N°. 11907
A0. 1838
feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
Feuilleton.
ZACHARULA.
Zaterdag 17 December.
LEIDSCH
MfrBLAD.
PRIJS DEZER COURANTl
Voor Leidon por 8 tnaandeo, i t f 1.10,
Franco per posl1.40.
Afzonderlijko Nommers 0.06.
PRIJS DER ADVEBTENTEÊNi
Van 1 8 regels 1.06. tedere regel meer f O.J - Grootero
letters naar plaatsruimte Voor het incasseeren bulteD de stad
wordt f 0.05 berekend
Leiden, 16 December;
De door de Koninklijke Nederlandsche
Grofsmederij alhier op 14 December uitge
schreven leening is ruimschoots volteekend.
In de der;© bijeenkomst vanwege de
Commissie der Volksbyeenkom6ten alhier
werd gisteravond in de Stadszaal de sproek-
beurt vervuld door den heer W. Otto, van
Amsterdam, die als novelle had gekozen:
„Oog om oog"I Van het begin tot het
einde werd de geachte spreker aandachtig
gevolgd; men hing als het ware aan zyn
lippen, om te vernemen hoe het eiöd van
het verhaal zou züd. Er heerscbte groote
spanning onder de toehoorders en in de zaal
was het daardoor meermalen doodstil. Hot
was dan ook belangrijk te vernemen, hoe de
knecht, die eenmaal de band had opgeheven
naar zijn patroon, ten einde hem te dooden,
omdat hy meenoe, dat deze de moordenaar
was van zyn dochter, voor welk miadryf
de knecht zwaar heeft geboet in de gevangenis,
na vooraf voor de rechters nog wraak to
hebben gezworen aan zyn patroon wraak
zou nemen. Toen het oogenblik daartoe was
aangebroken, neen, toen koesterde de oude
knecht geen wraak meer, nl. toen de dochter
van zyn patroon in de breede vaart was
gevallen en haar vader om hulp riep. Het was
dezelfde oude knecht, die zich te water begaf,
haar gretp en bewusteloos op de plek bracht
waar zyn dochter begraven lag. Dat was zyn
wraak: haar te redden in plaats van te
dooden.
Luide werd de spreker by het einde van
eyn novelle toegejuicht.
Hetzelfde was het geval toen hy na do
pauze het podium betrad en nog een paar
luimige stukjes gaf, o. a. „Een cirukke avond"
©n tot slot: „Een reisavontuurtje", welke nu
©n dan aanTeïoing gaven om hartelyk te lachén.
De opkomst der belangstellenden was vry
groot. De ruime zaal toch was voor het
grootste gedeelte gevuld.
Heden ontvingen wij het verslag omtrent
het RyksMuseum van Natuurlyke Historie
te Leiden, loopende over het tydvak van 1
September 1897 tot 1 September 1898, uit
gebracht door den directeur dr. F. A. Jentink.
Ter vervulling der vacature, ontstaan door
het vertrek des heeren Dr. Büttikofer, werd
aangesteld de heer Dr. O. Finsch van Delmen-
horst, als conservator der afdeeling vogels.
Op zyn verzoek werd dr. C. L. Reuvens
eervol ontslagen uit zyn betrokking van con
servator. In die vacature conservator der
afdeeling visschen is nog niet voorzien.
Andere mutaties in het personeel, aan het
Museum verbonden, hobben niet plaats gehad.
Daar aan het gebouw niets veranderd of
verbeterd is, zoo is de in vorige verslagen
geschetste toestand bestendigd, bier en daar
bedenkelyker geworden.
Na de uitvoerige wyze, waarop de directeur
ten vorigen jare aantoonde, hoe de collectie
zelve een zekeren ondergang te gemoetgaat,
wanneer niet snel wordt geholpen, acht by
het overbodig, dit nogmaals te herhalen, 't Zy
voldoende te verzekeren, dat er niets in het
belang der collectie gedaan is en het ver
nielingsproces door vocht en insecten steeds
zyn gang gaat.
