A0. 1899
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van fépn- en feestdagen, uitgegeven.
J Leiden, De Burgemeester voornoemd,
Een Museum-praatje.
Feuilleton.
EEN WINKELHAAK.
Hl». 196f
Maandas; SO l^cbruari.
PRIJS DEZER COURAUT:
Voor Leidon per 8 maanden.
Franco por po6t
jLbonderliJke Nommors
t.ia
1.40.
0.06.
PRIJS DER ADXTERTENTEÉÏN i
VaD 1 6 regels 1.06. Iedere regel meer f 0.17|. - Groctera
letters naar plaatsruimte - Voor het Incasseereo bulten de stad
wordt ƒ0.05 berekend
Derde Blad.
Officieel© Ken nlsgeylngen.
pe Burgemeester der gemeente Leiden herinnert
jno ingezetenen tan de bepaliDg van arl. 1 der
reluffet, da', om op de kiezerslijst Toor 1999/1900
jgiplaatet to knonon worden, de aanslagen in één of
^icir der Rgks directe belastingen over het vollo
]i»taiverloopen dienstjaar vóór of op den laten Maart
[l399 mooteo zrja voldaan, terwijl van betalingen, in
maand Februari gedaan, vóór den 3den Maart
a hem, Burgemeester, moet zijn gebleken door
fertooiing van bet voor voldaan geteekend aanslag
biljet.
Met nadrok wordt voorte door hem gewezen óp
voldoening van de aanslagen op hot kohier wegens
i personeele belasting, dat den 27eten Jannari dezes
Ijasra is afgekondigd en waarvan do aanslagbiljetten
|op 30 Januari d. a. v. zyn uitgereikt.
17 Febr. 1899. F. WA.8.
Directe Belastingen.
Be Bargemees'er van Leiden brengt tor algemeene
J LeDoia, dat aan don Ontvanger der Directe Belastingen
is ter hand go teld het kohier der Belssting o
Ibfldrgfa- en andere ii komsten No. 8 van den dieriet
1 1898/99, exeoutoir verklaard den 16<len Febr. jl.,
i herinnert voorts den bel nghebbenden aan hunne
I verplichting om den aanslag op den bij de Wet be-
I paalden voot te voldoen.
Leiden, De Burgemeester voornoemd,
117 Febr. 1899. F. WA8.
Nu het bestuur van het Stedelijk Museum
in de Lakenhal af en toe de waardeering en
t&langstelling komt vragen voor zjjn te houden
tentoonstellingen, moge het Leidsch Dagblad
12|jn stem nog eens paren bij die van genoemd
bestuur. Laat het Dagblad daarom nog eens
op populaire wijze spreken over de Lakenhal.
I WD vragen hier alleen een beetje welwil-
llendheid van gehoor, opdat men zolf later
]:ver de zaken zijner geboortestad kunne
Men moet goed begrijpen, dat ons Stedelijk
Museum in de Lakenhaléén dier dingen is,
waardoor Leiden nog meespreken mag in de
groote wereld. In de eerezaal, welke der
familie Hartevelt de beste Maeconaat-lauweren
blijft bewaren, hangen stukken schilderwerk,
die op elke internationale tentoonstelling nog
een breed figuur zouden maken. WaDt ons
Leideü, dat Rembrandt, Gerard Dou, Jan Steen
en zeer veel andere grootvorsten in bet kleu-
renrjjk mocht voortbrengen, had evenwel reeds
lang te voren zijn Engelbertz en Lucas be
zeten, en de ongeschonden, vrij-talrijke en
nog frisch-jubelende altaarstukken van deze
alleroudste penspelkoningen borgen ons Museum
I m glorie, die men zeer zeldzaam ergens in
1 J/aeea ontmoet. In het najaar van het pas
vervlogen jaar 1898 zyn er duizenden ge-
Gelijk wij voor een paar dagen meldden, is
I dezo week alhier opgericht do VeroonigiDg „De
Liccken-Halle", welke zich ten doel stelt het honden
vin tentoonstellingen van liunet cn vaü Nijverheid.
Reeds zijn 152 leden toegetreden en tot bestuursleden
zijn gekozen de heeren: A. W. Don Beer Poortngael,
B. H. Breuning, prof. dr. P. J. Blok, A. ET. Dros,
prof. mr. 8. J. Fockema Andn», dr. A. C. Hartevelt,
F. F. W. Heintz, W. J. Lamps en A. W. Leem
bruggen. Bed-
woest, die Rembrandts geëxposeerde stuk
ken in de Amstelstad gingen bezichtigen.
