N°. i(958
Maandag 13 Februari.
A0. 1899
(Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van fon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
De bloem van Lui, woud.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COmULETT:
Voor Lelden por 8 maanden.f 1.10.
Franco per post 1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.06.
PRIJS DER ATWMH.TkiWI'f ffH;
VaD 1-6 regels f 1.06. Iedere regoJ meer 0.J7J. - Groctere
letters naar plaatsruimte - Voor het Incasseerqd bulten de stad
wordt f 0.05 berekend
Tweede Blad.
De Nieuwe Rolterdamsche Courant heeft
reeds vroeger instemming betuigd met de
woorden van lord Salisbury: „De beschaving
beeft de rechterlijke beslissing in de plaats
gesteld van den tweekamp tusschen particu
lieren en do worstelingen tusschen de mach
tige heeren. De oorlogen tusschen de volken
zijn evenzoo bestemd om te verdwijnen voor
de raden van arbitrage eener hoogere bescha
ving". Voor dat geloof bestaat, meent het
blad, voldoende grond, mits men niet uit het
oog verlieze, dat de voortgang der beschaving
niet by jaren of tientallen van jaren moet
worden gemeten.
„Hoe zal het gescbiedeD, wie kan het zeg
gen? Maar aan den stap van den kei
zer van Rusland kan, afgescheiden van
het betrekkeiyk gelukken of mislukken van
het congres, moeilijk te groote beteekenis
worden gehecht. Die beteekenis ligt hierin,
dat de souverein over het grootste ryk in
Europa openiyk tot alle beschaafde mogend
heden zegt: We moeten terug, we zijn op
den verkeerden weg; de toestand is niet
langer houdbaar; de volken kunnen de zware
oorlogslasten op den duur niet dragen; hun
welvaart wordt er door geknakt, hun ontwikke
ling gestuit. Laat ons op dien weg geen stap
verder doen, laat ons overleggen hoe we
terug kunnen, laat ons zien, hoe we den
oorlog minder wreed, minder barbaarsch kun
nen maken, maar laat ons ook beproeven de
aanleidingen tot den oorlog zooveel mogelijk
weg te nemen.
De groote beteekenis van deze daad ligt
hierin, dat deze oproeping van de regeeringen
aller beschaafde natiën geschiedt openiyk, ten
aanhoore van de volkoD, die in de tweede
nota als bondgenooten in den stryd tegen den
oorlog worden begroet, van wier bijval, hem
„uit alle oorden der wereld en uit alle klassen
der maatschappy" schier dageiyks betuigd,
hy met „levendige voldoening" gewaagt, op
wier medewerking hy vertrouwt".
De N. R. C. herinnert er aan, dat het
denkbeeld niet nieuw is. De bekende „Confé
rence interparlementaire", samengesteld uit
ledon van veertien Europeesche parlomenten,
waarin ook leden der Nederlandsche Vertegen
woordiging een eervollo plaats innemen, heeft
reeds in 1896 een ontwerp voor zulk een
scheidsgerecht opgemaakt, dat aan de regee
ringen van alle beschaafde Staten ter welwil
lende overweging is toegezonden en een denk
beeld geeft van de wyze, waarop een hof van
arbitrage zou kunnen worden iDgericht.
De opmerking, dat juist de grootste aan
leiding tot een oorlog, conflicten, waarby de
gouvereiniteit, de onafhankeiykheid, het be
staan zelf van den Staat of de onschendbaar
heid van zyn grondgebied betrokken is, wel
niet zullen behooren tot do geschillen, waar
omtrent de Staten zich vooraf by tractaat
zullen verbinden de uitspraak aan het inter-
nationale gerechtshof op te dragen,
of waarover zy by het ontstaan van het ge
schil vrywillig gezameniyk de beslissing van
het hof zullen inroepen, acht de N. R. C.
ongetwyfeld juist, maar de verwachting is
ook allerminst, dat door de oprichting van
zulk een hof elke oorlog zal worden voor
komen. "Wel mag daartegen worden verwacht,
dat het bestaan van bet hof op zichzelf de
nu reeds niet zeldzame opdracht van zekere
soort van geschillen aan scheidsrechteriyke
uitspraak meer en meer tot een vaste ge
woonte zal maken, en dat men er allengs
toe zal komen ook voor geschillen van anderen
aard dan waarvoor men nu pleegt te doen,
denzelfden uitweg te zoeken. Thans leveren
de keuze van den scheidsrechter en de wilze,
waarop de zaak door hem zal behandeld wor
den, al aanstonds niet geringe moeiiykheden op.