Door schenking en aankoop is de ver
zameling met menig belangryk voorwerp
verrykt, zooals uit de in het verslag voor
komende lyst blykt.
Dankbaar wordt er op gewezen, dat de
heeren F. E. Blaauw, G. A. Yorderman, W.
J. Heyligers, J. D. Pasteur e. a. voortgaan
met schenkingen aan het Museum te doen.
Ten einde het Museum-bezotkend publiek
iets leerzamers aan te bieden dan lange reeksen
tentoongestelde dieren, is de directeur voort
gegaan met het maken van dierengroep n,
nml een antilopengroep, een familie vliegende
buidelaiertjes, in een kokosnoot levunae, en
een groepje van tweo zeer zeldzame en zeer
ongewoon versierde paradysvogels.
H-t Museum werd bezocht door 7072
menschen, als volgt verdeeld over de ver
schillende maanden: 1897 September 810,
October 775, November 105, December 288.
1898 Januari 177, Februari 102, Maart 70,
April 326, Mei 907, Juni 743, Juli 1451,
Augustus 1318.
Van de algemeene zoölogische bibliotheek
werd een druk gebruik gemaakt. Het verslag
besluit aldus: „Dat de bibliotheek (die in
de kamer van den directeur is opgeborgen)
zich steeds meer uitbreidt, is een verbiydend
verscbynsel, doch vervult my met groote
zorg; immers, thans reeds is er byna geen
plaats om de boeken behooriyk te bergen
en ik weet waarlyk niet, hoe daarin over
enkele jaren zal moeten voorzien worden.
Alles is overvol on bezet, zoodat er geen
spreek- of wachtkamer is, zelfs geen college
kamer; de hoogleeraar in de zoölogie is dan
ook verplicht zich te behelpon met het kleine
kamertje van den administrateur, op dagen,
dat deze afwezig is f Gelukkig in dit geval
zyn de colleges weinige ©n het aantal hoor
ders slechts een 4 tal. Gelukkig voor onze
reputatie zouden de buitenlandsche geleerden
onmogeiyk kunnen gelooven, dat hier de
toestand zóó schandelyk is; wy leven onder
omstandigheden, die overal elders onmogeiyk
en ondenkbaar zyn."
By gebrek aan een afzonderlyke kamer zyn
de geleerden, die hier komen studeeren,
verplicht in do galery te blyven werken,
wanneer de temperatuur het toelaat, en anders
by een der conservatoren in de kamer zich
te iostalleerennatuuriyk wederkeerig lastig
en buitengewoon storend.
De „Sts.-Crt." No. 294 bevat dekoniDk-
ïyke goedkeuriog op de statuten der vereeni-
ging „Afdeeling Leiden" van het „Algemeen
Nederlandsch Werkliedenverbond", te Leiden.
Israels' „David en Saul" is door den heer
Drucker, te Londen, gekocht en gaat dus, jam
mer genoeg, voor ons verloren. Maar men zal
het zeker te voren in ons land wel te zien
krygon, want het komt eerst met Mei ter
beschikking van den kooper. Vad
Te Utrecht is tot organist der Evang.-
Luthersche kerk uit de vroeger gemelde voor
dracht benoemd de heer J. N. W. C. A.
Ruygrok.
D8. Malcomesiu8, te Rotterdam, zal
hoogstwaar8chyniyk in Januari a. s. zyn
emeritaat aanvragen.
Als advocaat en procureur by den Hoogen
Raad is heden boeedigd mr. A. C. Maas
Geesteranus, van Den Haag.
Ook H. M. de Koningin-Moeder heeft
f 250 geschonken voor de nagelaten betrek
kingen van de nooilottig omgekomen Haag-
sche brandweermannen.
De heer J. M. Kraayenbrink, chef-bloemist
op Het Loo, heeft op zyn verzoek van H. M.
de Koningin eervol ontslag als zoodanig ver
kregen met 1 Februari a. 8.
