N°. 11911
Donderdag 33 December.
A0. 1398
r ï.io,
<§eze (gourant wordt dagelijks, met uitzonderiag
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Lefden per 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Nommers
0.05.
PRUS DEK ADVEETENTIËNS
Van 1—6 regela f 1.06. Iedere regel meer f 0.17Grootera
letters naar plaatsruimte. - Voor het incasaeeren buiten de etad
wordt f 0.05 berekend.
Officieel© Konnlsgeriugen.
KËWNIIGËVINC}.
Inschrijving voor de Nationale Militie.
Burgemeester en Wethouders van Leidon,
Gelei op artikel 19 der wet van don 19deu Augustus
1861 (Staatsblad No. 72), betrekkelijk de Nationale
Militio
Herinneren hun, die op den lston Januari 1899
hun 19de jaar zullen zijn ingetreden, alzoo don ge-
torenen in het jaar 18c0, alsmede huD, die eerst na
het intreden van bun 19de jaar, doch vóór het vol-
brongen van hun 20.-to. ingezetenen zijn ©worden,
voor do tweede maal aan hun verplichting tot het
doen van aaDgifte ter inschrijving voor do nationalo
militie, in de maand Januari 1899*
Zo geven daarbij kennis:
dat, wie moet worden ingesohreven en wie voor
ingezeten wordt gehouden, omschreven is in art. 15
en het eerste lid van art. 20 van genoemde wet,
luidende als volgt:
.Jaarlijks werden voor de militieingeeohrovon alle
mannelijke ingezetenen, die op den laten Januari van
het ja>r hun 19de jaar waren ingetrodoD,
Voor iDgezoten wordt gehouden:
lo. hg, wiens vader, of, is deze overleden, wiens
moeder, of, zijn boiden overloden, wiens voogd inge
zeten ia volgens de wot van den 28sten Juli 1850
(Staatsblad No. 44);
2o. hij, di?, goen ouders of voogd hebbende, gedu
rende de laatste, aan het in de eerste zinsnede van
dit artikel vermelde tijdstip voorafgaande, achttien
maanden iu Ntderiand verblijf hield;
8o. hij, vaD wiens ouder3 do langstlevende ingezoten
was, al is zijn voogd geen ingezeten, mits hg binnen
het Rrjk v rblgf houdt.
Yoor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling,
behoorende tot een Staat, waar de Nederlander niet
aan den verpliohten krijgsdienst is onderworpen, of
waar ten aanzien der dienstplichtigheid hot beginsel
van woderkeerigheid is aangenomen."
„Hg, die eerst na het intreden van zijn 19de jaar,
dooh vóór het volbrengen van zijn 20ste, ingezeten
wordt, is verplicht zich, zoodra dit plaats heeft, ter
insohrijving aan te geven bij Burgemeester en Wet
houders der gemeente, waar de inBChrgving, volgens
art. 10, moet geschieden."
dat, wie niet wordt ingeschreven, is bepaald bij
art. 17, van den volgenden inhond:
„Voor do militie wordt niet ingeschroven:
lo. de in een vreemd Iigk achtergebleven zoon
van een ingezeten, die geen Nederlander is;
2o. de in een vreemd Rijk verblijf houdende
ouderlooze zoon van een vreemdeling, al is zgn
voogd ingezeten;
8o. de zoon van den Nederlander, die tor zake
van 's lande dienst in 'b Rijks overzeesohe bozittingen
of koloniën woont."
dat, in welke gemoentd men moet worden inge
sohreven, te vinden is in art. 16 der wet, waarbij is
verordend:
„De inschrijving geschiedt:
lo. van een ODgehuwde in de gemeente, waar de
vader, of, is deze overledeD, de moeder, of, zijn
beiden overleden, de voogd woont;
2o. van eon gnhuwde en van een weduwnaar in
de gemeente, waar bij woont;
8o. van kern, die geen vader, moeder of voogd
heeft of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd
buitonslandB gevestigd is, in de gemeente, wa&r bij
woont;
4o. van den boitenslands wonenden zoon van
oen Nederlander, dio ter zake van 'elands dienst in
een vreemd laod woont, in do gemeente, waar zijn
vader of voogd het laatst in Nederland gewoond
hooft."
