N9. 11916 Donderdag SO December. A9. 1898 i§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. F1 euilleton. HAAR IDEAAL. LEIDSCH DA&BLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden.o 1.10. Franco per post 1.40. Afzonderlijke -Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIES 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. - Grootera Van 1 lettere naar plaatsruimte, wordt f 0 05 berekend. Voor het incasseoren buiten de stad Tweede Blad. OrHoiëele Hennisgevin^eEU DRANKWET. Burgemeester en Wethouders van Leiden brengen tor akemeene kennis, dat door DIRK JAN MEEN- EtoRST, wonende te Arnhem, een verzoekeohrift is ingediend om vergunning voor den kleinhandel in eterken draak, in het perceel Groenhazegracht No. 10. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Lc-iden, F. WA8. Burgemeester. 27 Deo. 1898. VAN HEY8T, Secretaris. De Nederlander bespreekt de houding van een deel der ministers bü de be handeling der oorlogsbogrooting en merkt op: Nu is ontegenzeglijk de regeeringsparty nogal wei geslaagd in de keuze van den Minister. De heer Eland moge niet den indruk geven van een doortastend man, ontkend kan •niet worden, dat hy, uit eigen beweging, niet onbelangrijke bezuinigingen heeft ingevoerd en dat hy streoft naar een legerorganisatie, die ons land niet al te duur zal komen te staan. Korte actieve dienst met de noodige herhalingsoefeningen schynt wel bot middel, om voor het minste geld het meeste te ver- krygen. Men zou meenen, dat deze Minister althans door zyn eigen party warm zou wordon ge steund. Maar zelfs nu ko3t dit den anti-militairisten de grootste zelfverloochening. Het was dan ook niet te verwonderen, dat de besnoeiing op de uitgaven in de eerste plaats het budget van oorlog trof. Éóomaal evenwel stelde de minister de porte feuille quaestie, n.l. hy gelegenheid van het amendement-Kerdyk. -Op zichzelf beschouwd, was dit amendement vrü onschuldig. De voorsteRèr wilde f 484,000 schrappen; evenwel niet voorgoed. Hy meende, dat de gevraagde som niet kon worden toe- gestaan zonder nadere toelichting. By supple- toire begrooting kon zy later worden aange vraagd. Het geld zou dus toch worden ver werkt; maar niet terstond, i Maar do Minister wilde dat niet. De reden daarvoor was duideiyk. Door de wyze, waarop hy het leger wil reorganiseeren, komt by in botsing met veel 'legerautoriteiten, die, waarschyoiyk ook door vooroordeel, van die eenvoudiger inrichting van het leger niet willen weten. Tegenover deze autoriteiten zocht do Minister steun by de Kamer. Wilt gy, Kamer, een goedkooper organisatie, ontneem my dan niet wat ikzelf voor het leger noodig acht. Word ik aan weerskanten aangevallen, aan den eenen kant door het leger, dat den bezuini- ging8weg niet op wil, aan den anderen kant door een Kamer, die my, zuinig Minister, ook nog ontneemt wat ikzelf noodig acht, dan wordt myn positie onhoudbaar. Dit is vooral by dezen post voor my onaanneraeiyk, omdat by een quaestie betreft, waarby ik myzelven als by uitnemendheid deskundig mag en moet oordeelen. Dit voelde de Kamer; dit voolden zelfs de anti-militaristeD, die om politieko redenen dezen minister niet wilden laten gaan. Yan daar, dat de heer Kerdyk zün amen dement introk, en dat dit, toen het overge nomen werd door den heer Troelstra, die zich den dwang des ministers niet wilde laten aanleunen, slechts zeven stemmen verwierf. Wat nu volgt beschryft en critiseert het