N°. T1896 Maandag 5 December. A*. 1898 feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van <Zpn- en feestdagen, uitgegeven. Feuilleton. TWEE BROEDERS. LEIDSCH 1) A (tRTI A «•BUS DEZEB COURANTs Voor Leiden per 3 maanden Franco por post Afzonderlyke Nommers Vierde Blad. Do Haagsche moordzaak-Yemer voor de rechtbank. Vervolg der rechtzitting van gisteren.) Na de pauze is de eerste getuige de heer H o t z, kapitein in actieven dienst, die ver klaart bekl. Yemer sedert 1895 te kennen. Door familierelatiön ontmoette hy de echte lieden Vemer; de verhouding was goed; in Vomers huis heerschto 09n vrooiyke stemming. Eén keer ontmoette by daar mevr. Moyer. Don 30sten Mei 1897 kwam deze dame hem vertellen, dat Vemer z\jn vrouw mishandelde. Get. vond mevr. Vemer by een kruidenier (beneden de woning van Vomer), waar zy zeer kalm zat. Zy beklaagde zich, dat haar man haar bedreigd had met een hoedenspeld. doch get. zag geen sporen van mishandeling. Bekl. was later op den dag zeer kalm. Er was een aanvankelyke verzoening. Mevrouw Meyer kwam echter telkens tusschenbeide, tot mevr. Vemer zeggende: „Cor, ga een jaar met my mee; het gaat toch niet". Er kwam echter weder een verzoening tot stand, waarin mevr. Meyer genoegen scheen te hebben, oogenscbyniyk althans. Want mevr. Meyer gaf toen aan get. te kennen, dat zy wel kans zag er met Vemer van door te gaan, een opmerking, die get. hoogst ongepast vond. Later is zyn tusschenkomst door Vemer weder ingeroepen. Diens vrouw gaf hem toen, zonder eenig grondig argument, te kennen, dat zy Vemer verlaten wilde. Get. had den indruk, dat Cor (mevr. Vemer) door mevr. Meyer was geïnfluenceerd. Een pa^r dagen daarna hoorde hy, dat de damo3 van Vtmers afwezigheid gebruik haddin gemaakt om weg te gaan.. Get. had verschillende. ..dingen vernomen, die hem den indruk gavent-dat-de dames zeer intiem omgingen. Bekl. was een zenuwachtig man; hy bad veel last van slapeloosheid; hy was zeer matig, doch beklaagde zich vaak over achter- uitstelling door zyn superieuren. Mevr. Meyers komst in zyn woning had ongetwyfeld op bekl.'s toc-stand een verderflyken invloed. Toen de vrouwen samen woonden, sprak hy van niets anders; hy deed allerlei malle dingen op straat, sliep byna niet, klaagde over ver volging door anderen, 6pionnago en was niet tot goeden raad te bewegen. Hy gaf te kennen, dat hem, door den in vlo-d der dames, overal ihtt huis werd belet. Zyn geheugen verzwakte; zyn handen beefden voortdurend, hy was con stant ongerust, dreigde met zelfmoord, doch bedreigde nimmer de beide vrouwen. Op Zondag 5 Juni was bekl. by get. Hy was zeer neerslachtig, dronk veel water, be klaagde zich over Tromp; doch uitte geen enkele beJreiging. Bekl. st-rlt enkele vragen. Get antwoordt, dat mevr. Meyer den indruk gaf de verzoening ongaarne te zien. Mevr. Meyer trachtte Vemer steeds in een kwaad daglicht te stellen. Vemer had steeds trees f 1.10. 005. PRIJS DKK ADVERTENTIES Van 1—6 regels f L.05. Iedere regel moer f 0.17J. Grootero letters naar plaatsruimto. Yoor het incasseeron buiten de stad wordt f 0.05 berekend. gekoesterd, om mevr. Meyer by zich in huis op te nemen. Get. antwoordt op eenige vragen van den verdediger, dat bekl. zyn pensioen steeds gaf aan zyn vrouw- dat mevr. Vemer haar ken nissen verwaarloosde sedert zy mevr. Meyer kende; dat robvr. Vemer ook haar zieken echtgenoot blykbaar verwaarloosde voor ciie dame; dat zyn indruk was, dat bekl. steeds zyn vrouw terug wilde hebben. Bekl. viel soms midden op den dag, in de tram of op bezoek, in slaap. Bekl. antwoordt den off. van just., dat hy aanvankelijk, in Febr. 1897, wel bereid was mevr. Meyer in