r 11932 Dinsdag 17 Januari. A#. 1899 <geze gourant wordt dagelijks, met uitzondering van fort- en feestdagen, uitgegeven. Leiden, 16 Januari; Feuilleton. Ecu sprookje uit het Oosteu. 1IIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER OOURAUT; Voor Lelden per 8 maanden. f 1-10, Franco per 1.40. Afzonderlijke Nommors °-05- P~RT.TR DKR ATW HR^'kN'l'I ifrWa "Van 1-8 regels 1.06. Iedere rogoï meer f 0J7|. - Groctero letters aaar plaatsruimte - Voor het incasseert» botten de stad wordt f 0.06 berekend ubewoonbaarrerklaring van huizen. )e gemeenteraadsleden Drucker, Van Lidth jljeudeen Van RbUn, in de Raadsvergadering i 20 December 1898 benoemd, ten einde trent de Tooratellen van B. en Ws. van December en 23 December j 1. het verslag te brengen, bedoeld in art. 7 der Veror- ïing van 5 April 1894, „betreffende bot evonen van gebouwen, welke, als schadelijk jr de openbare gezondheid, voor bewoning geschikt zijn", hebben het volgende gerap- rteerd: Ten aanzien van de perceolen Bloemen- ilspoort Nos. 1, 2, 3, 6 en 7 en Wafelpoort is. 2, 3 en 4 vonden zU, bij een ter plaatse festeld onderzoek, volkomen bevestigd het en door de commissie van geneeskundigen, :ecteur der gemeentewerken en Inspecteur r bouwpolitie in haar rapporten wordt mede- deeld. Evenals deze Commissie zijn zij, op door haar aangevoerde gronden, van oordeel, t deze perceelen niet geschikt zijn voor woning en dat de gebreken niet vatbaar in voor verbetering. Hetgeen de verschillende thoorde eigenaars te berde brachten, bepaalt ch in hoofdzaak tot een opgaaf van de ezwaren, welke uit den aard der zaak aan lke toepassing der Verordening van 5 April 894 verbonden zijn. Twee van de drie per- men, die onlangs in openbare veiling de örceelen in de Wafelpoort kochten, verklaar- m ten tijde van den koop onbekend te zijn jweest met het toen reeds aanhangige onder- >ek betreffende die perceelen; deze laatste SSuaestie behoort, naar het inzien der Raads- ammissie, tusscben koopers en verkoopers worden uitgevochten. Ten opzichte van het perceel Driegulden- ierspoort No. 1 is hun oordeel niet zóó on- unstig als dat der commissie van genees- unüigen, enz. de bepaling der oppervlakte an de woning moet, naar zij meenen, het ,,voorhuia" ter groote van omstreeks 10 M*. iet geheel buiten rekening worden gelaten. CllToor 7 personen biedt het perceel zeker niet iet genoeg woon- en slaapruimte aan, doch p de talrijkheid van het gezin kan by de hans door den Raad te nemen beslissing niet forden gelet. Het licht in de woning, die aan en klein pleintje is gelegen, is minder onvol- oende dan in poorten vaak het geval is. joolang niet een meer algemeen overzicht 'an den toestand der kleine woningen bier er stede is verkregen, en het twijfelachtig b, of niet bepaald slechtere woniogen aan wezig zUn, vond de Raadscommissie geen vry- ieid, ten aanzien van dit perceel, dat aan de ;ren8 der onbewoonbaarheid staat, tot onbe- voonbaarverklaring te adviseeren. Zy merkt log op, dat de eigenaar hoewel in kennis gesteld met het rapport der Commissie, die mbewoonbaarverklaring noodig achtte tonder 's Raads beslissing af te wachten, Benige reparatiën heeft doen verrichten, waar door sedert het bezoek dier Commissie de ,0loestand in sommige opzichten iets is verbeterd. Op grond van oen en ander geven de drie heeren in overweging het volgend besluit te -nemen lb De Raad dor gemeente Leiden verklaart, dat de perceelen Wafelpoort No. twee, tot dus ver behoorende aan P. J. Kooreman c.s., doch onlangs aangekocht door