Rotterdamsche blad aldus: Maar de Commissie van Rapporteurs wilde toch wat wil van do reis hebben, en bracht het amendement-Kerdyk op do helft. Ons schynt dit erg krenterig. Dit langzame af werken van de stelling Amsterdam, van iets, dat toch komen moet, heeft geen zin; te beweren, dat onze financiën niet toelaten dit jaar een paar ton uit te geven, die nood- zakeiykerwys het volgend jaar toch weer op de begrooting zullen komen, is onhoudbaar. Dit is niet de goede manier om begrootingen te doen sluiten. Wel stelde de Minister tegenover dit gehal veerde amendement niet de portefeuille- quaestie; maar hij bestreed het toch zoo beslist mogelyk en wees er op, dat men door zoodanig© belemmering hem den moed en den lust om op den ingeslagen weg door te gaan benam. En wat doen nu 's Ministers collega's, de beide Kamerleden Borgesius en Lely? „ZU verlaten gedurende de stemming de zaal, en laten dus bun eigen collega, die instanteiyk de meewerking der Kamer had iDgeroepen, in den steek 1" Toen de portefeuille quaestie dreigde, ver schenen verschillende Ministers in de zaal, blykbaar om de Kamer het gewicht der stem ming te doen gevoelen. Maar nauwelijks was de dreigende onweers wolk voorby, of de radicale Minister-Kamer leden voegden zich by de ordinaire Kamer leden, om den Minister dat weinigja vertrouwen te weigeren, dat deze noodig achtte om met vrucht als hervormend minister van oorlog te kuDnen optreden. Waar was de homogeniteit? Voorzeker, het beginsel der miDisteriëele homogeniteit brengt niet mee, dat men over geen postje op de begrooting met zyn ambt genoot mag verschillen. Maar bier gold het veel meer den per soon des Ministers dan het te verwerken bedrag. Van bezuiniging was niet eens sprake, enkel van uitstel. Maar, ten einde „de party" naar de oogen te zien, zich een 6chyntje te geven van „zuinigheid by oorlog", stemden de radicale Kamerleden den post af. En daaraan deden de beide ambtgenooten van den Minister mee; ter wille van „de party" werd de Minister totaal geïsoleerd. Maar dan hoort deze Minister ook niet in het Kabinet, dat immers een party-Kabinet is. Dan moet men een titularis opzoeken, dio niots doet dan „bezuinigen" on administreeren. Als men oen Minister, die wil organiseeren, verlamt, wat beteekenen dan al die fraaie woorden over legerhörvormiDg? Als de Ministers hun ambtgenoot openlyk afvallen; eventjes wegloopen om hom door „de party" een knauw te laten geven, en dan weer vriendelijk naaet den aldu3 „ge- plukten" collega gaan zitten, dan zal zulk een houding zeker niet bydragen tot ver hooging van het vertrouwen in en het aanzien van dit Kabinet. Zooals men weet, heeft do minister van binnenlandsche zaken pensionneering van onderwyzers, zoowel van openbare als van bijzondere scholen, en van hun weduwen en weezen, in uitzicht gesteld, terwijl intusschen de pensionneering vau werklieden by de Regee ring nog maar in studio is. In De Nederlander wyst de heer J. C. Fabius, uit Delft, er op, dat wellicht de klacht ver nomen zal worden, dat de werklieden by de onderwyzers moeten achterstaan. Schynbaar gewettigd, zou dio klacht z. i. onrechtvaar dig zyn. „Pensioen is uitgesteld loon. Dit begrip heeft een tastbaron vorm gekregen in de pension neering van werklieden door uitgestelde lijf rente, geiyk aan de inrichtingen onder directie van den heer Van Marken, te Delft, en, bedrieg ik my niet, ook aan die des heeren Hovy; terwyl het thans ook