Voorts, dat, door wie do aangifte moet worden
gedaan, is voorgeschreven in het eerste en tv ecdo
lid van art. 18, luidende aldus:
„Elk, dio volgens art. 15 behoort te worden
ingesohreven, is verplicht zich daartoe bij Burge
meester en Wethouders aan te geven tusaohen den
leten en den Sisten Januari.
Bg ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is
Zijn vader, of, is deze overleden, zijn moeder, of,
zgn beiden ovorloden, zrju voogd tot het doen van
dio aangifte verplicht."
Voorts geven Burgemeester ea Wethouders kennis:
dat tot deze insohrijving zitting gehonden zal
worden op het Raadhuis (kamer No. 9) van des
Voormiddags halftieu tot des namiddags drie uren,
op Maandag 2 Januari, voor hOD, wier familienaam
aanvangt mot de letter A, B of O;
op WoeDsdag 4 Januari, voor hen, wier familienaam
aanvangt met de letter D, E, F of O;
op Vrijdag 6 Januari, voor hen, wier familienaam
aanvangt mot de letter H, I, J of K;
op Maandag 9 Januari, voc-r h^n, wier familienaam
aanvangt met de le tor L, M of N;
op Woensdag 11 Januari, voor hen, wier familienaam
aanvangt met de letter O P, Q of R;
op Y ijdag 13 Januari, voor hen, wier familienaam
aanvangt met de letter 8, T of U;
op Maandag 16 Januari, voor hen, wier familienaam
aanvangt met de let'or V, W, X Y of Z.
Eiodolijk, dat de geboorte akten, die de belang
hebbenden bij de inechrijving, onder opgave der
woonplaats van den ingeschrevene, behooroD over to
leggen, dagelijk-», do Zou- en feestdagen uitgezonderd
zijn to verkrgcon ter Secretarie dezer gemeente
(afdeeling Burgerlijke Stand), van des voormiddaga
tien tot des namiddags drie uren, wanneer tovons voor
heD, die hier niet zijn geboren, aanvrage ter ver
krijging van die akten kan worden gedaan.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
17 Doe. 1898. M. O. DEKHUYZEN. Wetb.. lo.-Secr.
In de rubriek „Langs den Weg" in de
Provinciale Groninger Courant lezen wij bet
volgende:
Wij hebben voor de veranderiog eens weer
een „zaak". Daar doen wy nogal in, en ofschoon
het zaken-doen bij het bestaan eener handel
en neringdryveude bevolking niet gemist kan
worden, omdat wij allemaal onmogelijk kunnen
rentenieren, zyn er toch van die zaken, die
opperbest ongedaan hadden mogen blijven en
geenszins bijdragen tot het bewaren eener
goede verstandhouding tusschen de doelen
van één en hetzelfde volk.
Deze hier is „de zaak-Dünnerl" De
Am8terdamsche opperrabbijn richtte tegen de
Openbare School een aanval vol onbewezen
beschuldigingen, terwijl hi), verstoppertje spe
lende achter zijn „ambtsgeheim", het verzoek
van het dagelijksch bestuur, om met concrete
feiten voor den dag te komen, maar blauw*
blauw liet en zich tot klachten van algemee-
nen, nevelachtigen aard bepaalde. „Der lan
gen Rede kurzer Sinn was echter,
dat de Openbare School niet deugde, dat haar
neutraliteit een onding was en de zonon en
dochteren Davids even noodig aan eigen
scholen toe waren als de andere kerkelijke
secten.
