N°. 12007
Maandag 17 April,
A0. 1899
feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (gon- en feestdagen, uitgegeven.
Tiveedc Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
DE RENTMEESTER.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PHIJS niü'/.KR COUBjéLNT:
Toor Leiden per 8 cnaandeo.
iFrancc per post t
Afzonderiyke Nommers r
1.10.
1.40.
0.05,
PELTS DEE ADVERTENTIÈH J
Van 1 6 regeLs f 105. Iedere regoj meer f O.l 7 j. - GrootsrO
lettere naar plaatsruimte - Voor het iucasseere® boftten de stad
wordt f 0.05 berekend
In De Mentor werden door een der mede
werkers de volgende beschouwingen over de
Voorschotbanken gegeven
„Is de Voorschotbank een instelling, die
schade berokkent aan het ethisch beginsel
van levensverzekering?
Ja; want het moeizaam sparen voorden
ouden dag en voor de nalatenschap de zorg
voor vrouw en kind worden ter ztfde gescho
ven en by een vroegen dood zal geen kapi
taal voor hen achterbleven in den nood. Ge
waagde ondernemingen, steunende op over
schatte eigen kracht, zullen verryzeD, en de
gesloten verzekering -zal slechts dienen om
de Voorschotbank te dekken, terwijl de nalaten
schap zal bestaan uit -èen of andere twijfel
achtige affaire, die -geen tijd had voor ont
wikkeling, noch om zelve een nalatenschap
van waarde te worden.
Ja; want alle inkomsten en renten der
begonnen zaken zullen jarenlang moeten die
nen om de hoogo opbrengst te formeereD,
noodig voor interest, administratie en jaar-
premie, die samen eiken verdienden stuiver
zullen absorbeeren. Levensgenot, welvaart en
kapitaalvorming zullen tot de pia vota gaan
bekooreD, voor hen, die zich overschat, die
zich vertild hebben.
Ja; - want tal van te bereidwillige borgen
zullen moeten boeten voor hun goedheid, waar
de geldnemers buiten staat zullen zijn de
hooge bedragen aan renten en premien te
blijven volhouden; en die teleurgestelde borgen
worden vijanden van een Levensverzekering-
Maatschappij, die indirect daartoe aanmoedi
gende, en van de instelling in het algemeen.
Ja; want de hulpeloos achtergelaten
weduwen en weezen zullen daar zijn als zoo
veel slachtoffers van den overprikkelden onder
nemingszin en de verzekering- zal,-," hoewel
onverdiend, de schuld van dat alles-dragen.
Ja; want naast gezonde ondernemingen
zullen tal van misgeboorten verrijzen, omdat
het gemakkelijker was geld op te nemen en
omdat de wijze van oplossing te licht gesteld
werd.
Ja; - want waar het beginsel van belee
ning op de polis eerst in de allerlaatste plaats
moest worden beschouwd als een voordeel
en zeker nooit als een aanbeveling, is het de
lokvink geworden en is hot de éénige oor
zaak van het sluiten van een overgroot aantal
posten geworden.
Ja; want waar reeds nu zeven Voor
schotbanken de verkapte en twee de openlijke
creatie zijn van even zooveel Levensverzeke
ring-Maatschappijen, werd een terrein betreden,
waar, ondanks de goede geldbelegging en de
zekerheid zonder risico, de ongezonde be
ginselen de kiem van een naderende ziekte
mot zich brengen.
En d££rom is het zonde, is het jammer,
is het doodongelukkig, dat die twee begin
selen zijn gekoppeld: daarom is het een
groot een zéér groot gevaar voor ons
schoone beginsel; daarom, zal het gelukkig
zijn als de Apostelen van ons vak de Banken
niet bevorderen en die ignoreeren. Laat ons
reëele posten van levensverzekering afsluiten
en laat ons onvermengd en onbedorven de
vreugde genieten, om by elk sterfgeval onder
onze verzekerden, de vruchten hunner polis
te brengen aan wie die toekwamen najaren-
lange zorg en opoffering; aan weduwen en
weezen van de verzekerden."
