MENGELWERK.
Wy moeten dus met onze hardingsmotbo-
den voorzichtig zJjD. Wat het gevaarlijke is,
i9 de plotselinge en onregelmatige afkoeling.
Sm gezond menseh kan gerust, als by zich
flink instopt, des winters in een open rijtuig
gaau rijden. Van dat algemeene koude lucht-
bad zal by minder last hebben dan van het
bad, dat men het een of ander lichaamsdeel
van hem bereidt door het in een warme
kamer voor een open deur of raam te zetten. En
wie de menscben daartoe aanmoedigt en hun
vertelt, dat zü om tocht en dergelijke dingen
niet moeten geven, die speelt een zeer gevaar
lijk spel en verdient het omgekeerde van dank
voor- zijn raad.
Ik ben van alle heldhaftigheden op hygiënisch
gebied een groote vyand. Ik acht die gevaar
lijk en onnoodig. Een mensch kan gezond zijn,
al stelt by er prijs op om in een behooriyk
verwarmde kaaier te zitten en 'a nachts de
ramen van zyn slaapkamer gesloten te hou
den. In nieuwe huizen althans beeft men in
den regel, ook zonder opzettelyke ventilatie-
toe8tellen, ventilatie genoeg. De muren laten
den wind flink door en de ramen zóó te
sluiten, dat ze geen lucht doorlaten, is een
voudig niet mogelyk. Als er een flinke sneeuw
bui op komt zetten, komt met de lucht de
sneeuw er ook kalm doorheen. Wie in een
degelyk huis woont, dat sluit, wat natuurlyk
toch verkieslijk is, moet eenige meerdere
maatregelen nemen, maar ook hy is nog verre
van een hermetische sluiting af. En hy behoeft
volstrekt de nachtlucht niet als een dood
vijand te vreezeD, hoewel die toch zeker
in vele streken en namelykcin malariastreken
zeer gevaariyk kan zijn maar hy moet er
voor zorgen, dat die lucht niet precies op zyn
bed en zyn hoofd afkomt, en het dus zoo
inrichten, dat ze slechts indirect zijn inade-
mingslucht verfrischt.
Ik heb al menigen gezondheidsenthusiast
gezien, die zich aan open ramen en koud
water gedecideerd te buiten ging, en die toch
later op zyn gezondheid in het geheel niet
te roemen bad. Eq ik heb er wel eens den
indruk van gekregen, dat hy niet direct door
al die extravagances ziek was geworden, maar
dat hy daarmee begonnen was, omdat hy
eigenlijk al ziek was. Er ontbrak hem iets,
dat hem dreef tot die proefnemingen om een
volmaakte gezondheid deelachtig te worden;
iets, waardoor ze voor een werkelijk gezond
mensch niet die aantrekkingskracht hebben.
Men heeft meermalen, aan tering vooral,
jongelieden zien bezwyken, die geleefd hadden
als Spartanen en die byv. van een overjas
in den winter nooit iets hadden willen weten.
En men heeft dan wel die tering op rekening
van die geforceerde hardingsmethode gezet.
Wellicht het is al meer gezegd waren
oorzaak en gevolg juist andersom, en was
het de abnormale warmteproductie, een geringe
temperatuursverhoogiDg, als allereerste begin
van de ziekte, die don jongeliüg voor kou
zoo ongevoelig maakte, en hem er zoo naar
deed verlangen. Zoo kan het ook gelegen
zyn met de koudwater- en de Kneippfanatici.
Een gewoon mensch vindt dat overdadig
geplas met koud water onbehaaglyk en heeft
aan een wandeling op bloote voeten geen
behoefte.
Maar aan de buitenlucht beeft eon ieder
behoefte, en wie zyn gezondheid liefheeft en
zich harden wil in den goeden zin van het
woord, die late geen dag voorhygaaD, voor
zich niet en niet voor de zynen, zonder er
nieuwe kracht en frïschheid aan te hebben
ïntleendl
En zooveel by maar kan en als hem
mogelyk is zonder dat hy er last van heeft,
late ieder zo ook toe in zyn buis. Yan ieder
oogenblik, dat de huiskamer vry is, moet
worden gebruik gemaakt om ze te luchten,
en door een doelmatige ventilatie moet er
voor worden gezorgd, dat de lucht in de
kamer friach blyft. In bestaande buizen, die
niet van nature alles doorlaten, is daar wel
altyd een practische manier voor te vindeD,
en by het bouwen van nieuwe huizen zal er
veel meer dan vroeger op worden gelet. Dunne
muren en slecht sluitende deuren en vensters
zyn natuurlyk als systeem van ventilatie niet
aan te bevelen. In slaapkamers kan men zeer
geschikt frissche lucht krygeö, zonder tocht,
door een raam open te schuiven en de open
ruimte af te sluiten met een goed passende
plank, zoodat de buitenlucht alleen tusschen
het opgeschoven raam en het vaste raam
daarachter naar binnen kan komen.