Do aanval van die zijde was een groote
verrassing, want men wist tot dusver niet
anders of de Israëlieten, die zich in ons land
waarlik niet over miskenning en achteruit
zetting hebben te beklagen, ja, misschien
nergens in Europa in zulk een gunstige con
ditie verkeeren, stonden den voorstanders der
Openbare School wakkor ter zijde bi) hun
strijd tegen haar belagers. De rabbijn Dünner
heeft de twijfelachtige eer het vrijzinnige
Nedorland tegen Sinterklaas deze verrassing
oftewel surprise te hebben bereid.
Nu is dit niet de eerste aanval, dien de
volksschool, deze geestelijke kracht der natie,
had te verduren. Er zijn al zooveel storm
rammen tegen haar gericht, dat een gebouw
van minder weerstandsvermogen al lang in
grui3 en splinters had gelegon. Maar de oude
is taail zy staat stevig op haar voeten en
kan een zetje doorstaan. De banbliksems en
verwensingen kaatsen als papieren proppen
van haar muren terug, en ten slotte vinden
haar bespringers met schrik de hooge reke
ning voor de stormrammen onder in hun
zak. Daze heer Dünner, die uit het land der
beruchte landdagen naar ons is overgewaaid,
zal nooit zoo mooi kunnen praten, dat de
Staat hem een rabbinaal toezicht over de
nationale school opdraagt, en als het niet
anders kan, moeten de Joden in vredesnaam
maar van deze instelling afvallig worden on
zelf ijverig scholen gaan stichten. Wij hebben
echter te veol vertrouwen op het gezond
verstand, den practischen zin en de vrijheids
liefde van onze Israëlietische landgenooten,
om te vreezen, dat zij in massa als een
troep willooze werktuigen achter een paar
soctarische geestdrijvers aan zouden loopen,
al verbeidde ben dan ook het treurige loon
om zich uit het kamp der christelijke clericalen,
die hen in gewone omstandigheden stellig
niet vertroetelen, pluimpjes, jujubes, kus
handjes en ulevellen te zien toewerpen. O,
ze zouden in dat kamp alle koek- en banket-
wiokels tusschen den Dollard en de Schelde
leogkoopen, als daardoor maar kans bestond
op ernstige ontvolking der gehate Staats
school! Die evenwel, ten spijt van het zonden-
register, dat haar vijanden samenknutselen,
met Yan Houtens cacao het niet te ver
smaden voorrecht deelt van „de beste in het
gebruik" te zijn,
Intusschen neemt de agitatie, door den
opperrabbijn in het leven geroepen, nog steeds
niet af, en de vijanden, door den gekken loop
der omstandigheden plotseling met hem en
zijn aanhang maats geworden, roeren zich
wat zi) kunnen. Over de geheele clericale
linie heerscht groote beweging; ieder weet
iets leelyks van de neutrale school op te
disschen; ieder heeft iets gehoord of gelezen
wat niet goed is, en. war de oogst _voor de
dadelijke behoefte een weinig schraal mocht
blijken, wordt het ontbrekende uit de ver
beeldingskracht aangevuld. Oude koeieD, sinds
lang voor de consumptie afgekeurd, worden
als Korst-ossen uit de sloot gehaald, gedroogd
en gladgestreken, opgesmukt met loof uit de
broeikassen men treft het wat ongelukkig
met de kale boomen in hot winterseizoen
en prinsheerlijk rondgeleid. Tusschenbeide
waagt zich de tenor der christelijke armee
op de uiterste grens van het gebied en zingt
smachtend, naar den kant, waar hy zijn
Joodsche geliefde achter de borstwering van
haar eigen kamp vermoedt: Reich' mir
die Hand, mein Lebenl Komm in
mein Schlosz mit mir!
Ook do leerstellingen der socialisten worden
ijverig tegen de volksschool geëxploiteerd,
alsof zi) hier oppermachtig den staf zwaaiden.
