H', 11961
Maandag SO Februari.
A°. 1893
<§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§fln- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
EEN WINKELHAAK.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT i
Voor Lelden per 8 maanden.f 1.10.
franco per poel1.40.
Afzonderlijke Nommere 0.06.
prus der Anv MK'j'K.rU'l'l
VaD 1-0 regels 1.06. Iedere regeJ meer f 0.17$. - Grootera
letters naar plaatsruimte - Voor het incasseer gd bulten de stad
wordt f 0.05 berekend
Oader het opschrift Militaire fier
heid schreef De Maasbode:
„Men kent het geval.
De Minister van Oorlog ia bezig eon wets-
ontwerp samen te stellen tot vermeerdering
fan het leger.
Nog meer persoonlijke lasten, en onver
mijdelijk al is de Minister optimistisch ge
noeg, om dit tegen te spreken nög meer
geldelijke offersHet parlement zal die
niet licht toestaan. Reeds by voorbaat gingen
er protesten tegen op in de Eerste Kamer.
Waarop de premier den heeren ried: kalm
afwachteD, tot „het papieren kind" er eerst
zou zijn en het dan stillekons begraven.
We vroegen, of goneraal Eland dit over
zijn kant zou laten gaan.
Het antwoord gaf hy in de zitting der-
zelfde Kamer, waar mr. Pierson zyn paaiend
woordje sprak. En dezelfde woorden bezigende,
als de kabinetsformeerder had gebruikt, ver
klaarde de Mmister van Oorlog fier: By een
beslist ongunstige uitkomst zou hy met zyn
papieren kind heengaan.
Dat is mannentaal.
Generaal Eland voorziet, dat z'yn reorgani
satieplannen zullen vallen. Niet alleen zullen
de Staten-Generaal het volk geen nieuwe
militaire lasten durven opleggen, maar ook wat
de techniek van zyn ontwerp betreft, stuit de
Minister op den tegenstand van de moeste
generaals en regiments-commandanten.
Voorts: zoo ooit de tijden tot legoruitbrei-
ding ongeschikt waren, dan is het thans, nu
in Den Haag de conferentie der mogendheden
over de ontwapening gaat vergaderen, en de
vredo3beweging overal sterker is dan ooit.
(f Allerwaarschijnlijkst dus zal de Minister
zijn plan tot legeruitbreiding zien vallen;
en zal mede gaan.
Gaan, maar vrywillig en met eere.
Wel zal hem door politiseerende heeren
worden voorgehouden, dat hy anders moet
handelen, omdat een partióele crisis de zwak
heid van het kabinet aan gansch bet land
iou openbaren.
Maar generaal Eland is te kloek van karakter,
om zich door party-overweging te laten weer
houden van hetgeen hem geboden wordt door
do eer en den eerbied jegens zichzelf."
In het weekblad De Amsterdammer is gast
vrijheid verleend aan een artikel van mr. H.
bui9 Israël9, te Pary9, waarin deze een
pleidooi levert voor het denkbeeld, in de
Eerste Kamer geuit, dat de kleine mogend
heden, eer de Vredes-conferentie
geopend wordt, het onderling eens moeten
worden over een arbitrage-overeenkomst.
Een bond der kleinere mogendheden tot
onderlingen waarborg harer neutraliteit, met
erkenning dier onzydigheid door de groote
mogendheden, zou stellig gewenscht zijn,
betoogt de heer Israëls, doch komt my voor
alsnog onbereikbaar voor. Maar wel acht ik het
mogeiyk, dat de kleine mogendheden onder
ling een arbitrage-overeenkomst sluiten en
aan de andere Staten kennis geven, dat deze
overeenkomst is met open protocol, zoodat elk
dier StateD, wanneer hy daartoe roeping ge-
voolt, zal kunnen toetreden. Over het sluiten
dier overeenkomst moeten de kleine mogend
heden, vóórdat de conferentie geopend wordt,
hot eens zyn, het ontwerp-tractaat wordt dan
aan de conferentie medegedeeld en na alge-
meene bespreking definitief geredigeerd. By
het sluiten der conferentie wordt hot dan
geteekend door alle toegetreden Staten.
