r>insdag 4 April.
f|°. 11996
A0. 1899
(Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van gon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Een Paaschvacantie.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COUBAirr*
'Voor Leiden per 8 tnaandeo, I.MX
{Franco per po6t 1.40.
ilLfeonderiyke Nommers 0.05.
PRUS DER ADVERTENTEBN t
Van 1-6 regels f I 06. Iedere rogei meer f 0.17- Grootora
letters naar plaatsruimte - Voor het In casseer qd bolton de stad
wordt f 0.05 berekend
De heer A. Hogenboom, te Honseleradük,
achryft in De Hollander:
Ten bewijze hoe door sommige apologeten
der wetenschap over onzen Boerenstand
in het algemeen wordt gedacht en gesprokeD,
diene het volgende, dat dezer dagen door een
onzer locale bladen uit het Handelsblad word
overgedrukt.
.handbonw-cursuasenl
„Nelis" de „Purmerboer" schrijft in het
Handelsblad o. a. het volgende
Naar wat ik opmerkte en vernam, mag
de hoop worden uitgesprokOD, dat die land-
bouw-cursussen er toe zullen medewerken,
dat allengs een meer veelzijdig ontwikkeld
geslacht onder do boeren zal optreden. Eea
geslacht, dat er krachtig toe kan meewerken
om de vruchtbaarheid der landerijen te ver-
hoogen, door hot aanwenden van op ervaring
en wetenschap steunende middelen. Want
bekrompenheid en gemakzucht, die tot ver
keerde zuinigheid leiden moeten, verdwijnen
als sneeuw voor de zon in ons goede Polderland.
En de jonge mannen, die nu van bekwame
leeraren les ontvangen, moeten straks zelf de
banden uit de mouwen steken, meer doen dan
bebeeren en leiden, en, door landvorbetering,
de oeconomische toestanden ten pUltenlande
verheffen: dit toch geeft arbeid.
Waarlijk, er is reeds te veel verzuimd 1
Uoot het gevaar, van door andere landen
overvleugeld te worden, misschien nog grooter
worden, om de slapenden wakker te schudden
Zal hun ook eerst nog (als reeds aan zoo
veel andere boeren) ontnomen moeten worden
wat zy nu nog bezitten? Zal de stroom der
concurrentie eerst, nog veel moetoa mede-
el eepen?
„Maar dat zal niet gebeuren 1" boor ik
zeggen. Neen, wanneer we naar de stem der
geschiedenis willen hooren, die toch ook in
de laatste 25 jaren zoo duideiyk sprak; wan
neer we als ernstige mannen party trekken
van de vorderingen der wetenschap, gelyk
elke andere industrie dit doet; wanneer we
doen naar Potgieters woord;
Gedacht, Gewerkt, Gebeden I
En vroegst en jongst verleden
Zyn lessen afgevraagd,
Tot uit het schemerduister
fVoor aller oog de luister
Eens nieuwen morgens daagt.
Slechts indien wetenschappelyke onderzoe
kers zich aan dezen in veel opzichten kwy-
nenden tak van nyverheid wyden, is verbetering
te wachten.
Terecht is eens opgemerkt: „Het huismid
deltjes komt men er niet meer; de tyd is
voorby, dat men byv. de vruchtbaarheid van
het vee dacht te vermeerderen door de koe
levende kikkers te laten slikken. Alleen weten-
Bchappelyk onderzoek en meer kennis kunnen
do landbouwers redden.""
Commentaar is ook in deze overbodig.
De boeren in ons vaderland zyn niet alleen
dom en onkundig, maar evenals de tuinders
in het Westland nog slapers bovendien; naar
matige berekening volgens dezen „Nelis" moet
V5 deel van het Nederlandsche volk onder de
aldoor slapenden worden gerangschikt.