En daD, alle overtollige kleeden en gor-
dynen opgeruimd en vooral, zooveel maar
kan, de zon naar binnen gelaten, de dood-
vyandin van alle bacteriën.
Woord gehouden.
Zoo had hy nu dan toch zyn doel bereikt 1
De droom zyner kindsheid, de hoop zyner
jongelingsjaren waren tot vervulling gekomen.
Met een beurs voor een driejarige reis naar
Italië verliet hy de academie.
Hy was in zyn vaderland, het Duitache
Rynland, teruggekeerd. LaDge, harde jaren
van stryd, met kommer en ellende, die dubbel
tellen in een meDschenleven, had hy in den
vreemde doorgebracht. By iederen voetstap in
zyn geboortestadje werd hem als het ware
toegeroepen: „Weet je nog wel?"
Als opgeschoten knaap van zestien jaren
zag hy zich nog door de straten zwerven,
schuw, in zichzelven gekeerd, zonder makkers,
een slecht scholier, die er een eer in scheen
te stellen, steeds een plaats in te nomen zoo
dicht mogelyk by nummer laatst.
Een toenmaals toornige vader wilde hem
zyn gril uit het hoofd prateD, de gedachte
aan het „gelukkige schilderen!"
Nu by hem even terugzag, den harden
man met de gryzende hareD, nu legde deze
de groote, zware hand op den schouder van
zyn zoon en bromde:
„Je hebt het mooi gemaakt, styfkopl"
De kleine, elegante moeder trok hem naar
zich toe en streek hem liefkoozend over de
wangen, die bleek en ingevallen waren.
„Je hebt zeker veel honger moeten lydoD,
arme jongen".
Toen glimlachte hy even, een schoone, trot-
scbe glimlach.
De jongere broers en zusters drongen zich
om hem heen en de een riep nog luider dan
de ander: „Weet je nog wel?"
Hy wist Dog alles, alles uit zyn kindsheid.
Ze was niet zoo zonnig en vrooiyk geweest
als van de andere knapenintegendeel 1
Zy, die nu trotsch op hem waren, die
hem nu vriendelijk toespraken, wendden toen
zich allen van hem af, van den „dwal«nden,
afgevallen" zoon van een eerwaardigen vader.
Als hy op straat voorbijging, riepen de
bewoners van het kleine stadje het elkaar
toe met oen gewichtig gezicht:
„Hy gaat naar Rome!"
Dikwyls voegde men er dan nog by: „Weet
je nog wel?"
Ook zy jubelde het hem te gemoet:
„Weet je nog wel, dat ik jo zei, dat je
bepaald een groot schilder zoudt worden?"
„Ja zeker, jouw vertrouwen heeft roy flink
aangespoord, Marie I"
„En je zoudt me uitschilderen, weet je
nog wel?"
Zy bloosde onder zyn blik vol bewondering.
„Dat wil ik ook du nog
„Workelyk, wil je dat?"
„Heb ik dan niet altyd myn woord go-
houden?"
„O, ja, wat ben ik bly
Nu zat ze daar voor bem.
Ze was betooverend in baar jeugdige, frissche
schoonheid. Dat ze de schoonste uit bet stadje
was, dat wist zet-n hy ook.
Weken achtereen zaten ze veel uren tegen
over elkaar. Mot grenzenlooze liefde schilderde
hy haar. Al haar schoonheden tooverde by
op het doekde prachtige groote feeënooseD,
onder wier blik hy trilde, het glanzende brnioo
haar, den kleinen rozenmond, het fijngevormde
neusje, den heeriyken hals, de jeugdige, schoon
gevormde buste, in een weefsel van kant
gehuld.
„Dat is myn meesterstuk", sprak hy en
zy geloofde hem en verheugde zich over haar
schoonheid. Het was Diet de eerste maal, dat
hy haar uitscbilderde. Meer dan een dozyn
kleine portretjes bezat hy van haar En elk
van die portretjes riep hem toa: „Weet je
nog wel?"