G. N. Holm, Wafelpoort No. drie, tot dusver behoorende aan P. J. Kooroman c.s., doch onlangs aan gekocht door D. Van Nassau, Wafelpoort No. vier, tot dusver behoorende aan P. J. Kooreman c.s., doch onlangs aan gekocht door C. J. De Nie, Bloemendaalspoort Nrs. één en drie, be hoorende aan W. Poelwyk, Bloemendaalspoort No. twee, behoorende aan S. G. Van Buuren, Bloemendaalspoort Nrs. zes en zeven, be hoorende aan A. Heuzen, als schadeiyk voor de openbare gezondheid ongeschikt zijn voor het bewonen, en dat de gebreken, waardoor die ongeschiktheid wordt veroorzaakt, niet vatbaar zyn voor verbetering; Bepaalt, dat deze perceelen door de be woners mooten worden ontruimd binnen zes weken, te rekenen van den dag, waarop af schrift van dit Raadsbesluit, blijkens proces verbaal van den door Burg. en Weths. daar mede belasten beamite, aan den eigenaar en aan den hoofdbewoner van ieder perceel zal zyn medegedeeld of aangeboden. Ter nadere toelichting van een aan den gemeenteraad overgelegd adres van den aan nemer van den bouw der Heerenpoortsbrug, houdende verzoek om ontheffing van de hem wegens te-late-oplevering van het werk op geiegde boete, deelen B. en Ws. het volgende mede: De oplevering van het werk, welke had moeten plaats hebben op den lsten Augustus 1898, heeft eerst den löden September d. a. v., alzco 46 dagen to laat, plaats gohal. Dien tengevolge zyn 32 x f 25 f 800 van de aannemingssom gekort, aangezien de ver traging van eon 14-tal zon-, feest- en regen dagen den aannomer niet v-on worden toe gerekend. Het komt B. en Ws. intusschen voor, dat er alleszins termen aanwezig zyn om den aannemer algeheels kwytschelding van de hem opgelegde boete te verleenen. In de eerste plaats toch is de opleverings- termyn te kort gesteld voor een werk van zoo grooten omvang. Maar bovendien hebben zich tydens de uitvoering van het werk ver schillende omstandigheden voorgedaan, welke de aannemer onmogelijk had kunnen voor komen en die noodwendig een latere op levering daarvan moesten ten gevolge hebben. 'Zoo bleek, nadat reeds met het heien der paalfundeering was begonnen, dat de by het bestek voorgeschreven palen wegens over groots losheid van den ondergrond niet lang genoeg waren en door langere palen moesten worden vervangen, terwijl dientengevolge tevens een grootere heistelling van elders moest worden ontboden. Op deze wyze gingen eenige weken buiten schuld van den aannemer verloren. Bedenkt men nu verder, dat het geleverde werk naar het oordeel der Commissie van Fabricage aan alle eischen voldoet, dat de aannemer alles in het werk gesteld heeft om een geregelden en spoedigen voortgang daarvan te verzekeren en dat de gemeente ten gevolge der te late-oplevering geentrlei nadeel heeft geleden, dan gelooven B. en Ws. met die commissie, dat het alleszins onbiliyk zou zyn om den aannemer voor de geheel buiten zyn schuld plaats gehad hebbende vertraging in de oplevering te doen boeten. Zy geven mitsdien in overweging hun college te machtigen aan den aannemer D. Audier, te Voorburg, het van de aannemings som gekorte bedrag van f 800 alsnog te doen uitbetalen. Tevens kunnen zü mededeelen, dat adressant hun verzocht beeft een tweede door hem tot den gemeenteraad gericht adres, houdende verzoek om hem alsnog te doen uitbetalen een bedrag van f 55 wegens geleverd meerder werk, mode by den Raad ingooiend den lsten December jl., als niet ingezonden te willen beschouwen. B. en Ws. stellen voor dien overeenkomstig te besluiten. Door J. G. Rietbergen, alhier, werd by B. en