde 23, te .Leiden, op don 28sten December 1898 werd bekeurd, ten lsto wegens het niet in zijn geheel laten vab een .geslacht dier en het bewaren van ingewanden met inhoud bij het ge slachte dier tot na de keuring, ten 2de wogeus het niet zorg dragen, dat vleésch tot aan de aflevering voorzien blijft van de daarop geplaatste merken, en dat bij deswege op den 13den Maart 1899 werd veroordeeld tot 15 boete of 5 dagen hechtenis en ƒ5 boete of 2 dagen hechtenis; dat HENDRICUS WESTEËMAN, volgens zijn opgaaf genaamd HENDRICUS JOHANNES COR- NELIS WESTERMAN, wonende to Zoeterwoude, op den SOsten Januari 1899 werd bekeurd wegens het invoeren van vleesch te Leiden, zonder voor zien te zijn van een duidelijke schriftelijke aan wijzing van den persoon, door wien het is ver zonden, en van den petèoon, voor wien het bestemd is, en dat hij deswege op den 6den Maart 1899 werd veroordeeld tot I boete of 1 dag hechtenis; dat MANUEL MARSMAN, wonende Haarlem merstraat 37, te Leiden, op den Iston December 1898 werd bekeurd wegens te Leiden als slager ■liet zorg dragen, dat de ingewanden met inhoud tot na de keuring bjj het geslachte dier worden bewaard, en dat hij deswege op den 13den Februari 1899 werd veroordeeld tot J1 boete of 1 dag hechtenis; dat JOHANNES DEN OS, wonende St.-Joris- eteeg 32, te Leiden, op den 23sten December 1898 werd bekeurd wegens het te Leiden als vleesch- verkooper voorhanden hebben van ongekeurd vleesch, en dat hij deswege op den 13den Februari 1899 werd veroordeeld tot fb boete of 3 dagen hechtenis; dat MARIA ZEGVELD, weduwe van JOHAN NES JACOBUS WIJNEN, wonende Maredijk 25, te Leiden, op den SOsten November 1898 werd bekeurd wegens het vervoeren van ongekeurd vleesch te Leiden, en dat zij deswege op den SOsten Januari 1899 werd veroordeeld tot ƒ1 boete of 1 dag hechtenis; dat ANTHON1US VAN TELLINGEN, wonende Breestraat 155, te Leiden, op den 29steu November 1898 werd bekeurd wegens bet te Leiden niet onmiddellijk langs do voorgeschreven wegen naar het keurlokaal vervoeren van ingevoerd vleesch, en dat hij deswege op den 30sten Januari 1899 werd veroordeeld tot f 1 boete of 1 dag hechtenis; dat PAULOS BALTES, wonende te Oudshoorn, op den 26sten November 1898 werd bekeurd wegens het te Leiden voor een slager versch vleesch invoeren anders dan bij geheele of halve dieren of bij geoorloofde stukken, en dat hij deswege op den 23sten Januari 1899 werd veroordeeld tot 2 boete of 2 dagen hechtenis; dat JAN VAN BENTEN, wonende te Zoeter woude, op den 22sten November 1898 werd bekeurd wegens het te Leiden vervoeren van ongekeurd vleesch, en dat hij deswege op den 23sten Januari 1899 werd veroordeeld tot j 2 boete of 2 dagon hechtenis dat ANNA MARIA SEGERS, huisvrouw van GOVERT VAN DRIEL, wonende Zonneveldsteeg 14, to Leiden, op den 29sten November 1898 werd bekeurd, wegens het te Leiden vervoeren van ongekeurd vleesch, en dat zij deswege op den 23sten Januari 1899 werd veroordeeld tot ƒ0.50 boete of 1 dag hechtenis; dat JAN VAN ROSSEN, wonende Uiterste gracht 136, te Leiden, op of omstreeks den 19den November 1898 werd bekeurd, ten 1ste wegens hot na bet slachten van een dier niet zorg dragen, dat het by de keuring vóór de slachting gemerkte lid, tot na de keuriüg aan het geslachte dier ver bonden blijft; ten 2de wegens hot uitoefenen van het bedryf van slager of