N®. 11957
I>on dier dag 1© Februari.
A0. 1899
feze fourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§pn- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Kleine Dick.
LEIDSCH
DA&BLAD.
PRIJS DEZER COURANT)
Voor Lelden per 8 maanden, 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
P~RT.TR DER AD V KRTÜN TLËW t
Van 1 6 regels 1.06. Iedere regel meer/ 0.17i - Grooterd
lettere naar plaatsruimte
wordt f 0.05 berekend
Voor het Incasseeröd bolton de stad
Tweede Blad.
Prof. mr. D. Simons, hoogleeraar in het
strafrecht te Utrecht, zegt in Eet Paleis van
Justitie, dat het revisie-ontwerp der
heeren Hartogh c. s. geeft wat op dit oogen-
blik verlangd kan worden. Slechts in éón
opzicht, meent bij, zal bü aanneming van
bet ontwerp de regeling onvolledig blijven.
„De revisie van militaire strafvonnissen
blijft ongeregeld. Terecht kan worden be
weerd, dat een bepaling daaromtrent in ons
Wetboek van Strafvordering niet thuis behoort.
Maar zouden er zooveel bezwaren aan ver
bonden zijn, in een afzonderlijk wetje de
revisiebepalingen, misschien met enkele wijzi
gingen, ook voor het militaire strafproces
van toepassing te maken? Ik geef dit alsnog
in overweging. Het zou kunnen gebeureD, dat
de wetgever, anders plotseling gesteld voor
een ernstig, opzienbarend geval, opnieuw
gedwongen werd tot een gelegenheidswet,
ten einde in te halen wat hij vroeger ver
gui m de."
Eischen van m a a t s c h ap p e 1 ij k e
verbetering. Geen inrichting voor
ouderdoms verzekering door den
Staat of ook begunstiging daarvan door den
Staat, wanneer zy alleen voor loontrekkenden
openstaat of wanneer de tarieven niet be
rekend zijn naar het beginsel, dat de uit-
keeringen door de inleggelden gedekt worden.
Zóó is de ei8ch, door den heer Van Houten
gesteld.
Het is bij uitnemendheid duidelijk, aldus
verklaart de Kamper Courant dat, wanneer
aan zulk een eisch wordt vastgehouden, van
de zaak niets komen kan.
De Staat zal altijd moeten bijstaan, altijd
een offer moeten brengen, hoe men de regeling
©ok make, want de belanghebbenden kunnen
geen hooge premie betalen en evenmin kunnen
op de werkgevers, de patroons, te zware
offers worden gelegd.
Dat weet ook de heer Van Houten zeer goed.
Had hy voor dit volksbelang den Staat
geen offer willen zien opleggen, had hy geen
ander fonds gewild dan een, waarby de uit-
keeringen door de inleggelden godekt worden,
dan had hy niet als Minister, door het in
stellen der Staatscommissie, verwachtingen
moeten opwekken.
Buiten den heer Van Houten zullen er zeker
maar weinigen zyn, die de zaak mogoiyk
v.bten, zonder dat de Staat een offer brengt.
Staatspensionneoring wordt alleen door de
8ociaal-democraten geöischt; in hun stelsel
past zy, en hot denkbeeld is dan ook alleen
te verwezeniyken, wanneer men den Staat
gehéél naar hun utopieën kon inrichten. Maar
allen, die, met verwerping van hot denkbeeld
van Staatspensionneering, ouderdomsverzeke-
rlng willen, hebben de overtuiging, dat de
Staat helpend zal moeten optreden.
De moeilykheid zit alleen hierin, dat er nog
geen middel gevonden is om het denkbeeld
tot verwezeniyking te brengen, zonder aan dep
Staat kl te zware offers op te leggen. Daarom
dan ook is de zaak nog niet ryp voor be
slissing.
Van het standpunt, waarop de heer Van
Houten zich thans plaatst, zou men zich tegen
alle sociale wetgeving moeten verklaren, die
voor den Staat kosten meebrengt. Men zou
dan öenvoudig van elk denkbeeld, om door
middel van de wetgeving tot verbetering van
maatschappeiyke toestanden te komen, moe
ten afzien.
