N°. 12004 Donderdag 13 April, A0. 1899 <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. DE RENTMEESTER. IDSCÏÏ PRIJS DEZER COURANT; "Voor Leiden per 8 maanden, 1.10. ■Franco per po6t 1.40. Afzonderlijke NommerB 0.05. Tweede Blad. In hot Aprilnummer van Vragen des Tijds spreekt mr. E. Fokker over het voorste 1- Drucker (regeling van het arbeids contract). Aan zyn overzicht laat mr. Fokker een soort van inleiding voorafgaan, waarin hij doet uitkomen, dat de regeling van do arbeidsovereenkomst meer en meer wordt beschouwd als een onafwijsbare eisch des tijds, zooals de Nederlandsche Juristen- vereeniging haar in 1894 met algemeene stemmen verklaarde te zijn. In Duitschland heet het nu reeds sedert jaren een overwon nen standpunt de beschouwing, dat de wet gever volwassen mannen moet vrijlaten in het contracteeren omtrent hun belangen. Ook in Belgiö heeft de Regeering niet geschroomd met de oude leer te breken en in haar ont werp ten aanzien van vier verschillende pun ten dwingend recht neer te schrijven. De Staat, zegt de schrijver, moet hier gaan regelen en mag zich niet laten weerhouden door de bedonking, dat hij daardoor partij gaat kiezen. "Want niet-regeling is op be denkelijke wijze partij kiezen, zoodra blijkt, dat de vrijheid veelvuldige en ergerlijke mis standen doet ontstaan. En daarbij vergete men niet, dat de Staat voor rechtspraak zorgt, acties geeft en vonnissen doet ten uitvoer leggen. De Staat treedt thans door zijn ambtenaren desgeroepen handelend op, om ten behoeve van do eeno partij de andere te dwingen tot nakoming van een verbintenis, ook dan, wanneer deze met de billijkheid ten ©enenmale in strijd is. „Wij leven", zegt mr. Fokker, „in het teeken van den arbeid en van sociale wet geving. Nu de overtuiging algemeen is, dat de arbeidsovereenkomst beter geregeld moet worden, en nu de meening de overhand heeft gekregen, dat de regeling niet alleen een aanvullend, maar ook een dwingend karakter mag en moet hebben, zijn althans de kansen or niet minder op gowordeD, dat ook Nederland eindelijk zich in het bezit van een behoorlijke regeling van de arbeidsovereenkomst zal mogen gesteld zien". Na zijn overzicht te hebben gegeven, schrijft mr. Fokker aan het slot van zijn artikel o. a. „Den eindindruk wensch ik in deze woor den samen te vatten: Men schat het werk hooger naarmate men er grondiger kennis van noemt. De beknoptheid en klaarheid val len aanstonds in het oog; de nauwkeurigheid en de volledigheid treffen eerst, indien men het geheel aandachtig heeft overzien. Groote kennis van theorie, wetgeving en jurispruden tie zijn, evenzeer als een scherpe blik op de praktijk en hooge toewijding, noodig om zul- ken arbeid te levoren! Is aan de eene zijde angstvallig er voor ge waakt, dat de rechten van den arbeider erkend worden, dat zijn aanspraken kunnen worden geldig gemaakt, dat het hem verschuldigde hem ten volle en tijdig worde voldaan; aan de andere zijde is den werkgever geen enkele waarborg onthouden, welke zonder bezwaar voor den eerlijken en trouwen arbeider kan worden verschaft: de sociale beteekenis van dergelijke regeling worde niet onderschat." Zal, vraagt de schrijver nog, de minister Van der Linden spoedig een officiöel ontwerp van wet contrasigneeren, aan hetwelk deze uitnemende studie ten grondslag ligt?Hij acht het antwoord vooralsnog niet met zekerheid te geven. „De tegenwoordige minister van justitie, aan wien niemand buitengewone werkkracht en werklust zal ontzeggen en wiens wetgevend talent erkend en algemeen gewaardeerd wordt, heeft, naar