Het laatste, in het witte kleedje, riep het
het luidste.
Dat was kort voor zyn vlucht uit het
ouderiyke huis.
De oneenigheden met zyn vader waren
ondraaglyk gewordeD. Hoe dikwyis waren ze
niet reeds bygelegdl De leeraren schudden
het hoofd. Er was geen Latyn of rekenen in
het hoofd van dien „droomer" te krygen.
Aan de „stamtafel" in het koffiehuis der
notabelen vertelden ze zyn vader dit ongun
stig oordeel.
„Neem hem van school, doe hem in de
leer by een grossier, misschien kan die hem
leeren rekenen."
Toornig kwam de oude heer, een der eerste
beambten van het stadje, thuis; klokslag tien
uren, als altyd.
Boven brandde licht in het kamertje van
den onverbeterlijke. Hy zat yverig te teekenen.
Bevend hield hy op, toen vaders zware, eenigs-
zina waggelende tred weerklonk.
Hy wist, nu moest het komen, het onver
anderlijke, het lang te voren geduchte.
Zyn teekeningen vlogen hem in flarden om
het hoofd.
„Sufferd, luiaard, deugniet I Nu is het uit.
Morgen ga je naar den grossier en loer je
haringen aftellen en peper malen; je deugt
voor niets anders I"
Hy mishandelde hem uit diepgekrenkten
vadertrots.
Geduldig verdroeg hy het, maar het voor
nemen tot vluchten rypte in hem.
Niemand wist er van, alleen zyMarie.
Haar nam hy in het vertrouwen. Zy hielp
hem. Zy liet haar vader alle portretten zien,
die hy voor haar had geschilderd, ook het
laatste in het witte kleedje.
Lang bekeek deze de proeven van den jongen
schilder.
„Een schilder moet hy worden, vader, en
u, vader, u kunt hem helpen. Geef hem geld,
vader, al mijn spaargeld, vader, geef het my,
ik moet hem helpeD."
Haar vader gaf het geld, zonder een woord
te zeggen, 't Was een aardige som, twaalf
blanke twintig-mark-stukken, iederen verjaar
dag kwam er een by. 't Speet Marie, dat ze
pas twaalf jaar was.
Jubelend gaf ze hem het geld.
Hy stribbelde tegen, maar ze zei overredend:
„Daarvoor schilder je my, als je een groot
schilder geworden bent."
Zy stond voor hem, net zooals hy haar
geschilderd had in het witte kleedje met
hoogroode wangen en stralende oogeü. Beide
handen vol goudstukken, die ze in zyn zak stak.
Toen had ze hem voor 't eerst gekust
Het was immers een afscheid voor lang...,
heel langl Hy, do zestienjarige, drukte het
jeugdige, lieve schepseltje aan zyn hart; toen
ylde hy heen, als door furiën voortgezweept.
Hy vluchtte in de wyngaarden. Hy verborg
zyn gelaat in het natte gras, dat aao den
kant van den weg opschoot, en schreide
zooals by nooit geschreid had.
„Ik heb haar lief, ik heb haar zoo lief,"
steunde de jonge knaap, en zyn kleine hand
met de slanke, spitse viDgers drukte hy tegen
zyn hart, dat luide bonsde door de wilde
scheidenssmart van haar, Marievan het
vaderland en alles, wat hem lief was.
's Avonds laat sloop hy naar huis. Hy wist,
dat zyn vader niet thuis was.
In den schoot zyner moeder verborg hy
een oogenblik zijn hoofd. Zegenend legde zy
haar band op de volle lokken.
Zy hield zooveel van hem, haar oudsten
lieveling, die zoo stil was en die vader zoo
veel zorg veroorzaakte; van wien ze niet
gelooven wilde, dat hy hun schande aandeed.
Den volgenden morgen was by verdwenen.
Marie's goudstukken wezen hem den
weg aan.
Nu zat hy daar, schilderde baar en betaalde
zyn schuld met rente terug. Het geheele
stadje kwam en zag het beeld en eerde en
prees hem als „groot schilder."
Toen by met haar alleen was, vatte hy
baar hand en vroeg:
„Maria, weet je nog wel wat je gezegd
hebt? Als ik een groot schilder werd, dan
dan
Hy zweeg en ze boog het hoofdje diep
voorover op de jonge, hevig zwoegende borst.