In een volgend nummer van De Mentor
worden deze beschouwingen scherp gecri-
tiseerd
„De schryver ziet het van zyn ver van
het leven verwyderd standpunt met weemoed
aan, dat het ethisch beginsel der levensver
zekering door Voorschotbanken benadeeld
wordt. En hy roept den „Apostelen" van
het vak der levensverzekering toe, de Voor
schotbanken niet te bevorderen en die te
ignoreeren.
Wat ter wereld heeft die aanmoediging
voor practiach nutl
Z9ker zou het mooier zyn, indien die in
stellingen niet behoefden aanwezig te zyn
en wanneer ieder steeds de benoodigde gelden
voorhanden kon hebben.
Schoon en idealer zou het zyn, wanneer
het nemen van een polis van levensverzeke
ring altyd een zuivere daad van onbaat
zuchtige zelfopoffering was, wanneer alleen
de zorg voor zyn gezin de dryfveer uitmaakte
vau het verzekeren van zyn leven, een be
ginsel, dat dan het stelsel van gemengde
verzekering ook als zijner onwaardig zou
moeten brandmerken.
Schooner l Idealerl Och ja, maar wy leven
nu eenmaal in een realistische wereld. En
daarmede dient rekening te worden gehouden.
Het komt me altyd verstandig voor, men-
schen en dingen te nemen zooals ze zyn en
niet zooals men ze gaarne wenschte; zie dan
met de bestaande middelen de bestaande
omstandigheden te verbeteren.
Ik ben er van overtuigd, dat men, aldus
handelend, zich vrywat nuttiger maakt en
heelwat meer menschenvriend in daad is,
dan met een hooggestemd en fijn besnaard
idealisme dingen te prediken, die toch niet
voor verwezeniykiug vatbaar zyn.
Want een idealist is eigeniyk een wreed
mensch. Hy verwacht van zyn medemen-
schen iets, waaraan ze niet kunnen beant
woorden.
In theorie is zoo'n idealist een weldoener
der menschheid. Opheffen tot een hooger
standpunt is zyn streven, waar hy tracht ze
te bergen in sferen, waarin iemand, die zich
aan de dikwyis gure werkelykheid niet kan
ontrukken, het onmogelyk kan uithouden.
Neem eens aaD, dat iemand, een bepaald
bedryfskapitaal voor de uitbreiding zyner
zaken hoog noodig hebbende, geen geld ter
leen kan krygen, omdat hy geen onderpand
kan verstrekken.
Nu gaat hy naar een Voorschotbank, die
genegen ia hem de noodige gelden te ver
schaffen, maar hy moet een polis van levens
verzekering nemen en twee borgen brengen,
die voor premie en rentebetaliug instaan. Aan
dien laatsten eisch is hy, dank zy de goede
reputatie, die hy geniet, in staat te voldoen.
Doch een polis nemen is een onoverkomeiyk
bezwaar voor hem, wanthy is de mee
ning toegedaan, dat zulks in stryd zou zyn
met het „ethisch beginsel van de levens
verzekering" A
Hy neemt dus geen geld op, breidt zyn
zaken niet uit, doet afstand van de voor-
doelen, die vermeerdering van bedryfskapitaal
hem biedt, kortom, doet iets wat ieder gezond
denkvermogen bezittend mensch in zyn plaats
stellig niet zou doen.
Hoe ik zoo'n man wensch te noemen?
Laat ik zeggenziekelyk, om niet een scherpe
uitdrukking te bezigen.
En zulke ziekeiyker wezens en toestanden
wil Oli Pinxit aankweeken, hy zet er de
„Apostelen" voor aan 1 Dat zyn nu de resul
taten van een schermen met ethische be
ginselen l
Nogmaals: laat ons toch beginnen met de
dingen te bekyken, ontdaan van de lintjes en
strikjes, waarmede de verbeelding ze opsierde,
ontdaan van het valsch-poëtisch vernisje. Dat
is ten minste een vaste basis, waarop een
reéel gebouw te zetten is; op eiken anderen
grond bouwt men slechts chateaux en Espagne.
