N°. 11943 ]>Iaandag SO Jauuavi. A0. 1899 jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van fan- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. MENGELWERK. Feuilleton. De bloem van het woud. irscH PRIJS DEZEB COURANT: Voor LeJdon per 8 maanden, 1.10. Franco per post 1.40. Aizonderiyke Nommere 0.05. PRUB DEEL AD VERTJiN TLË31 Van I 6 regoia f 1.05. Iedere rogej meer f 0J7|. - Groctera letters oaar plaatsruimte - Voor het incasseer an bal ten do stad wordt f 0.05 berekend Gemengd Nieuws. To Eelde leefde de landbouwer W. H. B. in den laatsten tyd op voet van oorlog met zjjn vrouw. De laatste vroeg dientengevolge echtscheiding en de zaak is nog voor de rechtbank te Assen hangende. Uit het getuigenverhoor bleken echter won derlijke dingen, die in een ander opzicht zeer bezwarend voor den man zyn. Hij moet nl. in den avond van den 18den Decomber jl., toen er ten zijnen huize een feestje was, een geweer genomen en geladen hebben, om er vervolgens mede naar buiten te gaan. Daar moet hij op een drietal personen met hagel hebben geschoten, zonder gelakkig iemand te raken. B. moet tot die daad gedreven zijn doordien bedoel je personen zich ten zjjnen opzichte minder goed hadden uitgelaten. Zy hadden zoo luid gesproken, dat zy binnens huis verstaan werden. Het is den brigadier-marechaussee Minder hout (van deze brigade) met den veldwachter Faber, te Eelde, mogen gL-lukken bij hun onderzoek in die zaak de noodige bewijzen bij elkaar te krijgen, zoodat B. zich eerlang voor de rechtbank zal hebben te verant woorden. Vereer moet B. zich in een herberg bedreigingen hebben laten ontvallen tegen ieder, die tegen bem zoude getuigen. De branden welke in den laatston tyd Krimpon a/d Lek hebben geteisterd, ver vullen de harten nog steeds roet grooto vreeze. Het vermoeden bestaat, dat boosheid in hot spel is. De burgerij heeft by bet hoofd der gemeente krachtig op maatregelen aangedron gen, maar tevergeefs. Slechts een paar wakers heeft de gemeente Aangesteld- Maar de burgers der buitenwijken hebuen zdf vele wakera in dienst genomen. Is dit doorloopend vol te houden? Noen toch. Men is dan ook ontstemd tegen do overheid. Trouwens by het branden der rietschelf maakte men reeds plannen tot eigen richting. Elders staan geladen geweren klaar. Zoo volgt toepassing der Lynchwet. Dit zit niet in de bevolking, welke over 't algemeen een goed volk is, maar ze wordt gebracht tot eigen handelen door de werkeloosheid der autoriteiten. Deblander, ter dood veroordeeld wegens het vermoorden van zyn twee dochter tjes in een vlaag van jaloezie, beeft van presi dent Faure gratie verkregen. Zyn straf is in levenslangen dwangarbeid veranderd. Te Sneek heeft men een onstui mige vergadering gehad, zooals die goede stad nog nooit to voren aanschouwde. Het Kamerlid mr. Troelstra had er een politieke rede gehouden en na afloop was er gelegenheid tot debat. In de pauze zag mr. T. onder het auditorium een vroegeren studiemakktr, nl. dr. Chaillet. De oude vri nden wisselden van han idruk. Dat die handdruk in het debat zou gebruikt worden als een bewys dat.mr. T. zich met de bourgeoise Verzoend had, wie had bet durven denken? Da heer Van Emmenes was echter expresse- ïyk voor de gelegenheid overgekomen om met mr. T. te debatteeren en by deed cit op de hem eigen manier. By zag in dien handdruk het bewys van verzoening met de bourgeoisie en viel mr. T. daarvoor op heftige wyze aan. Het publiek keerde zich ten slotte tegen hem. De stad Mexico is geteisterd door twee aardbevingen, een van het Noord oosten naar het Zuidwesten en een van het Noordwesten naar het Noordoosten. Ruim twee honderd buizen zyn ernstig beschadigd, tien stortten in, wa&rby een honderdtal menschen werd gekwetst. Zij n kind. „Geef my de grootste, die u hebt," zei Paul Meynard, en de mooie winkeljuffrouw verdween achter een muur van speelgoed, terwyl Paul onverschillig de handen iD den zak stak en