N\ 11905 Donderdag 15 December. A0. 1898 <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering iron <gpn- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. TWEE BROEDERS. LEIDSCH DA&BLAD. PRIJS DEZER COURANT; Voor Leiden per 8 maanden. f 1.10. Franco per post 1.40. Afzonderlijke Nommer9 0.06. PRIJB DER ADVEBLTKN TLfiE Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regoi meer f 0.17 J. - Groctero lettere naar plaatsruimte - Voor het incasseer cd buiten de stad wordt f 0.05 berekend Tweede Blad. Mr. Treub beklaagt zich in het Sociaal WeeJcblad zeer over den loop der begroo- tingsdebatten in de Tweede Kamer en over de weiüig positieve houding der groep- iKerdjjk. Alleen de heer Troelstra heeft zyns inziens de puntjes op de i's gezet. Hot artikel ▼an den heer Treub besluit aldus: „Geheel homogene kabinetten hebben wy vooreerst waarscbyniyk niet te wachten. Maar verstandhouding op een vast program en con centratie om een zinloos geworden woord zyn heel verschillende dingen. Het eerste kan onder bepaalde omstandigheden een eisch wezen; het laatste is onder alle omstandigheden een fout. En wanneer behoudslieden en hervor- mingsgezinden zich om zulk een zinloos ge worden woord concentreeren, zjjn het de laatsten, die van de fout den grootsten last dragen. Dat van de zijde der hervormingsgezinden ditmaal geen enkele uiting werd vernomeD, waaruit is af te leiden, dat zy niet bozig zijn dit te vergeteD, stemt tot bezorgdheid. Een artikel in De Huisvrouw beantwoordt de vraag: „Waarom nemen de huwe lijken a fIn den regel wordt de toe nemende weelde in verband gebracht met het verschijnsel, en daarbij wordt vooral ge sproken over de kostbare toiletten en den opschik van het vrouwelijk geslacht. Onbillijk echter noemt De Huisvrouw het, de schuld te willen geven aan de vrouwen allóón; mannen en vrouwen hebben gelijkelijk schuld. Maar voor een deel mag men hun ook weder de fout niet aanrekenen, want voor een doel wordt veel nieuwe woelde geschapen door den vooruitgang dor technische kunsten. Een derde schuldige wellicht is het pessi misme onzer dagen, dat door literatuur en kunst wordt gevoed. Het legt de liefde het zwijgen op. Op de vraag wie het zijn, die het meest den invloed van het pessimisme ondergaan, antwoordt het blad beslist: de maDnen. Zij hebben het in de wereld gebracht, en zij geven er nog dagelijks voedsel aan; de vrouwen worden door hen medegesleept. Dr. A. W. Bronsveld zegt in zyn December- Kroniek in Stemmsn voor Waarheid en Vrede dat de openbare school het troetel kind is geweest van de liberale partij. „Het baatte niet, dat met toenemendon nadruk werd gezegdneutraliteit is onmogelijk, psychologisch ondenkbaar. Het hielp niet, dat men wees op de aanwezigheid in de openbare school van onderwijzers, die zeer sterk den invloed bleken ondervonden te hebben van Multatuli, of openlijk verklaarden atheïsten, sociaal-democraten en anti-oranjegezind te wezen. De vrienden der openbare school be tuigden met de band op het hart, dat binnen de schoolmuren niets van dat alles mocht blijken, en daarom ook niet kon blijken. Er werd nauwkeurig op gelet, en telkens, by elk onderzoek, geconstateerd, dat de openbare school neutraal was, en zoowel Christeiyke als maatschappelijke deugden aankweekte. Men biyft het zeggen zelfs met het feit voor oogen, dat een openbaar onderwijzer optreedt als redacteur van Recht voor Allen, het orgaan van den heer Domela