Dit had waarlijk zijn goede gronden, want
Rembrandt is onder de schilders, wat een
Shakespeare onder de dichters of 6en Michel-
Angelo onder de bouwmeesters is geweest!
Maar toch lijdt het geen twijfel, of, als de
groote meester, Rembrandt zelf, bij het ge
woel der gaande en komende kunstliefhebbers
ware tegenwoordig geweest, hy zou aanstonds
uitgeroepen bobben: Maar, Bataven, denkt ook
om mijn Sleutelstad, om LeidenLeest toch
eens in de landshistorie, wat ik in mijn dagen
hebbe overgehad voor de gravuurtjes van
Lucas van Leiden, van dien zoekende, die
tusschen 14941533, altoos maar denkende
en studeerende, leefde, die de perspectief het
eerst haar wonderen deed verrichten en bij
wien de kunst zóó tot een gedeelte van zijn
hooger leven was overgegaan, dat hy nog op
den laatsten dag zyns levens verzocht, een
wyie buiten zyn woning to worden gebracht,
„ten einde nog eenmaal het hemelgewelfdat
kunstwerk Gods", met zyn kunstenaarsblikken
te mogen aanschouwen, en te bestudeeren!
En nu vlak tegenover die altaarstukken
uit de veertiende of vyftiende eeuw hangen
in de Lakenhal die kostbare Doelenstukken
van Joris Van Scbooten cum suis, welke de
hopmannen en dionaren onzer oude schutteryen
grandioos vooratellen.
Laat ze ons zien, uxo kloeke zonen,
Slechts nog leven-d op 't paneel.
Zoo zong dr. Schaepman eens het oude
Holland en bepaald der hoofdstad van dat
Holland toe. Welnu, het antwoord op die
verzen hebt gy ook hier in de oogen en in
de ziele. Alles leeft, alles bloeit, alles jubelt
in deze persoonlykhedenUw blik aanschouwt
io hun kostumes schier heel een magazyn
van linten en strikkeü, van mantels en kappen,
van kragen en halsbergeD, van bandeliers en
pluimeü, van sjerpen en koppeldragers, en
dat alles praalt en fonkelt nog daarenboven
in kleurige zyde en fluweel, in blinkend staal
en in fonkelend goud, en tochneen,
nergens breekt éón enkele millimeter van
ruwe of schreeuwende tint de boeiende har
monie van het zooveel meters groote stuk.
En bemerkt ook die losheid dor teekeningl
Waar gemarcheerd wordt, neeD, daar staat
geen enkel man in zyn kleur of verf vast
geraakt; waar de feestmaaltyd wordt ge
houden, daar is bykan3 geen hoofdspier van
alle die koppen zonder zekere hoogere span
ning gebleven; en eiDdeiyk, waar men poseeren
on parade-maken wilde, daar jubelt, hoog,
uit aller oogoD, ledematen, houding en feest
gewaden, de hymne van het maniyk zelf
vertrouwen, het vaste en kloeke bewustzyn,
dat de hemel geen stryd pro aris et focis,
voor haardstee en altaren, ooit zoude doen
mislukken.
En door deze stukken nu van zyn eerezaal,
en van haar entourage, houdt het Leidsch
Gemeentemuseum der Lakenhal ontegenzeg-
lgk zekere wereldglorie op. Noch voor het
Boymanshuis in do Maasstad, noch voor het
Hals-Museum te Haarlem, noch voor het
Mauritshuls in Den Haag behoeft onze kunst
tempel (vooral om zyn Laatste Oordcelde
Kruisiging en de Kruisafname) ooit één pas
te wyken. Voorts, waar Stedoiyke Musea, als
die van Gouda en van Utrecht, menige
belangryke byzonderheid, betreffende een
Erasmus of een Adriaan den Zesden, bewaren,
daar heeft het Leidsch Musoum den vóór-
sprong van juist de oudste werken van een
der eerste wetgevers op het gebied der Hol-
landsche schilderkunst, en wel der Rem-
brandtiaan8che, te bezitten. Het Louvre, het
Luxembourg, de Hermitage, kortom alle
kunstverzamelingen der grootste wereldsteden,
zouden het Laatste Oordeel der Harteveltzaal
zeer gaarne met zilver overdekkon, indien
dat zilver dan de kóopprys van het stuk
wezen mocht.