zich afvroeg of de man, die al die houten paarden, die poppen en die vliegers had uitgedacht, niet reeds lang in het gekken huis zou gebracht zyD. „Dit is de grootste soort, die in den handel komt." Onwillekeurig trad Paul een schrede terug, toen hem zoo van naby een roodkleurig gezicht met wonderschoone blauwe oogen aanstaarde. „Ze leeft toch niet?' „Maar, mynheer l" riep de winkeljuffrouw en Paul bloosde. „Wat kost ze?" „De minste pry8 is tien dollar; u ziet, de pop is mooi gekleed, opent en sluit de oogen en schreeuwt heel natuuriyk." Paul viel byna over een tram en een locomo tief, toen het wassen namaaksel van een kind ten gevolge van een lichten druk op don blauwen gordel begon te schreeuwen. „Dat is vree8eiyk natuuriyk. Weet u heel zeker, dat het maar een pop is?" De winkeljuffrouw begon te gelooven, dat de vreemde klant niet wèl by 't hoofd was. gIk zal ze nemen," zei Paul Meynard en opende zjjn beurs; „zend my do pop spoedig in hotel Atalanta", kamer No. 40. Ik vertrek van avond om zeven uren." „U kan er op rekenen, mynheer", zei het meisje en de vreemdeling ging heen. Paul Meynard begaf zich naar het hotel, stak een fijne regalia op en doodde den tyd met het lezen van een roman. „Bahl" riep hy eindeiyk en wierp het boek op de sofa, „ik kan geen twee bladzyden lezen, als ik er aan denk, dat ik overmogen Agnes zal weerzien. Doch waar blyft de pop?" Er werd geklopt. „'t Is halfzeven, mynheer," zei de kellner; „binnen eenige minuten vertrekt het rytuig naar het station." „Goed. Bezorg de koffers en zie of er ook pakken voor my gekomen zyn." „Heel goed, mynheer." Een oogenblik later kwam de kellner glim lachend terug. „Hier, mynheer I" „Wat is dat? 01 Pak de pop in een doos of wat anders. Geef wat papier, Jan." De kellner gaf hem een courant. „Dat niet, domkop I Ja, koetsier, ik kom meteen. Hier met het dingl" En Meynard sprong de trap afin de eene hand droeg hy zyn overjas en een parapluie en in de andore de grooto pop, waarvan het hoofd nu in een zakdoek gewikkeld was. De kleine Emma Oreley vermoedde niet, wat de bruidegom van haar zuster voor haar ver duurde. Na den nacht in den sneltrein doorgebracht te hebben, ontwaakte Paul met het zalig bewustzyn zestig uar dichter by zyn lieve Agnes te wezen. „Ik heb toch by geval niet op het gezicht der pop gelegen?" dacht hy, haastig opsprin gend, toen de trein stopte. „Neen, het papieren kind ziet er nog goed uit en ik heb tyd om uit to rusten, daar de omnibus naar Mervilde pas om vyf uren vertrekt en te middernacht aankomt. Een mooie reisl" Doch Paul dacht aan Agnes, aan het biyde weerzien, en beschouwde den omnibus toch al3 een interessant overblyfsel van den goeden ouden tyd. Gelaten in zyn lot, betrad hy het sombere houten gebouw, dat met den weidschen naam van hotel pronkte, en wachtte daar de diDgen af. „De omnibus gaat vertrekken," meldde een spitsneuzig dienstmeisje, toen de groote oude klok juist vyf uren sloeg, en Paul ging met de andere reizigers naar buiten in den kouden Januarinacht. „Dat is dus een landelijke omnibus," dacht onze held, toen hy met pop, jas en parapluie in de lange, opgepropte kar stapte. „Ryden we zonder ophouden door?" vroeg hy zachtjes aan den koetsier. „NeeD, wo houden om negen uren in Soutb Jankins stil, om; hot avondeten te ge bruiken." Paul nam een plaatsje in bezit, legde zyn overjas op de knie en daarop do pop, en beproefde of zyn ruggegraat wel paste tegen do oude, met hooi opgestopte kussens. Doch dit lukte niet. Hy begon uit te vorschon wie zyn reisgezellen waren, doch in die Egyptische duisternis ontdekte hy 6lechts de omtrekken van drie krachtige vrouwelyko gestalteD, waarvan één met een witte veer op den hoed. De mannen hadden donkere kleeren aan. „Dat zal een vervelende reis worden," zei Paul Meynard by zichzelf; „in novellen hebben de reizigers steeds allerlei avonturen; ik wilde ook wel eens zoo gelukkig wezen." De jonge man