Ws., overeenkomstig het bepaalde in de Bouwverordening, een plan ingediend voor het bouwen van een aroeiderswoning op een terrein aan de Vaartkade, kadastraal bekend onder sectie L, No. 664 gedeeltelyk, gemeente Leiden. In handen gesteld van de Commissie van Fabricage, vond dit plan by haar, uithoofde van de iogesloten ligging vaü het bouwterrein, ernstige bedenkingen, wdke door B. en Ws. alleszins gegrond worden geacht. Het blykt toch, dat het stuk grond, waarop J. G. Rietbergen wensckt to bouwen, inge sloten is tus6chen een aan den Mareoyk en em aan de Vaartkadè, staande ry huizen, en ali«en ta bereiken :.<a *an_xlB .Vaartkado door een voetpad ter bree.dte van 2.45 M., terwijl de Vaartkade zelf, waarvan de breedto af-j wisselt tusscben 2.70 M. en 3.60 M., weder alleen te bereiken is van den Maredjjk door een toegang van slechts 1.71 M. Het komt B. en Ws. dan ook voor, dat deze grond inder daad uithoofde van zyn ingesloten ligging ter bebouwing ongeschikt behoort te woroen geacht. Mitsdien geven zy den gemeenteraad in overweging het bedoeld terrein, thans inge nomen door een houten schuur, ter bebouwing ongeschikt te verklaren. By de vaststelling van het gemeente raadsbesluit, „regelende de heffing van een plaatselijke belasting voor het gebruik van openbare gemeentewerken on bezittingen te Leiden", in de maand Februari van het vorige jaar, werd in art. 3 sub 24° uit de vroegere desbetreffende verordening van 21 Februari 1895 ongewyzigd overgenomen de bepaling, dat voor het hebben van een brug of over brugging voor een jaar of gedeelte daarvan een belasting zou verschuldigd zyn van drie gulaen. Had deze bepaling vroeger alleszins reden van bestaan, sinds de grensuitbreiding heeft plaats gehad, komt zy B. en Ws. voor, althans zoo ruim als zy is gesteld, niet meer gerecht vaardigd te zyn. Een groot deel der Singel- bewoners kan toch alleen door middel van een brug den openbaren weg bereiken. Terwyl het nu vroeger, toen de door hen bewoonde huizen nog op vreemd grondgebied lagen, niet meer dan biliyk was, dat de huiseigenaren aan de gemeente Leiden een kleine vergoediog verschuldigd waren voor het hebben dier bruggen, waardoor de bewoners hunner huizen den Singel konden bereiken, thans, nu die bewoners ingezetenen onzer gemeente zyn geworden, gaat het toch niet meer aan de eigenaren te laten betalen voor het gebruik van bruggen, welke den bewoners de eenige gelegenheid bieden om van hun woning op den openbaren weg te komen. Een mildere toepassing van de bedoelde bepaling komt B. en Ws. daarom wenschèiyk voor, maar zy meenden öaaitoe niet te mogen overgaan dan na daartoe door den gemeente raad te zyn gemachtigd. Alleen voor die bruggen en overbruggingen over gemeente grond of -water behoort, naar zy meenen, in het vervolg belasting te worden betaald, door wier gebruik aan de rechthebbenden een speciale oienst wordt bewezen. B. en Ws. geven mitsdien in overweging te besluiten, dat bedoelde bepaling in dien zin moet worden verstaan, dat geen belasting zal verschuldigd zyn voor het hebben van bruggen, welke de eenige gelegenheid aan bieden om van een perceel den openbaren weg te bereiken, en hun college te machtigen de verordening voortaan ia dien zin toe te passen. By Raadsbesluit van den 18den Augustus 1898 werd aan B. en Ws. door den gemeente raad machtiging verleend tot een uitgave van f 950 voor het herstel van de Ylittbrug in het Rapenburg, nadat de Voorzitter namens hun college de toezegging had gedaan, dat voorloopig slechts de hoogst noodigo voor