Dat 'daarom evenwel nog niet iedereen van
eiken leeftijd lang en dikwerf voor dit stuk
behoeft gebracht, vooral wanneer hy er niets
anders inziet dan het meer lage en materiöele,
behoeft hier nauweiyks gezegd. Zelfs boelden
van den stervenden Christus kan men goed
en devoteiyk, maar tevens verkeerd en
onstichtelyk met de oogen ontleden. Iedere
overste moet hier de zynen kennoD, on over
de zynen waken! Iotusschen biyft geheel en
al waar, wat wij reeds zeiden: „door den
inhoud der Hartevelt-zaal te bezitten, bezit
Leiden stukken van intemationaal-erkende
glorie."
Toch is ook buiten die eerezaal ons Museum
nog een Museum aanzieniyk van rykdommen.
Of, waren zy geen absolute rykdommen van
schoonheid, die verzamelingen van oud naald-
kunstwerk, welko het Museum voor weinige
jaren (in gezelschap van particuliere eigen
dommen op dit gebied) wist uit te stallen?
Eq dan die meters-groote kaarten, als gobelins
uitgevoerd, en nog boden ten dage zoo aller
keurigst bygewerktl Voorts de bekende
koperen etsen van Cornet, door de heeren
Wolter8 en Ployto uitgegeven! Al verder nog
de zielen-rógisters en de koorboeken der
(vroeger Katholieke) PieterskerkNog volledi
ger woer alle de bc-noodigdhedon van de
ambachten onzer vadereD, de waardigheids
teekenen van het stadsbestuur, de kolossale
voorstellingen uit het beleg on het ontzet in
den Spaanschen tyd, kortom al Leidens lief
en leed uit don voortyd is op dit Museum,
hetwelk zelf reeds zoo'n groot stuk uit L9idens
lakensnyverheid afbeeldt, in ruime mate be
waard en afgebeeld.
Maar dan verder nog weer, die talryke
kleinere curiosa, waarnaar de weetgierigheid,
ook van den göwoon-ontwikkelde, zoo pleegt
te hunkeren in zake der historie onzer vaderen.
Ook de niet-hoogvliegendo immers of liever
de niet diepvorschende historicus heeft hier
genoegen in de oude medicynen-kast der
vaderiyke heeren medici; de niet-bo8tudeerde
gevoelt toch eerbied voor de wapenrolleken
der studeerende jagers onzer hoogeschool uit
1830, en men behooft volstrekt geen pyroticus
te zyn, om by de overblyfselen van het fameuze
kruitschip in verbazing te komen. En dit
loopt ten laatste in het roerende 1 NemeD wy
slechts zoo menig oud wapenschild uit het
geslacht van ongelukkige leden uit ons Vorsten
huis, of hot vermeldingsbord der oude Jeru-
zalem-gangers! Er is iets aandooDlyks in, bier
te lezen, hoe, lang voor de treurige Christen-
scheuringen der zestiende eeuw, reeds anno
1465 uit Leiden Jan Wouterse le Jeruzalem
was, aldaar stierf op Sint-Jacobsavond ende
ligt begraven op den berg Sion. In 't jaar
onzes Heeren 1465, daar was Siveer (Assuerus)
Gerriise te Jeruzalem en hij was er weder
in 't jaar van 1471. Zelfs de buren vergat
men niet. In 't jaar onzes Heeren 146S, toen
was Hugo Jacobs van Koudekerk te Jeruzalem.
Zeer waarschynlyk was dit alles vrye devotie,
want rechtsdwang zoude niet op zóó blyden
toon van deze pelgrimages hebben gespro
ken. Daarenboven, men vindt hier achtbare
heeren vermeld, als Isebrandt Heyndrikz, den
apotheker, Gborrit Florisz, priester, enz. Iets
even treffends ontmoet men vaak by de studie
dor penningen van dit Museum. Nog onlangs
trof het ons zeer, dat reeds circa 1852, door
onze stad, de bronzen - gedenkpenning van
Leidens bissohoppelyken zoon, Monseigneur
Van Bommel, voor haar Museum was aan
vaard, terwyl die gedenkpenning in zya
opschriften toch heel een Ilias vertolkt van
moeiiykheden tusschen Kerk en Staat. Maar
Leidens stadsregearing was eerlyk en groot
hartig. Zy achtte het even groot een toen
malig bisschop van Luik haar zoon te noemen,
als zy voorheen de Elseviers of burgemeester
Van der Werf met zyn vrienden heeft bemind
Ea nu ten laatste nog een bemerking. Al
het bovenstaande moest eigenlyk twee zaken
aan de lezers van het Dagblad kunnen leeren;
vooreerst, dat een penningske, voor dit Museum
geschonken, inderdaad voor iota groots en
iets schoons afgezonderd wordt, maar nog
daarenboven, dat men ook io dit Museum een
weinig snorren en studeeron moet. Sedert
het Stedelyk Museum in 1869 in het gebouw
van de Lakenhal (dat van 1640 is) werd
overgebracht, heeft men oen Catalogus van
de voorwerpen gemaakt. Deze inventaris,
zoowel van eigendommen als van in bruikleen
gegeven voorwerpen, bevat thans de be-
8chryving van 2864 voorwerpen, benevens
die van velerlei atlasseD, en straks zal nog
de Oud-Hollandsche kamer ter publieke be
zichtiging komen. Zoude het du voor den
bezoeker van dit Museum wel veel nuts
hebben, hier tusschen zulk een massa schoons,
eens een enkele maal met vrouw en kinderen
te komen rondwandelen? Wy gelooven in alle
bescheidenheid, dat or beters valt te doen.