Nieuwenhuis. Men meent te zien, wat men begeert te zien. Doch wat is dezer dagen geschied? Het n i e t-neutraal karakter, de voor elk geloovige gevaariyke geest der openbare school is met nadruk verkondigd door con der voor naamste voorgangers van de Israëlieten in ons vaderland. Wanneer men nu bedenkt, dat de Israëlieten toe heden de krachtigste verdedigers zyn geweest van ons openbaar onderwys; dat men hun ten gevalle openiyk in de Tweede Kamer van do uitdrukking „Christeiyke deugden", voorkomende in de onderwys-wet, een verklaring heeft gegeven, waarmede do heer Godefroi volkomen genoegen nam - dan kan men zich een voorstelling maken van de emotie, welke het optreden van den heer dr. Dunner, den opperrabbyn te Amsterdam, in het kamp der liberalen heeft teweeg gebracht." De kroniekschry ver citeert verder het be kende schrijven van dr. Dünner, en het oor deel der Nieuwe Rotterdamsche Courant en vervolgt dan: „Zullen nu de achoolautoriteiten optreden? Zullen zij de onderwijzers, die de openbare school verdacht makeD, stellen voor de keus tu8schen hun „Zendelingschap" en hun be trekking als onderwijzer? Wy betwyfelen het. Doch aangenomen, dat zy er toe overgaan, en dat de betrokken personen verkiezen onderwyzers te blijven, zullen dan de ouders gerustgesteld zyn? Dat kan toch niemand verwachten. Nu weten wy wel, dat zeer veel Israëlieten hun verkleefdheid hebben uitgesproken, en zullen uitspreken aan do openbare school, dat bolwerk voor gewetensvrijheid, enz.; ook verwachten wy, dat vele liberalen en moder nen den lof zullen blijven zingen van scholen, welker onderwyzers meerendeels hun leerlin gen zyn maar wy weten ook, dat onder de leden der groote liberale party het aantal toeneemt van hen, die ontevreden zyn met den geest, die heorscht onder vele onderwy zers, en die op de school niet verborgen kan blyvon. Een leeraar aan een normaalschool gaf onlangs den raad aan 09n klasse meisjes van 16 a 16 jaar om Hilda Van Suylenburg te lezen, en dat ook te doen om het fraaie Hollandsch van dat boek. Zie, op deze wyze, in dien geest worden aanstaande onderwyzeres- sen van de kinderen onzes volks opgeleid. Zeer vele liberalen keuren zulke dingen af. Zy zien ook wel, hoe de band tusschen het hoofd der school, den patroon, en zyn perso neel niet zelden allesbehalve barteiyk is zy merken ook wel op, dat van de openbare onderwijzers slechts weinigen ter kerk komen en toonon voor den godsdienst weinig hart te hebben. In vele dorpen, waar vroeger de omgang tusschen pastorie en kosterie zeer levendig was, woont thans het hoofd der openbare school in zyn schoolhuis en bemoeit zich niöt met den predikant. Hy is op den Zondag van huis, of gaat wandelen, of leest zyn nieuwsbladen. Dit geschiedt in plaatsen, waar de bevolking aan de Kerk geheoht is, en zy ziet met verwondering en leedwezen den opvolger aan van den ouden „meester", die gewoon was met de kinderen te bidden, en eiken Zondag in de kerk was. De ouders zouden, als zy iets te zeggen hadden in de benoeming van den onderwyzer, zulk een vyand van de Kerk en het geloof nooit ver kiezen tot den leidsman hunner kinderen. Zulke toestanden, wy weten het, worden door vele liberalen levendig betreurd, en zy zouden tot wyziging van onze wetgeying op het lager onderwys wel te vinden zyn. Zy willen echter de Staatsschool zoo lang mogelyk vasthouden, en dat willen wy ook, maar er is een voorwaarde by, en zy is deze, dat de