vleeschverkooper in andere lokalen, dan die, welke hiertoe door of vanwege B. en Ws. zyn goedgekeurd, en dat hij deswege op den 23sten Januari 1899 werd veroordeeld tot 1 2 boete of 2 dagen hechtenis en f 3 boete of 3 dagen hechtenis; dat HERMAN DE LEEUW, wonende Groene- steog 38, op don 7den December 1898 werd bekeurd, wegens het voor een slager versch vleesch in voeren anders dan bij geheele of halve dieren of bij geoorloofde stukken en dat hij deswege op den 6acn Maart 1899 werd veroordeeld tot f3 boete of 2 dagon hechtenis; dat ADRIANUS MARINUS TOUW, wonende Zooterwoudscho Singel 50, le Leiden, op den 15den December 1898 werd bekeurd wegens het te Leiden niet onmiddellijk langs een der voorgeschreven wogen naar het keuringslokaal vervoeren van in gevoerd vleesch, en dat hij deswege op den 6den Maart 1899 werd veroordeeld tot ƒ1 boete of 1 dag hechtenis; dat ANDRIES VAN SCHOONDERWOERD DEN BEZEMER, wonende Waardgracht 55, te Leiden, op den 31sten December 1898 werd bekeurd, wegens het te Leiden uitoefenen van het bedrijf van slager en vleeschverkooper in een ander lokaal dan dat, hetwelk hiertoe, na voorafgaande kennis geving door den belanghebbende, door of vanwege B. en Ws. is goedgekeurd, en dat hij deswege op den 20sten Februari 1899 werd veroordeeld tot ƒ2 boete of 2 dagen hechtenis. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 17 April 1899. VAN HEYST, Secretaris. Een beschouwing in verband met do Drey- fu8-zaak, over do toestanden in ons leger, viüdt men in de .Militaire Causerie" van Het Vaderland. Do schrijver zegt o. a.: ,Dat wij er ook een „Strebertum" op na houden, kan helaas niet worden ontkend. De Duit8cher is aan zware, diepzinnige lec tuur gewend; (ook z\jn bijv. de Duitscbe Excercitie en Velddienst-voorschriften, by de onze vergeleken, helder als glas en beknopt). Zijn ernstige studiezin en belezenheid zijn bekende karaktertrekken. Niettemin staat de Duitscher, als h(j van Nedorlandsche militaire vakliteratuur soms kennis neemt, verbijsterd te kijken. In een overigens zeer waardeerende beoordeeling van eenige Nederlandsche ge schriften vonden we nog onlangs te dien opzichte het woord: „ungeheuer". Dat onze reglementen en voorschriften groo- tendeels onpractisch zijn, te veel schoolmeeste ren en te weinig vrijheid van verschil in handelwijze by de lagere aanvoerders laten, daarmee het initiatief dooden en alle vruchteD, die het eigen gezond verstand kan afwerpen, als by voorbaat verstikken wijst op gemis van practischen zin by de vervaardigers er van, dus op hetzelfde gebrek, dan aan het „Strebertum" kleeft. Of er behalve dit nadeel, dat het leger er door lydt, in Nederland evenals in Duitschland tegenwoordig ook persooniyk nadeel in den vorm van onverdiende achteruitzetting van ongeletterde, doch practische officieren door het in de macht geraken van zeker „Streber- tum" wordt geleden; dan wel, of er, evenals in FraDkryk, hier te lande ook soms aan neefjes en vriendjes, „qui regardent de trés haut les naïfs, qui n'avanceront jamais", mooie plaatsen worden gegeveD, ten koste van anderen, die hot nu eenmaal verbruid hebben of nooit tot de „vriendjes" hebben behoord; dit alles zullen we buiten beschou wing laten. Reeds het zeer ernstige nadeel, dat het leger in zyn onpractisohe reglementen, enz. lüdt, is zoo gewichtig, dat het nadeel, dat