MENGELWERK. Wy moeten dus met onze hardingsmotbo- den voorzichtig zJjD. Wat het gevaarlijke is, i9 de plotselinge en onregelmatige afkoeling. Sm gezond menseh kan gerust, als by zich flink instopt, des winters in een open rijtuig gaau rijden. Van dat algemeene koude lucht- bad zal by minder last hebben dan van het bad, dat men het een of ander lichaamsdeel van hem bereidt door het in een warme kamer voor een open deur of raam te zetten. En wie de menscben daartoe aanmoedigt en hun vertelt, dat zü om tocht en dergelijke dingen niet moeten geven, die speelt een zeer gevaar lijk spel en verdient het omgekeerde van dank voor- zijn raad. Ik ben van alle heldhaftigheden op hygiënisch gebied een groote vyand. Ik acht die gevaar lijk en onnoodig. Een mensch kan gezond zijn, al stelt by er prijs op om in een behooriyk verwarmde kaaier te zitten en 'a nachts de ramen van zyn slaapkamer gesloten te hou den. In nieuwe huizen althans beeft men in den regel, ook zonder opzettelyke ventilatie- toe8tellen, ventilatie genoeg. De muren laten den wind flink door en de ramen zóó te sluiten, dat ze geen lucht doorlaten, is een voudig niet mogelyk. Als er een flinke sneeuw bui op komt zetten, komt met de lucht de sneeuw er ook kalm doorheen. Wie in een degelyk huis woont, dat sluit, wat natuurlyk toch verkieslijk is, moet eenige meerdere maatregelen nemen, maar ook hy is nog verre van een hermetische sluiting af. En hy behoeft volstrekt de nachtlucht niet als een dood vijand te vreezeD, hoewel die toch zeker in vele streken en namelykcin malariastreken zeer gevaariyk kan zijn maar hy moet er voor zorgen, dat die lucht niet precies op zyn bed en zyn hoofd afkomt, en het dus zoo inrichten, dat ze slechts indirect zijn inade- mingslucht verfrischt. Ik heb al menigen gezondheidsenthusiast gezien, die zich aan open ramen en koud water gedecideerd te buiten ging, en die toch later op zyn gezondheid in het geheel niet te roemen bad. Eq ik heb er wel eens den indruk van gekregen, dat hy niet direct door al die extravagances ziek was geworden, maar dat hy daarmee begonnen was, omdat hy eigenlijk al ziek was. Er ontbrak hem iets, dat hem dreef tot die proefnemingen om een volmaakte gezondheid deelachtig te worden; iets, waardoor ze voor een werkelijk gezond mensch niet die aantrekkingskracht hebben. Men heeft meermalen, aan tering vooral, jongelieden zien bezwyken, die geleefd hadden als Spartanen en die byv. van een overjas in den winter nooit iets hadden willen weten. En men heeft dan wel die tering op rekening van die geforceerde hardingsmethode gezet. Wellicht het is al meer gezegd waren oorzaak en gevolg juist andersom, en was het de abnormale warmteproductie, een geringe temperatuursverhoogiDg, als allereerste begin van de ziekte, die don jongeliüg voor kou zoo ongevoelig maakte, en hem er zoo naar deed verlangen. Zoo kan het ook gelegen zyn met de koudwater- en de Kneippfanatici. Een gewoon mensch vindt dat overdadig geplas met koud water onbehaaglyk en heeft aan een wandeling op bloote voeten geen behoefte. Maar aan de buitenlucht beeft eon ieder behoefte, en wie zyn gezondheid liefheeft en zich harden wil in den goeden zin van het woord, die late geen dag voorhygaaD, voor zich niet en niet voor de zynen, zonder er nieuwe kracht en frïschheid aan te hebben ïntleendl En zooveel by maar kan en als hem mogelyk is zonder dat hy er last van heeft, late ieder zo ook toe in zyn buis. Yan ieder oogenblik, dat de huiskamer vry is, moet worden gebruik gemaakt om ze te luchten, en door een doelmatige