Het verzekeren op het leven is een finan-
ciëele operatie met het doel om vrywaring
van schade te erlangen aan de eene zyde en
voordeel te behalen aan de andere, hoe ook
het sentiment er een ander karakter aan mag
willen geven.
En nu moge misschien het onberedeneerd
gevoel van sommigen gekwetst wordeD,
wanneer zoo'n polis van levensverzekering
dient tot grondslag eener overeenkomst, di9
geen andere pretensie1 aanneemt dan te zyn
esn daad van koophandel, wanneer iemand
zijn gezond, practisch verstand laat gaan en
open oog be9ft voor de behoeften en nooden,
.die het dageiyksche, maatschappeiyke leven
met zich brengt, dan zal hy de solide instel
lingen, die tot het opn9men van kapitaal de
gelegenheid op aannemelyke voorwaarden
openen, moeten toejuichen.
Ik voor my noem het een ziekelyk ver-
schynsel, doelende op Voorschotbanken do
woorden: „zonde", „jammer" en „doodonge
lukkig" te bezigen, zooals Oli deed in zyn
hier besproken artikel. En ik bon er niet van
af te brengen, dat een bespreking over levens
verzekering, die toch tot de exacte wetenschap
behoort, zakeiyk moet blyken.
Ethiek? Goed mits ze het practische
leven maar niet den pas wil afsnydeD, en
dat schynt O. P.'s ethiek te willen doen."
Naar aanleiding van het overgaan van
moderne predikanten Melchers,
Bax, Klein, Van den Bergh van Eysinga,
Hugenholtz tot de socialistische
party, merkt De Zeeuw op, dat die over
gang een consequent gevolg is van „de
theologische opvatting der modernen."
„Die opvatting", zegt De Zeeuw, „staat met
de politieke en economische beschouwingen
der sociaal-democraten in onlosmakeiyk ver
band.
De theologie is de koningin der weten
schappen en beheerscht als zoodanig ook het
terrein van het staatsrechteiyk en maatschap-
pelyk denken.
Men zal het daarom dan ook al meer
zien gebeuren, dat de moderne dominees
sociaal-democraten worden; geiyk de orthodoxe
predikanten van de ethisch c r i t i s c h e
school in den „Christeiyk-historischen" kiezers-
bond worden ingeiyfd.
Beiden staan op den bodem der revolutie.
In den wortel zjjn de nïeuw-orthodoxio en
het oud-modernisme één; het ontleedmes der
critiek is het teeken, waarin deze bondgenooten
wenschen te overwinnen.
„Doch beider standpunt ligt op een hellend
vlak; 't zal in de staatkunde al meer aan
den dag komen."
Dit alles is zeer juist gezegd, oordeelt De
Hollander.
Da Costa heeft eens gezegd, dat iedere af-
wyking van de "Waarheid treurige gevolgen
heeft.
Hoeveel te meer dan, wanneer de H. Schrift
wordt uiteengerafeld en later heel de Waar
heid op zy wordt geschoven!
H a d j i8 zyn de vrome Mohammedanen,
die een pelgrimsreis naar Mekka hebben ge
maakt en sedert steunpilaren worden van den
Islam. Voor een mogendheid, voor een Staat,
die Mohammedaansche onderdanen heeft, als
Engeland of Nederland, zyn de hadji's, fana-
tieken als zy gaan en nog erger fanatieken
als zy terugkeeren, yverende voor den Islam,
een eenigszins bedenkeiyk element van de
inlandsche bevolking. Bovendien wordt in do
wereld van den Islam altyd de beweging
onderhouden tegenover de Christelijke mogend
heden en zoo 6chryven byv. Turksche bladen
soms zeer heftige artikelen tegen Nederland,
dat, naar het heet, 2ijn Mohammedaansche
onderdanen slecht behandelt.
De Tijd zou het in het belang van ons
bezit in Indië wenscheiyk vinden, dat het
aantal der Hadji's zoo gering mogeiyk bleef.