zieningen met het oog op de Inhuldigings feesten zouden worden getroffen en niet tot het eigenlijk herstel der brug zou worden overgegaan, alvorens dezerzijds een onderzoek zou zyn ingesteld naar de mogelykheid om eventueel tot verlaging van die brug over te gaan, op welke verlaging de Commissie van Financiën in haar rapport van den 14den Augustus te voren in het belang van het ver keer te land had aangedrongen. Waren B. en Ws. reeds van den aanvang af van meening, dat het belang der schoep vaart zich tegen verlaging der brug zou ver zetten, het thans door hen beëindigd onder zoek heeft hun nog in die meening versterkt. De Vlietbrug io het Rapenburg is toch de laagste der bruggen, welke zich in het vaar water Vliet, Rapenburg, SteenschuurGangetje bevindt, en moge nu ook al tegenwoordig betrekkeiyk weinig van dat vaarwater worden gebruik gemaakt, wanneer eens to eeniger tyd door den Raad tot afschaffing van het havengeld mocht worden besloten, zou de scheepvaart ongetwijfeld weer voor een groot deel den hier ^angoduiden weg nemen. De juistheid dezer onderstelling is B. en Ws. nog onlangs gebleken. Toon toch het vaar water by de Wouterenbrog voor het leggen van een zinker ten behoeve der gasfabriek moest worden afgesloten en de gemeente dientengevolge verplicht was gedurende een tweetal dagen de vrye rechtstreeksche door vaart door den Vliet toe te staan, zyn tal van kleinere vaartuigen, die anders, om van de betaling van havengeld vry te komen, de groote vaart volgen, langs den Vliet de ge meente doorgevaren. B. en Ws. zouden het daarom niet gewenscht achten, hoezeer ook zy ©vortuigd zyn, dat de bestaande toestand voor het verkeer te Lnd zeer lastig is, door verlaging dezer brug de doorvaart door de gemeente laDgs dezen weg ook voor de toekomst onmogelyk te maken. Maar bovendien bestaat by ben gegronde reden om te vermoeden, dat zoodanige ver laging nimmer de goedkeuring van Ged. Staten dezer provincie, welke daartoe iogevolge het bepaalde by art. 4 der Verordening ter voor ziening in scheepvaartbelangen noodig is, zou erlangen. Langs officieuxen weg toch werden door B. en Ws. inlichtingen by het Provin ciaal Bestuur ingewonnen, of een eventueel verzoek tot zoodanige verlaging op een gun stig onthaal zou mogen rekenen, en het ant woord luhde zoo beslist mogeiyk, dat aan verlaging van die brug, welke behoort tot de laagste der vaste bruggen, die in het vaar- wator van 's-Gravenhage naar den Nieuwen Ryn gevonden worden, ook zelfs met enkele centimeters, niet te denken valt. Op grond van oen en ander geven B. en Ws. dan ook in overweging hun college tot herstel van de Vlietbrug met behoud van de tegenwoordige door vaarthoogte te machtigen. Naar aanleiding van het adres van den heer J. A. Longepeo, houdende verzoek om wederom in de betrekking van stads-heel- kundige te worden bestendigd, geven B. en Ws. in overweging genoemden heer wederom voor den tyd van drie jaren in zyn betrekking te continueeren. De heer Laguerre gaf in debyeenkomst van de „Alliance Frangaiae" Zaterdag-avond een kort overzicht van hetgeen Talleyrand geweest is en in zyn lang en veelbewogen leven gedaan heeft. Het beeld, dat by ons van den cynicus schetste, was zeker niet geflatteerd; de feiten en daden,in herinnering gebracht, waren weioig geschikt om eenige sympathie te wekken. Onwillekeurig bekroop den hoorder een gevoel van malaiso by al de lago zelfzucht, dia in de mémoires, nog wei grooteodeels als verweerschrift op te vatten, op elke bladzyde zich doet gevoelen. De