ouders invloed zullen hebben op de keuze van de onderwyzers. Wanneer dit gewichtig beginsel werd aanvaard, zou de openbare school een geheel ander karakter verkrygen. Zy zou haar neutraal karakter verliezen en toch geen party-school worden, in den ongunstigen zin des woords. Het zou dan biyken hoe weinig ons volk is gediend van die anti-kerkelyke onderwyzers en onderwyzeressen, die, den goeden niet te na gesproken, ongeschikte paedagogen zyn bovendien. Ons volk is, in zyn geheel geDoaren, niet los van God; het is in zyn meerderheid aan Hem verbonden gebleven, ondanks do neutrale school. Er is, wat men ook zeggen moge, aan het einde dezer eeuw veel meer belangstelling in de komst van Gods konink- ryk, veel meer vragen naar God en naar Zyn woord dan in haar begin. Daarom zal de liberale party op den duur g09n weerstand kunnen bieden aan de reor ganisatie van ons openbaai onderwijs. Haar daartoe voortdurend op wekkeD,. behoort mede tot de roeping van de Christelyk- Historische party." Ia De Drie Provinciën schryft „Jan Politicus" brieven aan zyn zoon Kees, over wat gezegde Jan alzoo in de Kamer hoort. Jan heeft opgemerkt, dat het met onzen finan- ciëeien toestand niet zoo best gescha pen staat, en schryft nu: „Of do Kamer dan het snoeimes er niet kan inzetten? Ja en neen. Verschillende spre kers gaven te kennen, dat ze met verstandige amendementen van bezuiniging gaarne zou den meegaan. Je moet goed op die laatste uitdrukking lelteD, Kees. 'k Heb er geen één hooren zeggen, dat hy zelf een amendement zou voorstellen. Maar meegaan, als een ander voorstelt, d&t willen ze wel. De zaak is ook zoo moeilyk. In de meeste gevallen kunnen de Kamerloden niet beoor- deelen of oenig geld meer of minder noodig is. En als de Minister dan met een hoog ernstig gezicht komt verklaren: Ik kan dat geld niet missen, dan wordt een Kamerlid bang en geeft hem in vredesnaam z'n zin. 't Werd dan ook door meer dan één lid uit gesproken: De ministers moeten er van door drongen zyn, dat ze bezuioigen moeten. Van hen moet de stoot uitgaan, omdat z y met den ganschen toestand op de hoogte zyn. Ja, sommige Kamerleden zullen tegen één of meer begrootiogen stemmen, omdat ze over tuigd zyn, dat er to veel gevraagd wordt, en ze het toch zelf niet kunnen verminderen. Zoo zie je dus, Kees, dat het geld verleden week de ziel van de heele Kamer-negotie was. Zóó zelfs, dat voor een hooger woord weinig aandacht was. De heer Brummelkamp sprak een écht anti- revol. woord over de verhouding van Koningin en Staten-Generaal, maar de liberalOD, voor wie 't kluifje werd opgehouden, beten Diet toe. Troelstra noemde het zelfs een „preek" en daarop antwoordt een socialist niet, dét spreekt. Ja, jongen, als je de zaken goed indeDkt, dan is 't een wonder, dat sommige Kamer leden zich de haren niet uit het hoofd rukken van spyt. Toch deden ze dat niet. Als de een of ander wat al te taai spietste, zakten ze naar de koffiekamer af, waar ze wel wat anders doen dan haren uitrukken. Maar zog - is 't niet om dol te worden? Verbeeld je eensl Vooreerst: er i3 tekort; nu, by mekaar al 30 mill. gld. Daarby oude schuld. Dat moet je ook niet uitvlakken. Do gewone inkomsten zyn niet genoeg voor de gewone uitgaven. Leerplicht staat om 'n hoekje ook te vragen om z'n deel. Nu komt de heer Kerdyk en zegt: Heeren ministers ge wandelt op den goeden weg, maar loopt s.v.p. wat harder door. Je moet komen by verzekering tegen ouder