„Weet je nog wel?" kwam het dringender
over zyu lippen.
„Ja, ja," klonk het nu jubelend tot hem op.
Haar armen omvatten hem en evenals toen
by het afscheid, kuste ze hem en hy hield
haar vast en fluisterde baar in het oor:
„Dan word ik schildersvrouw; dat zei je;
weet je nog wel?"
Zy wist het. En drio maanden later reisden
zy als jonggehuwden naar Rome, een jeugdig,
gelukkig paar.
8 -♦•rlyke Stand.
AARLANDERVEEN. B e v a 11 o n: C. E. Capel
geb. Van Deuren Z. F. Hougendoorn geb. Van
Uosterom D. VV. Bouinan geb. Hngemeyer D.
S. F. Van Vliet geb. ilus Z. D. Al. v. d. Lyn
geb. Van Leeuwen Z. J. E. Van Benimelen
geb. Herinckx Z.
Overleden: J. Cocx D. 19 m. F. Veldman
D. 20 m. A. Schuller D. 1 m. J. Van der
Louw Z. 15 j.
ALFEN. Bevallen: M. Van 't Woot geb-
Van Klaveren Z. J. M. Jonkergouw geb. Van
Kleef Z.
Overleden: M. Eogervorst, echtg. van J.
De Graaf, 04 j. A. Van Uila, echtg. van H.
Alaas, 43 j. J. Van Schalk Z. 7 m.
ALKEAlADE. Bevallen: C. Kraan geb.
Schrauia D.
Overleden: J. Van der Wereld D. 2 m.
Gehuwd: L. J. Schryvera jm. 25 j. en A.
Van Veen jd. 24 j. -r L Bobben im. 27 j. en A.
Brand jd. 25 j.
BODEGRAVEN. Bevallen: D. Tnls geb. Van
den Boogaard D. M. Ammorlaan geb.
Frenken Z. - J. Ouwendijk geb. Van den BergZ.
Overledon: C. Meerloo 4 m. W. Wal
raven 1 j.
Gehuwd: A. Domburg jm. 21 j. en Z. Gelder-
blom jd. 22 j. K. Visacher jm. 25 j. en M.
Oudshoorn jd. 22 j.
BU8KÜUP. Bevallen: T. Trimp geb. Klyn
Z. Al. De Groot geb. De Groot Z. H. H.
De Grout geb. Onkruit 2 D. A. Van Kleef geb.
Knupper Z.
HaZJEKSWOUDE. Bevallen: M. G. Van der
Salm geb. Verbeij D. F. Petera geb. Van
Bolat ievunl. Z.
Overleden: B. Peters Z. 4 j.
OUDSHOoRN. Bevallen: M. Den Hertog
geb. Roest D. A. De Koning geb. Blanken Z.
REE U WIJK. Bevallon: VV. Hagen geb.
Welzenis Z. M. De Knikker geb. Ooaterwijk
D. M. Plak geb. Dekker D.
Overleden: D. Krijtenburg 56 j. J. Boer 67 j.
SASSENHE1M. Geboren: Hendrik Abraham,
Z. van P v. Zonneveld en J. Moolenaar.
Overleden: Pieter Boekei 40 j., echtgenoot
van M. Burguiijer.
Gehuwd: L. v. Nobelen jm. 29 j. en A.
Brouwer jd. 20 j.
TER-AAR. Bevallen: M. Van der Neut geb.
Boekensteijn Z. M. De Bruyn geb. Blom D.
Overleden: N. Hoogervorst Z. 2 j. C.
Van Eijk D. 14 m.
WADDINGSVEEN. Bevallen: W. M. Van
Wageuiiigeu geb. Den Hoed D. H. Assenberg
geb. Van tioogdalen Z. G. Van Oa geb. Via Z.
Overleden: O. Buurman Z. 3 j.
W inter!
X. schryft in het „Utr. Dbl.":
Onze winter geleek tot nog toa eerder op
een klein kind met allerlei rare kuren in
zyn jeugdig hoofdje, dan op een strengen
vorst, zoo.Js wy hem kennen uit de sprookjes
en verhalen.
Of was het om ons, arme menschjes, die
met elk geslacht gevoeliger en teerder dreigen
te worden, te sparen, dat de wintervorst het
water niet deed stollen tot ys, en de sneeuw
vlokken niet door het luchtruim deed jagen?