Ik zou dus wenschen, dat by de opening,
Nederland, België, Luxemburg, Portugal, Zwit
serland, Griekenland, Rumenië, Denemarken,
Zweden en Noorwegen mot elkaar reeds in
boginsel vastgesteld hadden alle onder
linge geschillen aan een internationale
rechtbank te onderwerpen. Geen dier landen
heeft tegen een dier andere territoriale eischen
geldig te maken, maar toch kunnen geschillen
tusschen deze Staten voorkomen, vooral tus-
schen óén der Staten en de onderdanen van een
anderen Staat over rechtskrenkingen, waarby
die andere Staat zedeiyk verplicht is voor de
belangen zyner onderdanen op te komen. Wan-
neer thans een zoodanig geschil ontstaat, dan is
de oplossing hoogst moeiiyk, want hoe ernstig
de zaak ook wezen mag, oorlog tegen elkaar
voeren doen die kleine Staten toch niet. Het
biyft dan by twisten en verbreken der diplo
matieke betrekkingen met een nasleep van
allerlei onaangenaamheid voor beide volken,
totdat een der partyen den toestand moede
wordt.
De ontwerp-overeenkomst, welke ik my
denk, zou in hoofdzaak de volgende bepalingen
moeten omvatten. Zy wordt aangegaan voor
een tijd van tien jaren, en stelt een Id ter-
nationale Rechtbank in, welke een vasten
zetel heeft, byv. Delft, de geboorteplaats van
Hugo De Groot, den vador van het volken
recht. Deze rechtbank is permanent, doch
houdt haar zittingen op vaste tydstippen met
lange tusschenpoozen, daar in den aanvang
het aantal zaken, voor haar gebracht, niet
groot zal zyn. Zy is samengesteld uit rechts
geleerden, twee voor elk land, die door dat
land voor tien jaren worden benoemd. Zy is
autonoom in de inrichting harer eigen huis
houding, en ontvangt jaarlyks ter bestryding
harer kosten een vaste som uit de kas van
elk der toegetreden Staten. Haar leden ge
nieten in den zetel van de rechtbank alle
voorrechten der exterritorialiteit, evenal3
diplomaten.
Haar bevoegdheid omvat de beslissing van
alle geschillen tusschen do toegetreden Staten,
en eveneens van geschillen tusschen een
dier Staten als zoodanig en oen onderdaan
van een anderen Staat, de laatste echter
alleen, indien de andere Staat de zaak aan
hangig maakt, want particulieren moeten
niet de bevoegdheid hebben by deze rechtbank
een zaak aan te brengen. Bovendien moet
de rechtbank bevoegd zyn, wanneer zy daartoe
door de beide betrokken partyen wordt uit-
genoodigd, als hof van arbitrage uitspraak te
doen ook in geschillen, welke niet-aangesloten
Staten betreffen. De verdere regeling van de
werkzaamheden der rechtbank en van de
wjjze van procedeeren by haar wordt door
de rechtbank zelve terstond nadat zy gecon
stitueerd is, by reglementen voor een tydvak
van tien jaren vastgesteld.
Het voordeel van dezen internationalen
reebtsbond is m. i. velerlei. De toegetreden
Staten verkrygen or door een gemakkeiyke,
zeker werkende on goedkoope gelegenheid
om alle geschillen tusschen hen op te lossen.
Do niet-toegetreden Staten krygen de beschik
king over een onpartijdig en deskundig
scheidsgerecht, wanneer zy wenschen een
zaak inderminne te regelen, en wy mogen
hopen, dat do gelegenheid tot arbitrage den
lust daartoe zal versterken. Het volkenrecht
krygt een begin van codificatie en van een
rechtskundige en niet alleen politieke juris
prudentie.
Het belangrijkst voordeel evenwel van dit
bescheiden voorstel is m. i. daarin gelegen,
dat de mogendheden kunnen toetreden zonder
iets van haar souvereiniteit te vervreemden,
want de handhaving der uitspraken wordt
aan de goede trouw der partyen overgelaten,
en zooals volgt uit de onderlinge verhouding
der kleine mogendheden, is het geen hersen
schim dat nooit een harer zal trachten zulk
een uitspraak niet uit te voeren. De openbare
meening zal mede biervoor waken, en de
geschillen zullen nimmer van dien aard zyn,
dat naleving van het vonnis voor de ver
liezende mogendheid niet lichter is te dragen
dan het verwyt en de schande, des bewust
onrecht te plegen.