Wie dat wil, spreke het duideiyk uit.
Maar men wete het wèl, dat wie een reactie
zou willen in het leven roepen tegen het
streven van onzen tyd, om ook voor de grpote
massa betere maatschappeiyke toestanden te
scheppen, een gevaarlijk spel zou spelen l
De heer Van Houten schynt zyn voormalige
vrienden onder de verdenking te willen bren-
gon, dat zy onder éón deken liggen met de
sociaal democraten. Maar wie in de kaart van
Troelstra c. s. spelen, zyn juist zy, die reagee-
ren willen tegen de eischen van sociale her
vorming, want daarmee dryft men het volk
in de armen der sociaal-democraten.
Is het niet een feit, dat de kracht dezer party
gebroken is sedert er by de andere partyen
geen onverschilligheid meer ie voor de sociale
nooden, maar een streven om die nooden te
lenigen? Het volk gelooft in de oprechtheid
van dat streven; het heeft vertrouwen. Maar
wat zou het zyn, wanneer de beloften op de
programma's en by de stembus niet in daden
werden omgezet, en dat geloof en dat ver
trouwen verdwenen?
Het volk zou tot wanhoop gedreven worden
en in zyn wanhoop een gemakkelyke prooi
worden van do volksmenners, die het dingen
voorspiegelen, welke niet te verwezenlijken zijo.
Wat de middelen zyn tot bestrijding van
de sociaal-democratie, leert ons Friesland. Het
Kamerlid Van der Zwaag klaagde dezer dagen
in een vergadering, dat vroeger de sprekers,
die in Friesland de sociaal-democratische heil-
leer kwamen verkondigen, een grooten toeloop
vonden, terwyi zy nu veelal voor leege zalen
optreden. Waaraan is deze omkeer te danken?
Het is duideiyk genoeg. Vroeger werd Fries
land, met zyn ellendige toestanden, aan zyn
lot overgelaten. Maar in den laatsten tyd is
er belangstelling gekomen. Er zyn maatregelen
genomen om in de financiën der noodlydendo
gemeenten verbetering te brengen, en van
verschillende kanten heeft men zich beyverd
om de toestanden althans eenigermate te ver
beteren. Dat heeft weer eenig vertrouwen
gewekt en er is meer tevredenheid gekomen.
De socialistische woordvoerders vinden de ge
moederen minder gunstig voor hun opruiia-
gen gestemd.
Aan het ontwerp - ongevallenwet,
zooals het door de Regeering is gewyzigd,
wydt De Tijd een tweetal artikelen, waarin
het blad deze wet en de door haar geregelde
zaak beschouwt van den scboonen en aange-
namen kant. Dat is dus van de zyde van
heD, die door deze wet worden geholpen.
Want:
„Als zoodanig toch mag voor den werkman
beschouwd worden het ontvangen van schade
loosstellingen en premiëD, zonder daarbij van
de mildheid en goede geziudheid van den
werkgever afhankeiyk te zyn en zonder eenig
risico, wat de uitbetaling betreft.
Immers, de Staat stelt zich zonder eenig
voorbehoud aansprakelijk voor de aan de ver
zekerden en hun nagelaten betrekkingen toe
komende schadeloosstellingen."
De vraag doet zich nu echter voor: Wie
zal dat betalen en wat zal hot kosten, en
De Tyd herinnert:
„Het antwoord op het eerste gedeelte der
vraag is, met het wetsontwerp in de hand,
gemakkeiyk te geven: de middelen, benoodigd
voor de schadeloosstellingen en renten, de
administratie-kosten, de gelden, benoodigd
voor de vorming van een reserve-fonds en
voor de terugbetaling van het voorschot, het
welk de schatkist zal verleenen aan de Rijks
verzekeringsbank, zoolang deze nog niet uit
eigen middelen aan haar verplichtingen kan
voldoen, zullen byeengebracht worden door
de werkgevers.
Dezen zullen voor iederen werkman, dien
zy in hun dienst hebben, een premie moeten
betalen, waarvan het bedrag afhankeiyk zal
zyn: lo. van de gevarenklasse, waarin hun
bedryf zal gerangschikt worden; 2o. van het
dagloon van den werkman.