vermoedde niet welk een avontuur hem te wachten stond. „Is u vreemdeling?" Paul verschrok, toen hy eon heesche stem aan zyn oor hoorde en een reisgenoot ver- trouwelyk zyn hoofd by hem stak. „Wat verlangt u?" vroeg hy snel. „O, myn vrouw laat vrageD, of 't u aange naam ls, wanneer zy het een oogenblik Deemt." „Wat neemt?" „Wel, die kleine daar." „Die eDgel is immers zoo stil en geduldig als een lam," zei een vrouwenstem; „de mama is zeker dood? Ja, er is veel leed in de wereld en gy moet er ook reeds uw deel van dragen." Paul voelde hoe het bloed hem naar het hoofd steeg en zyn hoofd gloeide. „Geef het arme schepseltje liever aan myn moeder," begon de eerste spreker opnieuw. „Is 't een jongen of een meisje?" „Ik heb niets noodig," hernam onze held, „en ge zoudt my genoegen doen u met uw eigen zaken te bemoeien." Dd twee medeiydende zielen trokken zich terug. „Wel, het raakt my zeker niet," bromde de man. „En ik sprak uit medeiydeD," veront schuldigde zich de vrouw, „want ik heb nog nooit een man ontmoet, die naar behooren voor een zuigeling kon zorgen. Hoe oud is het lieve ding?" En de oude vrouw boog zich voorover, zoodat Paul haar adem voelde. Hy antwoordde niet, maar in zyn opge wondenheid drukte hy onwillekeurig op de pop. Een natuuriyk© gil van een kind klonk door het rytuig. „Arm schaapt" riep een dikke vrouw. „Het heeft zeker hongerl" meende een andere, wier moederlyke gevoelens dadeiyk opgewekt werden. „Kondon we maar ergens stilhouden en een fleach melk vragen." „Het heeft buikpyD," fluisterde een dorde, „arm wormpje I Geef het een stuk suiker met een pepermuntje; er is niets beters tegon buikpyn." En Paul voelde hoe zeker hard voorwerp hem in de hand gedrukt werd. „Ik wou, dat ge u met je eigen zaken bemoïidetl" riep de jonge man en gooide het probaat middel het raam uit. Hy was vast besloten den nieuwsgierigen vrouwen in den omnibus geon opheldering te geven. „Warempel!" riep de oude vrouw; „ik heb zielsmedeiyden met het arme moederlooze schepseltje." „Ja, ja, er zyn menschen, die een hart hebben als een steen," sprak de andere matrone, toen weer een kreet door het voer tuig klonk. „Ik geloof waarlyk, dat het ding behekst ls," bromdo Paul Meynard; „'t beste was, dat ik bet het raam uitgooide." De gedachte aan Emma Oreley weerhield hem echter. „Ga niet zoo voor het raam zitten, beste heer," begon de buurvrouw weer; „kleine kinderen, die zonder moeder opgetrokken worden, zyn zeer vatbaar voor kramp; ik ken een kind, dat ten gevolge van een verkoud heid in vier en twintig uur zeventien aan vallen kreeg." „Ganzevet is by verkoudheden zeer aan te bevelen," zei een der vrouwen, „met venkelthee en ganzevet wil ik ieder kind genezen." „Wel, ik vind beter een flanellen band om het onderiyf," beweerde de eerste vrouw; „er is niets zoo „South-Jankinstownl" riep de koetsier; „een half uur oponthoud t" .Ik zal niet uitstappoa," zei Meynard, toon de koetsier hem verwonderd aankeek, nadat do overigen het rytuig voriateD hadden. „Niet uitstappen, wel, dan zal ik het arme kind een kopje warme melk brengen l" riep de spraakzame matrone. „Dat zult go wei laten," riep Paul. „Leven we hier in een vry land of niet?" Zyn forsche toon deed de vrouw vlug terugweken. Gedurende de verdere reis had Paul het ge noegen te weten, dat hem zyn reisgenooten ais een kindermoordenaar, als een ware duivel beschouwden. Toen de omnibus ebdeiyk stilhield, wik kelde Paul den kop dor pop in zyn zakdoek en verborg ze zoo good hy kon in de plooien van zyn mantel. Terwyi hy de trappen van hst hotel opliep, zag hy oen bekende gestalte voorbijsnellen. „Goede Hemel, dat is miss Hertloy!" riep hy verwonderd; „die te dua de dame met de witte veer op den hoed. Zy komt zeker Agnes bezoeken. Wat zuJlon my die meisjes uit lachen t Lag die ieeiyko pop maar op den bodem der zoel" Was het to verwonderen, dat hy den vol genden morgen met eea beklemd hart naar de woning zyner broid gteg? Agues stond op en groette hem koeltjes. „Waaraan heb ik de eer van uw bezoek to danken, mynheer lfoynard?" „Maar, Agnes, wat atoot dat beteokenen „Dat gy my gefopt hebt en gy nietverdor uw rol zult spelen." „U gefopt, Agnes?" „Verontschuldig u niet. Nu weet ik ten minste, dat gy weduwnaar zyt/' „Hoe kan ik weduwnaar zyn? Ik ben toch nooit getrouwd geweest?" „Gy waart immers hedennacht met uw familie in denzelfden omnibus, waarmee juf frouw Hartley gekomen ia?" Het gelaat van Paul heiderde op. „Waar is Emma?" vroeg hy. „Ik weet het niet" „Laat haar dan roepan.