Afgedacht van deze fraaie redeneering, en
het beleedigende, wat er in een dergelyke
qualiücatie ligt opgesloten, moet, dunkt ml1,
de vraag gesteld, of het niet meer dan tyd
wordt om op dergelyke uitlatingen, die vol
strekt niet op zichzelven staan, in te gaan
en uit te spreken, dat land- en tuinbouw-
leeraars met het by de wet geregelde leerplan
nooit in staat zullen blyken om den boeren-
en tuindersstand uit hun gedrukte positie op
te heffen en dat door de gewaande slapende
boeren en tuinders over het algemeen de
overtuiging wordt gedeeld, dat in de eerste
plaats loslating van het fatale vryhandelstelsel,
en het in-toepassing brengen van bescherming
by machte zal zyn om redding, en eenige
verbetering in de bestaande toestanden aan
te brengen, om dan te zien of practisch Land- en
Tuinbouwonderwys ook voor „Nelis, den Pur
merboer", haar diensten zou kunnen presteeren.
In verband met het verzoek van den heer
F. Van der Goes, om toegelaten te worden
als privaat-docent in de socialistische
economie aan de universiteit te Amsterdam,
schryft Het Centrum:
„Op zichzelf genomen kan het ons slechts
zeer matige belangstelling inboezemen, of de
heer Van der Goes al dan niet zal worden
tosgelaten aan de Amsterdamsche Alma Mater,
om er zyn licht op den kandelaar van een
academischen leerstoel te laten schynen.
Onder meer dan één opzicht achten wy zyn
thooriSën gevaarlyk. Minder nog dan in welke
kringen ook, is by ons onverdeelde sympathie
voor dit „enfant terrible" der radicaal-socia
listische party te vinden.
Hetgeen evenwel niet belet, dat wy achter
de persODen-quaestie hier nog een beginsel-
vraag zien en deze laatste heelwat belangryker
achten dan de eerste.
Zelfs de toelating van een Van der Goes
kan dienen als breekyzer op den muur van
exclusivisile, dat in 99 van de honderd ge
vallen iemand onbevoegd maakt tot het geven
van hooger onderwys in ons land, tenzy de
Staat het eigen étiquette (namaak verboden)
op diens wetenschap bebbe gedrukt.
Byna achttien jaar is het geleden, dat mr.
Cort van der Linden, thans Minister van
Justitie, te Groningen by het aanvaarden van
zyn hoogleeraarsamht oponiyk sprak;
„Nog kiest de Staat party.
„Nog houdt het schrikkeiyk pleit van dwang
en vryheid aan.
„Het onderwys is nog Staats-onderwys en
aan do hoogescholen wordt nog officiéél ge
stempelde wetenschap gedoceerd.
„Nog altyd spookt naast de infailllbiliteit
van godsdienstige dogmata de zekerheid van
wetenschappelyke hypothesen en kleedt de
Staatswetenschap zich in den afgedragen
raaDtol van den Staats-godsdienst."
Is er sindsdien merkbare verandering, laat
staan verbetering, gekomen?
Zoo de alleszins gelukkige benoeming van
professor De Groot op den Thomistischen
leerstoel nog maar weinig baan gebroken heelt
voor anderen, laat dan maar desnoods de
waarscbyniyk ongelukkige keuze van den beer
Van der Goes, indien zy slaagt, er toe bijdragen
om de overtuiging veld te doen winnen, dat
met het verouderde monopolie-systeem van
ons Hooger Onderwys toch oindeiyk eens
dient gebroken.
Anders wordt eerlang ook onze academische
wetenschap verouderden muf.
De teekenen zyn er reeds."
Onder den titel „Negatief" komt in Het
Centrum volgende asterisk voor:
De oud-minister Van Houten kan zich
maar niet voegen in de rol van staatsman
in ruste.
Na zyn nogal besproken redevoering voor
een klein gehoor in de Hofstad heeft hy de
pen weer opgevat, om (nieuwe) Staatkundige
Brieven de wereld in te zenden.
En nauwelijks heeft nummer één het licht
gezien, of nummer twee verschynt reeds.
De heer Van Houten is een yverig man.
Hy baalt met minachting do schouders op
voor het leerplicht-ontwerp, een kleinig
heid, een molshoop, waarvan men een berg
maakt en waarachter mr. Borgesius zich ver
schuilt, omdat hy geen kans ziet zyn beloften
na te komen 1
Daar is echter nog iets anders en ergers.