Om de berekening gemakkeiyk te maken,
zal een tarief worden opgesteld, aanwijzende
voor elk gevarenpercent de verschuldigde
premie op één gulden Iood, De premie voor
allen, in zyn dienst werkzaam, zal door den
werkgever binnen vyftien dagen na eiken
vervaldag moeten voldaan worden ten kantore
dor posteryeD, binnen welks kring hy zyn
woonplaats heeft."
Doch dit alles raakt slechts de wyze, waarop
de premie wordt berekend." Maar hoe groot
zal de bydrage zyü, die de Nederlandsche
werkgever moet betalen? Daarover zegt de
Regoering niets; zy verzekert, dat ze voor
de berekening van die bydrage alle betrouw
bare gegevens mi&t. Vormoedeiyk zal de premie
bier hooger zijn dan in Oostenrijk, waar zy
1.59 pet. bedraagt, wyi dit wetsontwerp
milder jegens den werkman is dan de Oosten-
rykscbo wet.
Toch meent De Tijd:
„Het valt niet te onckennen, dat door de
invordering der verzekeringspremie een nieuwe
en niet geringe druk wordt gelegd op do
ny verheid. Niets natuurlijker dan dat in de
Afdeelingen de bezorgdheid werd te kennen
gegeven, of de Nederlandsche industrie dezen
last wel zou kunnen dragen, en dat gevraagd
werd, of niet een gedeelte althans van de
premiebetaling ten laste behoorde te komen
van den workman."
Dat is echter ook een vraag van de in
vordering der premie. En in overeenstemming
met het Regeeringsantwoord zegt De Tijd:
„Het doet er ten slotte weinig toe, door
wien do betaling geschiedt, door den patroon
of don werkman. Elke verzekeringspremie
heeft tot resultaat verhooging van productie
kosten en het zal, als do wet eenigen tyd
gewerkt heeft, in den regel wel de consument
wezen, die deze verhooging betaalt."
Met de Regeering is De Tijd het ten slotte
eens, dat de industrie zelve de kosten heeft
te dragen, zonder hulp van den Staat. Maar:
„Men vergete echter niet, dat tegenover
alle nieuwe verplichtingen, verplichtingen van
geldeiyken aard en andere, zooals dit ontwerp
door de veelvuldige formaliteiten, welke het
vordert, den werkgevers oplegt, dezen in
steeds hoogere mate het recht hebben, van
den Nederlandschen Staat te verlangen, dat
hy met de hem ten dienste staande middelen
met hun belangen zal rekening houden. Waar
dit niet geschiedt en steeds nieuwe lasten
worden opgelegd, zal den werkgevers de
concurrentie met andere Staten steeds moeiiy-
ker en ten slotte onmogelijk worden gemaakt."
Wel niet geheel dezelfde quaestie als die
van de Ongevallenwet, maar toch ook de
vraag van de Staatshulp is in den laat
sten tyd meer en meer ter sprake gekomen,
vooral by de vele beschouwingen over de
mogelijkheid en de wenschelykheid om te
komen tot arbeiderspenslonneering.
Zooals men weet, heeft mr. Van Houten
zich in deze quaestie tegen Staatshulp ver
klaard, en nog onlangs schreef de oud-miDister,
in verband daarmee, in De Avondpost
„Voor een groot deel kwamen de lage
loonen niet aan de ondernemers, maar aan
hun afnemers ten goede."
Die zin geeft het Handelsblad aanleiding tot
de volgende opmerking:
„Heeft de heer Van Houten de groote be-
teekenis dezer verklaring, in verband met het
geheele vraagstuk, wel overzien? Ons dunkt,
als de afnemers, dat is de burgery in het
algemeen, voordoelen hebben genoten van lage
loonen, als ook daardoor de werklieden buiten
machte zyn voor slechte dagen wat af te
zonderen, ligt hierin dan niet een zeer sterke
rechtsgrond voor den Staat, om, optredende
namons do geheele burgery, voor do pension-
neering van loontrekkenden een bydrage te
verleenen, die volstrekt niet met bedeeling is
gelyk te stellen?"