Gaat men tot de oprichting van een hof
van arbitrage over, dan bestaat er een
internationale rechtbank van onafhankeiyke
mannen, vooraf en dus niet met het oog op
het zich voordoend geschil gekozen, door elk
der verbonden Staten voor een geiyk getal,
en waarvoor elke Staat wel de meest ge-
schikten, de bekwaamsten in het volkenrecht
zal trachten te vinden.
Terecht werd, meent de N. R. C., onlangs
door de Temps opgemerkt, dat op elke zege
praal op den oorlog er meer zullen volgen,
en dat vermindering van krygstoerustiogen
en oorlogsuitgaven, op zichzelf een onoplosbaar
raadsel en weinig hoop gevende om door
onderling overleg tot stand te komen, vanzelf
zal volgen, als scheidsrechteriyke uitspraak
meer en meer regel zal worden.
Maar wat beteekent de uitspraak van een
scheidsgerecht, dat de middelen mist om haar
te doen opvolgen? Het kan immers den on-
willigen Staat Diet dwingen aan die uitspraak
gevolg te geven, tenzy de andere mogendheden
haar krygsmacht daartoe zouden willen be
schikbaar 8tolloD, en daartoe zullen dezen zich
toch wel niet willen verbinden. Die opmerking
acht de N. R. C. wederom juist; „maar h
die onwil, om zich aan de beslissing van het
scheidsgerecht te onderwerpen, in redoiykheid
te verwachten van een Staat, die zich vooraf
daartoe openiyk heeft verbonden? Zoo iets
achten wy nauweiyks denkbaar, en daarom
kon de „Conferénce interparlementaire" onzes
inziens zonder bezwaar in haar ontwerp op
nemen, dat de ten-uitvoer-legging der be
schikkingen van het hof wordt toevertrouwd
aan het eergevoel en de goede trouw der
geschilvoerende mogendheden."
In De Oids van Fobruari geeft mr. R.
Macale8ter Loup, hoofdredacteur van Eet
Vaderlandeen opstel, dat, naar zyn titel,
„Nieuwe baneD," reeds zegt, handelt over de
politiek der toekomst.
Hy begint met een terugblik te worpen op
de Inhuldigingsfeesten van verleden jaar, en
vindt daarin aanleiding om o. a. te zeggen, dat
de bekommering, over deze plechtigheid onder
liberale leiding uitgesproken, geen Dagalm
heeft gevonden.
Van de inhuldigingsfeesten naar do Kamer
debatten over de begrooting is de overgang
niet zoo heel moeiiyk, en dan meent de
8chryver, dat uit de dit jaar gehouden be-
grooting8debatten gebleken is, dat de positie
van het Kabinet niet minder was geworden.
Doch, ook het Kamerdebat was makker dan
een vorig jaar.
De samenstelling van dit Kabinet uit twee
liberale groepen maakt het noodig die maat
regelen naar den voorgrond te brengen,
waarover alle liberalen het eens zyn, en dat
de Regeering nog niet met de herziening der
Armenwet kwam, zal wel daaruit zyn af te
leiden, dat een bevredigende herziening het
byeenhouden van alle liberale krachten eischt.
„Wat nu de overige maatregelen betreft,
die reeds aanhangig zyn, of weldra aanhangig
zullen worden gemaakt de ongelukken
verzekering, de ontwerpen betreffende do ver
waarloosde jeugd en bet vaderschap, de wet
tegen overmatigen arbeid en de woningwet,
ze worden vry algemeen met sympathie be
groet, en uit niets is geblek'-n, dat nu juist
samenwerking van geavanceerd liberalen en
democratische anti-revolutionnairen noodig zal
zyn, om ze in veilige haven te brengen. Er
is meer reden te onderstellen, dat, als het
vraagstuk van de opvoeding der verwaar
loosde jeugd of dat van de positie der ge
huwde vrouw aan de orde is, samenwerking
der liberale groepen meer speciaal vereischt
zal worden voor oplossing der meest kritieke
vragen, en wat de woningen aangaat, geen
sympathieker ontboezeming daarvoor valt uit
het begrootings-debat aan te balen dan
het slotwoord van den conservatief liberalen
Utrocbtschen afgevaardigde, den hoer Van
Karnebeek."