Reeds het enkele feit van het bestaan der
Internationale Rechtbank, rzelfs zoo beperkt
als ik het hierboven schetste, is een begin
van veel beteekenis en zoude een aanzienlyken
stap vóór hebben op de arbitrages, die thans
het uiterste punt dor vredesbeweging zjjn en
telkens voor elk geval opDieuw samengesteld
en geregeld moeten worden. Als een zoo
voorzichtig lichaam als onze Eerste Kamer
van den grondslag van dit denkbeeld ver
klaart: „Ean échec op dit gebied is, meende
men, weinig te vreezen,dan mogen wy wel
zeggen, dat aanneming door de bovengenoemde
Staten nagenoeg zeker is, indien het voorstol
van sympathieke zyde uitgaat, en gedaan
wordt op zoodanige wyze, dat kleine bezwaren
door overreding uit den weg worden geruimd.
Naar aanleiding van het artikel over zelf
moord, door prof. Siegenboek van Heukelom
in het Januari-nommer van De Gids geschre
ven, schryft dr. A. W. Bronsveld in zyn
Kroniek van Stemmen voor Waarheid en
Vrede:
De heer Van Heukelom meent, dat de zelf
moorden te verklaren zyn uit en onafscheideiyk
samenhangen met de sociale toestanden. Men-
schen, die zyn losgerukt uit hun omgeving, die
niet behooren tot een groep, tot een macht,
die hen draagt, die hen steunt en sterkt, zy
worden de prooi van den zelfmoord, van dien
Moloch, zooals de Leidsche hoogleeraar zich
uitdrukt.
Waar dus de mensch ingedeeld wordt by
een Kerk, by een party, een kring, die hem
omringt, die op hem toeziet, die hem trekt in
haar sfeer van werkzaamheden, daar is hy het
sterkst tegen verleiding tot zelfmoord.
De cijfers, welke de statistiek aan de hand
doet, en vooral de regelmatigheid, waarmee
zy terugkeeren, zyn de grond, waarop deze
verklaring van het aantal zelfmoorden rust;
niet de ethiek, maar de wetenschap der samen
leving doet dezen sleutel aan de hand.
Waar dus het individualisme toeneomt, daar
vermenigvuldigt zich ook het aantal dergenen,
aan wie wy thans denken.
Men meent hieruit het ook te kunnen ver
klaren, dat in Roomsche landen en landstre
ken het procent zelfmoordenaren geringer is
dan in Protestantscho gewesten.
Morselli heeft reeds aangetoond, dat, waar
de Griek8che Kerk de heerschende is, aldaar
de zelfmoorden naar verhouding het minst
voorkomen. Wy durven hier geen conclusies
trekken, maar ruilen de ethiek toch niet in
tegen de maatschappelijke toestanden, waar
van wy een product zouden zyn.
Het komt ons voor, dat de motieven, die
iemand tot zelfmoord kunnen bewegen, zoo
gecompliceerd kunnen zijn, dat wy het recht
missen naar een algomeene oorzaak te
zoeken. Daar is een aangeboren neigiDg hier,
er is een physieke oorzaak ginds. Velen, wier
loven velen dierbaar was, wierpen het leven
wegis er geen philosophic, die, naar den trant
der oude Stol'cynen, zich leert storten in het
geen zy den afgrond noemen, of de Nirvana?
Hoe verklaart gy, wat vóór eenige jaren
een bekend echtpaar te Groningen deed, wiens
zelfmoord ieder verbaasde?
Wy zouden wel voorbeelden by kunnen
brengen, die niet werden verklaard door de
gissing van prof. Van Heukelom. Laat ons
echter uit zyu troostelooze studie een opwek
king ontvangen om meer dan tot heden ons
te ontfermen over en te wyden aan allen, die
zich eenzaam en verlaten gevoelen. Ook hier
zal de liefde meer vermogen dan iets anders.