toepassing heeft ge vonden op onderwysgebied, en wel aan het bekende instituut Esmeyer, te Rotterdam. „Slechts op dergelyko wyze is het mogelyk, dat men van patrooa verwisselt zonder zyn eeriyk verdiend „uitgesteld loon" te verliezen. Terwyl tegen elke andere regeling de grootste bezwaren ryzen, heeft men slechts dit beginsel vast te houden, om op den duur van een goede oplossing zeker te zyn. Op den duur, dat spreekt, want zal het eenmaal op dezen voet komen tot oen verplichte pensioensver- zekeriog van werklieden, d.. w. z. van allen, die loondienst verrichten, dan zal in den aanvang, met het oog op de ouden van dagen, krachtige hulp - uit de schatkist niet kunnen gemist worden; maar die hulp is slechts gerechtvaardigd zoolang het te doen is om de zaak op gang te krygen; doch niet ontbreken mag het stellig vooruitzicht, dat binnen een bepaald aantal jaren die pensioenkas zicbzelve bedruipe. Dat het daarby voor het wezen der zaak niets toe of afdoet, of de werkman zelf de verplichte stortingen doet, dan wel de werkgever dit doet voor hem, of ieder de helft dit behoeft niet nader aangetoond. My schynt het eenvoudigste, dat by weekloon de werkgever de ponsioens- bydrage uitkeere en by jaarloon de arbeider hy zy dan werkman of ambtenaar zelf haar betale door korting op zyn traktement." Uit het bovenstaande volgt, zegt de heer Fabius verder, dat ook do onderwyzers door eigen premie zullen hebben te zorgen voor bun pensioen en dat hunner nabestaanden; „en indien alle byzondere scholen in goeden doen waren, dan zou niets eenvoudiger zyn dan het voorbeeld van den beer Esmeyer allerwegen te volgen. Maar.... de belang stelling in goed onderwys, de zorg voor de stoffelyko belangen der onderwyzers, daarmee is het over het geheel nog maar schraal; en ten deele is dit geen wonder. Het zal nog lang duren als het ooit gebeurt eer de overheid dit aan do ouders kan overlaten en inmiddels moet er voor de onderwyzers en hun weduwen en weezen worden gezorgd. „Myns inziens kan dit niet beter geschieden dan door hen allen, zoowel die, welke aan openbaro, als die, welke aan door het Ryk gesubsidieerde scholen werkzaam züd, op te nemen onder de burgeriyke ambte naren, geiyk dit reeds geschiedde met de leeraren der burgeriyke avondscholen en der zoogenaamde verplichte gymnasia." Op de vraag: Zullen de onderwyzers bereid en in staat zyn om de afloopendo korting voor eigen pensioen (vier jaar lang na eer3to aanstelling telkens hunner wedde en zoo ook de helft van iedero verhooging) en de doorloopende korting van 5 pet. hunner wedde voor weduwen- en weezenpensioen te voldoen, antwoordt de heer Fabius bevesti gend, terwyl het z. i. geen tyfel lydt of de vyf percent doorloopende korting zal op den duur kunnen en moeten dalen, indien maar weerstand geboden wordt aan den drang tot verhooging van de bestaande weduwen-pen sioenen. „Rest de vraag: Wat zullen de byzondere onderwyzers er van zeggen? Nog dezen zomer werd van die zyde mjjn medewerking tot het verkrygen van Ryks-pensioen inge roepen. Wat ik antwoordde, doet niet ter zake; maar het geroep: de Staat heeft met ons niets te maken, laat die zich m6t zün eigen scholen bemoeien," ook na de wet van 1889 nog wel eens gehoord, ja, dat zal moeten verstommen. Zün de onderwüzors particuliere arbeiders, dan hebben züzelven of hun werk gevers te zorgen voor pensioen. „Kan dat niet en inderdaad het kan niet dan ook ruiterlük erkend, dat do