* „Met genoegen." Benige oogenblikkon later kwam het kind binnengesprongen en begroette Paul met een kus. „Ik wilde uw zuster het eenige familielid ter hand stellen, dat my hedennacht ver gezelde. Dit zeggende, legde hy oen reusachtige pop plechtig in Emma's armen. „O, Agnes, Agnes, kyk toch eens!" jubelde het gelukkige kind; „dat is een pop, die echt schreeuwt. O, mynhear Meynard, ik heb u zoo liefl" Paul wendde zich tot zyn blozende bruid. „Willen we weer goede vrienden zyn, Agnes?" Toen miss Hertley binnentrad, was zo ver wonderd beiden in zulk een goede versland houding te vinden. Het zien der pop loste het raadsel op. „Houd haar goed ra eereT' lachte de aan staande zwager. „Ik zou den moed niet hebben je een tweede te koopan." 13) Op eenigen afstand daarvan had men een zitplaats voor den generaal en zyn begeleiders opgesteld, en daarnaast stonden op een stel- liüg de wapens en de uitgeloofde pryzen. In een dichte massa opeengehoopt, maar op eerbiedigen afstand, stoodon de soldaten. „Behaagt het u, heer Zweed?" aldus wendde de generaal zich tot dezen, „u, als onzen gast, laat ik het eerste schot over; de heeren nemen er zeker genoegen mede." Hoofdman Sparre boog, trad naar den wapenstandaard toe en koos van do daaraan hangende muskotten or één uit. dat by zorg vuldig laadde. Men kon het ham aanzien, dat deze zaak hem niet vreemd was. Toen keerde hy zich tot generaal Pfuel, zeggende: „Ik ben bereid en verzoek u my het doelwit te toonen." „Den hoofdprys kunt gy op do kleine schyf in het midden behalen," antwoordde Pfuel. „Men moet een der beide zich daarop bevindende zwarte punten treffen." Sparre onderzocht met scherpen blik het doel; het gold bier de eer van zyn wapen broeders hoog te houden; falen mocht hy dus niet. Plotseling riep hy ontzet uit: „Generaal, bedrieg ik my, of zie ik daar onder de schyf een menschelyke gedaante?" „Uw oog is scherp, hoofdman; gy ziet goed. Onder de schyf staat een man, en de beide punten zyn kleine, voor zyn oogen aangebrachte openingen." „Hoe, gy wilt zoo maar koelbloedig op oen levend mensch laten schieten? Ik bid u, generaal, schenk den ongelukkige het leven. Wat by ook gedaan moge hebbenhy is nu door de kwellingen, welke hy onder gaat, geDoeg gestraft." „Het spyt my, hoofdman Sparre," klonk het kil van Pfuels lippen, „maar ik kan uw ver zoek niet inwilligen. Wilt gy wellicht een ander uit het kamp hebben, er zyn schurken genoeg onder. Die ddar is, omdat hy zyn kameraden bestolen heeft, veroordeeld om op gehangen te worden, en nu help ik hem aan een fatsoenlijken soldatendood. Een soldaat moet den dood in de oogen durven zien, en by my heet het: spoedig rechtI" „Dat heb ik gezien," murmelde Sparre voor zich heen. „Dus is dio ongelukkige niet meer te redden?" vroeg by nogmaals. „Onmogelijk; loopt hy daar vry van, zoo komt hy toch by den beul terecht I" was het met een eigenaardig lachje gegeven antwoord. „Vooruit dan!" Sparre bief het musket op en vuurde, zonder te richten. Ioiereon geloofde natuuriyk, dat hy gemist had. Toen klonk het: „Het schot ging door het rechteroog, de man is dood." „Gy hebt maar al te goed getroffeD, hoofd man," zeide Pfuel; „d8 eerste prys, die groote zilveren drinkkroes, is u." „Ik wilde den man van verdere lichamelyko en geestelyke pynigingen verlossen en het is my gelukt. Den bloedprys neem