En wat het democratische kiesrecht betreft,
dat mon van den heer.Borgesius wellicht zou
hebben verwacht:
„Men kan vragen hoe het mogeiyk is, dat
het by vorstandige mannen oónige smarte-
ïyko verbazing heoft verwekt, dat het Kabinet,
nu dez9 minister van binnenlandsche zaken
daarin zitting nam, da principiöele hervorming
van het kiesrecht niet weder aan de orde
stelde. Het spreekt vanzelf, dat by in een
Kabinet, door den heerPiersoti gevormd, naast
den beer De Beaufort opgenomen, er in moest
toestommen de verwezenlyking zyner idealen
tot later uit te stellen. Zyn vrienden misten
don moed hem te zeggen: „Gy met uw ver
leden hadt in dit Kabinet geen portefeuille
moeten aanvaarden." Zonder twijfel achtte
men het standpunt volkomen verdedigbaar
van den partyieidor, die, er niet in geslaagd
de meerderheid ta veroveren, toch niet wilde
weigeren op te treden in een ministeriëelo
combioatie, waarin het hem raogelyk zou zyn
iü de door hom voorgestane richting te werken,
al zou hy niet zyn gansche program tot uit
voering kunnen brengen."
Van de mogelykboid, dat we nu een kies-
wetherzieniDg krygen, die andere dan tech
nische verbeteringen brengt, gelooft mr.
Macaloster Loup niemendal. In afwachting
dus, dat deze quaestie i voor oplossing rfjp
wordt, meent de scbryver, dat het goed zal
zyn, indien wo het oog vestigen op de sociale
politiek; en daarmes is men aan de „nieuwe
banen."
Sociale hervormingen worden gewenacut
door alle partyen; hier is het verschil tus
schen gematigden en geavanceerden meer een
verschil in temperament dan in beginsel. Doch:
„Practisch kan voor den voortgang der
sociale politiek het tweede even lastig zyn
als het eerste, vooral als dat temperïment
zich openbaart in ongeneigdheid om den
buidel los te knoopen. Maar hierby moet toch
worden opgemerktlo. dat de sociale quaestie
niet uitsluitend een geldquaestie is en haar
oploseiDg niet wordt verkregen door het heffen
van belastingen en het geven uit de schat
kist; en 2o. dat waar voor verschillende
maatregelen ongetwyfeld directe geldelijke
hulp der schatkist noodig zal zyn, maar niet
te ontkennen valt, dat wel eens lichtvaardig
door sociale hervormers over onzekere mil-
lioenen wordt beschikt, de waarschuwende
stem van hen, die beseffen, dat niet straffe
loos de bronnen van de productie kunnen
worden aangetast, haar onmiskenbare waarde
heoft. Te ontkennen is het niet, dat de
schaduwzyde van het offers-vragen voor
sociale maatregelen dikwyis wordt voorbyge
zien."
Men plaatst het kapitaal tegenwoordig
zeer gemakkeiyk over de grenzen; elk
millioen, dat de schatkist vult, wordt aan
het volksinkomen onttrokken; vermindering
van besparing heeft ook wellicht verminde
ring van productie ten gevolge.
Of er niet meer uit de inkomstenbelasting
zou te halen zyn? Of op andere wyze voor
de schatkist te winnen?