Eerst getrooste men zich bet aankoopen van
den Catalogus des Museums, en dan leero
men in dat vry dikke boek eenigazins den
weg. Hierna kieze men zich éónige aantrekke
lyke numero's en nu ga men enkele keeren,
stel byvoorbeeld zes keeren per jaar, naar de
Lakeohal, ten einde de bestudeerde zaken in
natura te gaan bezien. Waarlyk, dit zoude
voor lieden, die nu vaak klageD, dat het
Museum gauw is uitgekekeneen allerleer
zaamste methode wezen. Evenwel, quisque
in suo sensu abundetieder blyve ten slotte
vry in smaak en idee; men kan een opper
best mensch wezen en een sieraad onder de
Lridscbe burgers, zonder zich aan ons voorstel
te storen. Maar het Museum verdiende toch
zulk waardeeren.
P. M. Bots, rector emeritus.
Leiden, Februari '99.
Gremeng^d Nieuws.
Donderdagnamiddag is de 29-jarigo
C. v. d. S., wonende aan den Sumatraweg,
to Rotterdam, terwijl by op een stelling aan
boord van het in de Parkhaven liggende
stoomschip „Prosina" bezig was touten te
klinken, van een hoogte van vier meter io
het ruim gevallen. Levensgevaarlijk gekwetst
werd hy naar het ziekenhuis gebracht, wa r
hy kort daarop ovorleed.
Een schadepostje. Het „Utr.
Dbl." Verneemt, dat de aannemers -n uit
voerders van den nieuw gebouwden water
toren te Helmond, die eenige dagen geleden
is ingestort, voor de schade aansprakelijk zyn.
Deze wordt geschat op f 25,000. - Een 1 .elyk
schadepostje voor die hoeren.
In een gezin te Brussel viorde
men carnaval. De kinderen dansten en zongen
in hun kostumes, onder do oogen der ouders
en der grootmoeder. Op zeker oogentllk ging
deze laatste naar Loven en, daar zy zoo lang
afwozig bleef, ging men zien of er i ts ge
beurd was. Men vond haar in haar slaapkamer
verhangen. Do ong- lutkige was 84 jaar oud.
De reden tot dien zelfmoord kent men ni-t.
Zekere V., scbildersknecht te
Brussel, werd onlangs gebeten door een hond,
dien hy voor dol hield. Dit speelde zoodanig
in zyn hoofd, dat hy er zinneloos van word.
Dinsdagavond giDg V. blaffend üoor de Gallait-
straat en beet een agent in het been, zeg
gende „Ik ben een hond; ik ben dol!" De
agent streelde den man, zooals men een dier
streelt, en kreeg Y. aldus mee naar het com
missariaat, waar deze weer blafte en te werk
ging juist alsof by wezenlijk een hond ware.
De ongelukkige is nu in het gesticht te Evero
geplaatst.
Gevecht in een tramwag e-rr.
Dezer dagen kregen zekere dr. Wildes en een
kok Wolf rt in een kabeltramwagen van
Lexington, Nieuw-York, twist, wer en band-
gemeen en eindtlyk haalde de eerst i een re
volver uit en schcot den anJer in e linker
borst. Do man viel op den vloer, t bloed
stroomde, do verschrikt© pass -gUrs .erpen
zich plat op den grond of zochten t ont
komen. Elndelyk hield de wagon stil, Je ge
kwetste werd weggebracht, Wildes maakt®
zich uit de voeteD. Later beeft by zhh vry-
willig by de politie aangegoven.
