r=
:W
fiCÏT928
Donderdaj> 13 Januari.
A®. 1899
Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
F* eullleton.
De patiënt van „Sau-Salvatore."
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURAHT:
Voor Leidon per 8 maandeo.
Franco per P061
AIzondariykL
e Nommers
1.10.
1.40.
0.05.
PBUS DEE ADV MH.'I'UWTI ftW;
Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.171. - Grootere
letters naar plaatsruimte - Voor het IncasseereD buiten de stad
wordt f 0.05 berekend
De Nieuwe Rolterdamsche Courant bevat een
hoofdartikel tot regeling van de arbeids
overeenkomst. Prof. Drucker werd in
1891 door den minister H. J. Smidt verzocht
een ontwerp saaien te stelleD. De opdracht
werd in 1894 door den minister Cort van der
'Linden vernieuwd en het ontwerp is in October
dezen minister ter hand gesteld. De N. Rott.
Ct. ia mot het ontwerp zeer ingenomen. Het
blad schrift o. a.:
De toestand is inderdaad, om het zachtste
woord te gebruiken, heel zonderling; maar
nog meer bevreemdend mag hot heeten, dat
mr. Drucker, zich aan den arbeid zettend,
fniet slechts in onze ^etgeving „voor den
opbouw der toekomstige' wotgeving weinig
materiaal" vinden kon, maar dat noch recht
spraak, noch wetenschap op den Nedorland-
schen bodem hem veel gaven. Btf de uitleg
gers der karige artikelen van ons Burgerlek
"Wetboek omtrent „huur van dienstboden en
werklieden" en b(j de omvangrijke rechtspraak
9 daarover is bijna de eenige quaestie deze,
welke personen aan die bepalingen onder
worpen zijn. „Over aard en rechtsgsvolgen
i der arbeidsovereenkomst is noch door de com
mentatoren, noch door de jurisprudentie veel
licht ontstoken". Ook „wat in Nederland voor
oen nieuwe wettelijke regeling is voorbereid,
beantwoordt weinig aan de kracht, waarmede
sedert geruimen tjjd op zoodanige regeling is
aangedrongen. Da dertig titels voor oen wet
boek op den arbeid, aangegeven in dr. Kuyper's
„Ons Program" waarop dikwerf een beroep
wordt gedaan vormen nauwelijks meer dan
V ruwe schets".
Alleen bet bekende rapport, in 1894 voor
de Vereeniging tot bevordering van Fabrieks-
en Handwerknijverheid bewerkt door de heeren
E. Fokker, Holdt en Mouton - met do daaraan
1 'zich vastknoopende debatten in de Neder-
landsche Juristen-vereeniging kon iets geven.
Verder komen uit onze eigen wetgeving in
1 aanmerking de uitgewerkte speciale bepalingen
in het Wetboek van Koophandel over „het
buren van scheepsofficieren en scheepsge-
zeilen"en uit onze parlementaire geschiedenis
het wetsontwerp van den minister Buys van
Beerenbroek, „houdende bepaling tot waar
borging van de vrije beschikking door werk
lieden over hun verdiend loon."
Op dit alles wijst mr. Drucker in zijn toe
lichting. Maar hy had nog op één hoogst
belangrijk product van wetgeving in ons eigen
Hed.-Indiö de aandacht kunnen vestigen, op
de uitvoorige „koelie-ordonnantie", sinds mr.
Van Landsberge door allo opvolgende gouver
neurs-generaal voor onderscheiden streken
wan Indiö, buiten Java, omtrent de verhouding
-tusschen de immigreerende koelies en de cul
tuur ondernemers gemaakt, theoretisch juist
tin elkaar gezet en welgeslaagd in de praktijk,
i Wel z\jn deze ordonnanties bepaaldelijk voor
de Indische behoeften geschreven, maar ook
tegenover het gemis van iets soortgelijks in
Nederland, zijn zt) hoogst merkwaardig en
verdienen zy alle opmerkzaamheid.