dom, ziekte, enz., enz. „Sociale Hervor mingen!" myne heeren! „Maar er is geen geld, meneer Kerdyk." „Daar zal 'n ander lid van de liberale club over praten." En die heer Van Kaalte komt voorstellen, om de belastingen (perso neel, enz.) wat te verhoogeD. Nu, daar hoeft men geen Kamerlid voor te zyD, om zoo iets te zeggen. „Dat kunnen we niet," zegt de Minister; „ze zyn al boog genoeg 1" „Sociale hervorming-e-ngalmt de heer Ketelaar. „Waar moeten we het geld vandaan halen?" vraagt de Minister. „Wat, moet de Min. dat aan ons vragen dat moet hy zelf weten." „'n Tabaksbelasting!" roepen eon paar liberale heeren. „Dan krygen we by de stembus klop van de kiezers," jammert een ander. „Sociale her-vor-min g-e-n 1" roept Nolting, of-i 'n glas bier bestelt. „Maar we hebben geen geld!" roepen de ministers, rood van inspanning. Nu komt een anti-revol. met oen paar room- 8chen een bedaard woordje spreken over invoerrechten. Daar kan men geld uit krygen en tevens onze nyverheid helpen. „Hu! Heit Houl" knettert het in de Kamer „Weg mtt invoerrechten l" „Sociale hervormingen," kryscht de stem van Troelstra; „Echte, weet-je?" „Geen geld!" „Ba!" komt Van der Zwaag „neem het den 423 millionnairs af, die er in ons land zyn. Niets is eenvoudiger 1" Wat zeg je er van? De Delvenaar teekent de houding van den premier, Minister PiersoD, en zegt Met een ongeëvenaarde voorzichtigheid weet de premier alle slagen te ontwijken, geiyk de heer Troelstra opmerkte. De Minister tracht zyn tegenparty niet te ontwapenen; hy pareert de slagen zelfs niet; met een zekere bevallige voorzichtigheid weet hy alles, wat hem onder de aandacht gebracht wordt, eventjes aan to raken. Niemand zal hem van onbeleefdheid kunnen beschuldigen. Hij heeft voor elk een woord. Hij verontschuldigt zich als by dit of dat zaakje vergoten heeft. Allercharmant8tt Maar zouden de sprekers niet met wat minder courtoisie tevreden zyD, als zy wat meer zaaks van den premier hadden gekregen De heer Staalman zei, dat hy Diet veel op had met dat „gepraat", dat men Algemeene Beschouwingen noemt. Daar komt toch niets van. Hij wilde maar liover wat doen. En wy kunnen zyn spreken eenigszins verklareD, al zyn wy het absoluut met hom oneens op dit stuk. Maar wy kunnen ons denken hoe ont moedigend het werken moet, als Kamerleden, die hun taak ernstig opvatton, telkens stuiten op de goedmoedigheid van den heer premier. Hoe hy ook wordt verzocht, godrongen, hy wil niet naar de studeerkamer; hy blijft maar in het salon, zyn gasten vriendt-iyk ontvangend en toesprekend. De premier, de man, die er juist voor zor gen moest, dat het debat een waardig er degoiyk karakter houdt; de premier, die alt zoodanig juist de levenwekkende kracht van zyn Ministerie moet doen uitkomen; die de leidende beginselen moet aanwyzen en do toepassing dier beginselen moet verdedigen; hy weet telkens het debat terug te brengen tot het gelykvloersche. Zeker, de Voorzitter had recht, toen hy er een der sprekers aan herinnerde, dat hy niet zoo lang spreken moest, maar ook nog eenigen tyd beschikbaar moest laten om wetten to maken. Maar wy zouden wel willen vragenIs een Minister, dio maar weigert zich uit zyn hoekje te laten halen, niet minstens evenzeer schuldig daaraan als de Kamerleden, die na ook wel met een gracieuzen omhaal van woorden hem moeten naderen, gedurig weer? Ea verder komt moa met hem Diet. Op geen enkel punt. Al het resultaat is, dat de Minister