de schrijver aanmerkt, zijn eind oordeel nog niet doen kennen. Onbekend is het nog, of de Minister t|jd zal vinden om dat eindoordeel spoedig te vestigen, en, zoo ja, of hij weldra in de gelegenheid zal zijn, een ontwerp aan de Koningin aan te bieden. Voor- loopig behoort dit nog te worden afgewacht. Doch zeker hopen velen met mil, dat het eindoordeel zóó zal uitvallen, dat zonder veel omwerking aan de Vertegenwoordiging zal kunnen aangeboden worden een ontwerp van wet tot regeling van de arbeidsovereenkomst, geschoeid op den grondslag van mr. Druckers werk. Spoedig, want de urgentie is bjjna door ieder erkend, ook door de groote politieke partijen of groepen. En mocht onverhoopt de indiening lang uitblijven, dan zal ongetwijfeld mr. Drucker overwegen, of hij van zjjn recht tot initiatief zal gebruik maken om dit ont werp aan de parlementaire vuurproef te onderwerpen." Docb, voegt hy er bij, ook daarvoor moet de juiste tijd gekozen worden. „En zeker is het nu niet de daarvoor geschikte tijd, terwijl de Kamer tal van moeilijke en gewichtige onderwerpen in behandeling heeft." Intusschen verdient mr. Drucker, naar de schrijver zeker terecht zegt, den dank van allen, die overtuigd zijn, dat Nederland reeds veel te lang ten achter is gebleven met een regeling van de arbeidsovereenkomst, welke èn een van de meest veelvuldig voorkomende èo sociaal een van de meest belangrijke en ingrijpende is. Onder het opschrift Socialistische dominees leest men in Het Huisgezin: Haast woek aan week kan men in den laatsten tijd lezen, dat de een of andere predikant tot het socialisme is „bekeerd". Onlangs was het de bekende dominee Hugen- holtz, nu weer is het de Zutfensche predikant dr. Van den Berg van Eysinga, die de socialistische leerstellingen of liever de leer stellingen van een der ecbakeeringen in de socialistische partij (want er zijn er vele) heeft omhelsd. Zulk een overgang moest een Kerk, die den eenen voorganger na den andoren ziet uittreden, tot ernst stemmen. Maar nu is het toch zeker wel merkwaardig, dat, terwijl de afval van Bax en Bahler en Molchers en Hugenholtz en Van den Berg van Eysinga en zooveel anderen met verwonderlijke ge lijkmoedigheid wordt opgenomen, de bekeering van een predikant tot de Roomsche Kerk in PRUS DER ADVRRTMW'I'I ftW Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regei meer f 0.17J. Groctarö letters naar plaatsruimte - Voor hot incasseer en bulten de stad wordt f 0.05 berekend 1 1 1 1 J Protestantsche kringen een storm van veront waardiging en heftigheid verwekt. Volslagen ongeloof is dus boter dan een geloof, dat van der Apostelen tijden af ge- eerd en op Schriftuur en Openbaring gegrond is? Veel protestanten m6enen van ja. Welnu, dan kan men er zich ook niet over ver wonderen, dat zoovelen, wie het Protestantisme niet meer bevredigt, zich in de armen werpen van het socialisme, en dat anderen hiervan met fatalistische gelatenheid getuigen zijn. Dr. Pijnappel heeft in een ingezonden stuk in De Tijd zjjn meening, waarvan in een vorig Overzicht werd melding gemaakt, nader ver duidelijkt Htj schreef: Ik zal het zeer op prijs stellen, indien mij door u een kleine plaatsruimte in uw blad kan worden afgestaan naar aanleiding] van uw artikelen over hetgeen ik in het Handels blad schreef over ongeoorloofde ge neeskundige b eh a nd e 1 i n g. Ik moet eenig bezwaar maken, mij neer te leggen bij uw conclusie, dat nu op mijn gezag „als een feit mag worden aangenomen, dat ook in Nederland geneeskundigen worden aangetrof fen, die op hun patiënten