Als dit zoo is, wat zyn de menschen dan
toch slecht, die klagen en mopperen als er
geen winter komt. Doch al die verwyten
en al het gemopper verdroeg de wintervorst,
ter wille van zyn liefde voor de menschheid,
die niet meer tegen de winterkoude kon,
sinds zy door de influenza pbysiek zoo ver
zwakt is!
Dan nu werd het den wintervorst al te
erg. Daar komt zoo'n verwaten ysbaan-bestnur
in Neerland's hoofdstad, dat niet wetende,
wat het met al de ryksdaalders zal uitvoeren,
die de naar ys hunkerende leden elk jaar
opnieuw storten en wil een roeiwedstryd
organiseeren op de watervlakte, die niet be
vriezen wil. Welk een hoon, den wintervorst
aangedaan. In gramschap ontstoken, zal hy
zich wreken. Eerst hulde hy ons in een
afschuwelyken, kouden, natten, zwaren, valen
mist, die de menschen verkoudheden, bronchitis,
influenza enz. bezorgde, en die alleen den ver-
koopers van kamille en haveretroo-pastilles,
of zoute drop en „drop uit de blikken
trommel" eenig voordeel bezorgde. En nu
geeft hy sneeuw!
Ooschulülg, maar geniepig, strooide hy
eerst eenige vlokjes, cie als donzen veertjes
neerdwarrelden, en de menschen, üie ze zageD,
verwonderd deden kyken by oit ongewone
verschynsel, die haast meenden, dat bet echte
veertjes waren. Maar langzamerhand verdween
die waan. Dichter en dichter dwarrelden zy
omlaag, de witte vlokken, en vielen zy neder
op de daken der huizoo en op de straten, tot
groote vreugde der jeugd tot groot verdriet
der ouderen. Want alleen de jeugd heeft er
pleizier in, de jongens die de meisjes gooien
en de meisjes die de jougens met geiyke
munt betalen. Voor de ouderen Is de sneeuw
een driedubbele bezoeking, die ongerief brengt
als zy valt, als zy ligt en als zy weer wegcooit!
Maar vriezend weer! u»t had-en wy mobten
hebben 1 Foei, wintervorst, had uw toorn liever
getoond door van kwaadheid te blazen en te
brieschen. Had uw versty ven-ien adem ge
jaagd over de watervlakten, had die in ys
veranderd, op >at wy, als vro ger, de smalle
yzer8 onder de voeten, daarover hadden kun
nen zweven, wy zouden u om uw toorn
geprezen hebben, wy hadden uw grimmig
gelaat lachend begroet!
Maar thana zie, wat t-iyft er over van
dat witte kleed, waarmede de straten bedekt
zouden bebooren te zyn? Weldra is het één,
smoezelige, vieze, modderige - ry, waarin de
mensch niet gaat, doch bagger n moet.
Is dat nu win tergenot?
NeeD, wintervorst, geeft ons vorst, en wy
zullen u pryzenl
Thans kunnen wy slechts zuchten.
Gemengd Nieuws.
De geschorste meesterbakker
van de Brood- en Meelfabriek te 's Gravenhage
is nu, naar men mel t, zonder eenige ver-
go-ding ontslagen.
De Hoogo Raad verwierp gisteren
het vro ger vermelde cassatieberoep van e- n
haishoudstr te Groningen, wier vordering
tot betaling van f 1000 uit do nalatenschap
van baar rae^st r werd afgewezen, omdat zy,
hoewel een aoor den erflater m-t eigen hand
geS' hreven schuldbekentenis ov rleggende, niet
bovendien nog ae schul oorzaak oewees.
Het O. M. by de rechtbank te
'8 Gravenhage vorderde gisteren zes maanden
gevangenisstraf voor een baroier daar ter
stede, aie in eenigszins beschonken toestand,
iemand zoodanig in bet oog had g-stoken,
dat by het ge' ruik daarvan moe6t missen.
Verschillende getuigen leg en guostige
verklaringen omtrent den persoon en hot
gedrag van den beklaagde af en oe verdediger
mr. D. S. Van Einden vroeg in geval van
achuluig verklaring een zeer lichte straf.
Het Open o. Ministerie eisebte voorts een
jaar gevangenisstraf te^en een metselaar te
's-Gravenhage, aie een vrouw, met wie hy
berh al elyk samenwoonde, ernstig met mes-
stek'n aan 't oor enz. bad verwonJ.