Kon mr. Drucker dus in Nederland weinig
vinden, het buitenland gaf in wetgeving
wetsontwerpen daaronder begrepen - en lite
ratuur veel vergoeding, en wfi ontmoeten een
volledige opgave van alles, wat do opsteller
uit dien kring geraadpleegd heeft, in de toe
lichting en de noten. Toch lezen wjj aan het
slot deze erkentenis: „De buitenlandschelite
ratuur is, evenzoo als de Naderlandsche, arm
aan stelselmatige verhandelingen over de
arbeidsovereenkomst: een grondleggend werk
ontbreekt."
Zoodanig grondleggend werk, - al is het
dan niet in den vorm van een wetenschappe
lijke monographic en dus met andere inrich
ting heeft nu voor Nederland de steller
van dit ontwerp en van deze toelichting ge
geven. Wellicht vindt hy ook nog de gelegen
heid om het bier gestelde in zoodanige mono
graphic uit te werken tot één systematisch,
wetenschappelijk geheel. Wellicht echter wil
hy daarmede wachten totdat de wet zelve
die bestemd is een afzonderlijken Titel van
het Burgerlijk Wetboek in te nemen er is;
zulk een werk kan dan tevens by dien nieuwen
Titel dienen als commentaar.
Doch blyven wy by het werk, dat mr.
Drucker gaf en waardoor hy op zoo uitnemende
wyze en met een meesteriyke overwinning
van de eigenaardige moeiiykbeden der legisla
tieve techniek, de wetgeving der naaste toe
komst rechtstreeks heeft voorbereid.
Hy heeft door dezen arbeid aanspraak op
do algemeene erkentelykheid. En hy aan
vaarde ook van ons met dien daDk den
wensch, dat hy na niet te langen tyd een
wet moge zien gelden, op zyn ontwerp ge
schoeid; een wet, die, niet alleen voor de
rechtsverhoudiDg, maar daardoor ook voor de
feiteiyke verhouding tusschen werkgevers en
arbeiders, eon weldaad zy.
„Met het nieuw ingetreden jaar komt er
weer werk aan den winkel" schryft de
Nieuwe Delftsche Courant.
„Werk voor sommige kiezers, werk voor
de besturen onzer kiesvereenigingen. Sommige
kiezers, als zy voor het tydvak 1899—1900
kiezer willen blyveD, zullen naar den fiscus
moeten, om de nog verschuldigde belasting
penningen over het laatstverloopen dienstjaar
te voldoen. Betalen zy alles nog vóór 1
Februari a. s., dan komen zy zonder eenige
moeite hunnerzyds op de nieuwe kiezerslijst.
Wie evenwel met betalen wacht tot Februari
in het land is en dan vóór 1 Maart zyn
penningen stort, komt er ook nog wel op,
maar dan moet hy vóór 3 Maart zyn voor
voldaan geteekende quitanties aan den bur-
gomee8ter zyner woonplaats tocnen. 't Veiligst
voor hen, die kiezer willen worden of blyven,
is dus, dat zy vóór 1 Februari maar even
by den fiscus aanloopen en „schoon schip"
maken.
Maar er is ook werk voor de besturen
onzer kiesvereenigingeD. Het is waariyk onder
de tegenwoordige kieswet geen sinecure, het
lidmaatschap van een bestuur onzer kies
vereenigingen. Daar moet, met het oog op
den datum van 15 Februari, heelwat gedaan
worden.
Eerstens hebben we de nieuwe of adspirant-
kiezers. Die moeten allen, zoo zy geen census-
of belastiDgkiezers wordeD, hun kiesrecht
aanvragen. Maarslechts weinigen kunnen
met de in te vullen formulieren terecht. De
besturen onzer kiesvereenigingen zyn de aan
gewezen personen, om dat zaakje in orde te
maken.
Dan hebt ge de oude kiezers van verleden
jaar. Voldoen die nog aan de voorwaarden
en woDen zy nog in do gemeente, waar zy
op de ïyet werden geplaatst, dan blyft hun
naam op die lyst gehandhaafd. By v.: wie
kiezer was wegens huur of bewoning van
een vaartuig, blyft huurkiozer, zoolang hy
nog in hetzelfde vaartuig gevestigd is. Anders
staat het met hen, die kiesbevoegdheid had
den wegens dienstbetrekking tegen loon. Door
dat hun maatechappelyke positie dikwyis
aan veel afwisseling onderhevig is, ontvangen
zy, zoo zy nog in dezelfde gemeente woon
achtig zyn, elk jaar vóór 8 Februari een
aangiftebiljet van den burgemeester.