proefnemingen ver richten." Zoo heb ik het niet bedoeld. Ik ben blijkbaar in wat ik gezegd heb niet duidelijk genoeg geweest, maar ik heb alleen, vooral naar aanleiding van het als politiemaatregel toedienen van chloroform aan een verdachte, dat onlangs hier in het land geschiedde een geheel op zichzelf staand geval ge wezen op de gansch ongeoorloofde proefnemin gen in het algemeeD, waarvan de berichten uit het buitenland tot ons kwamen, en die ook onlangs in de Semaine Médicale waren ter sprake gebracht. Dat die ook bij ons zouden genomen worden, is door rnjj niet gezegd, maar misschien ook niet duidelijk uitgesloten, en nu dit door u uit mijn -schrijven wordt geconcludeerd, mag ik or het zwügen niet toe doen. Het is my niet alleen niet bekend, dat zulke proefnemingen in onze ziekenhuizen gebeuren, maar ik durf ook het tegendeel met groote zekerheid aannemen. De mannen, aan die inrichtingen werkzaam, denken, voor zoover ik kan nagaan, over die zaken juist zooals ik, en ik zou er geen oogenblik aan denken om een van hen tot die ongeoorloofde handelingen in staat te achten. Ea aan een andere dan aan de ziekenhuis-behandeling dacht ik bij mijn schrijven in het geheel niet. In de gewone praktijk zijn die dingen onmogelijk. Uitingen van een achteruitgaan der medische moraliteit verwacht ik en meen ik ook hier en daar reeds te zien, in de verhouding der genees kundigen onderling, maar niet, of veel minder, in hun verhouding°tot de patiënten, en zeker niet in den door u bedoelden zin. Zulke proef nemingen zouden den huisarts in geen enkel opzicht voordeel aanbrengen en ook weten schappelijk nooit eenige beteekenis kunnen hebben. De redactie van De Tijd teekent daarbij aan Een herlezen der uitvoerige citaten, door ons aan de „Kroniek" van dr. Pijnappel ont leend, zal, naar wij vertrouwen, den belang stellenden lezer duidelijk maken, dat wij de meeningen en oordeelvellingen over medische toestanden hier te lande van dien geachten schrijver volkomen zóó hebben weergegeven als ze door hem in het Handelsblad werden medegedeeld. Deze citaten hier nog eens te doen over drukken, zou weinig nut hebben. Wij consta- teeren alleen, dat, waar dr. Pijnappel sprak van de onder „ethisch" opzicht bedenkelijke verschijnselen, die hü bij sommigen zijner vakgenooten meende waar te nemen, hij geen andere dan Nederlandsche vakgenooten op het oog kon hebben, daar een en ander in verband werd beschouwd met de „overbe volking" van medische studenten aan onze Nederlandsche hoogescholen. Nummer S van de nieuwe Staatkundige Brieven van mr. S. Van Houten is verschenen. Hü handelt daarin over de „verslapping van het rechtsbewustzijn" bij som mige Kamerleden, die zich tot organen van bijzondere belangen maken. „Een toenemend aantal kiezers en gekozenen wenscht den Staat te maken tot de melk gevende koe, den alverzorger, niet meer tot hoeder van het recht voor allen, maar tot handlanger voor goederenverkrijging ten behoeve van bepaalde personen, inrichtingen en klassen op kosten van de gemeenschap. In dit opzicht zou ik meenen, dat er waar neembare achteruitgang is, althans in do be gripsbepaling van recht en onrecht. Tegen woordig wordt het kiesrecht door velen slechts gewaardeerd als het middel om voordeelen op kosten van het algemeen te verwerven. Dit werd vroeger onrechtvaardig geacht." Ter genezing van dit euvel acht de heer Van Houten noodig, dat de ziekelijke mode worde bestreden, om de candidaten voor het Kamerlidmaatschap hooger te stellen naar mate zfj den mond voller hebben van de be langen der