ventilatie moet er voor worden gezorgd, dat de lucht in de kamer friach blyft. In bestaande buizen, die niet van nature alles doorlaten, is daar wel altyd een practische manier voor te vindeD, en by het bouwen van nieuwe huizen zal er veel meer dan vroeger op worden gelet. Dunne muren en slecht sluitende deuren en vensters zyn natuurlyk als systeem van ventilatie niet aan te bevelen. In slaapkamers kan men zeer geschikt frissche lucht krygeö, zonder tocht, door een raam open te schuiven en de open ruimte af te sluiten met een goed passende plank, zoodat de buitenlucht alleen tusschen het opgeschoven raam en het vaste raam daarachter naar binnen kan komen. En daD, alle overtollige kleeden en gor- dynen opgeruimd en vooral, zooveel maar kan, de zon naar binnen gelaten, de dood- vyandin van alle bacteriën. Woord gehouden. Zoo had hy nu dan toch zyn doel bereikt 1 De droom zyner kindsheid, de hoop zyner jongelingsjaren waren tot vervulling gekomen. Met een beurs voor een driejarige reis naar Italië verliet hy de academie. Hy was in zyn vaderland, het Duitache Rynland, teruggekeerd. LaDge, harde jaren van stryd, met kommer en ellende, die dubbel tellen in een meDschenleven, had hy in den vreemde doorgebracht. By iederen voetstap in zyn geboortestadje werd hem als het ware toegeroepen: „Weet je nog wel?" Als opgeschoten knaap van zestien jaren zag hy zich nog door de straten zwerven, schuw, in zichzelven gekeerd, zonder makkers, een slecht scholier, die er een eer in scheen te stellen, steeds een plaats in te nomen zoo dicht mogelyk by nummer laatst. Een toenmaals toornige vader wilde hem zyn gril uit het hoofd prateD, de gedachte aan het „gelukkige schilderen!" Nu by hem even terugzag, den harden man met de gryzende hareD, nu legde deze de groote, zware hand op den schouder van zyn zoon en bromde: „Je hebt het mooi gemaakt, styfkopl" De kleine, elegante moeder trok hem naar zich toe en streek hem liefkoozend over de wangen, die bleek en ingevallen waren. „Je hebt zeker veel honger moeten lydoD, arme jongen". Toen glimlachte hy even, een schoone, trot- scbe glimlach. De jongere broers en zusters drongen zich om hem heen en de een riep nog luider dan de ander: „Weet je nog wel?" Hy wist Dog alles, alles uit zyn kindsheid. Ze was niet zoo zonnig en vrooiyk geweest als van de andere knapenintegendeel 1 Zy, die nu trotsch op hem waren, die hem nu vriendelijk toespraken, wendden toen zich allen van hem af, van den „dwal«nden, afgevallen" zoon van een eerwaardigen vader. Als hy op straat voorbijging, riepen de bewoners van het kleine stadje het elkaar toe met oen gewichtig gezicht: „Hy gaat naar Rome!" Dikwyls voegde men er dan nog by: „Weet je nog wel?" Ook zy jubelde het hem te gemoet: „Weet je nog wel, dat ik jo zei, dat je bepaald een groot schilder zoudt worden?" „Ja zeker, jouw vertrouwen heeft roy flink aangespoord, Marie I" „En je zoudt me uitschilderen, weet je nog wel?" Zy bloosde onder zyn blik vol bewondering. „Dat wil ik ook du nog „Workelyk, wil je dat?" „Heb ik dan niet altyd myn woord go- houden?" „O, ja, wat ben ik bly Nu zat ze daar voor bem. Ze was betooverend in baar jeugdige, frissche schoonheid. Dat ze de schoonste uit bet stadje was, dat wist zet-n hy ook. Weken achtereen zaten ze veel uren tegen over elkaar. Mot grenzenlooze liefde schilderde hy haar. Al haar schoonheden tooverde by op het doekde prachtige groote feeënooseD, onder wier blik hy trilde, het glanzende brnioo haar, den kleinen rozenmond, het fijngevormde neusje, den heeriyken hals, de jeugdige, schoon gevormde buste, in een weefsel van kant gehuld. „Dat is myn meesterstuk", sprak hy en zy geloofde hem en verheugde zich over haar schoonheid. Het was Diet de eerste maal, dat hy haar uitscbilderde. Meer dan een dozyn kleine portretjes bezat hy van haar En elk van die portretjes riep hem toa: „Weet je nog wel?" Het laatste, in het witte kleedje, riep het het luidste. Dat was kort voor zyn vlucht uit het ouderiyke huis. De oneenigheden met zyn vader waren ondraaglyk gewordeD. Hoe dikwyis waren ze niet reeds bygelegdl De leeraren schudden het hoofd. Er was geen Latyn of rekenen in het hoofd van dien „droomer" te krygen. Aan de „stamtafel" in het koffiehuis der notabelen vertelden ze zyn vader dit ongun stig oordeel. „Neem hem van school, doe hem in de leer by een grossier, misschien kan die hem leeren rekenen." Toornig kwam de oude heer, een der eerste beambten van het stadje, thuis; klokslag tien uren, als altyd. Boven brandde licht in het kamertje van den onverbeterlijke. Hy zat yverig te teekenen. Bevend hield hy op, toen vaders zware, eenigs- zina waggelende tred weerklonk. Hy wist, nu moest het komen, het onver anderlijke, het lang te voren geduchte. Zyn teekeningen vlogen hem in flarden om het hoofd. „Sufferd, luiaard, deugniet I Nu is het uit. Morgen ga je naar den grossier en loer je haringen aftellen en peper malen; je deugt voor niets anders I" Hy mishandelde hem uit diepgekrenkten vadertrots. Geduldig verdroeg hy het, maar het voor nemen tot vluchten rypte in hem. Niemand wist er van, alleen zyMarie. Haar nam hy in het vertrouwen. Zy hielp hem. Zy liet haar vader alle portretten zien, die hy voor haar had geschilderd, ook het laatste in het witte kleedje. Lang bekeek deze de proeven van den jongen schilder. „Een schilder moet hy worden, vader, en u, vader, u kunt hem helpen. Geef hem geld, vader, al mijn spaargeld, vader, geef het my, ik moet hem helpeD." Haar vader gaf het geld, zonder een woord te zeggen, 't Was een aardige som, twaalf blanke twintig-mark-stukken, iederen verjaar dag kwam er een by. 't Speet Marie, dat ze pas twaalf jaar was. Jubelend gaf ze hem het geld. Hy stribbelde tegen, maar ze zei overredend: „Daarvoor schilder je my, als je een groot schilder geworden bent." Zy stond voor hem, net zooals hy haar geschilderd had in het witte kleedje met hoogroode wangen en stralende oogeü. Beide handen vol goudstukken, die ze in zyn zak stak. Toen had ze hem voor 't eerst gekust Het was immers een afscheid voor lang..., heel langl Hy, do zestienjarige, drukte het jeugdige, lieve schepseltje aan zyn hart; toen ylde hy heen, als door furiën voortgezweept. Hy vluchtte in de wyngaarden. Hy verborg zyn gelaat in het natte gras, dat aao den kant van den weg opschoot, en schreide zooals by nooit geschreid had. „Ik heb haar lief, ik heb haar zoo lief," steunde de jonge knaap, en zyn kleine hand met de slanke, spitse viDgers drukte hy tegen zyn hart, dat luide bonsde door de wilde scheidenssmart van haar, Marievan het vaderland en alles, wat hem lief was. 's Avonds laat sloop hy naar huis. Hy wist, dat zyn vader niet thuis was. In den schoot zyner moeder verborg hy een oogenblik zijn hoofd. Zegenend legde zy haar band op de volle lokken. Zy hield zooveel van hem, haar oudsten lieveling, die zoo stil was en die vader zoo veel zorg veroorzaakte; van wien ze niet gelooven wilde, dat hy hun schande aandeed. Den volgenden morgen was by verdwenen. Marie's goudstukken wezen hem den weg aan. Nu zat hy daar, schilderde baar en betaalde zyn schuld met rente terug. Het geheele stadje kwam en zag het beeld en eerde en prees hem als „groot schilder." Toen by met haar alleen was, vatte hy baar hand en vroeg: „Maria, weet je nog wel wat je gezegd hebt? Als ik een groot schilder werd, dan dan Hy zweeg en ze boog het hoofdje diep voorover op de jonge, hevig zwoegende borst. „Weet je nog wel?" kwam het dringender over zyu lippen. „Ja, ja," klonk het nu jubelend tot hem op. Haar armen omvatten hem en evenals toen by het afscheid, kuste ze hem en hy hield haar vast en fluisterde baar in het oor: „Dan word ik schildersvrouw; dat zei je; weet je nog wel?" Zy wist het. En drio maanden later reisden zy als jonggehuwden naar Rome, een jeugdig, gelukkig paar. 8 -♦•rlyke Stand. AARLANDERVEEN. B e v a 11 o n: C. E. Capel geb. Van Deuren Z. F. Hougendoorn geb. Van Uosterom D. VV. Bouinan geb. Hngemeyer D. S. F. Van Vliet geb. ilus Z. D. Al. v. d. Lyn geb. Van Leeuwen Z. J. E. Van Benimelen geb. Herinckx Z. Overleden: J. Cocx D. 19 m. F. Veldman D. 20 m. A. Schuller D. 1 m. J. Van der Louw Z. 15 j. ALFEN. Bevallen: M. Van 't Woot geb- Van Klaveren Z. J. M. Jonkergouw geb. Van Kleef Z. Overleden: M. Eogervorst, echtg. van J. De Graaf, 04 j. A. Van Uila, echtg. van H. Alaas, 43 j. J. Van Schalk Z. 7 m. ALKEAlADE. Bevallen: C. Kraan geb. Schrauia D. Overleden: J. Van der Wereld D. 2 m. Gehuwd: L. J. Schryvera jm. 25 j. en A. Van Veen jd. 24 j. -r L Bobben im. 27 j. en A. Brand jd. 25 j. BODEGRAVEN. Bevallen: D. Tnls geb. Van den Boogaard D. M. Ammorlaan geb. Frenken Z. - J. Ouwendijk geb. Van den BergZ. Overledon: C. Meerloo 4 m. W. Wal raven 1 j. Gehuwd: A. Domburg jm. 21 j. en Z. Gelder- blom jd. 22 j. K. Visacher jm. 25 j. en M. Oudshoorn jd. 22 j. BU8KÜUP. Bevallen: T. Trimp geb. Klyn Z. Al. De Groot geb. De Groot Z. H. H. De Grout geb. Onkruit 2 D. A. Van Kleef geb. Knupper Z. HaZJEKSWOUDE. Bevallen: M. G. Van der Salm geb. Verbeij D. F. Petera geb. Van Bolat ievunl. Z. Overleden: B. Peters Z. 4 j. OUDSHOoRN. Bevallen: M. Den Hertog geb. Roest D. A. De Koning geb. Blanken Z. REE U WIJK. Bevallon: VV. Hagen geb. Welzenis Z. M. De Knikker geb. Ooaterwijk D. M. Plak geb. Dekker D. Overleden: D. Krijtenburg 56 j. J. Boer 67 j. SASSENHE1M. Geboren: Hendrik Abraham, Z. van P v. Zonneveld en J. Moolenaar. Overleden: Pieter Boekei 40 j., echtgenoot van M. Burguiijer. Gehuwd: L. v. Nobelen jm. 29 j. en A. Brouwer jd. 20 j. TER-AAR. Bevallen: M. Van der Neut geb. Boekensteijn Z. M. De Bruyn geb. Blom D. Overleden: N. Hoogervorst Z. 2 j. C. Van Eijk D. 14 m. WADDINGSVEEN. Bevallen: W. M. Van Wageuiiigeu geb. Den Hoed D. H. Assenberg geb. Van tioogdalen Z. G. Van Oa geb. Via Z. Overleden: O. Buurman Z. 3 j. W inter! X. schryft in het „Utr. Dbl.": Onze winter geleek tot nog toa eerder op een klein kind met allerlei rare kuren in zyn jeugdig hoofdje, dan op een strengen vorst, zoo.Js wy hem kennen uit de sprookjes en verhalen. Of was het om ons, arme menschjes, die met elk geslacht gevoeliger en teerder dreigen te worden, te sparen, dat de wintervorst het water niet deed stollen tot ys, en de sneeuw vlokken niet door het luchtruim deed jagen? Als dit zoo is, wat zyn de menschen dan toch slecht, die klagen en mopperen als er geen winter komt. Doch al die verwyten en al het gemopper verdroeg de wintervorst, ter wille van zyn liefde voor de menschheid, die niet meer tegen de winterkoude kon, sinds zy door de influenza pbysiek zoo ver zwakt is! Dan nu werd het den wintervorst al te erg. Daar komt zoo'n verwaten ysbaan-bestnur in Neerland's hoofdstad, dat niet wetende, wat het met al de ryksdaalders zal uitvoeren, die de naar ys hunkerende leden elk jaar opnieuw storten en wil een roeiwedstryd organiseeren op de watervlakte, die niet be vriezen wil. Welk een hoon, den wintervorst aangedaan. In gramschap ontstoken, zal hy zich wreken. Eerst hulde hy ons in een afschuwelyken, kouden, natten, zwaren, valen mist, die de menschen verkoudheden, bronchitis, influenza enz. bezorgde, en die alleen den ver- koopers van kamille en haveretroo-pastilles, of zoute drop en „drop uit de blikken trommel" eenig voordeel bezorgde. En nu geeft hy sneeuw! Ooschulülg, maar geniepig, strooide hy eerst eenige vlokjes, cie als donzen veertjes neerdwarrelden, en de menschen, üie ze zageD, verwonderd deden kyken by oit ongewone verschynsel, die haast meenden, dat bet echte veertjes waren. Maar langzamerhand verdween die waan. Dichter en dichter dwarrelden zy omlaag, de witte vlokken, en vielen zy neder op de daken der huizoo en op de straten, tot groote vreugde der jeugd tot groot verdriet der ouderen. Want alleen de jeugd heeft er pleizier in, de jongens die de meisjes gooien en de meisjes die de jougens met geiyke munt betalen. Voor de ouderen Is de sneeuw een driedubbele bezoeking, die ongerief brengt als zy valt, als zy ligt en als zy weer wegcooit! Maar vriezend weer! u»t had-en wy mobten hebben 1 Foei, wintervorst, had uw toorn liever getoond door van kwaadheid te blazen en te brieschen. Had uw versty ven-ien adem ge jaagd over de watervlakten, had die in ys veranderd, op >at wy, als vro ger, de smalle yzer8 onder de voeten, daarover hadden kun nen zweven, wy zouden u om uw toorn geprezen hebben, wy hadden uw grimmig gelaat lachend begroet! Maar thana zie, wat t-iyft er over van dat witte kleed, waarmede de straten bedekt zouden bebooren te zyn? Weldra is het één, smoezelige, vieze, modderige - ry, waarin de mensch niet gaat, doch bagger n moet. Is dat nu win tergenot? NeeD, wintervorst, geeft ons vorst, en wy zullen u pryzenl Thans kunnen wy slechts zuchten. Gemengd Nieuws. De geschorste meesterbakker van de Brood- en Meelfabriek te 's Gravenhage is nu, naar men mel t, zonder eenige ver- go-ding ontslagen. De Hoogo Raad verwierp gisteren het vro ger vermelde cassatieberoep van e- n haishoudstr te Groningen, wier vordering tot betaling van f 1000 uit do nalatenschap van baar rae^st r werd afgewezen, omdat zy, hoewel een aoor den erflater m-t eigen hand geS' hreven schuldbekentenis ov rleggende, niet bovendien nog ae schul oorzaak oewees. Het O. M. by de rechtbank te '8 Gravenhage vorderde gisteren zes maanden gevangenisstraf voor een baroier daar ter stede, aie in eenigszins beschonken toestand, iemand zoodanig in bet oog had g-stoken, dat by het ge' ruik daarvan moe6t missen. Verschillende getuigen leg en guostige verklaringen omtrent den persoon en hot gedrag van den beklaagde af en oe verdediger mr. D. S. Van Einden vroeg in geval van achuluig verklaring een zeer lichte straf. Het Open o. Ministerie eisebte voorts een jaar gevangenisstraf te^en een metselaar te 's-Gravenhage, aie een vrouw, met wie hy berh al elyk samenwoonde, ernstig met mes- stek'n aan 't oor enz. bad verwonJ. Voor een heer, beklaagd van eenvoudige belee iging e*-n paar politi -agenten aaDgedaan, coor ben door schel woor jen te verwyten, dat ze bun plicht niet deden, werd door het O. M f 100 boete of 20 dagen hechtenis geéisebt. Een testament. Het is thans 70 jaar geleden dat te Amster am overleed de heer Philip Bousquet, in wiens testament onder anderen het volgende voorkomt: „Ik vermaak aan de Maatechappy van Wel dadigheid oen som van twee duizenu gulden: onder verpli bting dat zy myn ïyk, in een harer koloniën, op een algameene begraaf plaats in de vrye lucht doe begraven en binnen twee ellen' afstand vac myn ïyk twee goed groeiende vruchtboomen planten, en deze boomen in een goeden staat onderhouden, en zorgen, dat telkens binnen één jaar na het sterven van een dezer vruchtboomen, een nieuwe goed groeiende vruchtboom in deszelfs plaats geplant worde, en de vruchten dezer boomen jaarlyks in het openbaar aan den meest biedende verkoope, om te bewyzeD, dat ook de begraafplaats der ïyken gezond voedsel voor levenden, of ten minste goed bout kan voortbrengen, en dat het dus zonde is, zulke begraafplaatsen niet zooveel mogelyk nuttig voor de gemeente te gebruiken. Wen- schende, dat myn grafplaats goede vruchten, zoo lang mogelyk, oplevere, beveel ik, dat die plaats ten minste zeventig jaren met goede levende vruchtboomen bezet zy, en het bestuur der grafplaats zorge, dat de daar gestorvene boomen, niet buiten do maanden November en Decem ber gerooid worden, opdat het hout zooveel mogelyk tot allen arbeid dienstig zy; dewyi men anders zoude kunnen zeggenhet hout, op de begraafplaatsen gegroeid, deugt niet." De heer A. F. Eilerts de Haan schreef boveo8taande in bet Jaarboekje der Maafc- schappy van Weldadigheid van 1866, en voegde er aan toe dat het ïyk den 3den Febr. 1829 naar de Maatschappy van Weldadigheid werd overgebracht, alwaar het den Oden des morgens ten tien uur aankwam, met veel plechtigheid bograven werd op den dooden- akker, gelegen niet verre van de twee kerken te Frederik80ord, omgeven van hooge denne- boomen, die als het ware een immer groenen krans vormen om het verblyf des doods. Het denkbeeld van den heer Bousquet is op den hoogen gryzen zandgrond, waar de vruchtboomen biykbaar zonder bemesting moesten groeien, niet tot zyn recht gekomen. De boomen werden meermalen door andere vervangen, doch hebben nooit eenig resultaat opgeleverd. Gisternacht werd to Zeist in <jt woning van den heer dr. Kortlandt, aan den Drie. bergschen weg, ingebrokon, en zyn het aan. wezige tafelzilver uit een buffet, een zilveren horloge en andere voorwerpen ontvreemd Het personeel vond de verandadeuren, van welke zyde de insluiping is gescbie», open evenals alle kasten in die kamer; een taBchfi met instrumenten, dat den vorisen avond jD de kamer was, was ook verdwenen, de oaarii aanwezige instrumenten lagen in wanorde 0p de tafel. Van het gebeurde werd de politie in kennis gesteld, waarna deze terston i in allg richtingen een streng onderzoek he- ft loge. steld. Het ontvreemde wordt op een waarde van raim f 100 geschat. De heer K. zal ecb* ter geen schade lyden, aangezien hy tegen inbraak verzekerd is. Te Oost erleek (N.-H.) is het paard van den landman P., aangespannen voor een zoogenaamde oriewieldekar, op hol geslagen. De boer werd van het voertuig geslingerd en was byna onmi Jdellyk coo De visscher R. V., te Woudrichem, beeft Dinsdagavond een benauwde ure door leefd. By bet lichten van zyn ankerkuil, een werk, waartoe eigeuluk twoe personen noodig zyn, kartelde zyn tootje en zonk, waarooor hy te water geraakte en zich ODgeveer een half uur aan een tonnetje moest dryvende houden, daar zyn hulpgeroep niet wera opge. merkt. Eimelyk, toen hy evenwel ree-is zóó uitgeput was, aat hy niet meer om hulp kon roepen, werd hy nog opgemerkt door een paar visschers en zoo van een anders wbsen uood gered. Maandag-avond