„Wanneer men behoedzaam to werk gaat,
is van hoogere fortuinen en inkomens zeker
wel iets meer te vragen dan thans, zonder
dat de druk der gemeentebelastingen beboeft
af te schrikken; alleen zou het gewenscbt
zyn, dat de voorstanders van verhoogde pro
gressie zich eens aan het rekenen zetten, otn
te ontwaren, dat de millioenen zoo maar niet
voor het oprapen liggen. Spijt de 423 mil.
lionnairs, zyn de groote fortuinen en de groote
inkomens relatief zeer gering in aantal. Dan
bouwt men hoop op een tabaksbelastiug,
maar welke? Men kwam voorloopig niet.
verder dan den Minister toe te vosgen:*„Gy,
groote belastingkunstenaar, zult er wel eoD
weten te bedenken, waaraan geen bezwaren
kleven." Men weet wel, dat men uitorst
voorzichtig moet zyn, om niet onzen bloeienden
tabakshandel, een van de weinige takken van
bundel, waarin wy nog een hoog standpunt
hebben weten te handhaven, te verdryveD;
in elk geval dus zal men bescheiden moeten
zyn in zyn eiscben. De Minister bouwt
voorshands eerder zyn hoop op invoerrechten
on successierechten, en de heer Mees is bereid
hem daarin de hand te reiken, maar niet
zonder de vrees, dat, wil men eenerzyds in
het belang van de volkswelvaart het beginsel
van den vryen handel handhaven, anderzyds
niet met ruwe hand het familiebezit aan
tasten, de oogst niet zoo buitensporig groot
zal wozen."
De verwachtingen van den schryver over
de vermeerdering onzer inkomstenj zyn niet
zeer rooskleurig, maar toch acht by bet geld-
georek geen reden van ontmoediging voor
hen, die de nieuwe banen willen kiezen. Met
geduld en voorzichtigheid komt men er allic t,
maar: geduld en voorzichtigheid. Eu dwn kan
er misschien nog wel wat bezuinigd worden
op onze defensie:
„Men zorge, dat geen penning onnut worde
besteed, maar ook, dat geen penning aan de
Regeering worde onthondon voor hetgeen
noodig is om ons voor te bereiden op die
eventualiteiten, die naar redelykheid te wachten
zyn. Het argument, dat leeken niet kunnen
beslissen, moet gewraakt; op dat als op zco
menig gebied moeten leeken beslissen. En
nu is dat zeer te betreuren, dat men niet
voldoende scbynt in to zien, dat de tegen
woordige Minister van Oorlog de man is,
met wien de kans, om tot een bevredigende
oplossing van het moeiiyke vraagstuk te
komen, het grootst is. Willen de geavanceerd;
liberalen de leiding onzer politiek in handen
hebben, ook op marinogebied moeten zyj
leiding weten te geven. Met eenvoudig af
stemmen van elk groot schip komt men ert
niet, en er is iets onbevredigends in do bouding
van ministers, die als Kamerleden de eersten
waren om elke aanvraag voor versterking
van ons materieel te bestrijden, en die thans
gedoemd zyn een collega te helpen om zyn'
scbepen in behouden haven te sleepen."
Ten siotte wyst de schryver er op, dat ook
het onderwys op zyn trappen van lager,
middelbaar en hooger onderwys moet worden I
dienstbaar gemaakt aan het stalen van ons
volk voor den economischen stryd, aan zya
sociale verheffing.
Overal dus socialo politiek? Ja, zegt de
schrijver:
„Het is met anders, dat is de politiek, die
de tijden eischen. Want geheel ongegrond
is de meening, als zou zy eigonlyk maar oen
bastaardvorm zijn dar politiek, een dienen
van belangon, in plaats van een streven naar
recht. H?t 13 immers juist de groots vraag,
die de moderne Staat zich gesteld ziet, hoe
onder hot dienen van allerlei belangen, die
do hulp der groote gemeenschap behoeven,
gölykneid van recht, niet slechts in formeelen,
maar ook in materiöalen zin te verzekeren.
Dat kan niet geschieden door onthouding van
Staatsinmenging, zelfs niet alleen door belet
selen weg te nemen, die de maatschappelykö
krachten in den stryd belommeren, maar dik
wyis eerst door een krachtdadig ingrypen, dat
do maatschappelijk zwakken onttrekt aan den
neerdrukkenden invloed van bet sociale milieu,
dat ben, zonder hun eigen initiatief te ver
slappen, helpt, in den stryd, dat door de kracht
der individuen to stalon de gemeenschap zelve
sterk maakt".