Met klem komt de heer R. Van Zinderen
Bakker in het Friesche Volksblad op tegen
de bestryding, die de werkverschaffing
in Friesland van socialistische zyde onder
vindt.
„Zy kunnen den misdadigen moed hebben
op deze wyze goede zaken tegen te werken,"
zegt hy, „maar ik acht my sterk in de onder
stelling, dat niet één der hunner, hoe dicht
ook soms in de buurt, ook de moeite heeft
gedaan de ondernemingen op dit gebied eens
van naby in oogenschouw te nemen.
Waar de geholpenen en dat zyn er vele
vóór drie jaren nog verschoppelingen waren,
die de eene helft van het jaar wat werkten
en de andere helft bedelden of bedeeld werden,
terwijl zy thans kleine boertjes zyn geworden,
wonende in een ruim en net huis, by dat
huis van 1 tot 4 hectaren best doorwerkten
en best bemesten grond, op stal van 2 tot 4
kooien, verder schapen, varkens, kippen, enz.,
de schuur vol hooi en in den kelder proviand
voor den geheelen winter, daar valt het moeiiyk
hen, die daartoo de middelen verschaffen, te
biyven schelden voor uitzuigers. Daarom is
het maar beter niet te komen.
Ik voor mij, aldus eindigt do heer v. Z B.,
kan die aanvallen van zich voordoende
arbeideravrienden niet meer uitstaan, en d; t
niet alleen, maar, waar ik er Leili; van
overtuigd ben, dat de velen, di9 ten gevolge
van deze en andere ondernemingen werk on
brood hebben gevonden, door dat hebben van
work stoffelijk, maar ook moreel vooruitgaan,
zonder dat er ook maar de minste pressie
wordt geoefend op iemands godsdienstige of
politieke gezindhoid, daar heb ik my ook
verplicht geacht, tegen verdachtmakingen al3
doze in het openbaar te protesteeren."
Oader het opschrift „Verkeerde tegenstel
ling" schryft De Nederlander
„Wy, domocraten, wenschen wat van
onzen overvloed mee te deelen aan de min-
bevoorrechten der maatschappy, en gy, con
servatieven, wenscht op uw geld te
blijven zitten.
Zóó schilderen do „democraten" zichzelven
af. Zie het Sociaal Weekblad.
Aan de óóne zyde de nobele, aan do andere
de egoïste rykaardsl
Alsof niet wederzyds èn akelige egoïsteo#
èn edele philanthropen te vinden waren.
Alsof niet menig arm man „conservatief"
ware uit beginsel, en menig ryk man „demo
craat" uit eerzucht of aanstellery.
Alsof, in een vraag omtrent recht, het eigen,
pereooniyk belang altyd of gewoonlijk den
doorslag geeft.
De quaestie tusschen „democraten" en hun
tegenstanders loopt niet over den plicht om
te geven, maar over het recht om te nemen."
Er is in deze regelen zeer veel waars en
op den slotzin na zouden wij de redonoering
van het Rotterdamsche orgaan zonder aarzolen
kunnen onderschrijven, zegt Het Centrum.
Het zyn waarlijk niet allen volksvrienden,
die zich „democraten" noemen. En van den
andoren kant kan het zeer goed samenvallen,
dat, wie als „star-conservatief" in het openbaar
leven optreedt, als particulier uitnemende
qualiteiten van naastenliefde ten toon spreidt.
Velen staan nu eenmaal hooger of lager
dan hun beginsel.
Maar het is dan ook onjuist, naar dergoiyke
persooniyke eigenschappen een stelsel te be-
oordeelen.
De vraag is toch niet, of er goede of slechte
democraten, edele of onedele conservatieven
worden gevonden, maar eenvoudig deze: Welke
ideeën men moet aanhangen, van welke be-
ginselon moet men uitgaan, om den waren
vooruitgang te dienen?
Het schynt, dat dit De(n) Nederlander nog
niet zeer klaar is.