Genoeg voorzeker om te doen uitkomeD,
dat er, hoewel we midden in den winter zyn,
werk genoeg aan den winkel is. Te veel
haast voor de besturen ODzer kiesvereeni
gingen, die, al hebben zy de wysheid van
een Salomo en den yver van een zeloot,
onmogeiyk alles weton en alles naloopen
kunnen. Zou het daarom wy geven onze
meening graag voor beter geen aanbe
veling verdienen in de groote steden, wy
zyn zoo vry de stad onzer inwoning daaronder
te rekenen, zoogenaamde buurtcommissies te
benoemen, die, voeling houdende met het
bestuur der kiesvereenigingen, op hun beurt
zorg drageD, dat zoo mogeiyk allen, die
krachtens de wet kiezer kunnen worden, op
de lust gebracht worden? Hst gaat toch voor
een bestuur van 7 of 9 leden niet aan, heel
de stad af te loopen en voor alles zorg te
dragen. In voel gevallen kunnen de besturen
onzer kiesvereenigingen niet veel meer doen
dan enkele avonden zitting houden en hun
inlichtingen verschaffen, die zich aanmelden.
Maar dat aanmelden, een ieder weet het,
gaat dikwyis zoo ver het voeten heeft. Yeel
menschon zien bet nog zoo niet in, dat het
een noodzakelykheid is den goeden stryd te
stryden. Velen moeten als het ware met
geweld „gedwongen worden in te gaan" en
in de gelederen plaats te nemen.
Nog eens: er is veel werk. Laten wy
allen doeD, wat onze hand te doen vindt."
„Als men de heeren katheder-socialisten
moest gelooven schrijft De Maasbode is het
Manche8terdom niet veel meer dan een
bolt oudroest, en wacht het Blechts op een
geduchten Hercules, om woggebezemd te
worden. Wy zyn zoo optimistisch met. Roest
zit er op het yzer, dikke lagen zelfs. Maar
nog lang niet zyn alle binten van het gebouw
weggevreten. Ten minste niet in ons Neder
land."
Na betoogd te hebbeD, dat de grootste ver
dienste der katheder-socialisten is, dat zjj üe
gruwelen van het liberale stelsel blootleggen,
gaat hot blad voort:
„Mr. Treub zegt in het Sociaal Weekblad
dat het individualisme der liberalen den
natuurlijken samenhang der maatschappy
heeft ontwricht. De zorg van elk individu
voor zichzelven alleen heeft een toomelooze
concurrentie ontketend en de samenleving
gebracht aan den rand des ondergangs. Het
individu heerscht te veel afzonderiyk, zonder
to begrepen, dat er naast hem nog meerdere
menschen vragen om recht op een behoor-
ïyk leven.
Aldus redeneerende, volgden wy mr. Treub
met onverdeeld genoegen. Maar dan krygen
we een afkeer van zyn stelsel. Als het niet
oneerbiedig was, zouden we gaan denken aan
kwakzalzery. Wy kunnen de redeneeriDg van
mr. Treub het best vergelijken met het mengen
van een cognacgrog. Is deze te sterk, men
doet er een scheutje water by. Zóó de schryver
in het Sociaal Weekblad. Er is te veel individua
lisme in onze samenleving, dus hebben we
er bij te voegen een scheutje communisme.
Merken we dan later, dat de drank te flauw
wordt, daar 't communisme overheerscht, wat
belet ons een frisschen klok individualisme
by te gieten?
Mr. Treub moge het ons vergeven, dat
wy nog steeds de gedachte aan kwakzalvery
niet kunnen wegdryven. Wel hoe, is dan de
samenleving een byeenvoeging van inerte
krachten, die gy, professoren der hoogescholeD,
kunt rangschikken naar willekeur? Wy
meenen, dat ge dit zelf ten sterkste ontkent.