Wat don heer Van Houten vooral hindert,
zyn de verklaringen, door mr. Borgesius ten
opzichte van het byzonder onderwys
afgelegd.
Die verklaringen waren vry gunstig, gelyk
men weet, en daarmede kan de hoer Van
Houten zich in geen geval veroenigen.
Hy wil nog wel dpldon, dat het byzonder
onderwys vry is, m,i w, hy wil den Cbriste-
lijken ouders de vryheid laten, eigen scholon
te bouwen voor hun kroost. Heel gracieqs,
nietwaar?.... Maar daarby moet het dan ook
blyven.
Het byzonder onderwys, decreteert de oud
minister, moet zich in zyn omvang regelen
naar zyn eigen middelen.
En dan bozigt hy, naar ouden trant, een
paar malen bet woord „sektescholen" van
te voren reeds „kinderpakhuizen" genoemd
om de verzekering te kunnen neerschryven,
dat zulke scholen niet anders zyn dan „voort
brengselen van sektebelang, nimmer zaken
van algemeen belang."
Geen wonder, dat de heer Van Houten
zich ergert aan hetgeen de Minister van
Binnenlandsche Zaken over het nut en de
beteekenis van het confessioneel onderwys
heeft gezegd.
De anti-clericaal leeft nog altyd in den
schryver over „God, Eigendom en Familie."
Ook op dit punt toont hy zich consorvatief;
blyft hy hardnekkig hangen aan wat verleden
en versleten is; heeft hy geen oog voor de
teekenen van den dag, geen gevoel voor den
nieuwen, meer edelen tocht, die door ons
politieke leven vaart.
Tégen de sociale wetgeving, heette het
onlangs. Tégen het „clerioalismo" vu u.
bijzondere school, klinkt bet thans.
Zou de gewezen radicaal Van Houten dan
heusch denkon, dat men er in onze dagen
nog komen kan met zulke negatieve, onver
draagzame leuzen?
Zyn nieuwe Staatkundige Brieven doen
denkeD aan een politiek testament, maar dat
dan erilater niet verboogen zal in de oogen
der nakomelingschap.
In De Zoom, Nieuws- en Advertentieblad
van Bergen-op-Zoom en Omstrekoc, komt een
artikel voor van pastoor F. A. Eerstens,
waaraan hot volgende is ontleend:
Wordt biertegenover den leerdwang mot
do Katholieke beginselen niet te luchtig, al
te luebtig omgesprongen? Hoe komt het, dat
in landen, waar men dien leerdwang reeds
zooveel lange, lange jaren voelt, van die
Katholieke beginselen niet wordt gerept? Ik
zou nog willen vragen, waarom men do uit
stekende artikelen in Het Centrum en de op
dit stuk niet minder merkwaardige brochure
van mr. Visser heeft doodgezwegen? Is dan
hier te lande het ingrypen door den Staat in
de ouderlyke macht zoowel als het bescher
men van het kind tegenover plichtverzakende
ouders een nieuwigheid Of verdient zulk
ingrijpen dan alleen wederrechteiyk te hoeten,
wanneer het rechtstreeks geschiedt? Hos
menigmaal wordt bet zydelings niet gedaan
in onze bestaande wetgeving? En mag men
vergeteD, dat wy van een bevriend of ons
Cbristeiyk ministerie-Mackay een wet op het
lager onderwys gaarne hebben aanvaard, die
toch een art. 81 met een alinea 1 bevat,
waardoor aan burgeriyke armbesturen de
honger als oen zwaard wordt in de hand ge
geven om plichtverzakende ouders te dwingen
hun kindoren naar school te zenden?
My is het altyd geblekeD, dat bet bezoekon
van een strikt neutrale school voor de jeugd
minder verderfiyk is dan het onder schooltyd
slenteren langs 's Heeren straten en wegen,
ook, dan het zich bevinden onder arbeiders-
ploegen in fabrieken of te velde. En de kin
deren, die veelvuldig de dagschool verwaar-
loozen, heb ik nooit mogen rekenen onder de
trouwe volgeliogen van het onderricht in den
Catechismus of de Christelijke leer.