Een ingezetene der gemeente Schoterland
beeft een som van 1000 geschonken voor
de oprichting van een sanatorium voor long-
lyders.
Aan de fancy-fair, die op nader te bepalen
tyd in het aanstaande voorjaar ten behoeve
van volkssanatoria te Utrecht zal worden ge
houden, zal een groote verloting verbonden
zyn van kunstwerken, schilderyen, aquarellen,
teekeningen, enz,, waarvoor velen onzer eerste
kunstenaars zich bereid hebben verklaard
werken af te staan.
Het gedenkteeken, bestemd om te Buiten
zorg geplaatst te worden op het graf van
den Groningschen hoogleeraar wylen prof.
P. C. Plugge, die aldaar den 29sten Juni 1897
overleed, is verzonden. Het is onder lei ing
van onzen landgenoot den beeldhouwer Pier
Pander, te Rome, vervaardigd en bestaat uit
een eenvoudige slanke naald van wit marmer.
Op het voetstuk leest men den naam en de
titels van den overledene, benevens de datums
van geboorte en overiyden. Op de naald
zelve zyn de woorden gebeiteld „Den Zoon,
Broeder, Yriend, Leermeester". Deze hulde
gaat uit van den vader van den overleden
hoogleeraar, z(jn broeders en zusters, en van
velen zijner ambtgenooten, "vrienden, leerlingen
en oud leerlingen. Door de zorgen van prof.
dr. Treub, cirecteur van 's lands Plantentuin,
zal het monument op de begraafplaats te
Buitenzorg worden opgesteld.
Te Hellevoet8lui8 is plotseling over
leden de luitonant-ter-zeo lste kl. N. C.
Beynen, ridder 4do kl. der Militaire Wil
lemsorde, dienende aan boord van Hr. Ms,
wachtschip aldaar.
De officier van gezondheid 2de kl. T. J.
Jaski is van het militair hospitaal te Utrecht
by het lste reg. inf. te Assen overgeplaatst.
De officier van gezondheid 2de kl. P. B.
Leggela, van het hospitaal te Utrecht, wordt
1 Mol a. 8. overgeplaatst by het 7de reg.
inf. te Hoorn.
Het stoomschip „Bundesratb," van Ham
burg ©n Antwerpen naar Oost-Afrika, arri
veerde 14 Dec. Dar es Salem; de „Prins Willem
IY" arriveerde 15' Dec. van West-lndiö te
Nieuw-York; de „Sumatra," van Batavia naar
Amsterdam, arriveerde 15 Dec. te Perim; de
„Koningin-Regentes," arriveerde 16 Dec. van
van Batavia te Amsterdam; de „Smeroe," van
Rotterdam naar Batavia, vertrok 15 Dec. van
Marseille; de „Spaarndam" vertrok 15 Dec.
van Rotterdam naar Nieuw-York; de „Admiral"
van Oost-Afrika naar Ylissingen en Hamburg,
vertrok 14 Dec. van Marseille; de „Clio" vertrok
16 Dec. van Pillau naar Amsterdamde „Koning
Willem I," van Amsterdam naar Batavia, ver
trok 15 Dec. van Suez.
Leiderdorp. Met ingang van 1 Januari
1899 is door den Commissaris der Koningin
in de provincie Zuid-Holland benoemd tot
tweeden veldwachter, speciaal belast met
den nachtdienst, J. Klein, gegageerd sergeant
van het Oost Indisch leger, wonende te Leiden.
Oegstgeost. Donderdag 19 Januari a.s., des
voormijdags te 10 uren, zal ter gemeente
secretarie zitting worden gehouden tot het
inschryven voor de nationale militie van de
maonelyke ingezetenen, geboren in het jaar
1880.
By de Ned.-Herv. Gem. alhier is tot kork-
voogd herkozen de heer L. E. Nieuwenhuizen
en tot notabelen de heeren P. Kromhout, L.
Oud8boorn, J. J. Baron Taets van Amerongen
en J. Rotbert.
