N«. 11973
Maandag O Maart.
A#. 1899
feze tgourant wordt dagelijks, met uitzondering
van fon- en feestdagen, uitgegeven.
Derde Blad.
MENGELWERK.
Feuilleton.
DE R1EVEN.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PBIJS DEZER COURANT»
Voor Lolden per 8 cnaandea. f 1.10,
Franco per post 1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.06.
PRIJS DER ADVERTENTTÈN
Van I 6 regels f 1.06. tedere regej meer f 0.17J. - Groctera
letterB naar plaatsruimte - Voor het incassoeron buiteD de stad
wordt f 0.05 berekend
Grootmoeder.
Het oude moedertje zit by den haard* de
rimpelige handen in den schoot gevouwen,
ver voorover gebogen het moede, grijze hoofd.
Het kamertje is armelijk, maar kraakzindelijk
de uitdrager op den hoek der straat zou geen
vijftig franken voor het geheele inboedeltje
geven en toch heeft het kleine vertrek een
behaaglijk aanzien.
Op straat is het lovendiger dan gewoonlijk,
luide kreten en gonzend gepraat klinken tot
haar door, maar zy hoort het niet; on be weeg-
ïyk zit zy daar en staart in het vuur, nogmaals
doorlevend haar eentonig bestaan: zeldzame
oogenblikken van rein genot en onverdeelde
vreugde tegenover lange tyden van verborgen
smart en een troosteloos voortkruipen der
dagen, alle op elkander geiykend in hun doffe,
door niets verbroken eenvormigheid.
Zy ziet de beelden van het verleden weder
verryzen in de knetterende blauwe vlammen,
die vrooiyk opbranden in den baard, telkens
aangewakkerd door den westonwind, die buiten
huilt en die de groote regendroppels tegen
de beslagen ruiten doet uiteenspatten.
Weer is zy kind in het kleine landstadje,
/waar zy baar jeugd doorbracht, zicb langzaam
ontwikkelend tot een schoone jonge vrouw.
Zy danst weer '8 avonds onder de oude linde
met de vriendinnetjes, die voor altyd de fnsch-
heid en bekooriykbeid hunner twintig jaren
behouden hebben en die nu reeds lang niet
meer zyn.
Niet zoo heel jong meer trouwde zy met
een Parysch werkman, een hart van goud,
maar wat ruw en wat al te practisch voor
haar zachte, droomerige natuur. Zy namen
hun intrek in oen dor ouderwetsche, sombere
huisjes, een kamertje op de zesde verdieping,
ergens in een der voorsteden. Uit de wyde,
booge fabrieksscboorsteenen stygen den gan-
8Chen dag zwarte rookwolken op; het geraas
en geschreeuw, dat altyd op de binnenplaats
is, weerklinkt hiüderiyk tusschen het vier
kant der vochtige, brokkelige muren.
Het is een feestdag; een ongewone stilte
hoeracht in de lange ry van arbeiderswoningen.
Voor ieder raam kan men moeders zien, bezig
hun kinderen netjes aan te kleeden of de
kamer aan kant te doen. De mannen rooken
op de plaats of drinken een borrel In de
naaste kroeg. Overal klinkt gelach en vroolijk
gepraat, de stemmen hebben een aange
namer, vrooiyker klank dan gewooniyk. Voor
een der ramen zi9t men een jong moedertje
baar jongen de pas gestreken witte blouse
aantrekken. Ook zy begint haar Jan te klee
den, want zoo aanstonds zullen zy een heel
eind gaan loopen, een echte Zondagswandeling.
Zy trekt hom zyn eersten kiel aan, die hem
veel te wyd is. Trotsch steekt hy zyn handen
in de zakken, hoewei hy de korto, ronde
armpjes nauweiyks bewegen kan in de styve,
knellende mouw. Nu nog een schoon wit
boordje, en haar lieveling is gereed. Samen
gaan moeder en kind de deur uit.