Erenmin als één zwaluw den zomer maakt,
maakt één of zelfs een handvol socialisten de
volksschool al dadelijk tot een tribune, van
waar do mannen der revolutie beproeven „de
gevestigde orde van zaken onderst-boven te
keeren", gelijk de formule luidt. Loopt er eens
een onder, die schadelijke begrippon onder de
jeugd zou willen verspreiden, welnu, hij kan
ontslagen worden, zooals men Dijkstra en
anderen heeft ontslagen, maar om zulke spora
dische gevallen de volksschool als zoodanig
io den ban te willen doen, is een brutaal
stukje. Het zou er niet rooskleurig voor de
instandhouders der secte-scholen uitzieD, als
wederkeerig eens een streng onderzoek inge
steld werd naar al het fraais, dat op deze
inrichtingen wordt gedoceerd! Was het ook
juist geen socialisme wat er aan het licht
kwam, het kon een ander „isme" zijn, in zijn
soort evenmin aanbevelenswaardig. Laat men
dan van die zijde wat minder hard roepon:
„O moeke, de socialisten!" gelijk de roepers
in hun dartele kinderjaren of hebben ze,
brave Hendriken, ook d i e zelfs niet eens
gehad aan de door hen geplaagde meisjes
het alarmsignaal ontlokten: „O moeke, de
jongensl"
Tamelijk komiek, om geen ander woord te
bezigen, is de eiscb, aan de openbare onder
wijzers gesteld, om hun onderricht van den dog-
matischen geest te doortrekken, welke bjj de
eischers het meest in den smaak valt. Zy
zouden dan aan den gang kunnen biyven,
want nu de Joden ook met hun aanspraken
komen, hebben wy de dogma's in soorten, en
welke soort zou preferent moeten zyn? Maar
de Openbare School is heelemaal niet de plaats
voor het inprenten van dogma's; dat kunnen
de geesteiyken der verschillende gezindten by
het speciaal door ben gegeven godsdienst-
onderwys wel af. De school dient tot de ver
standelijke ontwikkeling van het kind, en
wie er iets anders van wil makeD, vervalscht
haar karakter.
Onder de bedryven wordt men een beetje
wrevelig over al die agitatie en schreeuwerige
drukte, herinnert zich, dat ons alphabet zes
en twintig letters heeft eD vat zyn meening
samen in oen A.-B.-C. van de „zaak-Dunner":
A is de Aarde, die trots alle9 toch draait,
14 is do Boèman, die 't Bijbelboek zwaait;
is de „Clou", do moord-en-brand-Circulairo,
dat i3 Dünner, do held der affaire;
E is de Ellend, door den schoolstrijd berokkend,
E 't Farizeërsdom, kruidend en lokkend;
G is het Geld, waar de rabbi om vleit,
H is de Heilstaat, dien^ij ons bereidt;
I is de Invoer van de Poolsche semieton,
J is de Jujube voor echool-proselieten
K is al 't Kwaad, van de Staatsschool verteld,
E dat is Lévy, te wapen gesneld;
M is het Manna van 't secte-onderwijs,
IV een Neutraliteit, waar ik van ijs!....
O de Overdrijving der huilende bent,
I* is do Pers, in het strijdperk gerend;
Q is de Quaestie, die Neèrland beroert,
B de Rabbijn, die op vrijdenkers loert;
8 is de Stuiver, waarop 't Jodendom gaat,
T is de Taptoe, die de ketterjacht slaat;
U de Ulevel voor slaven dor letter,
V 't Volk van Abram, misleid door geschetter;
W 't troebel Water, waar De Standaard in vischt,
X de Xantippe van kerkleer en twist;
IJ zijn onze IJveraars, tuk op kabaal,
Z de Zaak-Dunner, dat de duivel ze baal'!