Wassenaar. Wat muziekuitvoeringen aan
gaat, op dit punt zyn we bier volstrekt niet
verwend. Het was daarom voor liefhebbers
van muziek zeker aangenaam te vernemon,
dat de Chr. Zangvereeniging „Zingt den Heer"
haar eerste uitvoering zou geven, te meer,
daar de heeren L. Kooien (orgel), A. Van
Ingen (piano) en J. Portegya (viool) hun
welwillende medewerking hadden toegezegd.
De uitvoering begon met de lste symphonie
van Beethoven en eindigde met „Marche
Triumphale" van Lemm«ns, beide stukken
voor kerkorgel. De zangnummers werden afge
wisseld met oenige stukken voor viool en
piano van Schubert, Becker, Glück en Gounod.
Het schoonste van dit gedeelte was de „Medi
tation", ook wel bekend als „Ave Maria", van
Gounod. De melodie werd vol gevoel gespeeld
en de begeleiding van piano en orgel liet
niets te wenschen over. Wat het vocaal ge
deelte betreft, we kunnen met een gerust
geweten verklaren, dat de Zangvereeniging
bereikt beeft, wat in één jaar te bereiken valt.
Onder leiding van den directeur, den heer
J. Zwets, van Leiden, hebben de leden flinke
vorderingen gemaakt. Do nummers „Aan Jezus
den Verlosser" en „Geloofsvertrouwen", waar
van de voordracht geheel aan de zangers
wordt overgelaten, zyn door den directeur goed
opgevat en uit de uitvoering bleek, dat by
op anderen weet over te brengen, wat hy-
zelf by de muziek gevoelt. Uit de solo's,
de quartetten en dubbel-quartetten bleek, dat
de Vereeniging over goede stemmen te be
schikken heeft. Mej. A. Van logen heeft een
fraaie, heldere sopraanstem. De beer Van
Buuren droeg zyn bassolo goed voor. Zyn
stem klinkt het best, wanneer de noten onder
aan den balk te vinden zyn.
De overige nummers werden zeer zuiver en
streng in de maat gezongen. Het „Hoor ons,
Almachtige" van Hauptmann en het „Vader-
landsch lied" van Nicolaï voldeden het minst.
Niet, dat er iets op de zuiverheid zou zynjaf
te dingen of op de maat. Do voordracht van
het eerste eischt meer oefening en oplettend
heid van den kant der leden. By het laatst©
waren do solisten wat moe, .doch er was
reeds zooveel van hen geöischt. Ik biyf by
de woorden, waarvan ik ben uitgegaan: Er
ïfln in één jaar tyds flinke vorderingen ge
maakt. Auf Wieder8ehn!
Stompwyk. By het gemeentebestuur alhier
hebben zich dertien vrywilligers voor de militie
aangemeld. Het aandeel, door de gemeente
in de lichting van 1899 te leveren, bedraagt
acht manschappen.
Wereldvrede.
Naar aanleiding van het bekende ontwapenings
voorstel van den Czaar aller Russen, niet lang
geleden de wereld ingezonden, had ds. S. Ulfera,
van Rotterdam, bovengenoemd onderwerp gekozen
ter behandeling in de derde winterlezing, welke
gisteravond in de kleine Nutszaal alhier gehouden
en door velen met belangstelling gevolgd werd.
Geven wij hier in hoofdzaak aprekers gedachten-
gang in deze mooie lezing over dit zeer actueele
onderwerp weer!
Er is reeds naar zeer veel middelen gezocht
om de armoede, de vreeselyke armoede, van een
deel de3 volks weg to nemen. De zonderlingste
plannen, zonderlinger nog dan die der anarchisten,
die verbetering verwachten van algeheele omver
werping der maatschappij, zijn daartoe ontworpen,
en ook naar do meest wijze middelen om dat doel
te bereiken is omgezien. Een der meest practische
middelen ter wegneming van de armoede van een
deel onzes volks is voorzeker de afschaffing van
den sterken drank. Schaf dezen af envoor
een groot deel is de sociale qnaestie opgelost.