Voor een heer, beklaagd van eenvoudige
belee iging e*-n paar politi -agenten aaDgedaan,
coor ben door schel woor jen te verwyten,
dat ze bun plicht niet deden, werd door het
O. M f 100 boete of 20 dagen hechtenis
geéisebt.
Een testament. Het is thans
70 jaar geleden dat te Amster am overleed
de heer Philip Bousquet, in wiens testament
onder anderen het volgende voorkomt:
„Ik vermaak aan de Maatechappy van Wel
dadigheid oen som van twee duizenu gulden:
onder verpli bting dat zy myn ïyk, in een
harer koloniën, op een algameene begraaf
plaats in de vrye lucht doe begraven en binnen
twee ellen' afstand vac myn ïyk twee goed
groeiende vruchtboomen planten, en deze
boomen in een goeden staat onderhouden,
en zorgen, dat telkens binnen één jaar na
het sterven van een dezer vruchtboomen, een
nieuwe goed groeiende vruchtboom in deszelfs
plaats geplant worde, en de vruchten dezer
boomen jaarlyks in het openbaar aan den
meest biedende verkoope, om te bewyzeD,
dat ook de begraafplaats der ïyken gezond
voedsel voor levenden, of ten minste goed
bout kan voortbrengen, en dat het dus zonde
is, zulke begraafplaatsen niet zooveel mogelyk
nuttig voor de gemeente te gebruiken. Wen-
schende, dat myn grafplaats goede vruchten, zoo
lang mogelyk, oplevere, beveel ik, dat die plaats
ten minste zeventig jaren met goede levende
vruchtboomen bezet zy, en het bestuur der
grafplaats zorge, dat de daar gestorvene boomen,
niet buiten do maanden November en Decem
ber gerooid worden, opdat het hout zooveel
mogelyk tot allen arbeid dienstig zy; dewyi
men anders zoude kunnen zeggenhet hout,
op de begraafplaatsen gegroeid, deugt niet."
De heer A. F. Eilerts de Haan schreef
boveo8taande in bet Jaarboekje der Maafc-
schappy van Weldadigheid van 1866, en
voegde er aan toe dat het ïyk den 3den Febr.
1829 naar de Maatschappy van Weldadigheid
werd overgebracht, alwaar het den Oden des
morgens ten tien uur aankwam, met veel
plechtigheid bograven werd op den dooden-
akker, gelegen niet verre van de twee kerken
te Frederik80ord, omgeven van hooge denne-
boomen, die als het ware een immer groenen
krans vormen om het verblyf des doods.
Het denkbeeld van den heer Bousquet is
op den hoogen gryzen zandgrond, waar de
vruchtboomen biykbaar zonder bemesting
moesten groeien, niet tot zyn recht gekomen.
De boomen werden meermalen door andere
vervangen, doch hebben nooit eenig resultaat
opgeleverd.
Gisternacht werd to Zeist in <jt
woning van den heer dr. Kortlandt, aan den Drie.
bergschen weg, ingebrokon, en zyn het aan.
wezige tafelzilver uit een buffet, een zilveren
horloge en andere voorwerpen ontvreemd
Het personeel vond de verandadeuren, van
welke zyde de insluiping is gescbie», open
evenals alle kasten in die kamer; een taBchfi
met instrumenten, dat den vorisen avond jD
de kamer was, was ook verdwenen, de oaarii
aanwezige instrumenten lagen in wanorde 0p
de tafel. Van het gebeurde werd de politie
in kennis gesteld, waarna deze terston i in allg
richtingen een streng onderzoek he- ft loge.
steld. Het ontvreemde wordt op een waarde
van raim f 100 geschat. De heer K. zal ecb*
ter geen schade lyden, aangezien hy tegen
inbraak verzekerd is.
Te Oost erleek (N.-H.) is het paard
van den landman P., aangespannen voor een
zoogenaamde oriewieldekar, op hol geslagen.
De boer werd van het voertuig geslingerd en
was byna onmi Jdellyk coo
De visscher R. V., te Woudrichem,
beeft Dinsdagavond een benauwde ure door
leefd. By bet lichten van zyn ankerkuil, een
werk, waartoe eigeuluk twoe personen noodig
zyn, kartelde zyn tootje en zonk, waarooor
hy te water geraakte en zich ODgeveer een
half uur aan een tonnetje moest dryvende
houden, daar zyn hulpgeroep niet wera opge.
merkt. Eimelyk, toen hy evenwel ree-is zóó
uitgeput was, aat hy niet meer om hulp kon
roepen, werd hy nog opgemerkt door een paar
visschers en zoo van een anders wbsen uood
gered.