By een verdediging der n e u t r a 1 i t e i t
in Het Schoolblad, waarin o. a. gezegd werd,
dat do onderwyzer de kinderen moet leeren
inzien, „dat de een niet meer is dan de ander,
en beiden evengoed kunnen zyn, al gaan zy
niet naar dezelfde kerk", teekent Het Huisgezin
o. a. het volgende aan:
„Niet duidelyker en scherper had de schry ver
de Openbare School voor geloovigen van
onverschillig welke beiydenis kunnen veroor-
deelen. Volgens dit gezegde dus moet de
onderwyzer der Openbare School den kinderen
voorhouden, dat het er heelemaal Diet op
aaDkomt, of zy Katholiek, Protestant, Jood,
Turk of wat ook zyn, dat de „Kerk" er niets
toe doet, in één woord, hy moet onver
schilligheid in geloofszaken prediken.
„Maar juist dit willen wy, Katholieken,
Diet. Niets is voor de godsdienstige vorming
verderfiyker dan de kinderen in den waan
te brengen, dat ieder geloof goed is. Hoe
kunnen wy, die het als onze hoogste eer en
ons grootste geluk achten, het ware geloof
te bezitten, vrede hebben met een school,
waar godsdienstig indifferentisme als een
ideaal wordt aangeprezen?
„Zoo ziet men, dat juist de voorstanders
der Openbare School zelf telkens zonder het
te willen haar onbruikbaarheid betoogen".
Het Rotlerdamsch Nieuwsblad geeft naai
aanleiding der aankondiging van het S o c i a
listencongres, met de Kerstdagen te
Zwolle te houden, een overzicht van den
staat der socialistische partyen
in ons land. Er is, zooals men weet,meer
dan eene party; die, welke te Zwolle ver
gadert, is de Sociali8tonbond.
Deze bond, zegt het Botterdamsch Nieuws
blad, is het overbiyf8el van den voormaligen
Sociaal-Democrati8chen Bond, die eenmaal
allen omvatte, die hier te lande de socialisti
sche beginselen z(jn toegedaaD. Nadat laatst
genoemde vereeniging, mede op een Zwolsch
congres, haar programma een wyziging had
doen ondergaan, waardoor z\j het karakter
kreeg van een verboden vereeniging, heeft zy
zich genoodzaakt gezien baar eigen ontbinding
uit te spreken, en toen is door de leiders een
nieuwe vereeniging opgericht onder den naam
Socialisten bond.
Inmiddels had reeds een deel der leden
zich afgescheiden en onder aanvoering van
mr. Troelstra, Vliegen, Helsdingen en andereD,
een Sociaal-Democratische Arbeidersparty op
gericht. Dat was de eerste afscheiding.
Op het congres van den Socialistenbond,
verleden jaar te Rotterdam gehouden, kwam
het tot een nieuwe breuk. Het bleek, dat
Domela Nleuwenhuis en Cornelissen, de
redacteuren van Recht voor Allen, niet lange'
het vertrouwen hadden van de geestverwanten
dio hun na de oprichting van de Sociaal.
Democratische Arbeidersparty trouw geblever
waren, Cornelissen ging moedeloos zyn fortuin
ia het buitenland zoeken en Nieuwenhuis
stichtte een nieuwe party, de vrye socialisten,
die uit onafhankeiyke groepen zou bestaan,
en hy ondernam tevens do uitgave van een
nieuw blad: De Vrije Socialist.
Er bestaan alzoo tegenwoordig hier te lande
drie socialistische partyen, dio, zooals uit haar
organen blykt, elkander met hartgrondigen
haat haten.
Op de vraag wat het kenmerkend onder
scheid is tusschen deze drie, is het antwoord
moeiiyk te geven. Het heette aanvankeiyk,
Drie Kerstmissen.
9
„Kan uw bruidegom als kleermaker dan
niet zelf zooveel verdieneD, om de kosten van
den overtocht te bestryden?" vroeg Kolb. „Ik
meen altyd, dat het voor een man niet past
van een meisje geld aan te nemen, om zyn
geluk te beproeven. Het omgekeerde moest
het geval zyn."