De verplichte verzekering is, erkent het
Ebl„ een moeilijk vraagstuk; maar men mag
do bezwaren niet overdryven:
„Men mag die bezwaren echter niet over
dryven en behoort veeleer de vraag aldus te
stellen: Is een redeiyke Staatszorg ten be
hoeve van een groote menigte burgers, die
tbans buiten machto zyn zelf zich voldoende
voor slechte dagen voor te bereiden, niet van
zóó hoogo beteekenis, dat over vele bezwaren
mag worden heengestapt?
Niet alleen omdat „het in de lucht zit",
omdat er „iets gedaan moet worden" behoort
voor die verzorging een wettelijke regeling
te worden getroffen. Het is een plicht der
gemeenschap, naar de geschikte middelen om
te zien om het lot van die groote massa te
verbeteren. Particuliere pogingen zyn daartoe
onvoldoonde gebleken; daarom behoort de
Staat zich dit hoogst gewichtig belang aan
te trekken."
Om aan de mo6iiykheden van verplichte
voreekering te ontkomen, heeft de hun G. C.
R. Hoetink in De Economist een opstel ge
schreven, waarin hy deze verzekering op
verschillende gronden veroordeelt; betoogt,
dat zy van den werkman groote offers vraagt
en hem zeer kleine voordeelen aanbrengt, en
eindeiyk den voorslag doet om in de plaats van
verplichte verzekering verplicht sparen
te stellen:
„Met zekere minachting beeft men zich
van radicale zyde wel eens uitgelaten over
dat „zelf scharrelen om een weinig bezit",
als iets achterlyks, iets uit den tijd."
Welnu, ik zou het vorechrikkelyk vinden,
wanneer deze gedachte by onze werklied-n
meer en meer ging post vatten. Besparingen
staan veel hooger dan assorantie. Zy dienen
den werkman in alle mooilyke levensomstan
digheden, waarvan sommige elkander volko
men dekken. Is het geld voor het éóne doel
niet noodig, dan komt bet te pas voor wat
anders. De werkman, die aan het sukkelen
raakt op vry jeugdigen leeftijd en vroeg sterft,
heeft zyn spaarpenningen niet noodig voor
don ouden dag, maar toch wel in den laatsten
tyd van zyn leven. De assurantie laat hem hier
in den steek, de besparing niet. Die vroeg
sterft, heeft daarna niets meer noodig voor
zichzelven, maar in dit geval komen de be
sparingen ten goede aan vrouw en kind.
Wat het ouderdomspensioen aangaat, de
een heeft daaraan vroeger behoefte dan de
ander. Bespaard geli kan altyd van dienst
zyn ©n steeds worden aangesproken als het
noodig is. Heeft de werkman op 60 of 65-
jarigen leeftyd voor niemand meer te zorgen
dan voor zichzelf, hy kan zich dan altyd
nog een lijfrente koopen met zyn spaarpen
ningen. In dat geval wordt het kapitaal opge
teerd; maar sterft do werkman alvorens tot
dien maatregel te zyn overgegaan, dan komen
zyn besparingen ten goode aan zyn erfge
namen. Er komt op deze wyze kapitaal in
don kring dor werklieden. Dat is ook een
groot sociaal voordeel. Gedurende het geheele
leven van den werkman staat tevens de moge
lykheid om zelf of in vereeniging met anderen
een onderneming te beginnen steeds open.
Besparing is nooit vergeefs; assurantie dik-
wyis wel."
De schryver zet dan uiteen hoe hy zich
die verplichte sparing denkt. De werkgever
zou 4 pet. van de betaalde loonen by een
Ryk8in8telling hebben tedeponeeren, van welke
4 pet. hy de helft op de loonen korton mag.
Jaarlyks zou 3 pet. rente worden byge-
schreveD, en de werkman zou vrybeid hebbeD,
om de geldon te bezigon tot pensioon ver-
zekering. In do uitwerking van dit stelsel
berekent do schryver, dat sparen minstens
even voordeelig i3 als verzekeren, en de
nadoelen van verzekeren ontgaat.