over heid een groot volksbelapg behartigt, als zy voor de onderwyzers zorgt; de Regeering zal niet kunnen nalaten de Ryksbydrage te ver- hoogeo, maar zy zal daartegenover gebruik maken van haar recht om ön toe te zien, dat de onderwyzers goed bezoldigd worden, èn van hen door tusschenkom3t der school besturen, gelük reeds thans met de Gemeente besturen geschiedt de pensioensbydragen in te vorderen. „Omdat de overheid bezoldigt, zy het ook ten deele, daarom zorgt ook zy voor de pensionneering der onderwyzers. Of ik dat wensch? Meer dan dat." Dr. H. Thoden van Velzen, uit Nieuwe- schans, geeft in De Telegraaf de volgende opmerkingen ten beste: lo. Bewüst de geschiedenis met feiten, dat de vrouw voor dezelfde ontwikkeling vat baar is als de man. Dat onder de dames weinig corypheeën zyn in vergelyking met de mannen op allerlei gebied, behoeft ons niet te verwonderen, wan neer wy bedenken, hoe weinig onderricht de vrouw heeft genoten in vergelüking van den man. Toch zyn er voorbeelden, dat de vrouw zelfs de moest abstracte en de mooilykste studie kan beoefenen, evenzeer als de man. Condillac schrüft de hoofdzaken van zyn pbllosophie toe aan een dame, mademoiselle Le Bertrand. John Stuart Mill en Lewes erkennen den invloed van dames op hun denkbeelden. En Carneri heeft met zyn vrouw gephilo- sopheerd, aan wie hy zyn „Sittlichkeit und Darwinismu8" opdraagt. Zelf heb ik op catechisaties de ondervinding opgedaan, dat ik evenveel vatbare meisjes als jongens tot waarheid heb opgeleid. 2o. Heeft de vrouw geen intuïtie, die de man niet bezit. Intuïtie beteekent aanschouwing. Aanschou wing onderstelt iets, wat zichtbaar is en een werking; bewustzyn byv. Bewnstzyn hebben mannen en vrouwen. Ook is er geen rubriek van voorstellingen, hetzy zintuigiyko (zichtbare), hetzy door den geest herleide, die de vrouw kan waarnemen (of bewustzün) en de man niet. Er is geen specifiek onderscheid. En verscheidene geleerdeo, vooral ook prof. Tier8chuit, Leipzig, hobben op hun medische laboratoria op de geiykenis tusschen man en vrouw gewezen. Waar blyft de klove tusschen man en vrouw? Waar de reden, waarom de vrouw niet aan het booger onderwys zou kunnen deelnemen? De Nieuwe IJselbode bevat onder het opschrift „Is dat billyk?" het volgende: Op den eersten Januari a. b., uiterlyk op den lsten Mei 1898 moet het personeel op onze byzondere scholen voltallig zyn, zoo ze het Rükssubsidie willen genieten. Men doet alle moeite om het personeel aan te stellen, dat door de wet geëischt wordt, maar zal men, kan men overal slagen Al getroost men zich geldelyke opofferingen, al is men berofd offers te brengen op het altaar ran godsdienst en vaderland, de vraag is maar of geschikte ondorwüzers voor onze byzondere scholen in voldoend aantal aanwezig zün. Rüp en groen van do Rüksinrichtingen tot oplei ding van onderwüzors to bonoomon, al heeten ze Katholiek, gaat natuurlük n et. Onze Katholieke inrichtingen tot opleiding van onder wüzors hebben nog Diet zóó lang gewerkt, dat ze veel personeel leverden, ten minste lang niet zooveel als er noodig is. Over twee a drie jaar zal er ongetwüföld geen gebrek meer zü^ aan Katholieke onderwüzere, gelük er thans ook geen behoefte moer bestaat voor Katho- liëke hoofdondtrwüzers. Hoe is het wel by hot openbaar onderwü8 gesteld? Zullen do gemeenten ook het Rükssubsidie verliezeD, zoo op den lsten Jan., uitorlük op don laten M9i 1899 het personeel aan de