Een ander, eveneens zeer practisch, middel tot
verbetering van den socialen toestand zou de
afschaffing van den oorlog zijn. Deze beoogt het
voorstel van den Czaar, waarvan de inhoud ver
bazend vredelievend is, tot een internationale con
ferentie ter algemeene ontwapening. Do lasten der
volkeren zijn door de bewapeningen zóó hoog geste
gen, dat die nauwelijks meer te dragon zijn. Daarom
is het wenschelijk, dat or een einde aan al die kost
bare bewapeningen kome. En waarom zou er thans
geen begin mot algemeene entwapening kunnen
gemaakt worden, waar het bohond des vredes het
doel is van de hedendaagsche staatkunde?
Toch verbaasden velen zich over zulk een
voorstel, uitgaande nog wol van Rusland, en
vroeg menigeen zich af, met het oog op Ruslands
tot dusver aangenomon houding, of dit voorstel
wel meenens zoudo zijn, wat evenwol niet kon
beletten, dat men het vrij algomeen toejuichte en
diplomaten en parlementen het als ernst gingen
opvatten. Ook ons land volgde deze gedragslijn
bij monde van H. M. de Koningin in Bare jongste
Troonrede.
Nieuw is de gedachte van den Czaar niet. Kort
geleden sprak in denzelfden geest de koning van
Denemarken, vroeger deden alzoo hun stem hooren
keizer Wilhelm, lord Benry Richard in het Engel-
ache Lagerhuis, dr. Yirchow in het Duitsche
parlement, Napoleon III, Cobden, Sir R. Poal,
George IV, Montesquieu, on nog vroeger Hugo
De Groot eu anderen uit de middel- en oude go-
schiedenis
Waarom de aandacht van duizenden in onzo
dagen gevostigd is op dezo zaak? Omdat in het
kader van onzen beschaafden tijd de oorlog niet
meer past; wijl deze oen overblijfsel is uit bar-
baarscbe tijden, en het de levendige gedachte van
het Christendom is: Zou de oorlog nog niet teu
einde wezen?
Zijn er redenen om de verdwijning van den
oorlog te wenschon?
Voorzeker, want ten eerste is do oorlog te duur
en moet hij door het volk betaald worden. De oor-
logon kosten ontzaglijke sommen gelds; zoo bijv.
Napoleons oorlogen gedurende vijftien jaren 25000
mihoen franken, de Knm-oorlog 11000 millioeu,
de Fransch-Duitscho oorlog 15000 millioen franken.
8)
„Dat zullen wij wel zien," daclit ik onge-
ïoovig. „Die Engelschen hebben meestal een
laren smaak, en eerst juist, wanneer zij ver
liefd zijnzij verbeelden zich steeds, dat
hun meisjes de knapste zijn." In dit opzicht
was ik dan toch anders geschapen. Dab was
immers eenvoudig belachelijkIk zou het
terstond niet alleen ingezien, doch ook open
hartig bekend hebben, wanneer een schoo
ner meisje naast Zacliarula gestaan had;
maar daaraan was natuurlijk heelemaal niet
te denkendat was nu eenmaal onmogelijk.
Wij reden dus naar buiten, en onvergete
lijk zal mij de lieflijke aanblik zijn, dien de
nog altijd zeer schoone vrouw van Sidheridi
In het midden van den krans harer bloeien
de dochters aanbood. Do ontvangst was zóó
Jhartelijk en beminnelijk, dat wij er geen
oogenblik over in twijfel konden zijn, hoe
yan harte welkom wij waren, en in weerwil
van do omstandig© en moeilijke verhouding,
waarin wij op taalgebied verkeerden, voel
den wij ons in een ommezien thuis. Mijn
kleine aangebedeno was, zcodra zij mij go-
waar werd, zoo rood geworden als een pioen,
maar zij hield zich, alsof zij me voor de eer
ste maal zag. Ik had haar daarvoor wel wil
len kussen, omdat ik daarin een gunstig tee-
ken voor mij zag. Maar hoe smoorlijk ver
liefd moest toch dio Abbott zijn! Dat was
nu toch om zich dood te lachenZeker, J one
,was een heel aardig, knap meisje, maar men
moest Zacharula niet naast haar zien! Dat
wae don teek nis dag en neehti
Toen de eerste schuchterheid van beide
kanten overwonnen was, werden Abbott en
ik door het levenslustige volkje omringd,
dat lachend, koutend en schertsend met ons
door den tuin trok.