En by de Nederlandsche Regeering is er dan
ook, zegt zy, meermalen sprake van geweest,
langs indirecten weg de bedevaarten tegen te
gaan en door het stellen van verschillende
voorwaarden, waarvan vergunning tot de reis
naar Mekka afhankelyk werd gesteld, het
aantal pelgrims te beperken. Doch tegenwoor
dig kan men zeggen, meent De Tijddat de
bedevaarten op meer dan één wy'ze in de hand
worden gewerkt. De Regeering doet dit o. a.
onwillekeurig door de pelgrims onder haar
bescherming te nemen en streng sanitair
toezicht te houden op de schepen, die hen
overvoeren, zoodat veel bezwaren, vroeger aan
de bedevaart verbonden, zyn opgeheven. En
als de pelgrim in onze Oost is teruggekeerd,
dan begeeft by zich naar den regent van zyn
gewest, die hem een certificaat verleent van
de volbrachte reis. Krachtens dit bewys heeft
hfj dan levenslang het recht op den litel van
Hadji en op het dragen van de Arabische
kleeding, welke privilegiën hem in de schatting
der gewone bevolking verheffen tot „een
wezen van hoogero orde." Hy wordt inge
schreven in een register, dat wordt aangehou
den ten kantore van het gewestelyk bestuur,
en waarvan jaariyks afschrift wordt gezonden
aan den Gouverneur-Generaal. Geen wonder,
zegt De Tijddat onder deze omstandigheden
het getal Hadji's toeneemt. Beliep het in 1893
ruim 85,000, thans wordt het over onze Oost
geschat op 100,000.
De Reside7itiebode juicht toe het ingediendo
wetsontwerp, strekkende tot verbetering
der oude Boterwet. Alleen vindt het
blad, dat de Regeering wat te voortvarend is
geweest. Want een Boterwet is niet en moet
niet zyn een wet tot bescherming van den
landbouw. Indien zy den eeriyken boterbandel
ten goede komt, dan is dit niet, zooals de
Regeering het in de Memorie van Antwoord
voorstelt, het doel van de wet, maar een
indirect gevolg. De Staat mag alleen er tegen
waken, dat niet een minwaardig artikel den
argelooze voor iets meerwaardige wordt ver
kocht. Dit heeft de Regeering vergeteD, toen
zy in het wetsontwerp de bepaling opnam,
dat alle mengsels, die de plaats van boter
vervullen, onder den naam van margarine in
den handel zullen moeten worden gebracht.
Deze bepaling kan aanleiding geven tot een
nieuw kwaad, geiyk aan dat, waartegen de
wet in het leven is geroepen. De fabrikant,
die een nieuw artikel, dat beneden hetgeen
wy onder margarino verstaan even ver staat
als boter daarboven, als margarine aan de
markt brengt, do:t precies hetzelfde als de
man, die margarino voor boter verkoopt, en
in plaats van daardoor een strafbaar feit te
verrichten, zal hy volgens de wet niet anders
mogen handelen. In practyk zal deze inconse
quentie misschien zooveel kwaad niet doen,
doch omdat zy indruischt tegon het karakter,
dat een Boterwet moet hebben, is zy daarom
niet minder af te keuren.
Do overdreven y ver van de afdeeling „Land
bouw" heeft haar echter nog in ander opzicht
het doel en het karakter van het wetsontwerp
uit Let oog doen verliezen en nu niet moer
zonder zeer ernstige practische gevaren. In
het wetsontwerp worden strafbaar gesteld
feiten, die in zichzelven niet strafbaar zyn.
Er worden overtredingen geschapon.
Wat voor kwaads byv. steekt or in, dat
een boterhandelaar uit een der omliggende
gemeenten in zyn boter wagentje, waarmede
hy Daar do stad komt rydeD, naast elkander
heeft staan boter en margarine, in verschil
lende potjes, die behooriyk onderscheiden zyn?