Hoe goed herinnert zy zich nog, dat hy op
een Kerstavond uit zyn bedje klauterde om
de geschenken te bekyken, die het Kerstkind
voor hom gebracht had: soldaatjes, een houten
paard, een kleinen hansworst van rose en wit,
met belletjes, die hem telkens weer deden
uitbarsten in lachen, als zy rinkelden. Zyn
voetjes waren yskoud geworden en zy stopte
hem weer in zyn bedje en dekte hem toe,
zacht knorrend, dat hy zeker kou gevat had
en ziek zou worden.
De pop is er nog, daar in de kast; op de
bovenste plank ligt die veilig weggeborgen.
Het oudje staat op en haalt, van achter
een stapeltje linnengoed, den kleinen hans
worst, waarvan de kleuren verschoten zyn,
een paar looden soldaatjes, een boek, by een
pry8uitdeellng gekregen, en een brief, op ge
bloemd papier geschreven.
Zy zet den bril recht, om de woorden te
kunnen lezen, neergeschreven met een onge
oefende hand, woorden van kinderlyken eerbied
en liefdo.
IL
Dertig jaren is het geleden, dat zy al die
herinneringen opbergde, en niets roéór is er
van overgebleven dan van het nu uitgebrande
vuur de sintels in den haard.
Toen was zy nog gelukkig, maar kort
daarna begon haar man te drinken, eerst
een onkel glaasje, daartoe overgehaald door
zyn kameraden, totdat eindelyk, op de betaal
dagen, byna al het geld naar de kroeg ging.
Harde woorden werden tusschen de echtge-
nooten gewisseld, een enkele maal ontzag hy
zich niet haar te slaan. Kort na den twaalfden
verjaardag van hun jongen stierf hyde alcohol
had hem gedood.
Jan groeide op tot een üiok werkman, zeer
gezien by zyn patroon. Na den dood van zyn
vader was een tyd van verkwikkende rust
aangebroken, in het huishouden heerschte
zekere welvaart, de maaltyden waren gezellig
en Jan kwam steeds 's avonds op geregelden
tyd thuis. Dan las hy haar het dagbl.id voor
en '6 Zondags gingen zy naar een der
schouwburgen van den Boulevard du Temple,
of maakten zy wandelingen naar Vincennes
of Romainville.
Op een avond alsof bet gisteren was,
zoo duideiyk herinnert zy het zich nog
kwam by niet op het gewone uur thuis.
Vreezend, dat hem iets overkomen was, vroeg
zy aan iedereen in de buurt of zy Jan ook
gezien hadden, doch niemand wist iets van
hem af. Wanhopend liet zy zich, in hun ge
zellige, kleine kamer gekomen, op een stoel
neervallen.
Langzaam kropen de uren voorby. Tegen
drie uren hoorde zy zware, onzekere schreden
op de trap. Dat kon hij niet zyn. En toch,
op het portaal hielden zy stil; zy hoorde
tasten op den muur en de deur, daarna een
doffen smak. Zy deed de kamerdeur open;
het was Jan. Den volgenden morgen schaamde
hy zich over wat er dien avond was voor
gevallen en acht dagen later gebeurde het
zelfde, om zich telkens met korter tusschen-
poozen te herbalen. In het begia maakte hy
nog excuses, doch al heel spoedig vond hy
het niet meer noodig zich te verontschuldigen.
Eindelyk kwam hy in 't geheel niet meer
thuis; herhaaldeiyk had zy tevergeefs getracht
hem mede te nemen als hy dronken was.
Toen, veel later, hoorde zy, dat by getrouwd
was; dat was alles. Arm oud moedertjel
III.
Wat was hy nog klein, toen hy met dien
van goud en zilver schitterenden hansworst
speelde 1 Hoe lang was dat geleden! Weer
voelt zy de zachte kinderarmpjes om haar
hals en hoort zy hem vroolyke kreten van
blyde verrassing uiten. Helaas, thans brengen
de Zondagen geen vreugde meer in huis. En
een laatsten blik op den op bloemenpapier
geschreven brief werpend, verbergt zy het
hoofd in de bevende handen. Alles is uit voor
haar, het leven beeft zy achter zichwaarom
kwam er toch geen einde aan? Zy kon
immers slechts terugzien op doorgestane
ellende en veel te lang aanhoudend verdriet;
was het nu nog niet genoeg? Waarom toch
moest zy nog enkele van die eenzame, lang
zaam voortkruipende jaren doorbrengen? Zy
had immers zelfs geen tranen meer om er
haar verlaten ouderdom mee te beweenenl
Alles om haar heen was dood en koud.