Dat wil niet zeggen, dat ik tegen het ont
werp Borgesius geen onovorkomelyke bezwa
ren had of dat ik alle daarin aangebrachte
veranderingen voor verbeteringen houd, al ligt
het bier niet op myn weg die bezwaren aan
te duiden. Maar ik zie daarin geen reden om
nu reeds een tolle uit te schreeuwen.
By de onloochenbare gezindheid van den
wetsontwerper om aan de behoeften der
byzondere school en aan de gemoedsbezwaren
harer voorstanders te gemoet te komen, zou
ik liever willen afwachten of de pogingen, om
het ontwerp aannemeiyk te maken, al dan
niet zullen slagen.
Ik verwacht ook moer heil van het opvol
gen van den raad, door De Tijd gegeven, om
alle bezwaren togen het ontwerp tydig ter
kennis van de wetgevende macht te brengen,
dan van het elkander verdacht maken en
verketteren. En dit durf ik er wel| oyvoegenj
dat alleen onbekendheid met het door Leo Kill
onlangs veroordeelde Americanisms hen van
zoo iets kan verdenken of beschuldigen, die
een nog verbeterde uitgave vamde wet op den
leerplicht voor lief zouden willen nemen.
Het Hieuue Schoolblad bospreekt nu het
gewyzigd wetsontwerp op den leer
plicht.
Zyn oordeel is samen te vatten in deze
regels:
En zoo is van het wetsontwerp op don
leerplicht een tweede, geheel omgewerkte en
verbeterde druk verschenen, dis nog wel van
den auteur een paar verbeterblaadjes zal
vragen, maar dan tocb, mogen we met eenigen
grond hopon, de vereischte parlementaire
goedkeuring zal erlangen, om allerwegen
ingevoerd to worden. De principieels tegen
standers ook waar zij erkennen, dat aan
hun bezwaren voor zooveel het doeniyk was,
is te gemoet gekomen zullen natuuriyk hun
oppositie niet laten varen. Doch van alle
voorstanders van het beginsel mag nu met
eenig recht geéischt worden, dat zy in by-
zaken hun „samenworking voor leerplicht"
niet opzeggen; ieder Kamerlid voele zyn zware
moreele verantwoordelykheid. Ook doet het
feit, dat door enkele Katholieke organen een
mildere toon wordt aangeslagen, nog iets ten
goede hopen.
By het adres van hot Algemeon Neder-
iandsch Werkliedenverbond, dat, naar men
weet, leerplicht vraagt van het derde
tot het zeventiende jaar, maakt De
Hollander de volgende opmerkingen:
„Alzoo feitelijk en wetteiyk leerplicht van
drie- tot z e v e n t i e n-jarigon leeftyd.
Waarom niet tot den leeftyd, waarop jongens
en meisjes meerderjarig zyn?
Of tot zoolang zy niet gehuwd zyn?
Herhalingsonderwys niet vier, maar zes
maanden, van 1 October tot 31 Maart. En
v y f avonden in de week.
Wel ja Heldt en zyn vrinden die
notabeno telkens beweren de toestanden onder
het volk zoo goed te kennen! hebben het
maar voor het zeggen.
Het Centrum zegt van dit adres onder het
opschrift „Buitensporig":
Hst zoogenaamd Noderlandsch Werklieden-
verbond van den heer Heldt doet weer eens
van zich spreken.
Bet hoofdbestuur stelt aan de algemeens
vergadering voor een adres te richten aan
de Tweede Kamer, waarin verzocht wordt
het ontwerp op den leerplicht zoodanig te
wyzigen, dat het voorbereidend onderwys
worde geregeld en verplicht gesteld voor
kindoron van 3 jaren tot den tyd, waarop
zy de lagere school bezoeken.
Voorts wenscht bet hoofdbestuur den duut
van het herhalingsonderwys verlengd te zien
en tevens bepaald, dat het ten minete zes
maanden por jaar en ten minste tien uren
per week genqten wordt.