Het Hbl. acht deze wyze van doen der
bestudeoring waardig: doch ook hier Staats
hulp mogelijk en blijkbaar ni6t ODgewenscht.
CORRESPONDENTIE. Ingezondenstuk
ken of mededeclingen, waarvan de inzenders
hun naam niet aan de Redactie bekend maken
worden ongeplaatst tor zyde gelegd.
GrUse haren 1 Wat heb ik je gedaan, dat
je nu reeda grgze haren krijgt?" vroeg hy
bezorgd.
De kleine vrouw beantwoordde zijn angsli-
goo blik met een liefdevollen glimlach, maar
haar oogen waren dof en haar vingers druk
bezig met het verstellen van een kleeding-
stuk.
,Yoor zoover ik weet, ken ik er de oor
zaak Diet van," antwoordde zy met een lief
tallige hoofdbuiging. „In ieder geval ia het
niet jouw schuld."
Maar juiet viel er eon traan op het tafel
kleed toen nog een.
„Wat scheelt je, lieveling?" vroeg hy.
By had haar nauwkeurig gadegeslagen van
achter zyn courant, die hy zat te lezen.
„Ik ben wat vermoeid," zeide zy, een oogen-
blik een rustplaats zoekend in zyn armen.
Zy enikte eenige seconden, maar keek toen
Paar hem op met een zachten glimlach.
„Ik ben den geheelen dag druk bezig ge
weest ea toch blyven er zooveel dingen
ongedaan. Wanneer ik van middag zoo slaperig
niet geweest wasZy voleindde den zin
Biet en nam haar plaats weder in.
„Je hebt je kraohten overschat I" Hy legde
zyn hand op haar schouder; zy voelde hoe
by beefde. Hartstochtelijk vervolgde hyi
„Ik kan het niet laDger verdragen; je weet
niet wat het beteokent een rustdag te hebben.
Zelfs de arme dagloonster heeft een plelzio-
riger leven dan jy; zy heeft ton minste eenmaal
In de week een dag om uit te rusten, maar
by jou is bet dag in dag uit wetkeD, van
'e Zondagsmorgens tot 's Zatordagsavonds
niets, dat de dorre aaneenschakeling der zorgen
breekt. En dat ia myn schuld. Toen ik je tot
vrouw nam, had ik moeten bedenken, dat ik
eeD slavin van je maakte en nu nu breekt
het my het hart, je zoo te zien."
Zyn zwakheid maakte haar weder sterk.
„Je begrypt niet," zeide zy teeder, „hos ik
vol vreugde altyd tegeu die zorgen vecht,
maar een enkelen keer moet ik wel eens
bezwgken voor de overmacht, en dan stoet ik
een traan. Ik zou jou eu de kinderen niet
graag willen missen en myn tegenwoordig
leven niet willen verwisselen voor mjjn
vroeger zorgeloos butaan, nog niet voor alle
Bchatten der wereld er by."
Hy schudde ernstig het hoofd, niet over
tuigd.
„Het kan zoo niet langer. Ik zal ver
hooging van traktement vragenuit zicbzelven
geven zy bet toch niet. Een weinig meer geld
zal je uitstekend helpen, en indien motgen
myn verzoek wordt ingewilligd, dan zullen
er geen gryzs haren meer by komeD, ten
minste niet vóór we een groot aantal jaren
verder zyn."
„En indien niet, dan moeten we toch
tevreden è(jn," antwoordde zy, terwyi ze de
lamp opdraaide.
Er waren eenige dagen voorby gegaan.
Hot avondeten was geëindigd, vyt hongerige
kindortnegen waren gevuld.
„Goeden nacht, kinderen," zeido hun vader,
toen zy hem een nachtzoen kwamen brengeo.