Maar aangenomeD, dat de mensch een redoiyk,
vrystrevend wezen is, hoe wilt ge daü, dat
hy op zoo kunstmatige wijze kome tot een
gezonde samenleving? Het individualisme is
te sterk ontwikkeld, we geven dit toe, als ge
onder dit „te sterk" verstaat „te zelfzuchtig".
Is dit echter een reden om het individualisme
voor een tijdje op te ruimen? Ons dunkt, dat
het beter ware, het te gewennen aan een
ontwikkeling, die meer overeenkomt met de
natuur des menschen, met rechtvaardigheid
en onderling hulpbetoon.
Vraagt ge hiertoe de hulp van den Staat,
het zy zoo. Maar dring het individu niet
weg. Do Staat is voor den burger, niet de
burger voor den Staat; de gemeenschap
heeft te zorgen voor de vrye ontwikkeling
der individueele krachten van a 1 degenen,
die zich hebben gesteld onder haar bescher
ming. En als ge nu beweert, dat deze krachten
onder de huidige omstandigheden niet tot
volkomen ontwikkeling kunnen komen, dat
de sterke heerscht over den zwakke en do
zwakke aan de willekeur van den sterkere
is overgegeven, dan geven we u gaarne vol
komen geiyk.
Maar we loochenen, dat we kunnen komen
tot een bestendige verbetering door het
opruimen van alle individueele ontwikkeling
en het naar voren brengen van communisme.
Als iemand loopt met kromme voeten, dien
worden de beenen niet afgezet, maar rechtge-
bogen, als het mogeiyk is. En zoo de ont
wikkeling van het individu zich bewoog in
verkeerde banen, dan moet zy teruggebracht
worden naar den goeden weg.
In het Maandblad tegen dc Vervalschingcn
van de heeren Van Hamei Roos enHarmens
wordt het volgende geschreven over dc
nieuwe boter wet.
Wy hebben met veel instemming met de
bopaliDgen van de Dienw voorgestelde boter-
wet kennis gemaakt en konneQ ons, behoudens
enkele zaken, geheel met de strekking er van
voreenigen.
Dat het woord „Surrogaat" vervalt, achten
wy op grond onzer lange ervaring in deze een
uitnemenden maatregel. Wy weten, dat nog
zeer velen meenen, dat „surrogaat" een bijzon-
der fijne en toch zeer goedkoope boter is,
on derhalve flink bedrogen wordeD, vooral
door de rondventende „potboertjes."
Wy zien volstrekt niet id, dat deze wet de
eerlyke margarine-industrie zou belemmeren.
Iedereen moest woten, dat margarine een uit
stekend voedsel is hetwelk op hoogst zinde-
lyke wyze en met veel zorg bereid wordt in
ons land; het is dus volstrekt geen schande
met flinke letters geannonceerd te zieD, zooals
de wet voorschrift, dat deze waar verkocht
wordt. Men zou zich evengoed moeten schamen
om aniline kleurstoffen, vruchtonwyn, enz.
onder den juisten naam te verkoopen, en dit
zal toch wel niemand in den zin komen!
Wat de straffen betreft^ wy achten deze te
gering en geven minstens een verdubbeling in
overweging, en by recidive steeds gevangenis
straf en boeten te zamon. Waariyk de boeten
alleen wy zien het dagoiyks helpen n i o t s I
Het publiceeren is natunriyk een krachtig
wapen, doch tegenover één publicatie van een
veroordeeling staan honderden van den knoeier,
die de boeten er geraakkeiyk uithaalt en steunt
op do lichtgeloovighoid en nonchalance van het
publiek, dat zyn groote annonces eerder leest
on gelooft, dan dat het let op een enkele
waarschuwing.
Wy zouden in overweging geven een bepaliog
in de wet te maken, waarbQ na voroordeeling
het een firma niet vorgund zou wordoü, haar
waar gedurende een jaar to publiceeren in
Nederlandsche bladen. Wy gelooveD, dat dit
middel, gevoegd by hechtenis, een uitstekende
werking zou hebbeu.
Aantal kiezers.