personen mochten ïyden, er by in het niet zinkt.'1 Het Nieuwsblad voor het Kanton Oosterhout wyat er op, dat in de'naaste toekomst een nieuwe agitatie voor kiesrechtuitbrei ding te wachten is. Op de eerste plaats zegt het blad is de „Liberale Unie", die het meerendeei der liberalen omvat, daarvoor. Maar zy zou, natuur- ïyk, de Regeering, waarin van haar voor naamste geestverwanten zitting hebben, in ongelegenheid brengen, door thans op dat aanbeeld te gaan hameren. Daarom zwygt ze voorloopig. Het kabinet heeft eenige tech nische verbeteringen van Van Houten's kieswet toegezegd, wat vermoedelijk. en passant wel de gelegenheid zai aanbieden, om de kiesrecht- poort wat wyder open te zetten. Daarmee zal de Regeering eerst tegen het einde van haar vierjarige periode afkomen, omdat het gevaar biyft bestaan, dat die verkapte kies rechtuitbreiding den val van het ministerie ten gevolge heeft. Maar vooral van socialistische en radicale zyde zal met den meesten y ver voor kiesrecht- uitbreiding, dat wil zeggen voor algemeen stemrecht, gewerkt worden. H3t socialistische schoolhoofd Gerhard zegt, dat algemeen stem recht gewichtiger en noodzakeiyker is dan Staatspensionneering. En Troelstra heeft op het Congres der Sociaal-Democratische Arbeiders party, met de Paaschdagen gehouden, ver klaard, dat de stryd voor algemeen stemrecht vóór alles diende te gaan, en zyn geestver wanten opgewekt, daaraan met alle kracht deel te nemen. Deze woorden zullen, natuuriyk, hun uit werking niet missen, te minder, nu de socialisten zich na hun jongste overwinning te Yeendam hun kracht bewust worden en zeer wèl weten, dat elke kiesrechtuitbreiding hun kansen op meer zetels in de vertegen woordigende lichamen doet stygen. "Waar echter by de jongste verkiezingen zoo weinig belangstelling in het deelnemen aan de stembus werd getoond, vindt het blad geen aanleiding om aan eenigerlei drang naar nieuwe kiesrechtuitbreiding toe te geven. Wy voor ons zoo besluit Het Kanion zyn tegen uitbreiding van het kiesrecht het meest gekant, omdat het peil dor afgevaar digden daardoor op zoo bedenkeiyke wijze daalt, en omdat het algemeen stemrecht in alle landen, waar het toepassing vond, de triomf van het socialisme is gebleken te zyn. Zie maar naar Bslgië, naar Duitschland en Frankrykl By dozynen telt men (tear reeds de socialistische afgevaardigden, en nog by voortduring neemt hun aantal toe. Maar dit niet alleen, zy belemmeren ook zooveel moge- ïyk alle parlementaire werkzaamheid eD passen keer op keer hun obstructie-tactiek toe. Ook in ons Parlement hebben wy daarvan reeds een staaltje gezien; maar wat zal het zyn, als het aantal socialisten tot twee dozyn zal zyn aangegroeid? Da schrijver van den „Haagschen Kout" in do Provinciale Groninger Courant liet zich als volgt uit: De kansen voor een bommenhaven te Schoveningen zyn na het verslag der Tweede Kamer zeer verminderd! Wel zouden die spbynxachtige „vele leden", die er tegen zyn, in geiyke sterkte kunnen blyken te zyn als de „vele leden", die zich wèl met het wetsvoorstel vereenigen, maar de argumenten, welke de tegenstanders aan voeren, klinken krachtiger en zyn veel meer afdoende dan hetgeen de begunstigers eener bommenhaven ten voordeele daarvan te berde brengen. Gelooft nog iemand, dat Scheveningen de bommenhaven krygt? Terecht voeren de critici