De Yoreeniging tot bevordering-
van Nyverhcid to Aken hooft aan do stad
400,000 mark geschonken voor een sanatorium
ten behoeve van longzieken.
Te Brill ac, by Vannea (Frankryk),
zyn Maandag tydens den dienst in een kapel
drie vrouwen door den bliksem gedood.
Twintig andere p-rsonen werden gekwetst
en het altaar vernield. Op een andtr plaatsje
in de nabyheid is een man coor het hemelvuur
doodgeslagen.
a
'tls waar, Eduard behoefde slechts zyn jas
woer aan te trekken, en do breuk was voor
het oog der wereld onzichtbaar gemaakt; maar
een wond bedekken is nog niet ze heelenen
deze wond moest geheeld worden, en wel zoo
spoedig mogelyk. Niet, dat er eenig bezwaar
was tegen het voortzetten der wandeling,
maar by de aankomst te Graanvoort diende
er toch terstoDd in voorzien te worden.
Eduard pruttelde natuurlyk een beetje over
de verkeerde richting van den straatweg en
daarna over de ondoelmatige ligging van don
heuvel; de balddadige doornstruiken en de
oudbeid der kleedingstukken kregen beurte-
liogs de schuld, dat spreekt vanzelf, 't Ver
standigste, wat Eduard in deze omstandig
heden deed, was, dat hy in stilte de gelofte
aflegde, voortaan altyd met oen dubbel stel
kleeren op reis te zullen gaan.
Zonder verdere wederwaardigheden kwam
onze wandelaar behouden te Graanvoort en
zonder dwalen in het logement „De Keizers
kroon" aan. In het voorhuis werd hy ver
welkomd door juffrouw Rozenoort, die op zyn
vraag naar nachtvérblyf antwoordde, dat zy
aan dit verlangen kon voldoen.
De weduwe Rozenoort was een klein, net
■rcüfje, met een blozend, vriendelijk gelaat en
hogal gezèj, Wahneer ik jlaarby verzeker, dat
ZU byzonder spraakzaam wafe, móet men
daaruit niet afleiden, dat zy haar tyd ver
praatte, want ze was werkzaam en vlug, en
trakteerde do menschen slechts dan- op haar
mededeelingen en verhalen, wanneer ze een
oogenblik vryaf had. Handig was ons weeuwtje
ook, en het moest al heel raar loopeD, als zy
met de woreldsche dingen verlegen raakte.
Dat Eduard terstond verzocht naar zyn
kamer gebracht te worden, geschiedde niet,
omdat hy nieuwsgierig was naar dat vertrek,
maar dewyl hy verlangde den omvang en de
juiste ligging van den winkelbaak nauw
keuriger op te nemeü, een onderzoek, dat by
met behulp van een spiegel en liefst niet in
de gelagkamer wenschte in te stellen.
Juffrouw Rozenoort riep haar dochter
Doortje, die juist de gang passeerde, en ver
zocht haar den gast naar de bruine kamer te
brengen.
Doortje behoorde onder die personen, die
men voorbyloopt zonder hen op te merken,
omdat zy zoo heel gewoon was, wat liaar
uileriyk en manieren betreft. Schoon was zy
niet, leeiyk evenminhouding en stem wekten
niet terstond bewondering, maar boezemden
ook niemand afkeer in, en in haar doen en
laten was zy zoo natuurlyk en ongekunsteld,
zoo eenvoudig en waar, dat de Fatsoenlykheid
haar niet onder de volgzaamste dienaressen
telde, want om fatsoenlijk te biyven moeten
de menschen, vooral de vrouwen, op hun tyd
onjuistheden zeggen, veinzen en comedie-
spelen, en in het algemeen de oprechtheid
der duiven opofferen aan de voorzichtigheid
der slangen.
Zoo onfatsoeniyk was echter Door gelukkig
nog nooit geweest, dat de menschen haar
daarom verachtten; integendeel, ze bielden
over het algemeen veel van haar, maar vonden
haar ontzettend ordinair. No, dat oordeel
piouveerde niet voor de scherpzinnigheid
dergenen, die het veldeD, want eenvoud en
natuurlykheid zyn niet ordinair, daar zy by
jongedames tusschen de zes en de zestig
jaar zelden voorkomen. Maar dat ze haar
zoo gewoon vonden, prouveerde wèl voor
Doortje, want daaruit bleek, dat haar een
voud echt was. De ware eenvoud is niet in
het oog vallend en schynt dus gewoon: als
men waar is, is men natuurlyk en de
natuur is immers zoo ontzettend ordinair.