zwakken, en dat de schuwheid worde afgelegd om tegenover eenzijdige be vordering van het klassebelang van loon- trekkenden of proletariërs openlijk defensief op te treden. „Er is en wordt door die terughouding een dwaling bevorderd, die de bedenkeltJkste ge volgen voor de toekomst van het geheele land moet hebben; de dwaling namelijk, dat ieder, die niet spaart, recht heeft om van de bo- sparingen van anderen te levoD, wanneer hi) oud of gebrekkig wordt of tijdelijk zonder inkomsten is. Wordt dit recht erkend, dan spaart niemand meer. In weinige jaren heeft men dan de gelijkheid, maar de gelijkheid in de ellende. Deze ondermijning van tot instand houding der maatschappelijke welvaart nood zakelijke levensgewoonten en rechtsbegrippen is een aanvankelijke indirecte vrucht van de uitbreiding van het kiesrecht. De geschetste dwaling toch wordt gevoed en verspreid door candidaten en adspirant-candidaten, die er stemmen uit de werkliedenklasse mee hopen te vangen. Als er slechts tegenover staat, dat degenen, die op deze stemmen azen, in geen geval de stemmen krijgen van een andere groep van minstens gelijke kracht, dan gaat hun belang bij het verkondigen der dwaling verloren en sterft zij weder af. In het brein van de werklieden zou zij uit zichzelf nooit opgekomen zijn. Hoe zou ook een werkman met gewoon gezond verstand op het denkbeeld komen, dat hij evenveel recht heeft op een Staatspensioen als een postbode, die in dienst van den Staat zijn leven heeft versleten en er volgens de be palingen zijner aanstelling aanspraak op ge kregen en bijdragen voor gestort heeft? Om zulke dingen te verzinnen moet men de hooge school in de sophisterjj hebben doorgemaakt." De heer Van Houten noodigt wie het met hem eens zijn uit, in zijn kiesvereeniging den strijd voor het recht aan te binden tegenover onrechtmatige eischen. En wie geen theoretisch debat wil, kan hetzelfde doel bereiken door op het program enkel voorop te stelleng e e n vermeerdering van belasting. Alc de zaken van den Staat goed en zuinig worden beheerd, kan men met de bestaande belastingen zoowat toe. Geen socialist of veelbelovend vrijzinnig democraat kan onder het program „geen vermeerdering van belasting" de candidatuur aanvaarden. Deze eenvoudige eisch, door de liberale kiesvereeniging gesteld, zal aan allo candidaturen van lieden, die van twee wallen willen eten, a priori den kop indrukken en de moraliteit der verkiezingen aanmerkelijk verhoogeü. Nog zegt de schrijver, dat de motie-Troelstra in zake algemeen kiesrecht (die spoedig in behandeling zal komen) gelegenheid geeft tot het verkrijgen van een zuivore politieke party- stelling. „Een eerlijke stemming over die motie moet, naar het mij voorkomt, tevens tot ont binding der nog altijd in nevelen gehulde vrijzinnig-democratische Kamergroep leiden. Daarna kan de stembus zuiver beslissen tus- schen do liberale voorstanders van het alge meen belang en do strijders voor het klasse- belang van loontrekkenden en proletariërs." De verkiezing te Yeendam hoeft, zegt de schrijver, voor de liberalen de leering opge leverd, dat vrijzinnig-democratische halfheid slechte politiek is. In een ingezonden hoofdartikel in De Maas bode betoogt een priester, dat er tegen hot gewijzigd leerplichtontwerp nog een bezwaar bestaat, hetwelk enkel voor Katho lieken geldt, doch dat daarom niet onderschat mag worden. Het betreft de dagverdeeling der „religieuzen". „Die goede religieuzen, die van den morgen tot den namiddag op school zijn, kunnen, buiten hun korte morgenoefeningon, eerst 's