aan, dat het onbil lijk zou zyD, om, nu de Maassteden zonder hulp van den Staat haar haveninrichtingen op groote schaal hebben ingericht, die ge meenten te gaan benadeelen door ten behoeve van een haven te Scheveningen een som van stavast uit 'sRyks schatkist ter beschikking te geven. Groot en overwegend bezwaar hadden die „velen", zoo uit een oeconomisch als technisch oogpunt, tegen het maken eener haven van niet grooter diepte dan 2 M. beneden A. P. Zou men nu, waar ieder mensch van den vooruitgang een kielvaartuig ver boven de verouderde bommen verkiest, toch een haven voor deze laatste soort schuiten willen graven? En al diende zy onkel voor bommen, zal ze dan met zulk een geringe diepte aan het beoogde doel kunnen beantwoorden? Zelfs voor bommen bielden deze Westersche wyzen de ontworpen haven niet doelmatig, ja nauwelijks bruikbaar. Het was half werkl De lofzangers van het ingediende ontwerp voerden daartegen aan, dat het Ryk slechts een vierde van de aanlegkosten der ontworpen haven zal dragen, terwijl het de kosten voor den Rotterdamschen waterweg met de haven aan den Hoek-van-Holland en van het Noord- zeekanaal met de haven van IJmuiden byna geheel uit eigen middelen bekostigd beeft. Deze „velen" hielden natuurlijk de bommen volstrekt niet voor verouderd, maar wilden ze ook uit een sociaal oogpunt behouden. Een oppassend visscher of schipper kan nu, zoo redeneerden dezen, door viyt en spaarzaamheid in het bezit van een eigen schuit komen, maar wordt de visschery alleen met kiel vaartuigen uitgooefend, dan zal het hem byna onmogeiyk zyn eigenaar te worden. Er kunnen nog wonderen gebeureD, en zoo kan ook minister Lely er misschien nog in slagen, al die op- en aanmerkingen knap te weerleggen en zyn zaak te winnen. Maar oogenschyniyk zou men zeggeü, dat Scheveningen naar een haven fluiten kan. Suriname. In Vragen des Tyjds werd vroeger reeds door mr. A- C. Wesenhagen er op gewezen, dat van het onbebouwd terrein van Suriname zeker nog wel party zou kunnen worden getrokken. Dit denkbeeld wordt thans door denzelfden schrijver in genoemd tijdschrift nader ont wikkeld en het loont zeker de moeite, daarvan nota te nemeD, wanneer men bedenkt, dat het ongecultiveerde deel van Suriname ruim 14 millioen hectaren groot is, dat is het 957/95, deel der kolonie. In het bijzonder is belangwekkend, wat do hoer Wesenhagen over het boschwezen in het midden brengt. Men beeft wel eens gevraagd, waarom al die Ur-wouden niet worden ver brand, met den grond gelijk gemaakt en ont gonnen. Schryver antwoordt daarop, dat do Surinaamsche bosschen volstrekt geen pijn- boomen en dennon hebben, zoodat een aan gestoken brand spoedig zou zyn uitgewoed. En wildo men ze raseeren, dan zou dat een arbeid zyn, die ettelijke menschenleeftvjden zou duren. Bovendien worden er veel kostbare bout soorten gevonden en zou het uitroeien van bosschen een klimaatswijziging veroorzaken. Het blijft dientengevolge geraden om van die bosschen als zoodanig met overleg party te trekken en ze slechts dan te vellen, wanneer men den bodem in cultuurbodem horschapen wil, m. a. w. indien men ter plaatse met kans op slagen een plantage wenscht aan to leggen. Een behoorlyke boschcultuur met behoorlijk officiéél toezicht door meergeno9mden aan to stellen inspecteur van domeinen, als een der eerste vereisebten, zou