huis te nemen, doch later weerzin kreeg en eerst toen hy ziek was toegaf. Do oud-boofdofficier van het Indisch leger Van Geel kende bekl. al uit den cadettentyd; hy was eenzelvig, zenuwachtig, vreesde, in Indië vooral, steeds achteruitstelling door zyn chefs. Hy was wantrouwig van aard en sloeg zyn paard met de sabel. In zyn huwelyk was Vemer zeer gelukkig; de verhouding was zeer goed, op het oog althans. De vrouw wa6 een beetje plagerig. Toen get. in Mei 1897 in Den H lag terugkwam, lag bekl. ziek aan pleuritus Vomer's vrouw nam niet veel notitie van den patient, noch van get. en zijn vrouw, van wie zy veel vriendschap had genoten. Met mevr. Meyer was zy zeer intiem. Get. had niets gemerkt, dan dat de dames zeer veel pl-zier hadden, t rwyi bekl. ziek te bed lag. Zelfs gingen de dames samen tot half- twaalf uit. Aanvankeiyk wilde Vemer mot mevr. Meyer gaan samenwonen, doch later liep dit mis. Bekl. had een heel gek huis reglement opgesteld, waaraan zyn vrouw zich te houden had, en dat gaf aanleidiog tot oneenigheid. Bekl. had by get. gedineerd op den dag dat zyn vrouw van hem wegliep, 2 Juni 1897. Bekl. kwam dat met tranen in de oogen vertellen: „Cor ia wegl" een katte belletje vertóonend. Na dien tyd was bekl. abnormaal, praatte altyd over zyn vrouw, maar liet nooit bedrei gingen booren. Bekl. viel bjjna overal in slaap en werd met schrik wakker. Bekl. meende vervolgd te worden: wees zelfs bepaalde personen aan, op straat, zonder eenigen grond. Hy gaf wel eens te kennen, dat by in het Ververschingskanaal wilde springen. Hy gaf te kennen, dat Tromp hem bedreigd had. Mevr. Millard kwam by bekl. aan huis na het heengaan zyner vrouw en bleef daar tot Mei 1898. Zy bescbryft den opgewonden toe stand van bekl.; hy was slapeloos, zenuw achtig, tot niets in staat. Zy kon heel goed met hem overweg. Hy praatte altyd over zyn vrouw, van wie hy zeer veel hield; hij zou gelukkig geweest zyn met een verzoening. Hy dreigde de vrouwen nooit, maar list zich zeer ongunstig uit over mevr. Meyer. Deze getuige bevestigt vereer wat omtrent bekl.'s gemoedstoestand door de vorige getuigen is medegedeeld. Hy vreesde gek te worden. Get. had den indruk dat de dames den bekl. sarden. Op zekeren avond is mevr. Meyer met eenige mannen by hem aan huis gekomen, zeggende: tNu kom ik vragen, wat heb je tegen me?" Bekl. weigerde te praten beneden aan de deur; één der mannen ging mee naar toven, doch keerde weder terug. Bekl. gaf steeds te kennen, dat hy op allerlei wyzo geplaagd werd. Op zektren avond kwam. Tromp een standje maken, omdat Vemer zyn dochter zou hebben beleedigdTromp dreigde met een pak slag, doch zag in, dat hy ongo- lyk had. Vemers goheugen werd slecht; hy was zelfs te zenuwachtig om een krant te lezen. Bekl. zegt, dat zekere Minderman hem in zyn woning by den kraag beeft gepakt. Get. bevestigt dit. Zy voegt er by, dat zy van mevr Meyer brieven ontving van zeer beleedigenden inhoud ook van anderen, anonymi. 27 Sept. 1897 schreef mevr. Meyer: „Ik sprak u gaarne eens, maar dat zou u mis schien bemoeilyken." Zy (mevr. M.) beschul digde Vemer daarin o. a. haar geld te hebben willen afzetten. Door den verdediger ondervraagd, zegt get., dat bekl. dikwerf "meende stemmen te hooren. Get. juffrouw Eek kende het echtpaar Vemer goed; de kennismaking was sedert begin 1896 zeer intiem. De verhouding was goed. Een half jaar na do kennismaking leerde get. ook mevr. Meyer kennen. Mevr. M. gaf te hooren, dat hat echtpaar V. niot by elkaar hoorde. Get. kreeg den indruk, dat mevr. M. mevr. V. van haar man wilde afhalen. Get. kreeg een belee.igende anonieme briefkaart. Nadat mevr. Vemer was