Zulke overdreven eiscben, die men biyk-
Dit is op myn woord van eer alles, wat
ik omtrent de plaats zeide, en meer had ik
niet te maken mot het feit, dat ze haar keus
op Ripstone vestigden voor het voorgenomen
„tochtjo."
Een week daarna ontving ik de mededeeling
van tante Rachel, de oudste der drie zusters,
dat Ripstone uitgekozen was om er onze
Paaschkwartieren op te slaan.
„Naar hetgeen men ons verteld heeft,"
schreef ze, „moet hot er allerliefst zyn, en
hot klimaat zóó, als men in dezen tyd van
het jaar slechts zou kunnen wenschen.
Het plaatsje ligt op een myi of acht afstands
van den spoorweg, dus zal bet een echt
landelyke streek zyn. De reisgids spreekt van
zoshonderd voet hoogs klippen van roods
zandsteen, die het stadje aan weerszyden
begrenzen; van een ouderwetsch hotel, waar
go wel zoo goed zult willen zyn de gewone
kamers te bestellen. (Ik hoop, dat het een
aardig onderwerp voor myn schetsboek zal
wezeo, beste Tom, een schilderachtige gevel,
mot klimop bogroeid, denk ik, en schoone,
vruchtbare landouwen). We zyn zeer ver
langend dat alles te zien. Ge zult er natuuriyk
geon bezwaar tegen hebban, een poosje vóór
het oogenblik van vertrek by ons te zyn,
een uur te voren als je dit schikt - om voor
het opladen van ons goed te zorgen."
Ik had er wel „bezwaar" tegen, natuuiiyk,
maar dat „kwam er niet op aan," ten minste
wat haar betrof.
Ik schikte my dus in myn lot en schreef
dadeiyk om de gewone kamers, bestaande
uit een groots zitkamer met ruim uitzicht,
en vier goede slaapkamers, waarvan twee in
elkander loopend want 's nachts in de een
zaamheid was tanto Rhoda wel eens angstig
en zenuwachtig. Spoedig daarop ontving ik
de verzekering, ik gebruik met opzet dit
woord dat die appartementen op den be
paalden tyd voor ons gereed zouden zyn, en
den volgenden Donderdag vortrokken we.
Er was geen sneltroin in die richting, zoodat
we verscheiden uren onderweg waren, en
het reizen met myn tantes leverde zyn eigen
aardige bezwaren op. Waren de raampjes
dicht, dan werd tante Rhoda ernstig ongesteld,
ik weet niet boe ik het zoo precies moet
uitdrukken, maar het was onrustbarend; werd
er oen geopend, dan nam tante Bstsy een
onuitstaanbaar air van gelatenheid aan en
kon men by korte tusschenpoozen van haar
de betuiging hooren, dat het „haar dood zou
zyn." Om beurten kregen ze haar zin, maar
wat ik te lyden had tusscben die twee in
want ze haddon geen al te be3te humeuren,
en waren het altyd oneens, behalve overéén
ding, dat ze nameiyk my steeds als de oorzaak
van al haar lyden beschouwden kan niet
in woorden worden uitgedrukt.
Da gedachte kan me nog ergeren hoe aan
genaam ik het my by zulke gelegenheden
had kunnen maken, dat ik bad kunnen
rookon of gaan slapen, als ik de toekomst
slechts had kunnen voorzien. Maarlaat
ik myn verhaal niet vooruitloopen.
Toen we aan het station van Ripstone
gekomen waren, werd tante Rhoda in een
staat van halve bezwyming uit den trein
geholpen, terwyl tante Bet6y ons door ge
baren te verstaan gaf, dat ze haar spraak
vermogen verloren had, ten gevolge van een
in aantocht zynde keelontsteking. Nu, aan
dezen staat van zaken was ik vry gewoon;
maar een nieuwe beproeving voor me was,
dat het „Hötel Royal" geen rytuig gezonden
had omj, ons af te halen; het was een feit,
dat die inrichting er geen bezat, maar dat
wist ik niet, en ik had.dan ook de noodige
verwyten van tante Rachel hierover aan te
hooren. Het was weer zoo'n staaltje van
Toms egoïsme, dat hy niet voor een rytuig
gezorgd had; wat kon het hem ook schelen
of zyn arme tantos zich met een plaats in
dien afschuwelyken omnibus moesten behelpen,
indien hy buitenop zyn sigaar maar kon
rookenl Maar ik kon buitenop myn sigaar
niet rookeD, wegens de massa bagage, grooten-
deels van myn tantes, welke op vry gevaar-
lyke wijze boven op den kleinen omnibus was
gestapeld en zelfs de buitenzitplaatsen innam.