een ryke bron van inkomsten kunnen opleveren. Het Surinaamsche hout met zyn uitstekende marktwaarde zou niet slechts in Suriname kunnen worden ter markt gebracht, maar ook naar Amerika en elderB verscheept, waar de beste markt te vinden is. Schryver komt tot de conclusie, dat zich hoe langer hoe meer op den voorgrond dringt do omstandigheid: lo. dat van de alluviale streek een oppervlakte van 241 duizend hectaren uitstekenden vetten kleigrond by gebreke van ontginning of wol van hervatte ontginning braak ligt en onbenut blijft 2o. dat een boschstreek van 131/, millioen 32) In de hoogste spanning hing Kareis blik aan 's vaders gelaat, dat, spiegel vaD het ge moed, den hevigen stryd te aanschouwen gaf, daarbinnen gevoerd. Maar plotseling ontspanden zich de trekken. „Ik geloof ook, dat het onze plicht is!" zei Zwingelmans. En een blos van blijdschap vloog Karei naar de wangen; en een hand druk werd gewisseld, waarin vader en zoon eikaars harteklop meenden te vo9len. De laatste oogenblikken hadden zy stil gestaan. .Willen we nu naar huis terugkeeren?" vroeg Karei, toen de eerste ontroering voorbij was. .Zeker 1" zei Zwingelmans, „over tien minuten zullen we geen hand voor oogen meer kunnen zien. Welk een weertje is het geworden! Heb jy er op gelet, Karei, wan neer die hagel zoo als baksteenen uit de lucht is gaan vallen?" „Hy deed het al, vader, toen we van huis gingen." „Onmogeiyk, jongen 1" In den gezwinden pas ging het nu op huis aan, byna drie kwartier lang. Maar toen ze hun wonjng begonnen te naderen, en zich tegenover die van hun naasten buur bevon den, bloef Karei staan. .Hier zyn we by het huis van Roelvink, vader. Als u daar een uurtje wildot blyven praten, kon ik onmiddeliyk ons plan ten uitvoer gaan leggen." „Goed, Karei; goedl Maar kom je my dan afhalen straks? Ik zou zoo graag weten of je geslaagd bent, vóór ik moeder terug zie!" „Een man oen man, een woord een woord". Het was dienzelfden avond en omstreeks hetzelfde uur. In de huiskamer der rent- meeBterswoning zaten vrouw Zwingelmans en haar schoondochter zwygend byeen. Hanna naaide. Op vrouw Zwingelmans' schoot zat kleine Evert, eerste en tot nog toe eenig kindje van Karei en Hanna. Het knaapje zat met groote, verwonderde oogen zyn grootmoeder aan te staren. Het begreep haar niet den laatsten tyd. Tot vóór weinige dagen wae vrouw Zwingelmans ge woon geweest met den kleinzoon te stoeien, met hem vroolyk te zyn, hem in één woord nog wilder te maken dan hy reeds was, als hy zoo 's avonds op haar schoot was ge klauterd; en nu...? Nog geen lachje, nog geen enkelo liefkoozing bad ze voor hem veil gehad. Den arm hield ze beschermend om het kleine lichaam goslagendit was het eenige biyk, dat 'a jongskens tegenwoordigheid werd opgemerkt. Haar afgetrokkenheid verdroot den kleinen man. Plotseling richtte hy zich op, vlocht do armpjes om grootmoeders hals en vleide: „Zoete opoel Zoete, zoete, zoete, opoet" Hot kind kreeg zyn zoentje terug en werd op zyn beurt ,myn zoete, zoete Evyl" genoemd; maar dit was alles. Gaen halve minuut later zag het zyn grootmoeder weer dezelfde somber-peinzende houding aannemen, waaruit zyn liefkoozing haar had wakker geschud. „Evy loopen!" verzocht nu de kleine. En half werktuigiyk liet vrouw Zwingelmans hom langs haar knieën afglyden. Hanna had met innige deernis het tooneeltjo zitten