Welke onzinnige dwaasheden wij toen dien
ganschen namiddag bedreven hebben, kan
ik mij ternauwernood herinneren. Zacha
rula nam te zeer al mijn gedachten in beslag
maar wij waren allen zoo onschuldig ge
lukkig als in het paradijs. Somtijds zonder
den wij ons in groepjes af en verdeelden ons
ongedwongen in de groen schemerige lanen
van den tuinsoms ook bleef de een of de
ander achter en moest dan met veel moeite
weer teruggevonden worden. Of wij vormden,
met den ouden, spraakzamen, onze taai vrij
goed machtigen gastheer aan het hoofd, een
lange polonaise en er werd echt hartelijk
gelachen, wanneer hij in het vuur van het
gesprek met zijn dame bleef stilstaan en
gesticuleerend met zijn handen door de lucht
zwaaidede geheele stoet moest ten gevolge
daarvan eveneens blijven staan, omdat het
smalle pad geen vborbijsluipen toeliet, tot
dat de oude heer, eindelijk opmerkzaam
wordend, met een Grieksche verwensching
verder schreed.
Eensklaps ik had juisb een tamelijk
uitvoerige, door allerlei gebaren slechts on
duidelijk vertolkte uiteenzetting van een
buurman der Sidheridi's gelukkig ten einde
toe aangehoord miste ik Zacharula, on
wat was toen natuurlijker, dan dat ook ik
nu zoo haastig mogelijk verloren raakte, óm
het allerliefst© schepseltje met den zoeten
naam to zoeken gelijk een speld. De toestand,
waarin ik haar vond, was iets verrukkelijks.
Zij jat dicht aan don kleinen, spiegelglad
de*, vijver, die langs den. kant va* den tuin
lag, op een steen, had belde handen om do
knieen geslagen cn tuurde met een uitdruk
king van schuldelooze vreugde op het ideaal-
schoone gezichtje in het water. Nieuwsgie
rig om te weten, wat haar daar toch zoo
boeien kon, sloop ik zacht nader, en toen be
merkte ik, dat zij de kleine zilveren vischjes
gadesloeg, die hier op een vrij ondiepe plek
tusschen de door het water heen glinsteren
de kiezelsteenen heen on weer spartelden en
van pret en uitgelatenheid over den gouden
zonneschijn somtijds hoog opsprongen. De
vreugde over dit stukje natuurleven weer
spiegelde zich in de schitterende oogen van
het meisje, toen zij met de slanke hand naar
het water wees en in haar moedertaal een
paar woorden sprak, dio ik niet verstond en
toch begreep. „Is dat niet verrukkelijk!"
Deze vraag lag in het onschuldig oog, op
welks donkeren, vochtigen bodem ik ze lezen
kon. Ja, ze was een kind, lichamelijk half,
naar de ziel geheel, maar zij was een veel
belovend kind, een knop, die zich een3 tot
een wonderbloem moest ontsluiten. Toen ik
zoo vóór haar stond en haar bekoorlijk beeld
zich in den vijver weerspiegelde, in de verte
hot welluidende, gedempte lachen van ge
lukkige menschen en het roepen dor noten-
plukkende arbeiders en meiden weerklonk,
toen meende ik werkelijk in het paradijs
te wezen en vroeg mij af, of ik niet droomde.