avonds zich eenigen tijd aan God geven. Behalve den tjjd, dien zij aan studie en voor bereiding voor hun lessen moeten toewijden, blijft er gelukkig nog een flinke tijd over, om aan de voorschriften van hun religieuzen levensstaat te voldoen. Als gij ooit in het avonduur een klooster of oen religieus gesticht ztjt binnengetreden, dan vindt gij de communiteit in kapel of kapittelzaal vereenigd, om het officie te ver- 19) En voor Yan der Pieks ijdelen hoogmoed "was hier een kluifje van belang. De man was niet onbemiddeld; maar wat h(j bezat, was hem op lateren leeftijd door erfenis toege vallen. Tot vóór weinige jaren was hij een voudig timmermansknecht geweest. Zwingel mans daarentegen, al noemde iedereen op het dorp hem bij den naam, en al sprak men hem toe met het vertrouwelijke „je" en „jou", werd toch in den grond door allen beschouwd als „wat meer as rechttöo." De baron en zijn familie waren natuurlijk in de algemeene schatting nummer één. Dan kwamen de burgemeester, de notaris, de dominee on de dokter; maar op dezen, en heel van nabij, -volgde de „rentmeisteri'. Van der Pieks \jdelheid voelde er zich dus zeer door gestreeld, dat „'en nicbjen van hum" de vrouw van *8 rentmeesters zoon, en, bij leven en welzjjn, mettertijd zelve de „rentmeistersche" wor den zou. Intusschen, door welke oorzaak dan ook, Yan der Piek had tegen het engagement hoegenaamd geen bezwaar ingebracht; en Kareis residentie, wat gedachten en gevoelens betreft, was dientengevolge de laatste maanden zoowat geregeld „boven de wolken" geweest. Maar in diezelfde maanden had zijn vader ondervonden, op zeer pijnlijke wijze, dat hy leefde en zich bewoog te midden van (immers voor een goed deel) kleinzielige aardbewoners. 3rummolkamp had zich doen gelden. Al heel spoedig na zijn aankomst in Amerika had hij Zwingelmans een brief geschreven, met ver zoek hem drie duizend gulden te zenden. Zooveel, schreef hij, kostte een hoeve, welke hij wenschto te koopen, méér dan hü aan contanten nog over had. „Als je het geld zei vers bij geval niet hèt ligge," was het slot van den brief geweest, „dan mot je met rnjju verzoek maar na den jonker gaan. Die zal 'en man, die voor een ander zijn schuld"t de woorden waren driemaal onderschrapt, „zooveel heef moete l(je, niet om een futsige duizend guldens verlege late zittel" Wat moest Zwingelmans doen?.... De aangehaalde woorden moesten kennelijk dienen, vooreerst om blijk te geven, dat Brummelkamp begreep, in hoever jonker Onno in de zaak betrokken was; en, ten tweede, als dreige ment. En waarom zou, ingeval van weigering hunnerzijds, dat dreigement niet ten uitvoer worden gelegd?.... Zwingelmans had niet één reden gezien, die Brummelkamp er van weerhouden kon; en gedwee had hü de drie duizend gulden aan hem opgezonden. Maar een maand later was een nieuwe aanvraag gekomen, en nu om twee duizend gulden. Brummelkamp had dit geld noodig, heette het, om zich paarden en koeien, en verder de voor den landbouw noodige gereed schappen aan te schaffen. De eerste duizend gulden had Zwingelmans uit eigen middelen gegeven; ditmaal had hjj zich tot den jonker gewend. Maar allesbehalve vriendeiyk was hij ont vangen. „Daar heb je 't nul" had de jonker hem al aanstonds te gemoet gevoerd. „Heb ik je Diet gewaarschuwd voor dien vent?Ik bemoei me niet met de zaakl Jij hebt de poppen aan het dansen geholpenzie nu ook, hoe je ze in haar kastje weer opge borgen krijgt." „U vergeet, jonker..." „Ik vergeet niets I De zaak was heelemaal doodgebloed; en toen heb jij, om den goeden man te spelen, ze