Zgn gedachten waren echter elders. Toen
zgn vrouw met hen naar bovon gegaan
was, mompelde hy het antwoord, dat zyn
patroon hem gogeven had; hy overwoog, op
welke wyze hy het haar het best zou mede-
deelon. In den zenuwachtigon toestand, waarin
hy verkeerde, scheen het hom toe, dat zy
verbazend laDg wegbleef. Hy hoorde een
gemompel van kinderstemmen. Zy eindigden
juist hun avondgebed. Hg keek op van het
boek, dat by voorga! te lezen, toen zy eenige
oogenblikken later de kamer binnentrad, en
sprak
„Niet ingewilligd. Hy zeide, dat, wanneer
by het salaris van den een verhoogde, ook
de andoren verhooging zouden vragen. Ik
beloofde hem, in geen geval er over te
spreken, maar het baatte niet."
„Welnu, dan zyn we er nog niet slechter aan
toe dan vroeger," zeide zyn vrouw, terwyi zy
trachtte haar teleurstelling te verbergen.
Na een pauze begon hy aarzelend:
„Hy deed my een ander voorstel, er kon
geen twyfel bestaan, dat, indien wy het aan
namen, het ons helpen zoumaar
„Zou je buitenlandsch agent worden?" vroeg
ze byna ademloos.
„Neen, in dat geval zou ik je meenemen."
„Waarom ben je dan zoo vreemd wat
ia er dan?" vroeg zy, nauweiyks by machte
het gevoel van angst te bedwingen, dat baar
overviel.
„Ik zal het je zeggen, lieveling. Onze chef,
de voornaamste aandeelhouder ia do zaak,
heelt my voorgesteld een van onze kinderen
als het zpne aan te nemen het op te
voeden, onderwys te laten geven en een
positie in de maatschappy te verschaffen, alsof
het zyn eigen kind was."
„En geheel by zich nemen?"
„Dat is juist het meest bezwarende. Wy
moeten voorgoed afstand er van doen; dat
zeido hy nadrukkelyk, want by weoschto hem
geheel voor zioh te hebben.
„Maar waarom wenechte hy juist een van
onze kinderen?"
„Kortelinga heeft hy zyn vrouw verloren,
van wie hy zeer veel hield, en daar hy
geen kinderen heeft, gevoelt by zich zoo
eenzaam. Ik denk, dat, toen ik hom ona ge
zin schetste, en hy my geen verbooging wilde
geven, het 1de» in hem rypte, ons op deze
wyze te helpen."
Er was oen lange pauze. Man en vrouw
bewaarden langen tyd het stilewygen; toen
zeids zy:
„Hoe zou het ona helpen?"
„Voor ons kind zon uitstekend gezorgd
wortoD, hy zou een betere erpvtrediDg en oen
betere jSosïtio krygen dan w() hem ooit kan
nen goven. Misschien zou by naderhand de
anderen kunmo h^pem"
„Maar," antwoordde zy, terwyi haar onder
lip op verdachte v»yze triMe: „Hy zou een.
ander liefkrygen, onze zorgen missen en ona.
naderhand misschien niet eens kennen."
„Maar het zou oen mond minder zyn om
te voeden - en den last der zorgen, die jo
thans drukt, verminderen."
„Noen, neen! Ik kan het niet doen, het zou
zyn, of er een stuk uit myn hart word go-
rukt ik wil alles doen bebalvo dat!"
Zy liet zich op oen stoel vallen en snikte
zenuwachtig.
Hy wachtte tot zy kalmer geworden was,
en zei toen op weifelenden toon:
„Ik hob mets beloofd; wat jy wil, zal ge-
bouron."
Zg was begonnen do kamer in orde te
brengen; die bezigheid deed haar goed. Ter
wyi zy hier en daar een stuk speelgoed op
raapte, eiaakto zy oen zucht. Indien zy dan
eens toestemde, van wie moest zy dan
afstand doen?
Zy trad op haar man toe, die, in gedachten
verzonken, uit het vonster koek. Zy stelde
hem die moeilijke vraag.
„Onze baby natuoriyk nletl" zeide hy
haastig, „zy is ons eenigo meisje. En haar
oudste broer is reeds te groot."
„Alsof ik hom zou kunnen afetaan," riep
zy, sidderend by die gedachte„je weet niet,
wat hy voor my ie; en wat zouden do andoren
beginnen zonder hem? Hy is keukenmeid,
ondefwyzer en speelkameraad te gelyk."
{Wordt vervolgd).