En toen wij daarna bij het gezelschap
terugkeerden, miste men Abbott en Jone, en
wij vlogen weer weg, om hen te zoeken. Toen
ik op deze zending de kleine Grieksche on
der de ruischende notcboomen in mijn moe
dertaal zoete minnewoorden toefluisterde,
toen ging het haar als mij even te voren
aan den vijverzij verstond mij niet,
maar zij b g r e e p mij zeer goed. Nu en
dan viel een rijpe noot waarschuwend op
onze hoofden en schouders en bracht ons tot
de werkelijkheid terug, wanneer wij elkan
der al te diep in de oogen staarden en daarin
een wonderland vol zaligheden ontwaarden.
Ja, onze oogen spraken, terwijl de mond
stom bleef
Gij lacht, die dit leest? Gij zijt misschien
nog nooit verliefd geweest?... Hoe jammer!
Dan zijt ge ook nog nooit gelukkig geweest.
En toen vonden wij ook Abbott en Jone.
Wij kwamen op een hoogte, van waar men
een ruim vergezicht over de vóór ons lig
gende, met wijnbergen en meloenen beplan
te landerijen tot aan de verwijderde zilveren
streep van de branding der zee van Mar
mora genoot. Daar zaten, ovenals wij in do
verte turend, Jone en Abbott hand in hand
Zacharula wilde hen toeroepen, maar ik
weerhield haar, vatte haar bij do hand en
zeide haar, ik weet niet voor de hoeveel
ste maal op dezen dag dat ik haar meer
beminde dan mijn levenin de zachtste to
nen, waartoe mijn buigzaam spraakorgaan
in staat was, zeide ik haar dat en zij boog
haar hoofdje neder en antwoordde iets, dat
ik weer niet verstond, ofschoon ik den zin
uit haar vlammende wangen en den zachten
druk harer hand raden kon. Wij zagen elkan
der nogmaals diep, diep in de oogen toen
hoorden wij den roep v „Jone, Jone!" Wij
stemden er mee in en het schoonste oogen
blik van dezen kostelijken, zonnigen dag wat
voorbij.
Mr. Abbott en ik waren een paar zeer
vervelende gasten, toen wij op dien gedenk-
waardigen avond naar huis reden, want ieder
onzer hield zich met zijn verliefde gedachten
bozig, en toen,, wij van elkander gingen, be
wees toch de flinke handdruk, dien wij wis
selden, dat wij ondanks alles meenden ons
gezellig onderhouden te hebben.
In den eerstvolgenden tijd zag ik mijn
liefste iederen dagik bracht of een bezoek
in haar ouderlijk huis, of zij kwam voor een
kwartiertje bij mijn hospita inloopen. Do
vroolijke doekverfstertjes hadden natuurlijk
ons geheim spoedig ontdekt, maar tot bui
ten dien kring drong het niet door, en do
kleine zinspelingen, die wij daarover te hoo
ren kregen, waren zóó onschuldig en bemin
nelijk, dat ik in latere jaren dikwijls en teli
kens weder in de kringen van fijn beschaaf
de Europeesche vrouwen met vurig verlan
gen moest terugdenken aan die arme, onwe
tende natuurkinderen en hun onbaatzuch
tige trouwhartigheid.
Zoo verliep weer een week. Toen kwam
pp zekeren dag Zacharula ademloos bij ons
binnenloopen, om een nieuwtje mee te dec-
len. De Engelsche consul was naar Parijs
overgeplaatst en Jono zijn bruid geworden.
Zij zou weldra trouwen en als zijn vrouw
hem daarheen volgen, berichtte do kleino,
die bet levendigste belang in dat alles stelde.
Natuurlijk moest> ik toen gaan felicitec-
ren, en wel terstond. Ik nam hoed en stok,
om Zacharula naar haar woning te verge
zellen. Langzaam daalden wij de oude, kra
kende, houten trap af. Er hecrschte zelfs op
klaarlichten dag in het oude huis een dichte
schemering door een dor dakluiken slechts
viel een breede 6treep zodlicht en omhulde
mijn lieveling met een glinsterend aureool.
{Wordt vervolgd.)