„Frits is een weinig luchthartig," antwoordde
het jonge meisje; „aan sparen heelt hy nog
nooit gedacht. In het huweiyk zal dat wel
anders worden."
„Zeker; een goede vrouw maakt dikwyis
een verkeerden man braaf en huiselyk. Ik
wensch u van harte een gelukkige toekomst."
En Jozef Kolb wendde zich met een
zucht af. De arme man dacht zeker aan wat
hy eens bezeten en een wreed noodlot hem
ontnomen had.
Het afscheid, dat de beide reisgenooten by
de aankomst der stoomboot in Hoboken, de
havenstad van Nieuvy-York, namen, was kort,
maar harteiyk. Mina kuste de kinderen, die
zy op reis recht lief gekregen had, en reikte
Kolb de hand.
„Vaarwel, juffrouw Mina," zeide hy, „het
ga u goed in het vreemde land! Mocht het
u echter niet geheel naar wensch gaan en
gy een vriend noodig hebben, herinner u dan
Jozef Kolb. Hier op dit briefje vindt gy
myn adres. Ik ga met de kinderen naar een
ouden oom in Pennsylvanië, die niet zeer ver
van Philadelphia een farm heeft. Vergeet
my dus niet geheel en al en groet uw
bruidegom van my."
Mevrouw Hawthorn riep en Mina moest
haar plicht doen. Zy bemerkto zeer spoedig,
vooral nadat zy in het prachtige huis van de
familie Hawthorn aangekomen was, dat deze
plicht zeer bezwaarlyk en de vervulling er
van recht onverkwikkelyk was.
De heer Hawthorn was een ryke juweelen
handelaar, die in Maiden-Lane, de beroemde
„Diamantstraat" van Nieuw-York, een grooten
winkel had. Zyn omvangryke zaak hield hem
den geheelen dag van huis, zyn echtgenoote
daarentegen hield zeer veel van gezelligheid
en ontving haar vriendinnen zeer gaarne en
zeer gastvry in haar élégant ingericht huis.
In den regel kwamen er by den lunch al gasten,
by de vyf-uur-thee was het aantal gasten
grooter, de hoofdmaaltyd des avonds geleek
byna eiken dag op een feestmaal en om tien
uren des avonds werd nog eens een koud
souper gebruikt. Ja, nu had Mina gelegenheid
vergelykingen te maken tusschen de een
voudige, solide leefwyze van den Duitschen
ambtenaar en de verkwistende van een
Amerikaanschen handelaar 1 Des morgens om
zes uren moest zy het ontbyt al gereed
maken, dat, behalve verschillende eierspyzen,
twee vlee8chgerechten moest bevatten. Om
zeven uren gebruikte de heèr Hawthorn hot
ontbyt, om acht uren de drie kinderen met
hun gouvernante, om tien uren de vrouw
des huizesdaartusschen moest Mina er voor
zorgen, dat het kamermeisje, een brutale
Ierland8che, en de „zwarte Bob," de bediende,
hun ontbyt kregen ook zy tafelden zóó over
vloedig, dat de bescheiden Duitsche kanton
rechter een ryk Zondagsmaal in deze keuze
van spyzen zou hebben gezien.
Mina werkte ver boven haar krachten; zy
leerde hier een dienst kennen, waarvan zy in
Duitschland niets vermoed had. Een stille vrye
avond, een aangenaam, aan ontspanning gewyd
uitrusten was hier niet. Geen rust, geen ver
haal altyd werken. Zy ondervond, dat de
Amerikaan voor goede betaling het individu
geheel exploiteert, dat, wie in de Nieuwe
Wereld geld wil verdienen, den arbeid van
drie jaren in één jaar leveren moet.