gemeentescholen niet voltallig is? De eischen omtrent het getal ondorwüzers moeten toch gelük zün. Meten met twee maten gaat niot. Vrü zeker mag men vermelden, dat veel gemeentebesturen onwilliger zün om voltallig personeel te benoe men, dan de besturen onzer byzondere scholen. Als men eens een nauwkeurig onderzoek instelde naar het aantal ingeschreven leer- 6) De moeder van den geneesheer werd nog iqeer haar steun en geliefkoosd gezelschap; hém zag Emma na den dood van haar man sjechts dan, wanneer zy, by zyn moeder vertoevende, in de huiskamer was; weer even stjl en teruggetrokken zynde als vóór den tyd, dat ze elkander dagelyks aan het ziekbed spraken. Lize verveeld© zich spoedig op „Villa Maria." De landelyke stilte werd haar te eentonig; ze kon het zich niet begrypen, dat haar zustor, nu de ryke douairière, niet in Den Haag kwam wenen en een mooie villa aan den Scheveniogachen weg betrok. Meer malen vroeg ze Emma hoo het toch mogelyk was liever boomon dan menschen te zien? Eq ja, kwam ze dan nog eens met menschen ia aanraking, dan waren het armen en ziakeD, of ook wel die oude moedef van den dokter, die in haar toilet minstens eenige jaren ten achteren was; en dan dat zoontje van haar! 'Dat kon men harentwille ook stel9nl Wat 'een dokter is dat! Die zal met zyn som heren blik en zwaarmoedige oogen Emma ook al niet opvnxrfijken l Gezwegen nog of zoo'n dorpsproduot iets van zyn vak af weet l 't 13 jammer van al je schatten, Emmal Wat doe jo er hier meel In zoo'n achter- hoek? Aan je toilet zal je het hier ook al niet opmaken I „Ik zie jo nooit dan met een tuinhoed op en kyk jo handen eens: ze zün bruin van de zonl" was een harer ontboeze mingen tegen haar zuster. Hoor eens, Lizelief! Lra'" me in's Hemels naam hierin myn zin doenl Erger je niet aan myn eenvoud; jo weet, dat ik nooit van opschik hield; voor my is het voldoende zóóI Maar koop jy, als je er lust in hebt, eens een paar mooie zomertoiletten in Den Haag en stuur my de rekening; ik geef je volkomen carte blanche." Lize kleurde tot in haar hals van blydschap en zei: „Maar, Em, Em, hoe vreeselyk lief en goed van je! Wat doe jo me daar een genoegen meel Heerlykl Goddeiykl Meen je het heusch?" „Ja! zusje liefl koop wat je het liefst hebt en draag het met genoegen I „'t Is vreemd, maar Lize, die zich over het algemeen niet zoo heel veel aan haar ouders liet gelegen liggeD, kreeg spoedig een onweerstaan baar verlangen naar huis, zoodat het niet lang meer duurde, dat Z9 haar koffer pakte en de terugreis naar Dan Haag ondernam. Papa en mama hadden nu lang genoeg alleen gezeten. En Emma? Ach, ze voelde geen roeping haar zuster tot een langer ver bluf over te halen; hun karakters verschilden zoo oneindig veel. Ze voelde zich dan ook na haar vertrek niet eenzamer. Ze sloot zich hoe langer hoe meer by haar bejaarde vriendin aan, zoodat ze dikwijls den dag samen door brachten. Den dokter ontmoette ze af en toe by zieken en steeds meer begon zo den kal- men en waardigen arts te achten en te waar- deeren, die liefde voor zyn zieken en zyn moeder had. Meermalen maakte ze vergelijkingen tus schen haar man on hem, die steeds ten zyntn voordeele uitvielen; niet alleen op modisch gebied stond hy ver boven het middelmatige, maar ook in maatschappeiyke toestanden, in vraagstukken van den dag bewees zyn practi8che blik, dat hy volkomen op de hoogto was. Nog onlangs was zy daar toevallig ge tuige van. Zy had met de oude