Nood, ik moest binnenin komen en was
genoodzaakt de eigenaardige uitdrukking van
tante Rhoda's gelaat gade te slaan, telkens
als oen nieuwo koffer of doos boven onze
hoofden werd neergesmakt.
„O, hemell 01" kreunde ze; „al weer een
bonsl Myn arm, arm hoofd 1"
„'t Is verschrikkeiyk", antwoordde tante
Betsy met heesche stem, „ons op die manier
in de kou te laten zitten, terwyl de bagage
toch heel goed later kon afgehaald worden.
Kan Tom er dan niets aan doen?"
Hierop sloeg tante Rachel de oogen naar
boven, met een gebaar, alsof zo zeggen wilde:
„Ocb, wolke hulp zouden we van Tom kunnen
verwachten".
Juist toen we dachten te vertrekkon en de
kleine omnibU3 naar ons inzien geheel vol was,
werd een gebrekkige, ziekelyke hoer door twee
spoorwegconducteurs in den wagon geheschen.
„Maar dat is onuitstaanbaar", mompelde
tante Betsy.
„Wat kan mon anders in zoo'n publiek
voertuig verwachten?" antwoordde tanto
Rachel.
Tante Rhoda prevelde iets over besmette-
ïyke ziekte, wat haar heiden zóó anstig maakte,
dat ze, geloof ik, uitgestapt zouden zyn om
den weg te voet af te leggen, indien ze er
slechts kans toe hadden gezien. Er was echter
geen sprake van, dat we on3 oen van allen
konden verroeren, want we zaten gepakt als
haring in een ton.
De tocht van acht mylen wa3 dan ook
verre van aangenaam en ik was heel bly,
toen hot geratel der wielen ovor de straat-
steenen ons aankondigde, dat we de plaats
onzer bestemming bereikt hadden. Doch spoedig
bleek, dat onze reis nog volstrekt niet ten
einde wa3, daar de omnibus voor verschillende
huizen stilstond om passagiers uit te laten
en pakje3 en boodschappen af to geven by
don bakker, den kruidenier, enz. zonder zich
in het minst te bekommeren om do wenschen
der drie belangryke parsonages, die hy naar
het „Hötel Royal" moest brengen, gedurendo
welken tyd ik natuuriyk de noodige spytige
opmerkingen en vorwytende blikken te ver
duren had.
Toen we eindeiyk vóór het logement stil
hielden, drong tante Betsy er op aaD, dat we
maar aanstonds verder moesten gaan. „Dit
kon onmogeiyk ons hotel zyn; er moest een
vergissing hebben plaats gehad; ik moest haar
dadelyk naar een beter hotel doen brengen."
„Wel, dame, u zult er hier geen vinden",
zeide de omnibus conducteur droogjes; „dit
logement i3 niet alleen het boste, maar ook
het eenigo in Riptone."
Het „nötel Royal" mocht dan, zooals de
reisgids gezegd had, „ouderwetsch" zyn, maar
eon schilderachtigen gevel had het niet en
het was evenmin met klimop begroeid, zooals
tante Rachel zich had voorgesteld. Het was
een oud, vervallen logement voor handels
reizigers. De eigenaar verwelkomde ons niet
aan de deur, om de zeer eenvoudige roden,
dat hy niet op twee plaatsen te gelyk kon
zyn, en hy was toevallig ook de koetsier van
den omnibus. Maar de meesteres des huizes,
een vrouw met een scherp uiteriyk, ging myn
drie tantes vóór naar een grooto benedenka
mer, die zeer laag van verdieping was en
waarvan de atmosfeer f.tork met tabaksdamp
wa3 doortrokken.
(Wordt vervolgde
i