gadeslaan. „Moeder," vroeg ze, .wil ik u iets voorlezen?" „Dank je, kind." Maar de toespraak had vrouw Zwingelmans uit haar mijmering toch gewekt „Hoor dat weer eensl" zuchtte ze. „Kun jy je begrypen, dat vader en Karei er in blyven omdolen daarbuiten I?" „Ocb, moeder, misschien zijn ze bier of daar wel binnengegaan." „Misschien", ja; maar niet waarschynlykl" „Als men bet binnenshuis zoo aanboort, iykt het altyd erger, moeder, dan wanneer men goed en wel zelf er in is." Vrouw Zwingelmans schudde het hoofd. „Ie wilt me troosten," zei ze, „en ik dank je voor de intentie, Hanna, maar je hebt zelf evenzeer behoefte aan troost als ik." „Toch niet, moeder 1" Vrouw Zwingelmans vervolgde, zonder op dien uitroep te letten: „God weet wdt het is, maar er is iets verkeerd. Vader lydt er gruwelyk ondor. En Karei lijdt ook, al doet hy zyn best om het achter gemaakte vrooiykheid te verbergen." .Maar, moeder, als er iets was, zouden wy daar immers van wetenI?" „Dat de zaak voor ons geheim wordt ge houden, is juist wat me zoo angstig maakt. Ais het dat ééne maar niet is!" „Welk „ééne", moeder?" „Datkan ik zelfs jou niet zeggen, Hanna. 't Ia te vreeselyk." „Kom, moeder, laat ik u maar wat voor- lezenl Onderwyi komen vader en Karei thuie, en dan zal die sombere Btemming wel op de vlucht gaaan." „Somber" komen om „somber" uit te dry ven tl" mompelde vrouw Zwingelmans. Maar Hanna deed of zy de opmerking niet hoorde. Zy zette den kleinen Evert in zyn stoeltje aan tafel met een prentenboek voor hem; schoof haar eigen stoel naast dien harer schoonmoeder en begon te lezen. Geen vroolyk etukje. Hanna voelde te fijn, om niet te be grypen, dat dit al te zeer mot vrouw Zwin gelmans' stemming in botsing zou komen, dan dat hot invloed hebben kon. Wat zy koos was niet van treurigen aard, maar het was hoog-ernstig. Of vrouw Zwingelmans er naar luisterde? In allen gevalle was ze niet met al haar gedachten er by. Want eensklaps - temidden van een hagelbui, welker gekletter elk ander geluid schier onhoorbaar maakte eensklaps riep ze: „Daar zijn ze, Hanna 1" en, meteen opgevlogen, snelde zy de gang in en op de voordeur toe. Het was stikdonker. Toen vrouw Zwingel mans de deur geopend had, kon zy niemand onderscheiden. .Goeden avond, moedert" groette Karei. .Dag, jongenl Maar.... waar ia vader?!" „Vader is by Roelvink ingestapt. Over een uurtje ga ik hom halen." „Ben jullie dan niet nat geworden?" „'t Is voor vyf-zeBden hagel, wat er valt. Die doet als een dog zonder tanden: hard blaffen, maar byten kan hy niet" „Je stem klinkt vroolyk, jongen!" „Ik ben vroolyk, moedermyn stem is geen leugen aarsflsr." „En je staat to rillen van kool?Geef my je overjas, en maak, dat js binnen komt I" Met blyde haast gaf Karei gevolg aan dezen raad: hy zou nu gelegenheid hebben een paar woorden met zyn vronw te wisselen vóór zyn moeder weer binnenkwam. „Hanna", fluisterde by, schieiyk op haar toegetreden, ,ik heb met vader gesproken, vader vindt het goed, ik ga aanstonds beginnen, zorg jy nu, dat je een verwonderd gezicht zet waar dit noodig isl" Hanna knikte. Haar gelaat straalde van blydschap. Zy had haar schoonouders innig lief gekregen en dus hartgrondig met ben mee- geleden de laatste dagen; en van het „plan", dat haar bekend was, had zy alle verwachting. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5