ik echter niet aande kameraden kunnen daarom nog maals schieten. Mag ik u nu om het beloofde onderhoud verzoeken, generaal? Ik moet vóór den avond terugtrekken." „Zooals het u behaagt." En beiden schreden naar het woonhuis t09. Het onderhoud was kort en stormachtig. Het eindigde met Pfuels woorden: „Zeg aan uw generaal, dat ik my niet door woorden een prys laat ontrukken, welken ik reeds in myn hand heb. Wie van ons het eerst Würzburg binnenrukt, dien behoort de stad." Een kwartiertje later reed Sparre met zyn gezellen af. Nadat de generaal de kampplaats verlaten had, werd het daar zeer rumoerig. De officieren schoten nu eens met, dan weder zonder geluk, waarvan het gevolg was, dat er cogal eens verschil van meening heerechte. Elk hunner wilde een van de hoofdpozen bekomen. Wyn en bier werden met massa's verzwolgen. Hier en daar begonnen de sol daten te zingen en ten slotte ging dat gezang in een waar dronkenmansaebtig mistroostig gehuil over, en het nu door den rooden Bchyn van pekfakkei3 verlichte kamp geleek geheel op oen voorhof der hel. Veit Stoffer dat kle God, toon by met de afdeeling van zyn vriend het kamp van den partyganger gelukkig den rug gekeerd had. „Hoor, vriend," zeide zyn makker tot hem, kort nadat zy de legerplaats verlaten hadden; „myns inziens zyt gy noch de boer, voor wien gy wilt doorgaan, noch zoo dom, ala gy u houdt. Uw oogen verraden u. In ieder geval houd ik u voor oen eeriyk man, en dat komt heden ten dage weinig voor." „Gy hebt u daarin niet bedrogen. Geloof my, nieuwsgierigheid noch vrfie wil, doch myn plicht voerde my in het krygsgewemel. Ik dank u voor alles, wat gy voor my gedaan hebt, want wat zou er van my ge worden zyn, wanneer ik alleen in da handen van die teugellooze bende gevallen was?" „Ja, zwygen moet men in zulke omgeving kunnen, de hand van den generaal is snel, en de weg naar de schyf is slechts kort. Hier scheideD wy echter, uw weg ligt rechts, de myne links. Denkeiyk zien wy elkander nimmer weder, ma r vergeet niet, dat, wan neer gy uw bloedverwanten ontmoet, gy binnen drie dagen Würzburg weder den rug keert." In den vroegen morgen klopte een onge duldige hand heftig tegen de poortdeuren van het verblyf der Karthuizerzusters te Würzburg, en eenige 'oogenblik ken daarna werd het kloppen herhaald. „Wie zyt gy en wat wilt gy op zulk een ongewoon uur?" vroeg do portierster door een getraliede opening in de deur. „Waarde zuster," antwoordde de voor de deur staando man, „ik wenschte de eerv a rde abdis te spreken." „Dat kut.t gy nog niet; pas over twee uren." „En zoo lang zou ik moeten wachten? OnmogeiykZeg de eerwaarde vrouw, dat ik van zeer verre en mot levensgevaar bier ge komen benbedenk, dat ia deze tyden eenige uren over leven of dood beslissen kunnen." „Ofschoon uw verlangen ongehoord is, wil ik het toch der eerwaarde vrouwe mededeelen; wacht slechts even." Spoedig daarna hoorde hy sleutels rammelen en de kleine deur werd geopend, welke naar de spreekkamer leidde. Achter bet daarii. zich bevindende hek verscheen een statige in het gewaad der orde gekleede gestalte. „Gy verlangt my te spreken, myn zoon,' sprak zy met milden ernst, „en dat op zulk een ongewoon uur? Waarlyk, uw beweegredenen moeten dus zeer ernstig zynt" „Dat zyn ze ook, eerwaarde vrouw. Ik wilde „Zeg my eerst van waar gy komt en wie gü *öt." „Ik ben Veit Stoffer, slotvoogd van de bezitting, het boschhuis genaamd, van graaf Rottnacb. Oüder de geeëteiyke jonkvrouwen van uw huia bevindt zich ook myn eenige zuster; zy draagt den naam Benedicta." „De broeder van oroe lieve BeDedicta? Ed gy zyt hier gekomen, om uw zuster te zien/ Dat is braaf van u, Veit Stoffer. Wees wel» koml De zusters zyn Dog m de kapolzoodr; zy deze verlaten, zal zuster Benedicta u bfc groeten. Neem intugBChen voor Hef aan, wa, ons zwaar bedrukt huis u ter verkwikklnj kan aanbieden.'' iWordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 9