Art. 3 verbiedt dit. De man moet twee
wagens laten inspannen, hoewel hy zyn waren
gemakkeiyk in één kan bergen, en mag in
den eenen alleen margarine en in den anderen
alleen boter vervoeren. Hy moet twee paarden
hebben, hy moet altyd met zyn beiden zyn
on indien bij byv. in Den Haag een klant op
„Duinoord" heeft, die margarine in de keuken
en boter op do ontbyttafel gebruikt, dan moe
ten beide rytuigen daarheen
Do man, die niemand bedrogen heeft, on
die ook niemand bedriegen wilde, maar die
alleen geen geld had, om zich eon tweodo
26)
„Je kunt mogeiyk alle bezwaren zoo ineens
niet overzien. Wil je eenigo dagen bedenktyd,
Hanua?"
„Geen minuutI Geen seconde 1 Praat niet
langer in dien zin, Karei, of ik zal denken,
dat jy zelf liever je woord terug wilt nemen 1"
Nu sloot Karei de Dog altyd schreiende
aan zyn borst. „Dat weet je beter, Hanna!"
beefde het van zyn lippen. „Ik achtte plicht,
het voorstel te doen en er op aan te dringen;
maar wat het me gekost heeft, weten alleen
God en ikzelf. En ik heb de zaken donkerder
gekleurd dan ik vertrouw, dat ze ooit zullen
worden. Brummelkamp durft veel; dat is
gebleken; maar by zal toch alles niet durven.
En dan is ook jonker Onno er nogIHy heeft
vader wel met leege handen weggezonden
de laatste maal; maar we kennen beiden den
jonker; morgen komt hy ons misschien drie
maal de som ongevraagd thuisbrengen."
By die laatste woorden had Karei zyn hoed
gegrepen.
„Je denkt er toch niet over," vroeg Hanna,
„om al naar huis terug te keeren?!"
„Ik moet well" zei Karei, „'k Weet zeker,
dat vader brandt van verlangen, om te weten
of ik myn geluk mee terugbreng, dan of ik
het hier heb moeten achterlaten."
Hanna trok een gezicht, waar niet onduideiyk
op te lezen stond, dat, haars bedunkens,
„vader" wel verdiend had een poosje in het
onzekere to worden gelaten. Maar toen haar
oog don ernstïgen, droeven blik ontmoette,
die ginds op haar rustte, veranderde dit on-
middeliyk en kleurde het meisje diep.
Karei trok haar aan zich. „Je zult zoo véél
van vader houden 1" fluisterde hy, „als je
eerst maar alle dagen met hem in aanraking
komt."
Met even snellen tred, als waarmee hy
gekomen was, toen het gold om zelf uit de
pyn der onzekerheid verlost te worden, spoedde
Karei zich naar huis terug. Telkens deed hy
twee of drie groote stappen en dan een soort
sprong. Als hy zich niet gegeneerd had voor
„de menschen", zou hy het voluit op een
draven hebben gezet.
Wat was, terwyi by by Hanna toefde, het
weer veranderd! Of verbeeldde hy zich dat
maar? Had straks het zonnetje ook reeds
zoo helder geschenen en was de hemel toen
even blauw geweest als nu? Best mogelykt
Want hem docht ook, dat het gras groener
was geworden en het water meer doorschynend
klaar; en zelfs, dat de leeuwerik, hoog boven
hem in de lucht, lieflyker tonen sloeg dan
een half uur geleden. Eu dit kon niet zynl
Daar kwam onze wandelaar by een sloot
met vonder er over. Nog altyd was de tred:
stap, stap, stap hoepl; of ook wel eens:
stap, hoepl hoepl hoepl Maar toen de
sloot tot op een pas of tien genaderd was, werd
het opeens: hoepl hoepl hoep! hoe-e-epl en,
in plaats van het vonder te gebruiken, was
Karei, vlak er naast, over het tamelyk breede
water heongesprongen. Toen het goed en wel
gebeurd was, lachte hy zelf er om. „'tis,"
dacht hy, „of ik de schooltasch nog op den
rug heb hangen 1 Al3 ik midden in de sloot
terecht was gekomen, zou myn uitgelatenheid
haar verdiende loon hebben gehad l" En de
boet-predikatie, aan eigen adres gericht, bleef
niet zonder uitwerking. Zeker wel drie minuten
lang ging het geregeldstap, stap, stap, stap,
stap, stap, zonder dat een enkele „hoepl"
er tusschen kwam schieten.