Blijkens een door den minister van binnen-
landsche zaken aan de Tweede Kamer over-
gelegden 6taat bedraagt op een bevolking
(op 31 December 1897) van 6,003,800 zielen,
het aantal kiezers voor de Tweede Kamer
der Staten-Generaal 554,526, tegen 577,065
in het jaar te voren. Van dezen waren kiezers
krachtens art. la der kieswet 511,075, zynde
van dezm ambtshalve aangeslagen en in
verband met artikel 11 3218 kiezers, in ver
band met art. 12 3159; krachtens art. 15
lo wegens bewoning van één huis, naar aan
gifte 3573, ambtshalvo 6518; bewoning van
2 buizen respectieveiyk 199 en 50; bewoniüg
van een vaartuig resp. 130 en 541; krachtens
art. lb 2o wegens dienstbetrekking 19,911;
als inwonende zoons 7588; wegens pensioen:
19
De dag van do terechtzitting was een heer
lijke Octoberdag. Alice en de grijze priester
waren zeer ontroerd; Ludwig Von Erlenburg
wachtto met kloppend hart het oogenblik, dat
fiom do vrjjheid zou teruggeven. En Giacomo?
Die was er slecht aan toel Hos waren z(Jn
droombeelden van toekomstig gsluk in rook
vervlogen! Hy scheen vernietigd by de ge-
r.dachto, dat hy als medeplichtigs aan een
achandelyke misdaad gestraft zon worden.
De directeur, die wonder wel zyn uiterlyke
f kalmte bewaarde, beefde by de gedachte aan
zyn papieren, waaronder een bewysstuk kon
gevonden worden, dat hem den genadeslag
zou geven.
Op den dag dor terechtzitting was de ruimte
-in de gerechtzael reeds vroeg ingenomen door
menschen van allerlei rang en stand. Precies
te tien uren traden de rechters binnen en
nu verstomde alia gedruisch; ieder richtte het
oog naar de groeno tafel en de open ruimte
k daarvóór.
I Na de gewone formaliteiten verricht te heb-
i kben, liet de president de getuigen oproepen
'Ludwig Von Erlenburg, Giacomo, Sorel, dr.
HBÏfancesco, Alice Von Waldheim, dr. Parnese
als directeur van het krankzinnigengesticht
voor gevangenen, en ten laatste eenige oppas
ser* uit .8an-8alvatore." Nadat de president
de getuigen den eed had laten afleggen, ver
maande hy hen om de zuivere waarheid te
spreken, en drukte hun op het hart, dat de
rechters volgens hun gotuigenis het vonnis
zouden uitspreken.
Nu werden do getuigen verwyderd en trad
dr. Rimali, door politio-agenten geleid, voor
de balie.
„Hoe is uw naam?" luidde de eerste vraag.
„Carlo Alfonso Rimali," antwoordde de
doodsbioeke directeur, de fonkelende oogen
strak naar den president richtende.
„Uw ouderdom?"
„Vyftig jaar."
,Uw geboorteplaats?"
„Correggio, by Bologna."
„Zyt gy gehuwd?"
„Ik ben gehuwd geweest."
„Hebt go kinderen?"
„Neen."
„Hoe staat het met uw vermogen? Waarin
hebt go bet belegd? Hoeveel beloopt het
thans?"
Dr. Rimali wachtte eenige oogenblikken, om
ovor deze vragen te denken, en antwoordde
toen
„Van myzelf bezat ik tien duizend franken.
Ik huwde later met een weduwe, die my tot
haar eenige orfgenaam benoemde. Zy Btierf
en liet my honderd en tien duizend franken na.
Twee jaar na haar dood kocht ik voor die
som het gesticht „San-Salvatore". Naar myn
schatting ben ik thans driehonderd franken
ryk."
„Waa de prys, waarvoor ge het gesticht
hebt overgenomen, juist honderd en tien
duizend franken?"
„Neen, veel meer; ik betaalde dadelyk vyf
en zeventig duizend, een jaar later nog
vyftig duizend, het volgende jaar weer vyftig
duizend en vervolgens elk jaar twintig
duizend franken, totdat de koopsom geheel
afbetaald was."
„Ge bezat van uzelf duizend franken en ge
hebt honderd en tien duizend franken geërfd.
Hoe hebt ge dan het tweede jaar vyftig
duizend franken kunnen betalen?"