weggeloopen, werd de ver houding met den heer Vemer afgebroken, om praatjes te ontgaan. Haar indruk was ook, dat de dames Vemer hebben geplaagd. Op de vrageu v.n oen verdediger geeft pet. nog eenige inlichtingen over bekl.'s gemoedstoestand. Get. Wéry kent bekl* Vemer en kende diens vrouw; de verhouding was goad, het gaf den indruk, dat 2y pas gehuwd waren. Bekl. was buitengewoon zenuwachtig. Nadat zyn vrouw weg was, was hy daar steeds vol van, deed vreemd op straat en had huilcuien. Van mevr. Meyer sprak hy steeds kwaad, van zyn vrouw minder, maar bedreigen deed hy nooit. Op een vraag van bekl. geeft get. te kennen, dat hy omgang met bekl. weigerde op grond van een scbandelyken brief van mevr. Meyer aan juffr. Eek. Maar get. zag in, dat hy Vemer onrecht aandeed en bood excuses aan. Bekl. zegt, dat iedereen hem de deur wees op het aanstoken van mevr. Meyer. Een dienstbode van bekl.'s moeder zegt, dat de verhoudiDg der echtelieden Vemer heel goed was; zy stoeiden zelfs samen. Toen mevr. wa6 wegg loopen, barstte Vemer tegen over haar in huilen uit. Later werd hy ver ward, klaagde over vervolging door mevr. M. en zyn geheugen werd minder. Hy gaf te kennen, dat, als men hem bleef vervolgen, hy op zelfbehoud zou bedacht zyu. De buren zagen hem voor gek aan, vroegen „of er niet een streep door liep" en of get. niet bang was voor den heer Vemer. Op den dag van den moord kwamen de dames tweemaal voorby de woning van mevr. de wed. Vemer. Zy bevestigt hetgeen door de andere ge tuigen omtrent den zenuwtoestand van bekl. en zyn hallucinaties is medegedeeld. De off. van just.: Heeft de oude mevr. Vemer niet brieven ontvangen van mevr. Meyer? Get.: Ja, en zeer gemeene ook, vooral toen de oude mevr. getracht heeft de jonge met een briefje te doen ontbieden, ten einde een verzo.-ni g te bewerken. Zy verklaart verder, op een vraag van den verdediger, dat bekl. verteld had een huis te gaan huren in de Newtonstraat, omdat hy meende, dat zyn vrouw zou terugkomen. Get. geeft nog to kennen, dat bekl. zeer verward was en 's nachts meen'e, dat de vrouwen in zyn kamer waren. Mevr. Meyer beschuldigde haar (de dienstbode), dat zy tot den heer Vemer ia ongeoorloofde betrekking stond. Bekl. voegt er aan toe, dat mevr. M. hem zóó zwart maakte, dat hy geen dienstbode kon vinden. Een vroegere dienstbode van den bekl, tie 2jaar by de echtelieden diende, tot 1897, verklaart, dat de heer en movr. Vemer goed leefden. Er waren nooit onaangenaamhe len. Zy sto=iden wel eens en dat gaf by de buren aanleiding tot de praatjes, dat by zyn vrouw mishandelde. Mevr. lichte om die praatjes. Mynheer had een hekel aan mevr. Meyer; van een ongeoorloofde verhouding bleek get. niets. De dames waren zeer intiem en kusten elkaar dikwerf. Mevr. .M-yer trachtte get. te intimideeren om een verklaring ten nadeele van Vtmeraf te leggen. Zy zeiüe: „Ik zal wel zorgen, dat mevr. Vemer van haar man afgaat." Op een vraag van den verdediger, zegt get., dat bekl. haar f 25 beloofde als zy zyn vrouw by hem terugbracht. Een winkelierster had een briefje bezorgd van movr. Meyer aan de oude mevr. Vemtr. Mevr. M. was bly, „d.\ bet oude wyf het in handen had gekregen". Mevr. M. zeide vaak, dat zy Vemer wel in de gevangenis zou trengen. Do verdediger wyst op de wenschelykbeid, dat althans één of meer anonieme trieven, in het dossier aanwezig, worden voorgelezen. Get De Vries kent bekl. reeds 9 jaren. Hy hield later kennis met het eebtpaar Vemer; het kwam hem een gewoon huwelyk voor. Bekl. was, zelfs vóór zyn huwelyk, een vreemd, heftig en pessimistisch, klagend man. Mevr. Meyer deed wel moeite om by hem aan huis te komen, doch get. