Maandag O Februari.
A\ 1899
feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zpn- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
De bloem van liet woud.
flo. 11949
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT 1
Voor Lelden por 8 cnaanüea
Franco per poet
Afconderlt)ke Nommers
t.10.
1.40.
0.05.
PRIJS DER AnVKRTKN'l'l Irfrwi
Van 1-6 regels t.06. Iedere regel meer/ O.I7t - Grootere
letters naar plaatsruimte - Voor tiet IncaesearoD boltea de stad
wordt f 0.05 berekend
In het Medisch Weekblad komt een artikel
voor van dr. I. Noyon, te Zwolle, over
onvolledigheid van ons geneeskun-
I dig onderwas.
flet onvoldoende van onze geneeskundige
wetten wordt geregeld op vergaderingen van
de geneeskundige raden besproken en dr. N.
erkent gaarne, dat de wetten, die de uitoefe
ning der genees- en artsenyboreidkunst regelen,
de wet op het begraven van lyken en op de
begraafplaatsen, die op de besmettelijke ziek
ten, herziening eischen, en dat er meer ver-
band tusschen de verschillende voorschriften
I dient te worden gebracht. Maar een andere
vraig is het of de medici met de wetten,
zooal3 ze nu zyn, niet meer zouden kunnon
uitrichten als hun kennis en vooral hun be
grip van die wetten wat grooter was. Vooral
bet onvermogen, om met die wetten om te
paan, te overzien en de beteekenis van de
I voorschrü en en bepalingen in onderling ver-
band te bevatten, trok z|ju aandacht.
Meer dan eens ziet men met eere bekende
m?dici en pharmaceuten, als zij zich een uit
stapje op het gebied van wetsinterpretatie
veroorloven, buitensporigheden bedrijven, die
rechtsgeleerde lid met ergernis of met
zekere heimelijke vreugde moeten ver-
j vullen, daar hy het is, die het kluwen weer
moet ontwarren en den amateur-jurist la het
spoor der logica terugbrengen.
Wjnneer de medici niet beter thuis zyn in
I onzo geneeskundige wetgeving, wanneer hun
juridiacu denken niet meer ontwikkeld wordt,
dan zal een nieuw stel wetten hen niet voor
iDi88lagen behoeden. Een slecht onderlegd
J doo)3peler zal ook uit een stradivarius niet
f veel fraais weten te halen.
Dr. N. is van meening, dat tegen de kwaal
f in den studietyd kan gewaakt worden, en hy
wil het op de volgende wyze doen:
„Ondanks de vele colleges en klinieken
van den medicus in zyn laatste studiejaar,
I is er nog wel gelegenheid éón uur per week
beschikbaar te stellen voor het bestudeeren
onzer geneeskundige wetten en over het alge
meen van die wetten, waarmede medicus of
i pharmaceut in zyn maatschappeiyke loopbaan
kans heeft in aanraking to komen. Dit college
I zou dan door een jurist gegeven moeten wor-
1 den en de geschikte persoon zou zeker wol
[te vinden zyn onder de jeugdige advocaten,
Idle, in biyde verwachting van praktyk of
Itwbteriyke betrekking, voorloopig nog vryen
1 t(jd in overvloed hebben en wier aantal in
leen universiteitsstad, als Amsterdam byv.,
f zeker uiterst voldoende genoemd kan worden.
I Voor hen ongetwyfeld een schoone gelegec-
I lieid, om, waar de balie hun nog niet vol
doenden arbeid geeft, zich al vast in uiteriyke
welsprekendheid te oefenen en in het helder
I uiteenzetten van wetten en wetsbedoelingen
tyoor een intelligent gehoor, en voor de hoor-
Iders ongetwyfeld een practische en gemakke-
I lyko weg om niet geheel onvoorbereid, wat
wetakennis betreft, de maatschappy in te gaan.
Wilde zich voor dit doel een oudere en meer
met de praktyk bekende jurist beschikbaar
stellen, de zaak zou er stellig by winnen en
de titel van lector mocht hem dan zeker
dankbaar toegekend worden. Voorloopig zou
ik myn wenschen niet te hoog willen stellen
en het ai een zeer gelukkig feit achten als
volgende geslachten van medische en phar-
maceutische studenten door een jongen en
y verigen privaat docent in do geheimen onzer
geneeskundige wetgeving zouden worden bin
nengeleid en vooral onderwezen in het han-
teeren dier wotten, wat, naar ik meen, een
byzondere geestesvaardigheid vereischt. Wan
neer zulk een college zich dan geheel bepaalde
tot de praktyk en vooral de „causes cólèbres"
behandelde, waarin medicus of pharmaceut
met de justitie in aanraking kwamen, dan
zou de student een nuttige handleiding by
eventueele latere conflicten in het leven mee
krygen. Dezen zouden dan door medici en
pharmaceuten gezamenlyk bygewoond kunnen
worden en ik durf de hoop koesteren, dat op
deze wijze een generatie artsen en apothekers
ontstaan zou, waarby handige practische leden
voor de geneeskundige raden in overvloed te
vinden zouden zyn."
In het Sociaal Weekblad deelt de heerCau,
uit Zieriksee, mee, hoe daar de „Nuts"-spaar-
bank aan een werklieden-ziekenfonds,
dat ook aan oude leden pensioenen
trachtte uit te keeren, doch daarvoor de
middelen miste, is te gemoet gekomen door
voor dat fonds de zaak ter hand te nemen.
De schryver meent, dat deze peDsionneering
(waarvoor noch werklieden noch werkgevers
een cent hebben bygedragen) niot tot armen
zorg afdaalt.
Daartegen komt de redacteur, prof. Treub,
in verzot met de volgende woorden:
„Pensionneering van oud of invalide gewor
den werklieden door vereenigingen, tot welke
die werklieden niet in dienstbetrekking hebben
gestaan, en aan welke voor die pensionneering
geen of geen evenredige vergoeding betaald
is of wordt, is armenzorg."
Hierop teekent de A'/nsterdamsche Courant
het volgende aan:
„En de Staat? vragen wy.
Als de Staat voor werklieden, die tot den
Staat in geen dienstbetrekking hebben gestaan,
geheel of ten deele premies gaat betalen, is
dat dat geen armenzorg? Armenzorg, daar
toch ook, om Treub'a woorden te citeeren,
voor den Staat geen zedelyke verplichting
daartoe bestaat, geen andere of verdere zede-
lyke verplichting althans dan die den Staat
er toe leidt, by wege van armenzorg
ook voor oude lieden geld uit de Staatskas
beschikbaar te stellen.
Is hier nog eenig ander verschil tusschen
de aalmoes en de premie dan alleen in vorm
en naam? Toch niet in wezon."
Naar aanleiding van den voorgesteldon
aftrek op de personeele belasting,
beantwoordt Eet Huisgezin aldus de vraag,
of niet met veel recht winkeliers voor dezen
aftrek in aanmerking zouden komen, daar
zy immers een huis bewonen, waarvoor de
huurwaarde veel grooter is dan die van een
huis, waarin geen winkel wordt gedreven,
en zy reeds belasting betalen voor hetgeen
zy in hun bedryf verdienen.
Men verlieze niet uit het oog: lo. dat de
bedryf8bela8ting voor de winkeliers in de
plaats is gekomen van de afgeschafte patent
belasting; 2o. dat volgens art. 11, 2, al. 3
der wet op de personeele belasting „de huur
waarde van perceelen en gedeelten van per-
ceelen, uitsluitend dienende tot winkel of
lokaal tot uitstalling, slechts voor een derde
als belastbare huurwaarde wordt aangemerkt."
Van een dubbelen aanslag kan dus voor
de winkeliers geen sprake zyn. Integendeel,
zonder dat wy daartoe een afzonderlyke
enquête hebben ingesteld, zyn ons verscheiden
gevallen van winkeliers bekend, die er onder
de nieuwe wet op het personeel (den aftrek
voor kinderen natuurlyk niet meegerekend)
aardig op vooruit zyn gegaan.
Bovendien houde men tot juiste beoor
deeling dezer quaestie in het oog, dat de
huurwaarde der perceelen, waarin een drank
nering wordt "uitgeoefend, aanmerkeiyk ie
gestegen sedert de wettelyke beperking van
den verkoop van sterken drank in het klein,
een hoedanige styging by de winkelhuizen
in het algemeen en in die mate niet viel
waar te nemen. De ryzing in waarde der
koffiehuizen, berbergen en tapperyen, had op
de heffing van het oude personeel weinig of
geen invloed, daar de geschatte huurwaarde
jaar in jaar uit veelal ongewyzigd bleef. Maar
nu by het nieuwe personeel de werkelyke
huurwaarde voor de geschatte in de plaats
kwam, deed dit zijn invloed zoo krachtig
gevoelen, dat de minister van financiën zich
genoopt vond, de thans voorgestelde verlich
ting, dio trouwens niet meer dan eentydelyk
karakter draagt, in te dienen.
Onder het opschrift: „Waar twee
ruilen, moet éón huilen" schryft de
Nieuwe Delftsche Courant:
Dit is in een eenigszins afwykenden zin
ook toepasselyk op Nederland en Belgiö.
Maar die huilt is België niet.
Dat is ons goede Nederland.
Vroeger leverden wij aan onzen zuidelyken
nabuur voor meer millioenen dan deze aan ons.
Thans is de zaak omgekeerd.
Dri9 jaar geleden (1896) voerden wy naar
België uit voor een waarde van 169 millioen
frankenBelgië naar ons land voor een waarde
van 164 millioen franken.
Een verschil „in ons voordeel" van 5
millioen franken.
Het vorig jaar waren die getallen respec-
tieveiyk 152 en 991 millioen franken.
Dat is een verschil van 39 millioen
franken„in ons nadeel".
Maakt, '98 met '96 vergeleken, oen ver
schil „in ons nadeel" van 44 mfilioen franken.
Nederland heeft een verlichto, liberale
regeering. Die regeering zet voor den vreemde-
j ling de deuren wagenwyd open en roept hem
1 toe: „Kom maar binnen, manl" Nederland
is het land der gastvryheid by uitnemendheid.
België daarentegen heeft een domme cleri
cals regeering. Die regeering houdt het spreek
woord in eere: Het hemd is nader dan de
rok, en gunt „eerst wat aan Oome en dan
pas aan Oomes kinderen".
Zoo'n domme clerical© regeering, hè?
Da Haagsche correspondent van de Zwolsche
Courant schryft in zyn laatsten brief het
voben e:
Da standaard waait weer boven het paleis
in het Noordeinde, en op het plein legert om
het ruiterstandbeeld van den Zwyger de
altyd wisselende, maar nooit verminderende
schaar van kykers. Het is vermoedeiyk onder
deze goede en geduldige lieden, dat de ver
schillende geruchten over het k o n i n k 1 y k
gezin hun oorsprong vinden. De Koningin
gaat uit ryden met een vorsteiyken gast.
„Ze is geëngageerdl" Een dokterskoetsjerydt
het plein op. „Ze is ziekt" Do Koningin-
Weduwe houdt om een of ander ongemak
voor een paar dagen haar kamer. „Ze moet
geopereerd worden 1" Dat gaat dan als een
loopsnd vuurtje door de stad, tot een officieuze
tegenspraak het bluscht met een nauw ver
neembaar gesis.
„Moeder maakt het best" kon de Koningin
op het jongste hofbal haar duizendtal gasten
toegeroepen hebben, terwyi beiden op hun
gewone minzame wyze de honneurs waar
namen.
Na elk hofbal hoort men van de zyde der
dames de jonge Koningin diep beklagen, dat
zy, aan de etiquette getrouw, alleen aan de
quadrille d'honneur mag deelnemen, met ouwe
paaien als de deken der diplomatie of de
opperceremoniemee8ter tot partner. Zouden
zy dan liever willen, dat de booge vrouwe in
een heete zaal een paar uur met en tusschen
haar onderdanen rondloopt op de wyze buiten
het paleis gebruikeiyk?
Het eigene van een hofbal is, dat er niets
gebeurt. Er mag niets gebeuren. Men bekykt
de toiletten en onderzoekt de buffetten, en
doet zyn best er niet al te nie-dagewesen uit
te zien.
Men verhaalt van den hertog van Bucking
ham, dat by op een party aan het hof van
Lodewyk XIV zooveel juweelen droeg, dat
er nu en dan een losliet, en gretige hovelingen
hem op den voet volgden om de verloren
steenen, om welke de hertog zich niet in het
minst bekommerde, op te rapen en zich toe
to eigenen. De gravin Cechtgenoot© van
den secretaris der Turksche legatie, een klein
dochter van William Vanderbilt, verscheen
op het hofbal in een niet minder schitterend
toilet, maar.... by haar zaten de diamanten
terdege vastl
In Eet Nederlandsche Dagblad, het orgaan
der Christolyk-Historische party, wordt onder
het hoofd Financiëele Gelykheid de
volgende verklaring afgelegd:
„Wy hebben steeds gepleit voor financiëele
gelijkheid tusschen het openbaar en het
byzonder onderwys, maar velen vragen ons
hoe wy ons die gelykheid voorstellen. Moet
de Overheid dan voortaan alle scholen, ook
de byzondere, ten volle gaan bekostigen?
In geenen deele! Juist omgekeerd! Staat en
gemeente moeten ophouden e e n i g e lagere
school geheel voor hun rekening te nemen,
en het bezwaar, dat de tegenwooordige open
bare school dan niet meer openbaar kan
heoten, weegt by ons niet Onder de wet van
1806 had het woord „openbare school" een
geheel andere beteekenis dan nu. Openbaar
was toen elke school, die uit een openbare
kas gesteund werd, en wy zouden, met ver
andering van artikel 3 der tegenwoordige
Onderwys wet, tot dat vroegere en juistere
systeem kunnen terugkeeren. De eigeniyke
onderscheiding tusschen openbaar en byzonder
onderwys vervalt dan geheel. Byzonder zyn
dan alleen nog maar die scholen, welke een
financiëele onderneming zjjn van het hoofd
der school en daarom geen subsidie genieten.
Alle andere byzondere scholen, die wel subsidie
genieten, worden daardoor openbare scholen,
en het geven van subsidio moet niet langer
aan de gemeenten verboden worden (art. 3).
De tegenstelling wordt dangemengde school
of 8ecte-school, en beide categorieën zyn vrye
scholen, die door de voorstanders ten deele
uit eigen middelen bekostigd worden".
Onder het opschrift Tocht en Kou
vatton bevatte het Handelsblad een artikel
van zyn mediscben medewerker dr. Pynappel.
Wy ontleenen daaraan het volgende:
Het ziek-worden door kouvatten berust op
infectie en het kouvatten zelf is niet meer
dan een gelegenheidsoorzaak. Aan de Noord
pool wordt men niet verkondeD, omdat daar
geon bacteriën zyn, maar in onze streken
wordt men dat wel, omdat hier bacteriën zyn
in overvloed. Maar juist, omdat ze bi r zijn,
kunnen wy niet doen alsof ze or niet waren,
en loven alsof wy zaten in de b ctenénvry i
lucht van do Noordpool of op zee. Wy moet i
ons harden zeker, maar altyd bedenken,
dat die microben ons bolagm, en ons mot
tot al te grooto heldhaftigheden laten ver
leiden. En daD, niet ieder kan doen wat een
aüder doet.
Over de beteekenis en den invloed van het
kouvatten is door verschillende onderzoekers
geëxperimenteerd on uit al die prooven is
gebleken, dat het op het weerstandsvermogen
don grootsten invloed heeft. Konynen, op de
een of andere manier kunstmatig geïnfec
teerd on daarna op den tocht gezet, gingen
zonder uitzondering veel spoediger ten gronde
dan bun kameraden, die, na dezelfde infectie,
behoorlyk gekoesterd waren. Anderen weer-
stouden een infectie, die gowooniyk goed
verdragen werd, niet als zy van te voren kunst
matig verkouden waren gemaakt, door ze aan
een kouden tocht bloot te stellen nadat zo
eerst goed nat waren gemaakt of gedeelteiyk
geschoren. Weer oen ander onderzoeker bootste
meer den man met het spit op het ys na,
door de dieren na de infectie in het ys te
zetten en op dio wyzo een spoedige en belang-
ryke daling van de lichaamstemperatuur te
bewerken. By ai die proeven waren de dieren,
die men kou had laten vatten, er hot sl ohtst
aan toe.
aE^eixillotoio..
82)
„Dat is zy door haar goede opvoeding,"
lachte Alban.
„Ja, zoo gaat het: de jongen moeten overal
hun zin hebben en de ouden moeten zwygen,"
meende vrouw Rotburg oneerbiedig, vergetende,
i üat zy tegen haar jongen meester sprak.
Alban bezocht met Stoffer eveneens het
wouddorp. Veel weDschen van de bewoners
waron tot de komst van hun landheer uit
gesteld. Nu zou Alban hun verlangens hooren
9B dan tevens uitspraak doen. Het was niet
wel, waarom zy verzochten. De een wilde
sbd stuk braakliggenden grond ontginnen,
da ander wilde een verderop gelegen bosch-
weide in bruikleen hebben, een derde verzocht
hout om een kippenhok te bouwen.
Alban willigde gedeelteiyk hun wenschen
in; waar hem iets niet duidoiyk genoeg voor
kwam, raadpleegde hy den burchtvoogd, die de
verschillende verhoudingen nauwkeurig kende.
Eakele hutten vereerde de jonkman met
een bezoek; niet één bevatte meer dan
twee vertrekken. Ais vuurhaard diende een
hoop steenen, met een laag leem bedekt,
waarop het vuur brandde, dat het geheele
vertrek met rook vulde. In de plaats van
vensters waren in de wanden kleine openingen
aangebracht, welke in den winter met houten
luiken werden gesloten. Alles was ruw met
de byi bewerkt.
De mannen en vrouwen waren allen in
vormlooze gewaden gekleedgroezelig en vuil
waren hun handen, dom hun trekken. En aan
een man uit dezulken zou Irmi zich moeten
verbinden; in zulk een krot zou dat beschaafde
meisje moeten wonen? Dat zou nimmer ge
schieden, bezwoer Alban by zichzelven.
Hy had reeds langer op het boschhuis ver- j
toefd dan oorspronkelyk zyn plan was, en
het werd tyd om terug te keeren. Alles was
tusschen hem en den slotvoogd afgehandeld,
en Alban nam een lystje van alles, wat op
het boschhuis noodig was, met zich mede.
Op bevel van zyn vader had hy reeds stof
voor kleedingstukken en munitie medege
bracht. De pakpaarden werden nu gebruikt
om de reiskoffers mede te dragen, èn voor
Benedicts èn voor Irmi. Op verzoek van Alban
zou Gregoor het gezelschap vergezellen.
Irmi was buiten zichzelve van vreugde, toen
zy vernam, dat zy met Benedicta mede zou
reizen. Zy zou dau de wereld zien, welke zy
slechts van hooren-zeggen kende en waarnaar
zy reeds zoo dikwyls bad verlangd. Met angst
dacht zy menigmaal aan den dag, dat Alban
het huis zou verlateD, want dan zou alles in
de vroegere eentonigheid terugzinken. Maar
dan veranderden haar gedachten weder. Zyzelve
zou nu het boschhuis verlaten, het eenige
tehuis, dat zy ooit gekend had; zy zou scheiden
van den slotvoogd en vrouw Rotburg, die
beiden in liefde en goedheid voor het hulpe-
looze kind gezorgd hadden. Wat zou haar lot
ia den vreemde zyn?
Maar spoedig verdreef Irmi die treurige
gedachten weder; zy was jong en de jeugd
haakt naar verandering, wanneer in de harten
hoop voor de toekomst leeft.
En daarenboven, Irmi verliet toch niet alleen
het huis; zy ging met zuster Benedicta, ver
gezeld door jonkheer Alban en Gregoor Berk.
Wat zou zy nu nog te vreezen hebben?
Toen de dag van de afreis aangebroken was,
nam Benedicta geroerd afscheid van haar
broeder; wellicht zagen zy elkander bier op
aarde nimmer weder. Irmi viel snikkende
den slotvoogd en vrouw Rotburg om den hals.
Stoffer tilde baar eindelyk op het paard.
„Vergeet niet, myn kind," zeide hy, „dat
gy, zoo lang ik leef, steeds een thuis by
my vindt."
Om de aan het reizen niet gewende vrouwen
niet te vermoeien, hield Alban des avonds
by een kleine, aan den weg gelegen horberg
stil. Den vrouwen wees hy de eenige beschik
bare kamer aan en Gregoor legde zich in de
gang voor heur kamerdeur ter ruste.
Vroeg in den morgen maakte men weder
aanstalten om verder te reizen.
„Voor het laatst zyn wLj alleen, myn kind,"
zeide Benedicta tot Irmi. „Laten wy nu reeds,
nu wy zonder getuigen zyu, afscheid van
elkander nemen. Wandel voort in eerbaarheid
en ingetogenheid, vervul getrouw uw plichten,
blyf steeds den godsdienst gedachtig, welken
ik u geleerd heb, en dan zal Gods zegen
niet uitblyven."
„Dus zal ik u ook niet wederzienu, die my
jaren reeds zoo lief zyt?"
„Wie weet, of de eerwaarde moeder-overste
my niet toestaat u nog eenmaal te zien. Het
hart eener kloostervrouw mag slechts God
toebebooren; voor het aardache mag daar geen
ruimte zyn. Maar ik zal u toch in myn stille
cel dikwyls in het gebed gedenken."
In Würzburg aangekomen, voerde de weg
de reizigers het eerste naar de kloosterpoort.
Alban geleidde de zuster in de spreekkamer.
Voor Benedicta opende zich een deur in het
hek en snikkend zonk zy in de armen van
de toegesnelde abdis, die haar harteiyk wel
kom heette.
„U, edele heer," wendde de abdis zich nu
tot Alban, „kan ik voor al datgene, wat gy
gedaan hebt, slechts danken."
Aan de deur van zyns vaders huis gokomeD,
gaf hy Irmi ter oppassing aan de vrouw van
den huismeester over, terwyi hy Berk aan de
zorgen van den huismeester bijzonder aan
beval; dan eerst ging hy zyn vader opzoeken.
Hy vond den graaf met een stapel papieren
voor zich; aan zyn gezicht was te zien, dat
de inhoud niet vrooiyk was. De graaf luis
terde opmerkzaam naar hetgeen zyn zoon over
de verhoudingen in het boachhuis berichtte.
„Over alles, wat gy gedaan hobt, ben ik
volkomen tevreden," zeide hy eindelyk. „Wy
zyn verplicht alles te doen vrat wy kunnen,
om het lot van die arme lieden te verbeteren
en hen zoo mogelijk gelukkig te maken. Het
door u opgemaakte lfjstje van benoodigdheden
kunt gy aan Schurzer (den naam van den
huismeester) ter hand stellen en beveel hem,
dat hy al wat daarop voorkomt, zich zoo
spoedig mogeiyk aanschaffe en door een paar
solide mannen naar den slotvoogd zal afzenden.
Stoffer heeft er recht op, dat wy zyn wen
schen ten spoedigste nakomen."
„Uw bevel zal ik onmiddeliyk ten uitvoer
laten breogen," zeide Alban opstaande.
„Niet zoo haastig, myn zoon I Hoe staat het
met do b9ide vrouwen? Yan haar hoorde ik
nog niets van u?"
„De zuster heb ik mede naar Würzburg
gebracht en haar toen Daar de abdis geleid.
In Stoffers pleegkind hebbon wy ons sterk
vergist. Wy waaodeo een boerenmeisje to
vinden, door vrouw Rotburg tusschen boeren
meiden en knechts opgevoedmaar dat
is niet zoo."
„En wat vondt gy dan?"
„Ik vond een lief schepseltje, door Benedicta
wetenschappeiyk opgevoed en in do vrouwe-
lyke handwerken bedreven. Yader, Irmi kan
nooit een boerenkind zyn; zy zou ieder
adeliyk huis tot sieraad verstrekken."
De graaf lachte.
„Hoe, Alban, gy zyt het, die zoo spreekt?
Gy, uit wiens mond ik vo'.r de schoonste,
edelste vrouwon nooit een woord van lof
hoorde? Gy maakt my waaiiyk nieuwsgierig
haar te zien."
„Ik bid u, vader, wacht daar nog eenige
dagen mode. Bedenk hoeveel nieuwigheden
het kind thans aanschouwt. In de eenzaam
heid v*n het woud opgevoed, heeft zy van
een stad niet het minste begrip; zy is bang
van de vele hulzen en de vele menschon.
{Wordt vervolgd.)