De maatschappy, zegt de schryver, wil stryd
en verdelging, de Staat wil verzoening en
behoud. De klasssstryd mogo noodzakeiyk zyn,
een klassezogepraal zal echter geen verzoe
ning brengen, en de sociale vrede, onzer allor
wenscb, hy mogo een groote schrede nader
komen onder een lange, gezegende Regeering
yan onze jonge Koningin.
93)
ïfu wendde Alban zich tot zyn moeder.
„Gy zyt zelve zoo gelukkig in den echt,
foebt gy geen goed woord voor my?"
„Myn zoon, hoezeer ik uw wenschen begryp
en er over kan oordeolon, toch moet ik uw
vader volkomen geiyk geven. Ik botwyfel het,
of het wel liefde is, welke gy voor het meisje
gevoelt; ik geloof, dat lk het meer modelyden
kan nosmen. We kunnen dus niet te over
haast antwoorden, maar wy zullen een tyd
nemen, opdat wy er over kunnen nadenken.
Wacht slechts oen korten tyd. Een jaar
is dat te veel verlangd voor een zaak, welke
over geheel uw leven beschikt? Dan heeft
uw vader ook rypeiyk tyd om na te denken."
„Uw moeder heeft zeer wys gesproken,"
aldus nam de graaf het woord. „Laat ons
haar raadgeving volgen. Wenscht gy het nog
over een jaar, dan spreken wy elkander nader.
Tot zoo lang zwygen wy daarover."
„Kan Irmi tot zoolang rustig in het
boschhuis voortleven?" vroeg AlbaD, die zich
bü bet uitstel neerlegde.
,Ja, maar gy moogt er in dien tyd noch
voor korteren, noch voor langoren tyd heen
gaan, en evenmin duld ik briefwisseling,"
antwoordde graaf Rottnacb.
„Dat beloof ik u. Schryven is buitendion
vak niet, daarvoor heb ik te lang het
zwaard gevoerd, en van het hart van mijn
bruid ben ik zoo zeker als van myzelven.
Mag ik haar echter van den uitslag van dit
onderhoud in kennis stellen?"
„Zeker, daar heb ik geen bezwaar tegen."
De graaf stond na dezo woorden op on verliet
het vertrek.
Alban kuste hartoiyk de hand zyner moeder.
„Moeder, boe kan ik u voor uw liefde
danken I"
Liefkoozend streek de gravin hem de haren
van het voorhoofd.
„Houdt gy werkeiyk zooveel van Irmi,
Alban?" vroeg zy.
„Ik houd van haar zooals vader van u.
Liever verbiyf ik eenzaam met haar op het
boschhuis dan alleen in de wereld door
iedereen met onderscheiding en onderdanig
heid behandeld te worden."
„Ook ik houd innig veel van het meisje,
Alban, en wanneer baar afkomst niet in
het duister lag, dan zoudt gy eens zien,
welk een yveraarster gy in my hadt. Maar
wachten wy alles rustig af en hopen wy
op den tyd."
By het sluiten van den vrede van West-
falen werd de keurvorst van Beieren door
alle mogendheden erkend als heer van den
Opper Paltz, die hem door keizer Ferdinand II
als loon voor zyn trouwe diensten was toe
gezegd. Nu de rust zoo goed als geheel
hersteld was en men met veiligheid kon
reizen, kwamen veel hoofden van oude adel-
lyke geslachten naar München„ om zich aan
hun landheer voor te stellen en hem te
huldigen.
Met zyn standgenooten verscheen ook graaf
Felsock te München, maar zyn reis had voor
hem nog een gewichtiger doel. Het liet gesn
twyfel meer over, dat zyn oudore broeder en
diens gemalin eens in roovershanden het
leven hadden gelatenmaar zy hadden
nog een dochtertje gehadwaar was het
kind gebleven?
Niemand wist dat; niet voordat het kind
wedergevonden was, of de dood vast stond,
kon de graaf in de rechten zyns broeders
treden.