Dr. Rimali keek den president eenige secon
den strak aan en antwoordde toen:
„Gedeelteiyk nam ik dat geld uit de kas
der inrichting en het overige werd my door
een goed vriend geleend."
„Hos heette die vriend?"
„Banetto.... hy is nu twee jaar dood."
„Weet ge geen andere bron aan to wyzen,
waaruit dat geld werd geput?" vroeg de
president scherp.
„Neen," antwoordde dr. Rimali beslist.
„Welnu," sprak de president, „misschien
kan ik uw herinneringen wel wat opfrisschen.
Ge wordt beschuldigd den baron Ludwig
Von Erlenburg uit winstbejag twintig jaar
lang gevangen gehouden te hebben onder
voorwendsel, dat hy krankzinnig was. Is dat
de waarheid?"
„Volstrekt nietl"
„Wat hebt gy er tegen in te brengen?"
„De heer Von Erlenburg ie twintig jaar
geleden als waanzinnige aan myn zorgen
toevertrouwd. Wanneer zyn toestand nu beter
is dan voorbeen, dan beeft by dit aan myn
zorgen te danken."
„Wilt ge daarmede zeggen, dat de heer
Von Erlenburg nog op dit oogenblik krank
zinnig is?"
„Ja zeker! Echter komen de aanvallen thans
niet meer dagelyks voor, zooals in de oerste
jaren het geval was."
„Dr. Parnese, directeur van het krank
zinnigengesticht voor gevangenen, ia van
oordeel, dat by don beer Von Erlenburg
niet het geringste spoor van waanzin is waar
te nemen."
„Myn ondervinding in het vak is genoeg
bekend," antwoordde dr. Rimali schouder
ophalend.
„Hoeveel geld werd ujaarlyks uitbetaald voor
de verpleging van den baron Von Erlenburg?"
„Zee duizend franken."
„Is die som niet buitengewoon hoog?"
„De heer Von Waldhoim, die my den patiënt
toevertrouwde, wilde, dat hy zou behandeld
worden met alle onderscheiding, waarop by
volgens zyn hoogen stand recht had".
„En waarom hebt ge zyn naam veranderd?
Waarom werd hy in uw inrichting Von
Ludwig genoemd?"
„Dat berust op een vergissing. Ik vorkeerde
in de meening, dat hy Von Ludwig Erlon'ourg
heette."
„Hoe kwam het, dat do heer Von Erlenburg
aan uw zorgen werd toevertrouwd? Kunt ge
my ook zeggen, waarom de hear Von Waidheim,
die toch een Dultscher was, hem niet liever in
Duitschland of Oostenryk liet verplegen?"
„Do heer Von Erlonburg wae op reis en
werd ziek, toen by in de omstreken van
Napels was. Daar mun inrichting algemeen
geroemd wordt, had do boor Von Waldhoim
geen reden om hom later in ood ander ge-
eticht te plaatsen."
Nadat de president eenige oogenblikken
had nagedacht, vroeg hj):
„Hebt ge nog iota te zeggen om do aan
klacht to bestryden?"
„De aanklacht is vaLschl" riep dr. Rimali.
„Ik verzoek derhalve den heeren rechters my
in myn eer te herstellen door de aanklacht onge
grond te verklaren."
Do president wonkto den beschuldigde te
gaan zitten en gaf bevel den eersten getuige
binnen te brengen.
Dr. Parnese, directeur van het krankzinni
genhuis voor gevangenen, trad binnen.
„Hoe denkt u over den toestand van den
baron Von Erlenburg?" vroeg do presidont.
„De beer Von Erlenburg is volkomen by ofju
vorstand," verklaarde dr. Parnese.
„Zyn er by hem volstrekt geen sporen an
waanzin waar te nemen?"
„Op dit oogenblik niet. Als do heer Von
Erlenburg vroeger krankzinnig is geweest, dan
moet dat reedB jaren golodon zyn, volgsca
myn meening."
„Hebt ge hier iets op aan te morken?"
vroeg de president aan den beschuldigde.
„Ik heb myn verklaring daaromtrent reeda
afgelegd," antwoordde dr. Rimali.
De président zweeg en de getuige trad terug.
Wordt vervolgd).