Er wordt geklopt.
Ontsteld staat zy op, haar hart bonst alsof
het zoo aanstonds zal breken.
„Wie is daar?"
nik."
„Jy?"
Zy herkende de stem, doch kon het niet
gelooven. Hyl Zy werd schier krankzinnig,
het was immers onmogeiykl
Toch deed zy. de deur open.
Hy kwam binnen en zy herkende hem by
het schynsel van het uitbrandende vuur.
„Jyl Ben jy het?" riöp zy als verdwaasd.
Een oogenblik bleef zy roerloos staan, do
oude, moede oogen opengesperd, de armen
slap langs het lichaam. Toen nam zy met
een gretig gebaar zyn handen en legde haar
hoofd togen zyn schouder, schreiend en
lachend te gelijk.
Ook Jan weende, innig ontroerd. Toen, zich
beheerschend, zette hy bet oude vrouwtje in
haar leuningstoel, voor haar neerknielend als
in lang vervlogen dagen, toen by nog zyn
hart kwam uitstorten by moedertje.
„Vergeef my, moeder, ik ben zoo slecht
geweest en zoo naamloos ongelukkig. Ik
wilde zoo graag terugkomen, maar ik durfde
niet; ik schaamde me te diep. Van avond
liep ik met myn kleinen jongen langs de
Boulevards.
Ja, moeder, ik heb oen zoon, dat wist ge
zelfs niet. Hy wilde allerlei speelgoed hebben:
soldaatjes, hansworsten, monsterachtig groote
trompetten; maar ik beduidde hem, dat by
nog wat geduld moest hebben.
„Gaf uw moedertje u ook presenten, vader?"
En eer ik kon antwoorden: „Hield zy veel
van u? Kreeg u dikwyis wat van haar?"
Toen kon ik het niet meer uithouden en
heb ik myn vrouw gevraagd met den kleine
naar huis te gaan, en ben ik hier gekomen,
moeder. Kunt u my vergeven?"
Zy kon niet antwoorden; het was haar
alsof zy zou stikken. Zy streek hem over
het haar, zooals ze zoo dikwyis deed toen
hy nog een kleine jongen was; en zy kuste
hem op het voorhoofd.
„Moedertje, nu gaat ge mee; dat wilt ge
toch wel? Ge moogt ons nu nimmermeer
verlaten. Kom, kleed u gauw aan, op avonden
als deze is men immers altyd gezellig by
elkaar? Eq kleine Jan moet u nog al zyn
speelgoed laten zien."
„Nu is het voor my ook met recht een
Zondag, want ik heb myn jongen weer
gevonden."
En hem medetrekkend naar de tafel, wees
zy hem den verkleurden hansworst en het
andere speelgoedteedere herinneringen, die
haar daareven nog zoo bedroefd gemaakt
hadden.
„Die neem ik mee, Jan, geschenkjes voor
je zoon; wat zal hy staan te kyken, dat hy
een grootmoeder heeft."
Gemengd Nieuws.
Vleescbkeuring. De heer J.
Heemskerk, te Hazerswoude, die zich op ver-
schlll- nde wyzen reeds vry wel bek nd maakte,
scbryft in het joogste nummer van „Ons
Streven", periodiek blad gewyd aan de belangen
van landbouw en nyverheid, het volgende:
„Zooals we reeds in een vorig nummer
aankondigden, zyn door ons requesten inzake
vlee8chkeuiing, houdende verzoek tot afwen
ding van schade van veehouders en andore
belanghebbenden, naar de gemeenteraden van
Amsterdam en Rotterdam verzonden. "Wat
het lot van die requesten geweest i6 of zyn
zal, weten we nu nog niet en moeten we
dus geduldig afwachten. Mocht iemand per
soonlyke schade ïyden door de vleescbkeuring,
dan verzoek ik vriendeiyk my dit ten spoedigste
te berichten, als wanneer ik zorgen zal, dat
de schaoe intyds kan worden afgewend.