Felseck kwam naar München, vastbesloten
geen middel onbeproefd te laten om zyn doel
te bereiken, ofschoon men na de lange reeks
van jaren, welke sedert het ongelukkige
voorval verloopen wareD, weinig hoop meer
had om tot de ontdekking te komen.
Graaf Felseck was al eenige dagen in
München voordat hy Rottnach opzocht.
„Ik icom met een verzoek tot u, heer
graaf," begon hy; „ik ben hier niet alleen
om aan myn landheer hulde te bowyzeD,
maar ook om het lot van het eenigo kind
van myn broeder uit te vorschen. Sedert de
ouders onder moordenaarshanden gebleven
zyn, heb ik er niets meer van gehoord. Men
heeft my meegedeeld, dat uw zoon bier do
eenige levende getuige van dit voorval is
geweest. Mag ik den jonker met eenige vragen
daarover lastig vallen?"
„Die treurige gebeurtenis herinner ik my
nog good, heer graaf ze verwekto toenmaals
veel deelneming. Zeker zal myn zoon met
vreugde uw vragen willen beantwoorden, maar
ik vrees, dat gy weinig nieuws van hem zult
vernemen."
De graaf beval, dat de jonker bier zou
komeD. Alban trad binnen.
„Wat wensoht myn vader?" vroeg hy, een
buiging voor den vreemdeling makende.
„Graaf Yon Felseck," zeide graaf Rottnach
met een handbeweging naar deze, „wilde
gaaine alles van u vernemeD, wat gy u van
bet ongelukkige voorval herinnert, waarby
zyn broeder om het leven kwam. Zeker
hebt gy die treurige gebeurtenis nog niet
vergeten."
„Neen, zeker niet, want het was voor de
eorste maal, dat ik bloed zog vergieten; en
de kleinste omstandigheden zyn onuitwisch-
baar in myn geheugen gegrift. Wat wenscht
gy van my te weten, mynheer?" vroeg hy,
zich tot graaf Felseck wendende.
„Ik bid u, vertel my alles, wat gy daarvan
weet," antwoordde deze. „Vergeef my, zoo ik
droeve herinneringen in u opwek, maar bedenk
boe gewichtig elk uwer woorden voor my
kan zyn. Gy zyt, by myn weten, de eenige
levende getuige van die gebeurtenis! Ik bid
u dus, spreekl"
Alban begon.
„Wy stoDden aan de grenzen en onze gene
raal had het bevel gekregen, om graaf Felseck,
dien men verwachtte, veilig op hetBoiersche
grondgebied te brengen. Men wist, dat in de
oosschen, waardoor zyn weg voerde, veel
struikroover8 huisden. Een vendel ruiters werd
hem to gemoet gezondeD, en hy zou die in
zyn laatste kwartier opwachten.
Maar de graaf scheen niet te kunnen
wachten; met enkele huurlingen begaf bij
zich op weg en viel in handen van de struik-
roover8. De huurlingen vloden op het eorsto
gezicht reeds; een dienaar des graven word
zwaar gewond, de graaf, na dapperen tegon-
weer, met zyn gemalin vermoord.
Wy waren tydig uitgerukt, en omdat ik
pas eenige dagen in het leger was, mocht ik
dat wandelritje mede maken. Daar hoorden
wy schoten vallen, en oen onheil vermoedende,
reden wy zoo snel als onze paarden vermochten.
Wy kwamen te laat; slechts de plundering
der dooden konden wy verhinderen. Maar dit
ontzettende schouwspel zal ik nimmer ver
geten I Nog hield de graaf het afgeschoten
wapen in de band; het hoofd der gravin lag
tegen zyn achoudor aangedrukt, terwijl een
lacbje nog om haar lippen speelde.
Wy legden den gewonde by de doodon in
den reiswagen en keerden terug naar do
plaaas van waar wy gekomen waren."
Diep ontroerd had Felseck aangehoord.
„Maar het kind myos broeders en de ver
pleegster, waar bleven zy?" vroeg hy nu.
„Noch van het kind, noch van de ver
pleegster heb ik iets gezien of gehoord. Weet
gij wel zeker, dat de graaf zyn kind by
zich bad?"
(Wordt vervolgd).