Democraten zyn in de oogen dezer redactie
biykbaar niet anders dan menschen, die slechts
willen nemen, en het recht om te nemen
zoo ver mogoiyk uitbreiden. Ia zekeren zin
maatschappelyke roovers dus.
't Kan wezen, dat er zulke democraten
I worden gevonden. Maar als vertegenwoordi.
NOVELLE
R. KOOPMANS VAN BOEKEREN.
1)
In den zomer van het jaar 1871 had de
notaris Vermeulen hot ongeluk een zjjner
schimmels te verliezen, en toen nu kort
daarna een advertentie in de „Haarlemsche
Courant" melddo, dat er te Graanvoort een
paard uit de hand te koop was, hetwelk,
mar de beschrijving te oordeelen, in aan
merking zou kunnen komen om de vacante
piaata in het tweespan ta vervullen, schreef
hj) voorloopig aan zijn daar govestigden
collega en besloot, toen het antwoord
gunstig was, er zelf heen te gaan, ten
einde, indien kleur en gestalte aan de ver
wachting beantwoordden, over den koop to
onderhandelen, en dien, zoo mogelijk, te
8luiton. Dit plan werd echter in zooverre
door den heer Vermeulen gewijzigd, dat h(j
de volvoering er van opdroeg aan Eduard,
zjjn oudsten zoon-, daar deze zich hiertoe
niet ongenegen betoonde, en, wat don schim
mel betreft, nog wel zoo goed uit zijn oogen
kou zien als ds oude heer.
Gaar Eduard Vermeulen een hoofdrol in
ouzo vertelling zal spelen, wil ik met een
•nkei woord hem aan don lezer voorstellen.
Niet, dat ik oen uitvoerige persoons- of
karakiorbescbriJviDg zal geven, maar toch,
men dient zoo eenigszins te weten wien
men voorheeft. Onze held was ongeveer vier
on twintig jaar oud, forach gebouwd en van
een gunstig uiterlijk. Over zijn voorkomen
zal ik niet verder uitweiden en zijn karakter
beschrijving ook kort maken, daar ik, wat
beide betreft, meon te kunnen volstaan met
de verzekering, dat Eduard door houding of
gelaat nooit de aandacht heeft getrokken, en
door zijn doen of laten nooit iemand opzettelijk
eenig wezenlijk verdriet hoeft aangedaan.
Ten dage, waarop wi) mot den jongen
Vermeulen kennis maken, waB deze doctor
in het Romelnach en het hedendaagsch recht,
en daarenboven candidaatnotaris. In laatst
genoemde betrekking was bi) werkzaam op
het kantoor van zijn vader, wiens opvolger
hy hoopte te worden.
Hst stadje, dat wy Graanvoort genoemd
hebben, lag ergens in den Qelderecben
Achterhoek. Eduard was nooit in die streken
geweest, maar zyn vriend Van Dyk waa er
goed bekend, en van dezen vernam by, dat
bet naaete spoorwegstation ongeveer drie uren
van Graanvoort verwyderd lag, dat echter
op do meoete treinen een omnibua reed, en
eindeiyk, dat de weg veel bekooriyks had,
daar hy voerde door een boachryke, heuvel
achtige atreek, zoodat by gunstig weder de
rola zeer gevoeglyk te voet kon worden
gedaan. Op Eduarda vraag, waar hy te
Graanvoort zou moeten logeeren, antwoordde
Van Dyk, dat de kenze niet moeiiyk viel,
daar er in genoemd stadje slechte één
ordentelijk hotel was, namelijk „De Keizers
kroon" van juffrouw Rozenoord; maar dat
dit logement byzonder good was.
Daar Eduard slechts twee, hoogstens drie
dagen dacht uit te blyven, kon hy zich ont
slagen rekenon van do verplichting zware
koffers mee te nemen, en hy pakte due alleen
een paar boordjes en andere kleinigheden
in een net lederen taschje, dat by over den
schouder droeg. Bp de aankom9t aan zyn
laatste station zag Eduard terstond, dat men,
om in den gereedstaanden omnibus gemak
kelijk te zitten, óf geen overbuurman óf geen
beenen zou moeten hebben; en daar hy nu,
wat laatstgenoemd artikel betreft, niet mis
deeld was en het aantal passagiers, waaronder
twee vierkants juffrouwen (hoogstwaar-
scbyniyk gepensionneerde bakers) zeer groot
dreigde te worden, besloot hy geen gebruik
vau dit voertuig te maken.