een hoe langer hoe minder nauwkeurig bekende grootheid wordt. Onze lezers kennen den arbeid van ds. Van der Valk in Schotland, waarbeen deze, ten behoeve van onze Hollandschö 46) „Maarsprak Constance tegen, ofschoon ze inwendig van orgernis sidderde. Zy hield zich in. Wat wilde Helena dan, wilde zy den wrok, welke tusschen hen bestond, wegnemen? „Maar", antwoordde zy, „uw- gezelschap is ons niet onaangenaam." Dit antwoordde zy echter op zulk een koelen en onverschilligen toon, als bedoelde zy het tegenovergestelde. „O, ik bemerk wel, wat dit antwoord te beduiden heeft", antwoordde Helena met op elkander geklemde lippen; „ik weet al lang, dat gy ons met don nek aanziet, en dat gy nog heden Karei voor. Met een heftige handbeweging weert Con stance af. „Laat toch die onverkwikkelyko geschiedenis," zeide zy geërgerd. „Neen!" zeide Helena, onwillig als een koppig kind. „Nu wil ik eens openhartig met u sproken. Al zegt gy het Diet duidelyk, gy laat ons dan toch maar al te goed gevoelen, dat wy niet tot uw verwanten behooren, dat gij ons niet goed aanziet en dat gy iedere aanraking met ons tracht te vermyden. Dat hebt gy gisteren, toen gy zoo verlegen, maar toch heftig heengingt, bewezen. En toch hebt gy het recht niet u zoo tegenover ons te gedragon integendeell" „Integendeel?" vroeg Constance, getroffen en geërgerd over den triomfeerenden blik van haar schoonzuster. „Wat beteekent dat?" „Wat dat beteekent?" riep de andere uit, en al datgene, wat zy sedert jaren had opge kropt, drong by haar op: „dat ik niet meer duld, dat gy ons zoo behandelt, al staan wy, wat stand betreft, verre boneden u; maar ik kan het niet langer aanzien, dat, zoo dikwijls als myn Karei in uw nabyheid komt, gy een beweging maakt als vreesdet gy voor hem, als wildet gy het liefste van hem heen loopen. Myn Karei is een eerlyk man, die nooit van zyn leven Iets onrechtvaardigs gedaan heeft. En gyen Otto, gy hebt het allerminst reden voor Karei terug t« wy ken als voor een falsaris." Constance verloor nu haar koele gelatenheid. De hardnekkigheid, waarmedo Helena op dit pyniyke onderwerp bleef doorspreken, ver toornde haar ten zeerste. Waartoe die zin speling, alsof juiat zy, Constance, de eenige was, die haar man verdacht? Heftig zeide zy derhalve: „Ik moet u verzoeken u te matigen; gy zult tot zelfs in de dienstbodenkamers de schande van uw man doen hooren." Van toorn bevende sprong Helena van baar stool op; alles vergat zy op dit oogenblik, het was baar onmogelyk dien nieuwen hoon aan te nemeD, welke haar maD, dien ze zoo innig beminde en vereerde, en die onschuldig zooveel had geleden, door Otto's vrouw werd aaDgedaan. „De schande van myn maD, zegt gy," riep zy luider dan te voren uit, „de schande van myn man! Met één woord kan ik u ver nietigen, kan ik u dwingen voor my op de knieën te vallen en my om vergiffenis te smeekenl.... Gy hangt van onze genade af; gy en uw Otto, ondanks uw voorname positie. Wanneer myn Karei niet zulk een edel, goed hartig mon8ch was, zat uw mau reeds lang in de gevangenis! Myn man heeft in de gevangenis gezeten, maar. onschuldig voor de schuld van anderen. En wie achter slot en grondel had behoord, ja, al lang behoord had, dat is jouw Otto." Helena sloeg triomfeerend de stom-ontzette vrouw gade, en met hoog-verheven hoofd keerde zy naar do deur, opende haar en liet ze luid achter zich in het slot vallen. Nog boorde zy den kreet van vertwyfeling: „Gy liegtgy