Nog iets evenwel l Voor het keuren van
vleesch en spek interesseert men zich byzonder
veel den laatsten tyd, en dat juichen we toe,
indien de biliykneid en rechtvaardigheid nl t
uit 't oog worden verloren; maar zou't voor
de volksgezondheid niet even goed, zoo niet
beter zyn, ook eens scherp toe te zien op
de Botervervalsching
My dunkt, slechte boter is evenzeer schadeiyk
voor de gezondheid als slecht vleesch.
In slechte botert grootendeels uit marg. rine
samengesteld (herkomstig van bedorven vet),
zyn zoowel zeer schadelijke sicJUe bacillcn als
in 't vleesch. Van waar dan die eonzyaigheid?-.
Is het by 't eene Diet goed, dan deugt 't ook by
't andere niet. Laat men de volksgezondheid
bedreigen door een product geheel of gedeeltelijk
van de koe afkomstig, wat zal dan ue scherpste
contróle en de meest nauwlettence keuring
baten op het vleesch van de ko Zou het
niet hetzelfde zyn of we door de boter of
door het vleesch vergiftigd worden? Laten
de heeren leden van den Gemeenteraad te
Lelden daar eens ernstig over nadenken. Er
komt geregeld nog altjd voel bedorven
en min goede qualiteit boter in het Waag-
gobouw."
Schipper J Ten Kate, varende
de tjalk „Goede Verwachting", is op zyn reis
van Amsterdam naar Hoogeveen ter hoogte
van Blankenham op het arogo geraakt door
mist en gebrek a n ha kompas E-n der
botters van de Zuiderzee politie onder bevel
van den opzichter M. Kleyn, van E am die
koerszette van Kuinre naar Schokland, is tefc
hulp gekomen. Het mocht ten slotte geluk
ken schip en lading te behouden.
Een telegram uit Bern, opge
nomen in het laatst verschenen nummer van
„Nature", meldt:
„Nu het weder warmer wor~t, hebben er
opnieuw te Sasso Rosso, by Airoio, steen-
vallen plaats gehad, waarvan óón zelfs een
belangryken omvang had.
„Deze herbaalde nederstortingen bevestigen
wat de geologen hebben voorspeld, namelijk,
dat een verjere storting na de eerste
niet opeens zou plaat3 hebben, maar ia af-
deelingi-n, wier volume tusschen 5000 n 10,000
kubieke meters zou variöaren. De nieuw ge
vallen massa's vi-.len boven .ie opeenhooping
van de stukkeD, in den eersten val meege
sleept, en veroorzaakten geen schaue. De
bt.-Gotbardspoorweg loopt geen gevaar en
er is geen sprake van, dat de exploitatie van
dien weg zou behoeven gestaakt te wóraen".
In de zeevarende kringen te
Antwerpen maakt men zich zeer ongerust over
het uitolyven der volgende stoom»ooten en
zoilsch-pen, die zich gedurende den storm in
Februari in zee, en grootendeels in den Athn-
tischen Oceaan het brandpunt van det*
storm bevonden. Men koestert maar zeer
weinig hoop, dat ze hun plaats van bestem
ming nog zullen bereiken.
Het zyn: 1. de stoomboot „Port Melbourne",
27 Januari van Nieuw-York naar Londen onder
weg; 2. „Arcona," 27 Januari van Portland naar
Londen onoerweg; 3. „Oberon", van Baltimore
naar Antwerpen, 4. „Alleghany", van Nieuw-
York naar Dover; 5. „Grolt", van Nieuw York
naar Leith; 6. „Dora Forster", van Savannah
naar Liverpool; 7. City of Wakefielj", van
Schipisland naar Rotterdam; 8. „Pichon", 20
Januari uit Nieuw-York naar Norfolk; 9.