Het jonge, sterke meisje werd bleek en
mager. Misschien lag dat voor het overige
niet uitsluitend aan het overwerkeD, wellicht
droegen ook andere oorzaken er veel toe by,
Mina'8 gezondheid en opgeruimdheid te onder-
mynen: heimwee en voortdurend verdriet met
de andere dienstboden. Wat het heimwee be
trof, ontkwam zy daaraan evenmin als de
meeste andere landverhuizers. Het vreemde,
het ongewone, het gemi3 aan belangstelling,
de klanken eener haar geheel onbekende taal,
het bewustzyn, duizend myien ver van elk
medelydend hart gescheiden te zyn dat alles
maakte haar byna ziek van heimwee en deed
haar des nachts snikkend op baar bed neer
vallen. Daarby kwam, dat Gussie, het Iersche
kamermeisje, en de neger Bob baar met hun
haat vervolgden en geen gelegenheid lieten
voorbygaan, om de „domme Duitsche" te be
spotten en haar parten te spelen. Gussio sprak
ternauwornood een woord met haar; ofschoon
zy een weinig Duitsch kende, daar zy vroeger
by Duitschers gediend had, bracht zy toch
elke opdracht van de vrouw des huizes voor
Mina in het Engelsch over en lachte spottend,
als deze verkeerd begreep en een flater beging.
Doch de parten, die de Iersche de arme Mina
speelde, waren dikwyis nog van veel boos
aardiger en ernstiger aard. Zy belasterde haar
by mevrouw Hawthorn en de kindoren en
moedigde den neger aan, haar met liefdes
verklaringen lastig te vallen en te krenken.
Met den neger maakte Mina evenwel korte
metten, want toen hy onbeschaamd werd, gaf
zy hem een paar klinkende oorvegen, zoodat
de brave Bob voortaan niet dan met groote voor
zichtigheid de Duitsche keukenmeid naderdo.
Zoo gingen voor Mina negen maanden van
hard werken en iyden voorby. En weer kwam
de Kerstavond. By de familie Hawthorn werd
hy op Amorikaansche wyze gevierd. Geen ver
sierde boom belichaamde de poëzie van het
feest. Er was een groote visite, een ryke
maaltyd, en Mina had meer werk dan anders,
tot diep in den nacht.
En toen zat zy in den stillen Kerstnacht
alleen in haar kamer, waar zy een klein
denneboompje opgesteld en met een paar
kaarsjes verlicht had. En het heimwee greep
haar met nooit te voren gevoeld geweld aan.
Snikkend verborg zy heur gezicht in de handen.
Hoe koud, hoe troosteloos was hot bier!
Waarom had zy zich laten verleiden haar
vaderland te verlaten?
Maar het geld! Ja, het geldl Zy wilde
fortuin maken I Haar eonige troost was inder
daad het kleine pakje dollars, die haar
bespaard geld uitmaakten en dat zy met ver
standige voorzichtigheid dag en nacht op het
lichaam droeg. Ea op zekeren dag scheidde
zy zich ook van dezen schat; doch daar had
zy geen verdriet van; integendeel, het ver
heugde baar, dat zy honderd dollars naar haar
Frits kon zenden, opdat hy haar naar Amerik'
kon volgen. De overtocht kostte wel is waa'
lang zooveel niet, maar Frits had haar ge
schreveD, dat zy maar zooveel moest zender
als zy missen kon, want, om in Amerika fat
soeniyk op te tredeö, mo98t hy zich nieuwe
kleeren aanschaffen en schoenen en linnengoe
en nog velerlei andere onontbeeriyke dingen-'
En toen kwam do dag, waarop de reik
halzend verwachte aankwam. Mina had ea-'
halven dag verlof gokregen en ontving Frit»
aan het dok. Na de harteiyke begroeting vroeg
Mina haar bruidegom naar zyn koffer, daar
zy niets dan een kleine leeren tasch in zya
hand zag.
„Ja, stel je myn ongeluk voor," antwoordde
Frits ter-neer-geslagen. „Toen ik in Hamburg
op de boot wilde gaan en den koffer een
oogenblik uit het oog verloor, was hy weg
gestolen met al mijn kostbare goederen,
Ik was wanhopig.''
Wordt vervolgd