mevrouw een rytoer gemaakt en bracht haar thuis. Op dringeod verzoek bleef Etnma theedrinken en de dames vonden den dokter in de huiskamer, in druk gtsprok met een collega, die hem een bezoek bracht. Na de dames begroet en den onbekenden medicus aan douairière Von S. voorgesteld te hebben, vervolgden de heeren hun gesprek; het liep over „opvoedkunde." Hooren wy wat hy zegtl „Dat de mensch meci&ch zy, een afgerond geheel, een man uit ééa stuk, van wien men weet wat hy wil; een minder aangenamen mensch desnoods, maar geen wezen, dobberend, zwikkend, wan kelend, geslingerd nu eeDs rechts, dan weer linke, door verschillende invloeden. Lessing zegt: Denk verkeerd, maar denk zelfstandig; en dat is ook myn leusl Wat veel jongelui vroeger ontbrak, was geestkracht, vastheid van wil. Maar is het vreemd? Hoo kan er kracht wonen in hun lichamen? Ze moesten veel te vroeg over hun leerboeken gebogen zitteD, van den morgen tot den avond, op een leeftyd, dat er van de horsenen vol strekt nog zooveel niet mag gevergd worden. Arme jongens I De maatschappy heeft ze met stoom ge kweekt, in do broeikas der wetenschap. Ze had den geen tyd over om hun lichamen te barden, hun spieren te stalen. Ze werden gevoelig, vatbaar, bloedarm en zwak, daardoor werden zo op hun gemak bedacht en volmaakten zich in do kunst hun zinnen te streelen. De meesten waren veel bekwamer in het han- teeren van vork en mes dan van roeispaan, zweep of degont En zeg nu zelf eens, wie er maar steeds op bedacht is, zyn lichaam te koestereD, hoe kan hy dat lichaam veil hebben voor zün evenmensch of voor een goede zaak, in oogenblikken vBn gevaar of nood? Lauwheid, zoo klaagde men, heerscht op een leeftyd, waarop men geestdrift en yver zou moeten verwachten I En de eenige bron dier lauwheid wap, naar mya meening, gebrek aan lichaamskracht en lichaamsoefe ning. Nog eens, op t e jeugdigen leeftyd werd er te veel van de hersenen gevergd; dat is in veel opzichten nog wel het geval, maar de sport is hiertegen een uitstekend compen satiemiddel. Het is toch een genot voor my de jongelui per fiets de wyde wereld in te zien vlisgoD. Dat sommigen dat ook weer overdryven, jal in vredosnaam, wy moeten dan maar denkonWaarin overdrijft men met? Wie kent steeds de gulden middenmaat? Voor de gezondheid is het in ieder geval noodig en goed, en hoe kan een gezonde ziel ia oen ongezond omhulsel huizen?" Emma luisterde met innig genoegen; zulke gesprekken te hooren, wat is dat heerlyk en leerzaam! De armel Nooit had ze een degelyk gesprek gehoord, noch van haar man, noch van haar vader l Wat heeft de dokter opgeklaarde ideeën over veel en velerlei l Geen wonder, dat zyn moedor, door den omgang met haar zood, zoo ontwikkeld is oq dik^yis met geestdrift sproekt over zaken, welke my meermalen als Latyn in de ooron klinken! En toch! Ea toch! Wat haperde er in den laatsten tyd aan den jongen medicus? Zyn moeder vond hem dikwyis somber en afge trokken 1 Meermalen, wanneer zy zich 's avonds tor rusto begeven had, hoorde zy haar zoon uren lang in zyn studeerkamer heen en weer loopen. Dat kon toch geen studeoroo zyn I Z{j begon zich ongerust te maken en vroeg hem Üor- haaldeiyk wat hem toch schoeide; want d^t er iets wap, dat zyn gedachten steeds bezig hield, dat begreep de liefhebbende moeder reeds lang. Doch steeds kreeg zy het ont- wykend antwoord; „Niets moederlief; nletsl ISlot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5