Tot dit besluit kwam hy te gemakkelijker,
omdat het voorkomen zoowel van den voer
man als van het paard hem niet gunBtig
voorkwam, daar laatetgonoomd dier er uitzag,
alsof hot nooit genoeg had gegetoo, en eerst
genoemde alsof hy in het laateto uur te veel
had gedronken. Het was daarenboven over-
heoriyk weer, wei een beetje warm, maar
dit was immers nog oen reden te meer, om
niet tegenover die dikke juffrouwen in den
omnibus piaata te nemen. Over de warmte
wilde Eduard ook niet klagen, want hy kon
voortdurend In het lommer wandelen én het
daarenboven heel bodaard aanleggen, daar
het in het allerlangst der dagen en nauwelijks
drie uren in den namiddag was.
Do weg was voor een groot doel eenzaam,
aangezien er slechts hier en daar een woning
aan gebouwd was en de passage niet druk
mocht heeten. Eduard ten minste ontmoette
byna niemand; een enkele maal slechts zag
hy een blauwoogig meisje, dat de roodbonte
koe lange den weg laat grazen, en inmiddels
een paar sokken aanbreit tegon den tyd,
waarop zy niet meer zooale nu barrevoets
kan gaan; en véór en na ontmoette hy een
met sparren beladen kar, welker blauwgekielde
voerman zyn helder zwoepgeklap vermeogt
met het geklingel der bellen aan het hoofdstel
van zyn bruintje.
Toch was de eenzaamheid niet somber en
stemde de stilte niet tot naargeestigheid;
want er was leven in de natuur, er klonken
stemmen, ofschoon niet van menschen; men
kon beweging zien, zy het eoms ook alleen
van het gedierte des velds of var. de wiege
lende kruinen der masthoornen of het donzig
wolkje, dat hoog daarboven langs het azuur
des hemels drijft. Nu eena springt een schichtig
haasje dwars over den weg, dan weer doet
des wandelaars nadering een paar eekhorentjes
opschrikken; hier hooit hy iet gekir der
houtduiven, elders het geschater van den
ekster of het gekweel der kleinere vogels;
terwyl overal dat gegens door de lucht suist,
hetwelk niet beschreven kan worden, en
waarvan wy de bewerkers niet zieo, maar
dat wy gerust mogen toeschryvon aan dui
zenden vliegjes en torretjes, die, tierig ge
worden door het zonnige weer, nu overal
dartelen.
Reeds had Eduard van een heuveltop don
toren van Graanvoort op niet zeer verren
afstand gozion, toen hy op zyn weg oen van
die kleine tegenspoeden had, die, hoe onbe
duidend ook, one toch zeer verdrietig kunnen
makon. Misschien moeten wij die ramp aan
merken ala een straf voor zyn loszinnigheid,
want onze wandelaar had, door de warmte
daartoe verleid, en overtuigd, dat dit aan da
vogols geen ergernis zou geven, op dezen
eenzamen weg zyn jas uitgetrokken, en deze
aan zUn rotting over den schouder dragende,
het laatste uur in zyn overbomd gewandeld.
Zoovoel is zeker: als hy zUn jas had aan-
geboudon, zou het geval niet zoo kritiek ge-
weoat zyn.
De zoooven genoemde heuvel lag een
minuut of vijf bezyden den grintweg en Eduard
baande zich om dien to bereiken een weg
door tamelyk dicht struikgewas. Op de heen
reis nu liep dat goed af, maarterugkeerende,
bleef de wandelaar haken aan een doornstruik,
en hot lichaam bleef ongedeerd, maar het
kleed niet.
Had hy nu zyn jas aangehouden, dan zou
hy naar alle waarscbynlUkheid de scheur in
een der achterpanden gekregen hebben, en
dat zou ook heel vervelend geweest zpo, maar
toch lang zoo tag niet.
{Wordt vervolgd).