advocaat Laguerre is te Parijs bekend door menig merkwaardig en welsprekend pleidooi; als conférencier heeft hy niet in olie opzichten voldaan aan de groote ver wachting, die men mocht hebben. Gedurende de tweede helft der maand Deo. zyn aan het postkantoor alhier bezorgd de volgende brieven, welke door onbekendheid der geadresseerden ni9t besteld konden worden: Boer8ma, J. J. Fontaine, M. S. v. d. HtiJe, P. Koning, Amsterdam; v. d. Burg, Berkel; P. Van Rysberge, Breda; Van Schaik, Delft; C. Neelemans, mej. E. Jansen, J. J. Morol „Lieve neef," zeido hy, vroeger had hy zich j""nooit ^verwaardigd hem te groeten „Lieve neef, ik vind, dat gy er tegenwoordig zoo slecht uitziet. Wellicht trekt gy u den dood van uw vader te veel aan. Het zou my een groot genoegen geven u een weinig te kunnen 'Opbeuren on ik breng u daarom dit paard, dat in myn stal overtollig is. Doe my de eer het aan te nemen." Abdul-Ka8sim wilde danken, maar zyn neef was reeds verdwenen. Daar stond hy nu en hïeld het fiere dier by den teugell Toen hy het van alle kanten nog eens bekeek, kon hy de verzoeking niet weerstaan er eens op te gaan zitten. Hy sproDg dus in den zadel $n reed door de stad. Iedereen groette hem èn toen hy voorby was, bleef menigeen staan eh zeide: Jjg „Heb lk het niet gezegd? Abdul KasBim ■was altoos de lievelingezoon van den ouden Kalafhy zal dus ook de erfgenaam van het woüderkistjs zyni Deo volgenden dag, vroeg in den morgen, toen de barbier zUn messen sleep en zich gereed maakte den Kalif den baard te scheren, zeide déze; f/* Sormoe, waar spreken myn getrouwe ooddManbn het meest over?" De barbier maakte een heel diepe buiging en antwoordde: „Waar zouden zy anders van aprekeD, o heerscber der geloovigen, dan van uw wys- heid en goedheid?" „Of miaschien wel van uw domheid l" riep de Kalif, opspringend, daar de vleiery van den barbier hem begon te vervelen. „Qy zult my zeggen waar de menschen het meest over spreken." „Nu," hernam de barbier aarzelend, „zy spreken van het geluk van uw knecht Abdul- Kaeaim, dien zy den rykste en wyete van al uw onderdaneD noemen." „Abdul-Kaesim? Dien ken ik niet oens by naam," antwoordde de Kalif. „Hy is de zoon en erfgenaam van Kalaf," ging de barbier moediger voort, „van denzelfden Kalaf, dien de Schah met bet wonderkistje beloonde." Hierop verhaalde by uitvoerig het gebeurde met de edeleteenen. De Kalif luieterde aan dachtig toen de barbier vertrokken was, zond by een bode naar den grootvizier. Deze kwam en bevestigde alles, wat de barbier gezegd had. „Abdui-Kaseim," zeide by, „weet alles wat er sedert de schepping op de geheele wereld gebeurd is, en indien by het een of ander wonscht, dan behoeft hy sleobta den diamant te wryven, om zyn wensch vervuld te zien." De Kalif werd ernstig. „Meent gy niet, dat deze man, als by wilde, my zelfs van den tropn zou kunnen berooven? Het zou, dunkt my, verstandig zyn vriendschap met hem aan te knoopen. Wat zoudt gy er van zeggen, als ik hem een paleis gaf en myn dochter zyn gemalin werd?" De grootvizier vond het voornemen van zyn gebieder heel goed en nam op zich Abdul-Kaesim mede te deelen, dat de heerschar der geloovigen hem een paleis ten geschenke zou geven en een bezoek van bem te gemoet zag. Nog denzeliden avond laadde de nieuwe gunsteling van den Kalif zyn kleinen voorraad meubelen op een paard, nam het yzeren kistje onder den arm en trok onder bet gejubel van het volk bet paleis binnen. Ken groote schaar negers ontving hem en wierp zich voor hem ter aarde. Toen leidde een by uitstek