„Langhton", uit dezelfde haven naar Kopen
hagen onderweg: 10. „Aoaggia", van Algiers
na.r Nieuw-York, en eindelyk 11. „Minister
Maybach", sedort 25 Januari van Nieuw-York
naar Hcmburg onderweg. In het gehoel be
vinden zich op die schepen ongeveer 150 per
sonen; het zyn alle handelsschepen, die geen
passagiers opnemen.
fl)
Nu eerst begon Hélène van het gekostu
meerde feest van 's avonds te vertellen. Over
baar eigen aandeel gleed zy evenwel veel
vlugger heen dan haar toehoorsters lief wae, en
toen haar moedor op den man af vroeg naar
hetgeen zy persoonlijk beleefd had, riep zy uit
„Ocb, wat valt er van mjj te berichten? Ik
areef op den stroom mee, zoo goed ik kon,
een klein, kwalijk waar te nemen deeltje van
het schitterend geheel. Wat zou ik beleefd
hebban
'e Avonds kwam Werner. Hélène's plan vond
zjjn volkomon goedkeuring. Eindelijk plaatste
zy zich op denzelfden bodem met hem.
„Geloof my, beste mevrouw Marbach," zei
hy, ,de vrienden, die juffrouw Hélène door
deze schrede verliest, zyn het behouden niet
waard geweest. Zy zal er andere voor terug-
krygen, die beter zyn."
Toen gaf mevrouw Marbach toe.
Eerst nadat Gustaaf reeds was opgestaan
om goeden nacht to weneohen, viel het hem
op, dat Hélèoe in haar karige mededeelingen
over het feest zyn neef Blank in het geheel
niet genoemd had. Met de hand op den deur
knop vroeg hy: „En Blank hebt gy met
dien ook kennis gemaakt?"
„Zeker. Hy heeft zich met my als tafelbuur
Jnoeten vergenoegen."
Gusiaaf zag haar in gespannon verwachting
aan. Maar Hélène zweeg; zy was klaarbiy-
kelyk niet geneigd een oordeel over Arthur
Blank uit te spreken.
Zonderling I
Later, op zyn kamer, kon Gustaaf zich niet
tegen een zekere jaloerache opwelling ver
zetten. Waarom dia achterhoudendheid? In
elk geval toch slechts, omdat zyn knappe,
vroolyke neef haar bevallen was en zy dit
niet zeggen wildo, omdat zy zyn antipathie
kende.
Maar daarom was er nog geen reden,
om in Arthur Blank dadeiyk een mededinger
te veronderstellen. Toch had Gustaaf het
onbeetemdo gevoel, dat de vervulling van zyn
hartewenecb gevaar dreigde.
VIII.
Hélène's advertentlo had een flink succes.
Na vier weken telde zfj reeds zes leerlingen.
De geldaristocratie der etad keerde zich geens
zins van haar af, doch protegeerde haar zelfs.
En ook de uitnoodigingen in die kringen
bleven niet uit. Maar deze wees Hélène onver-
biddeiyk van de hand.
Het opgeruimde, levenslustige meisje van
vroeger was zy echter niet meer. Om baar
lippen had zich een ernstige trek gevormd,
die anders slechts by tusBChenpoozen zich
daar vertoond bad. En minder spraakzaam
was zy ook gewordenzy kon thuis urenlang
met de handen in den schoot zitten zonder
een woord te spreken.
Gustaaf vond Hélène's tegonwoordigen aard
veel meer naar zyn smaak dan de lichtzinnig
heid, waarmee zy véór het noodlottige feest
door het leven gefladderd wae. Anders baar
moeder, die de waarneming niet van zich kon
afzetten, dat Hélèoe in weinige weken oven
zooveel jaren verouderd wae. En wanneer zy
de stille bewegiDgen van haar dochter gade
sloeg, kwam altyd weer de verdenking by
haar op, dat een smartelyke ervaring van
beur hart aan deze treurige verandering ten
grondslag lag.
Intuaachen ging de winter langzaam in
de lente over. Reeds eenige malen bad bet
weer den scbyn aangenomen, alsof bet tyd
werd om het pelswerk in kamfer te
leggen; daarna evenwel was er weer een
terugkeer naar het koude weder gekomen.