Maandag-avond had te Markeloo
een wreede mishandeling plaats. Zekere G.
J. Stegeman bracht, na markt gehouden te
hebben, zyn meisje, Johanna Stegeman, naar
huis, wonende op een half uur afstands van
het dorp. By huis gekomen zynde, vroeg hy,
om den volg nden keer weer met hem uit
te gaan, wat zy evenwel weigerde.
Daarop nam hy zyn mes en bracht haar
vier diepe sneden over gezicht ea hoofd t09,
waardoor zy aan den neus en een oor gevaar-
Ïyk werj gewond.
Direct Word geneeskundige hulp by dr. Yan
Uttenhove ingeroepen; de toestand is tot nu
bevredigend.
Du daaer heeft bekend en is door de mare*
cbaussees naar Alraeloo getransporteerd.
De rechtbank te Heeronveeo
beeft gisteren, uy gemotiveerd vonnis, in
overeenstemming met het besluit van den
Raad van Bero-p op de persooeele belasting
aldaar, beslist: dat bet kapsalon by een kapper,
dat uitsluitend als zooaanig worut gebruikt
en geheel van den winkel is afgescheiden,
een werkplaats is, bedoeld by art. 4 1
letter e aer wet op de personeels belasting,
zoodat eau daarin geplaatste kachel onbelast*
baar is.
In het gezin van den beer B. 8.
W., te Groningen, had dezer dagen een droevig
ongeval plaats. Door het verschuiven van
een wi-gje, wa.-rin een meisje van vyitien
maanden lag, werd een ketel met kokend
water omvergeworpen, met het gevolg, dat
het water zich ovor bet kind uitstortte. Het
is aan de gevolgen van de daarby bekomen
brandwonden overleden.
Dit Madrid schrtjft men aan de
„Frankf. Ztg.": Wo nadag had hier in de
Arena van den stierencircus een gevecht
pla-ts van een stier tusschen twee leeuwinnen.
Zulke schouwspelen krygt men hier slechts
'8 winters te zien, daar dan de stierenvechters
niet arbeiden, omdat volgens hen do sti-rai
niet wild genoeg zyn. Daar de impresario
echter met zyn circus ook 'e winters geld
wil verdienen, worden er dan gevechteo
tusschen stieren en leeuwen, beren, tygera
of wilde zwynen vertoond.
De stierenvechters hebben dat wel graag,
want daar de stier gewooniyk de overwin
ning behaalt op de anoere wilde dieren en
zy op hun beurt steeds den stier overwinnen,
houden zy den naam van sterk en moedig
te zyn. Evenwel heeft men nog nooit een
toreador met een leeuw den stryd zien aan
gaan!
De stryd op Woensdag was met veel reclame
aangekondigd en er was dan ook get-n plaatsje
in de Arena onbezet. De stier, die het tegen
de twee leeuwinnen zou opnemen, heette
Paderetto, en was volgens het stamboek een
nakomeling van Terdigon, den beruchten,
sterken stier, die den toreador Esparttro ge
dood heeft.
De twee leeuwinnen stortten met vreeseiyk
gebrul op Paderetto af, doch deze gaf de eene
een kraebtigen trap met den poot, nam de
andere leeuwin op zyn horens en slingerde
haar minstens 5 meter in de hoogte.
Toen de leeuwin weer op den grond terecht
kwam, kroop ze in een hoek op den grond
en wilde niets meer van een aanval weten.
De andere leeuwin echter sprong opnieuw op
den stier los en sloeg haar klauw in den bek
van den stier. Deze bukte zich en boorde zyn
spitsen horen in den rechterschouder van de
leeuwin.
Thans deinsde ook de tweede leeuwin terug
en kroop sidderend weg. De stier liep nog
eenige malen op de twee leeuwinnen af, wierp
ze met de horens om en om en keek dan het
publiek uitdagend aan, dat een luid gejuich
deed booren, want de stier is het symbool
van 't Spaansche volk!
Zoodra de kooi der leeuwinnen geopend
werd, vluchtten zy daarin en begonnen vreeseiyk
te brullen. Den volgenden dag was een eer
twee aan de gevolgen der toegebrachte wonden
gestorven.