liegt 1" Zy keerde zich nog even om. „Ik liog niet; vraag er uw Otto maar naar wie toen die vier duizend gulden uit zyns vaders tasch heeft gestolen." Daarmede ging zy. Constance viel schreiend op den naast haar staanden stoel neder. Geruimen tyd zat zy daar als betooverd. Dan sloeg zy wild met de handen tegen het voorhoofd en sprong in de hoogte, woest om zich heen ziende. Was alles slechts een kwade droom? Neen, neen! De stem der razende klonk haar nog in de ooren. Maar het was onmogelyk, ondenkbaar, zoo iets ontzettends! Otto's halsstarrigheid, zyn zenuwachtig heid en radeloosheid, zyn eigenaardige ver houdingen tegenover zyn broederdat alles kwam Constance in een Dieuw licht voor. En toch neen, het was haar onmogelyk Het was te vreeselyk! Het hoofd deed haar zeer, het gloeide van koorts; haar gedachten verwarden zich. Wat zou ze doen? Zy kon niet meer denken, zy vreesde by de gedachte Otto te gemoet te treden, zy wilde naar haar vader, by zou haar raden, haar helpen. Zy boval het kamermeisje oen rytuig te halen en haastig kleedde zy zich en haar kind aan. Otto was zeer verwonderd, toen hy 'a mid dags thuiskwam en er vrouw noch kind vond; een levendige onrust maakte zich van hem meester, toen hy het dieDstmeisjo uitvroeg. Mevrouw zag er erg ontdaan uit, berichtte het meisje, en kort vóór haar heengaan was er een dame op bezoek geweest. Met die dame moest zy eon hevige woordenwisseling gehad hebben, want het geluid der stemmen was tot in do keuken doorgedrongen. Uit do beschryving van de onbekende her kende Otto haar dadeiyk als zyn schoonzuster. Hy vermoedde hst trouwens al, dat het slechts Helena kon geweest zyn, eu als gebroken viel hy op den stoel neder, welke voor de schryftafel stond. Hy zond het meisje weder naar de keuken. Hy had het altyd vermo9d, gevreesd. Nu was het uitgekomen, kort vóór het tijdstip, dat hem redding aangebracht zou hebben! Geruimen tyd blikte de ongelukkige stomp voor zich uit; dan sprong hy op: hy bad nog hoop. Wio zeide hem dan, dat zyn schoonvader hem aan zou gevon? Zou hy niet met het oog op zyn dochter zwygen? Heeft hy dan zekerheid, dat Helena hom werkeiyk had ver raden Wellicht was het een eenvoudige twist tusschen de beide vrouwen en kwelde by zich onnoodig. Hy snelde naar Constances kamer en doorsnuffelde haastig haar schryftafel en kasten. Maar niets, geen letter van haar hand vond hy. Zyn hoop werd sterker, by beangstigde zich zonder eenigen grond; zoo zy in ernst van hem was gegaan, zou ze zeker eenig bericht hebben achtergelaten. Maar reeds do volgende minuut twijfelde hy weder. Had hot meisje hem niet gezegd, dat Constance zeer ontdaan en bleek was en dat zy kort na bet bezoek was vertrokken? Wat had Heiena's bezoek anders te beduiden dan dat, wat hy vreesde? O, had hy toch maar zekerheidl Hy stond op, om naar hot huis van zyn schoon vader te snellen, maar de moed ontzoük hem en krachteloos viel hy op zyn zetel terug en dacht opnieuw na. Het geluid van de deurschel deed hom plotseling opspringen. Midden in de kamer stond hy, do haod tegen het kloppende hart gedrukt. Zou het Constance zyn, die terug kwam? Wa3 het zyn schoonvader? Hij hoorde, hoe het meisje de deur opende en in do gang met een man eenige woorden wisselde, eenige stappen de deur gaat open Hy tuimelde terugKarei stood vóór hem. E9n hovige schrik beving hem; nu is albs, allea verloren l {Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5