Nog in de tweeds helft van Maart brak op
zekeren namiddag een hevige sneeuwstorm
Iob, gedurende welken de thermometer by
anydendon noordenwind vyf graden onder het
vriespunt daalde.
Bélène had eenige lessen te geven. Toen
zy uitging, begon het ongunstige weor nog
pas, en daar zy een langen, dichten mantel
droeg en bovendien van een parapluis voor
zien was, kon zy zich zelfs nog over het
schouwspel van den wilden dans der sneeuw
vlokken vermaken. Bovendien bad zy slechts
korte afstanden af te leggen, onder de be
scherming van hooge huizen. Eerst toen zy
na zeven uren 'e avonds den terugweg aan
vaardde, en nu juist tegen storm en tegen
echerpe yskristallen, die de geheele lucht
vulden, te worstelen had, bespourde zy, dat
zy al haar krachten zou noodig hebben, om
er zich gelukkig doorheen te slaan. Zy zocht
de tram op, om een eindje te ryden, maar
het verkeer bad men moeten staken. Een
ledig huurrytuig kwam ook niet voorby, en
zy zag zich, goedschiks of kwaadschiks, ge
dwongen den verren weg te voet af te leggen.
Dit bleek een onderneming te zyn, waar
tegen zy niet was opgewassen. Na een kwar
tier met allo moeite voortgestapt te zyn,
waarby zy echter elochts geringe vorderingen
maakte, voelde zy zich als verdoofd, en de
adem dreigde haar te begeven. Zy moest onder
een portaal beschutting zoeken, om nieuwe
krachten te verzamelen.
Zy was ontevreden over zichzelve. Andere
had zy toch nooit zoo weinig weerstandsver
mogen bezeten I Voor de eerste maal maakte
zy zich duideiyk, dat zy zich in een toestand
van gedruktheid bevond. Slechts gelukkigen
hebben spankracht, hebben yzeren zenuwen
by licbamelyke ongemakken. Dat bespeurde
Hélène thano, nu zy yekoud werd en versaagd
naar het verscbrikkelyke weer keek, waar
zy andermaal doorbeen moeBt. Meest I Daar
hielp niets aan. Het kon nog erger worden.
Voo.waarte duel Ook werd haar in hour
acbuilhoek de fijne, droge sneeuw over de
voeten gedreven. Natter werd zy daarbuiten
ook niet.
Op haar weg lag een groot, open plein, dat
zy scbuln placbt over te steken. Dit beproefde
zy ook nu, zonder to bedenken, dat zy zich
daarmede aan de gansche woede van den
storm pryegaf. Tot omstreeks bet midden
kwam zjj, vrywel de richting houdend, maar
bet vorderkomen nog bomoeilykend, doordat
zy met baar parapluis haar gezicht beschermde;
toen ccbter gaf zjj den stryd op. Zy kon nlot
meer. Met de uiterste inspanning bereia-te zy
nog het gedonkteeken, dat ter nagedachten!
der gevallon krygelieden op het midden van
het plein was opgericht; op de onderste treda
daarvan zonk zy evenwel geheel uitgeput
neder en liet nu in doffe wanhoop wind on
sneeuw over zich heenwoeden, niets andera
verwachtend, dan dat zy op dezo eenzame
plek haar einde zou vinden. Eu zóó ellendig
gevoelde zy zicb, dat deze gedachte haar zelfs
geen byzonderen schrik veroorzaakte.
Eenige minuten bad zy zoo gezeten, neer
gehurkt en met gesloten oogeo, toen zy dicht
aan haar oor een bekende etem hoorde: „Wel,
wie zit bier te bevriezon?"
Van scbrik was zy niet In staat te ant
woorden.
De stom ging voort: „Wie gy ook zyn
moogt, vrouw of meisje, ik moet u opmerk
zaam maken, dat deze plek op een avond
als dezen volkomen ongeschikt ie om op
iemand te wachten."
Hélèue slaakte een kreet: „Mynheer BlankI"
Arthur boog zich nieuwsgierig noder.
„Een bekende? Dan ben ik toch werkeiyk
benieuwd
(TVordf vervolgd.)