Maar desniettemin heeriyk en schoon.
„Ik hoop, dat u met de kanoer tevreden
zal zyn," sprak Doortje, terwyl zy de deur
opende en Eduard liet binnengaan.
„Dat zal wel gaan, juffrouw," antwoordde
Ednard. „De bruine kamer is wel wat heel
bruin en daardoor wat donker, en dat uitzicht
in de steeg is ook niet van het helderste,
maar overigens is alles heel bruikbaar en net."
„Ja, ziet u," hernam Doortje, „we zouden
u wel de voorkamer geven, maar die is
tegenwoordig bewoond door moeders broer,
den kapitein."
„Welzoo, juffrouw! woont uw oom bier
by u in? Dat is gezellig. Maar zeg eens,
als 't u blieft, woont hier ook iemand in de
stad, die gemaakte heerenkleeren verkoopt?"
„U bedoelt boordjes, manchetten, dassen?"
„Vraag excuus; ik bedoel grootore kleediog-
stukkeD, zooals een jas, een vest en der
gelijke."
„Het spyt my, mynheer, maar zulke
artikelen worden hier te Graanvoort wel
gemaakt, maar niet klaar verkocht."
„Dat vreesde ik al. Maar dan woont hier
toch zeker wel een kleermaker in de buurt,
die my zou kuDnen helpen, nietwaar? 't Is
maar een kleine reparatie. Ik heb van middag
een winkelbaak opgedaan."
„Dat is niemendal, mynheer!" zei Doortje;
„geef u my uw jas maar, dan laat ik die
by baas Palm brengen en gy hebt ze in een
half uurtje terug. U kan inmiddels gerust in
uw overhemd beneden komen, waDt dat
nemen wy hier te Graanvoort zoo nauw
niet; oom rookt by gunstig weer altyd zyn
pypje op de stoep en heeft dan ook zelden
een jas aaD. Dat zyn wy hier dus wel
gewoon."
„Daar zou ik ook geen bezwaar in zieD,"
verzekerde Eduard, „maar het is niet in de
jas, dat ik de scheur gekregen heb."
„Ha zoo," zei Doortje, „ja, nu zie ik het
al; dat maakt de zaak wel een beetje lastiger.
Maar 't is niemendal, ik zal moeder eens
roepen; die zal wel raad schaffen."
Ze zei dit op een zeer gewonen, kalmen
toon; op haar gelaat was geen spoor van
een lachje, in haar houding geen zweem van
verlegenheid.
En na dit gezegd te hebben, wierp Doortje
nog een vluchtigen blik over de waschtafel,
om te zien of alles op zyn plaats stond, en
verliet toen de kamer zonder overhaasting
en met een kalm gelaat. Eduard had opge
merkt, dat er om Doorlje's lippen, op het
oogenblik, toen zy den winkelhaak ontdekte,
niets te bespeuren was, dat ook maar eenigs
zins naar een lachje geleek. Dat deed heni
een goeden dunk van het meisje opvatten
Niet, dat hy de aanwezigheid van een lach^
by die gelegenheid als iets strafbaars zou
aangemerkt hebben, maar de afwezigheid er
van achtte hy een gunstig teeken. Een teeken,
dat zeer onzeker is - zal menigesn zeggen.
Ik stem toe: een Messalina kan, desgevorderd,
in kritieke gevallen een kalmen ernst bewaren,
dien men aan kinderiyke onschuld of innerlyke
degeiykheid zou willen t02scbryven; en oen
Lucrstia heeft by diezelfde gelegenheid door
haar lachen of schertsen den Bcbyn van
wuftheid op zich geladen. Maar terwyl wy
dergeiyke uitzonderingen aannemeD, mogen
wy toch als regel stellen: dat de agitatie,
waarin sommige menschen verkeeren, als er
iets aan de hand is, dat te recht of ton
onrechte voor fatsoeniyk wordt gehouden,
niet voor bun zedeiyken ernst pleit, noch als
blyk der hoogste beschaafdheid kan worden
aangemerkt, daar integendeel die gesmoorde
gilletjes en ongesmoorde lachjes getuigen,
dat hun opvoeding niet voltooid, bun zelf-
beheersching niet volkomen is.
Juffrouw Rozenoort, door haar dochter
daartoe aangezocht, kwam nu by Eiuard om
over deu winkelhaak te spreken.
Wordt vervolgd.)