mooi gekleede slaaf bem in een zaal, waar een keurig maal gereed stond. Abdul-KasBim liet het zich goed smakennog nooit van zyn leven bad by zoo lekker gegeten. Maar by vergat niet, Allah voor Zyn goedheid te danken. Den volgenden morgen kleedde hy zich in zpu beste pak, gordde de prachtige sabel om, die by in de pronkzaal gevonden bad, en reed, door Mooren begeleid, naar den Kalif. De heerscher der geloovigen zat op zyn troon en wachtte op de komst van zyn onderdaan. Toen deze binnenkwam en zich voor zyn gebieder in het stof wierp, ging de Kalif de trap, die naar den troon leidde, af, reikte bem de hand en hief hem op. „zyt gy Abdul-Kaesimvroeg hy, „de zoon van Kalaf, den koopman, die by de „gouden brug" woonde?" „Die ben ik, Kalif," antwoordde Abdul; „sta my toe, dat ik u voor het beerlyke paleis danke, dat gy aan uw alleronderdanigsten dienaar geschonken hebt." Hy wilde hierop den zoom van het gewaad van den Kalif kussen. „Ik heb veel gocd3 van u vernomen," ver volgde de Kalif, nadat hy zyn hovelingen geboden had hot vertrek te verlaten, „en wilde u verzoeken my dien wonderbaren steen eens te laten zien, aan welken gy al die macht en wysheid hebt te danken." „Van welken steen spreekt gy, heerscher der wereld?" vroeg Abdul Kassim verwonderd. „Nu," antwoordde de Kalif lachend, „van welke steenen zou ik andere spreken dan van de kleinoodiën, die gy van uw vader geërfd hebt." De jonge man zuchtte. Zou ook de Kalif hom voor don bezitter van den too versteen houden? Zonder omwegen vertelde hy nu, dat hy, om familleverschil te vermyden, zyn aandeel in de erfenis aan zyn broeders bad afgestaan. „Maar," ging de Kalif voort, „Micha h6eft toch het kistje in uw huia gezien I" „Dat kan wel zyn," antwoordde Abdui- Kaseim, „ik heb myn erfdeel aan myn broe ders afgestaan, maar het ledige kistje heb Ik bewaard, om een aandenken aan myn vader te hebben." De Kalif scheen nog altoos te twyfelen. Hy zond een slaaf naar het paleis van Abdul- Kassim, om het kistje te halen. De bode keerde er mede terug, gaf het den Kalif en verwyderde ziob. Deze deed het deksel open en keek et in. Het kistje was werkeiyk leeg I Daar viel zyn oog op bet ópsohrift: „Wel hem, die in het bezit van dit klei: nood ie." De Kalif las dit en zag den jongeling veei- beteekenend aan. „Abdnl-Kaseim," zeide by, „gy draagt edelsteenen in uw boozem, die kostbaarder zyn dan allo schatten der wereld I Uit liefde jegens uw broeders hebt gy hun de kleinoodiën laten behouden, en als een trouw zoon hebt gy dit kistje ter berinnering aan uw vader bewaard. Maar Allah beeft u ook voor uw deugden gezegend en heeft u door dit onaanzlenlyke ijzeren kistje macht en rykdom geschonken. Daarom wil ik ook niet achterbleven, maar u het kostbaarste geven, dat ik bezit: de hand mijner dochter." Hierop Het by door een der bovolingen Fatime roepen en verzocht hem haar de troon zaal binnen te leiden. Het meisje had den ge- beelen nacht geschreid, want zy bad reeda vernomen, dat zy met oon vreemden man zou moeten trouwon. Zy was de eenige dochter van den Kalif en kon zich maar niet met het denkbeeld vereenigen haar vader te moeten verlaten. Met gebogen hoofd trad zy binnen en wierp zich snikkend in de armen van baar vader. Abdul-Kassim, die van verwondering sprake loos was blyvon staan, kon eon uitroep van verbazing niet onderdrukken, toen hy het schoons meisje zag. Zy scheen hem nu nog honderdmaal mooier dan men haar in Bag dad beschreven bad. (.Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1899 | | pagina 1