had te Markeloo een wreede mishandeling plaats. Zekere G. J. Stegeman bracht, na markt gehouden te hebben, zyn meisje, Johanna Stegeman, naar huis, wonende op een half uur afstands van het dorp. By huis gekomen zynde, vroeg hy, om den volg nden keer weer met hem uit te gaan, wat zy evenwel weigerde. Daarop nam hy zyn mes en bracht haar vier diepe sneden over gezicht ea hoofd t09, waardoor zy aan den neus en een oor gevaar- Ïyk werj gewond. Direct Word geneeskundige hulp by dr. Yan Uttenhove ingeroepen; de toestand is tot nu bevredigend. Du daaer heeft bekend en is door de mare* cbaussees naar Alraeloo getransporteerd. De rechtbank te Heeronveeo beeft gisteren, uy gemotiveerd vonnis, in overeenstemming met het besluit van den Raad van Bero-p op de persooeele belasting aldaar, beslist: dat bet kapsalon by een kapper, dat uitsluitend als zooaanig worut gebruikt en geheel van den winkel is afgescheiden, een werkplaats is, bedoeld by art. 4 1 letter e aer wet op de personeels belasting, zoodat eau daarin geplaatste kachel onbelast* baar is. In het gezin van den beer B. 8. W., te Groningen, had dezer dagen een droevig ongeval plaats. Door het verschuiven van een wi-gje, wa.-rin een meisje van vyitien maanden lag, werd een ketel met kokend water omvergeworpen, met het gevolg, dat het water zich ovor bet kind uitstortte. Het is aan de gevolgen van de daarby bekomen brandwonden overleden. Dit Madrid schrtjft men aan de „Frankf. Ztg.": Wo nadag had hier in de Arena van den stierencircus een gevecht pla-ts van een stier tusschen twee leeuwinnen. Zulke schouwspelen krygt men hier slechts '8 winters te zien, daar dan de stierenvechters niet arbeiden, omdat volgens hen do sti-rai niet wild genoeg zyn. Daar de impresario echter met zyn circus ook 'e winters geld wil verdienen, worden er dan gevechteo tusschen stieren en leeuwen, beren, tygera of wilde zwynen vertoond. De stierenvechters hebben dat wel graag, want daar de stier gewooniyk de overwin ning behaalt op de anoere wilde dieren en zy op hun beurt steeds den stier overwinnen, houden zy den naam van sterk en moedig te zyn. Evenwel heeft men nog nooit een toreador met een leeuw den stryd zien aan gaan! De stryd op Woensdag was met veel reclame aangekondigd en er was dan ook get-n plaatsje in de Arena onbezet. De stier, die het tegen de twee leeuwinnen zou opnemen, heette Paderetto, en was volgens het stamboek een nakomeling van Terdigon, den beruchten, sterken stier, die den toreador Esparttro ge dood heeft. De twee leeuwinnen stortten met vreeseiyk gebrul op Paderetto af, doch deze gaf de eene een kraebtigen trap met den poot, nam de andere leeuwin op zyn horens en slingerde haar minstens 5 meter in de hoogte. Toen de leeuwin weer op den grond terecht kwam, kroop ze in een hoek op den grond en wilde niets meer van een aanval weten. De andere leeuwin echter sprong opnieuw op den stier los en sloeg haar klauw in den bek van den stier. Deze bukte zich en boorde zyn spitsen horen in den rechterschouder van de leeuwin. Thans deinsde ook de tweede leeuwin terug en kroop sidderend weg. De stier liep nog eenige malen op de twee leeuwinnen af, wierp ze met de horens om en om en keek dan het publiek uitdagend aan, dat een luid gejuich deed booren, want de stier is het symbool van 't Spaansche volk! Zoodra de kooi der leeuwinnen geopend werd, vluchtten zy daarin en begonnen vreeseiyk te brullen. Den volgenden dag was een eer twee aan de gevolgen der toegebrachte wonden gestorven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 6