Toen Karei, eenige minuten later, zyn woning
genaderd was, zag hy Geertje by het tuinhek
staan.
„Hoe sta jy daar zoo?l" riep hy. „Toch
geen onraad, Geertje?"
„Noeonroad....?" zei Geertje, „'t Is
zoo arg neêt, moar alles is toch neêt krek as
't wêzen mos."
„Een brief van moeder? Is moeder niet wel? 1"
„Nee, nee, met oew moóder is 't heel goed,
zooveer a'k wete. Moar oew vader
„„Vader".
„Wes toch bedaard: 'k heb jummers ezegd
asdat 't zoo arg neêt-en-is? Ik gonk oe hier
stoan oppassen, alleen moar umda'k bange
was, a'j 't zoo in ene zeggen, da'j d'r dan
'en betjen van schrikken zollen."
„Is vader gevallen ?1"
„Nee, nee toch; neel"
„Zeg in vredesnaam wat het is 1"
„Oew vader kloagt asdat-e 'n betjen pien
in 't heufd
Karei was Geertje al voorby en den tuin
doorgevlogen. Hy vond zyn vader te bed. De
hoofdpyn van den vorigen dag was terug
gekeerd, in gezelschap ditmaal van een vry
hevige koorts.
„Vader 1" vroeg Karei, bibberend van ont
steltenis, „zou dat zyn doordat u van naoht,
met die kalvergeschiedenis, kou hebt gevat?"
„Welneen, jongen 1" zei Zwingelmans.
„Gisteren heb ik ook af-en-toe den heelen
dag al hoofdpyn gehad: ik dacht wel, dat het
„dit" zou wordeo." Zwingelmans had bedaard
gesproken. Maar plotseling, met alle ken
merken der uiterste spanning, vervolgde hy:
„Hanna, Karei....?"
„Geen oogenblik van weifel gekend, vader l"
„Daar ben ik bly oml" zei de kranke, en
liet het kloppend hoofd in de kussens terug
vallen.
Karei wilde zyn moeder ónmiddeliyk een
telegram zenden, maar Zwingelmans was daar
tegen. Hy wilde wachten tot do dokter, die
reeds ontboden was, zyn meening zou hebben
uitgebracht.
Die meening was niet gunstig: waarschyn-
ïyk zou het typhus worden.
En het werd typhus. En negen lange, bange
dagen zaten moeder en zoon aan het smartbed
van den kranke, elk volgend uur met minder
hoop op herstel dan het vorige.
Op den morgen van den tienden dag werd
's dokters komst met ongemeene spanning te
gemoet gezien. Hy had by zyn laatste bezoek
van een op-handen-zynde crisis gesproken.
Reeds om halfacht hield zyn koetsje voor
de rentmeosterswoDing stil. „Daar is by,"
fluisterde vrouw Zwingelmans, en had een
gevoel of haar hart ophield met kloppen.
Toen de geneesheer den kranke onderzocht
had, wenkte hy Karei om hem te volgen
naar een ander vertrek.
Vrouw Zwingelmans volgde ook.
„Wel, dokter....?" vroegen twee paar
oogen met angstigen drang.
„Beter l" zei de dokter. En vrouw Zwingel
mans, die by al wat vooraf ging de bedaard
heid en kalmte ia persoon was geweest, borst
los in schreien en snikken.
„Maar moeder....II" begon Karei.
„Laat haarl" zei de dokter, „ze heeft hot
meer dan noodig." Meteen reikte hy een glas
water, waar iets kalmeerends in was gemengd,
en ging toen voort:
„Ik voorzag iets van dezen aard: daarom
gaf ik de biyde boodschap eerst hier. Want
denkt er omt alle agitatie moet den
kranke bespaard worden, en dat nog dagen
lang."
(Wordt vervolgd.)