weer opgerakeld, 't Zou wat geweest zijD, of die Brummelkamp zijn huisje had moeten verkoopen en uit Iependam trekken II Zoo'n ellendige hut, als hij déar had, was op een andere plaats wel terug te krjjgen l" „Zonder een cent om ze te koopen, jonker?" „Hü kon werken, om centen te verdienen." „Eerst moest hem tot „werken" de gele genheid worden gegeven. Wie zou dit doen aan een man, die geschandvlekt was als mooidenaarT' „Hel en duivel, Zwingelmans! Moet je op dat woord zoo'n nadruk leggen?" „Yergeef, jonker: 't was niet met opzet." „'t Was wel met opzet 1 'k Heb je streken lang doorzien I Omdat tusschen ons dat onzalig geheim bestaat, denk je met mij te kunnen omspringen naar verkiezing. Maar ik zal het je anders laten zienl 'tls geen haar minder in jouw belang dan in het müne, dat de zaak geheim blijft. Houd je verkapte dreigementen dus thuis, want ik tel ze niet. En wat dien brief van Brummelkamp betreft: jij bent tegen mijn zin de onderhandeling met dien vent begonnen; zie nu ook hoe je, zonder mijn hulpdie ten einde brengt l" Yüf minuten later had jonker Onno wel berouw gehad, dat hü Zwingelmans (die na '8 jonkers laatsten uitval onmiddellijk was heen gegaan) het geld niet gegeven hadmaar die vent werd ook veel te brutaal l Was dat een houding, die hü tegenover hem, zijn heer en meester, had aangenomen?! 'tWas eigen lijk maar goed, dat hü die som eens bü moest passeDl 't Zou hem leeren, in het vervolg wat beter den afstand te bewaren „Zou hü hem evenwel, onder een of ander voorwendsel, het geld maar niet overzenden? 't Was toch te gek, dat Zwingelmans voor die zaak Neen, neen, -dat ging nietl Hij kon niet de minste zgnl Zwingelmans zou te eoniger tjjd wel met hangende pootjes terug komen, en dan wel, dan kon hü, met alle pleizier, tien duizend krijgen tot schadeloosstelling l" Het was drie dagen geloden, dat boven geschetste scène tusschen Zwingelmans en den jonker had plaats gegrepen. De twee duizend gulden voor Brummelkamp waren verzonden: Zwingelmans had den brief, waar aan ze toevertrouwd waren, dien morgen te Gliezerveen op de post bezorgd. Want derge lijke brieven uit het eigen dorp verzenden, ging niet aan. Ontdekking van hot geheim kon heel licht daaruit voortvloeien. Het mocht een groot geluk heeten, dat, omgekeerd, dit zelfde gevaar van ontdekking niet bestond bü het in ontvangst nemen der Amerikaansche brieven. Want op dit punt kon de zaak veilig aan haar beloop worden gelaten. Het was ietB heel gewoons, dat aan Zwingelmans, als rentmeester van den baron, van wijd en züd brieven werden toegezonden; en diegene, welke op „zaken" betrekking hadden, werden onverwijld hem persoonlijk ter hand gesteld, of, bü zün afwezigheid, in „het kantoortje", gelegd, om daar zün thuiskomst af te wachten. Zwingelmans, zeiden we dan, had zelf den voor Brummelkamp bestemden brief naar Gliezerveen gebracht. Een uurtje geleden was hü van daar teruggekomen, en voor het oogenblik zat hü thuis in de woonkamer. Hy was daar alleen. Zyn vrouw was op het kasteel, waar henr büstand in een zaak van huishoudeiyken aard was ingeroepenen Karei was nog bozig zich te kwyten van de rontmeeBtersplichten, welke, door Zwingel mans' afwezigheid, dien dag weer alleen voor zyn rekening gekomen waren. Het waa reeds diep in het voorjaar en het weder zwoel; maar Zwingelmans was org konweiyk tegenwoordig, en hem ter wille lag nog een lustig houtvuur te knappen in den haardj Zwingelmans had zyn stoel daar vóór ge-j schoven en keek in het vuur. {Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 5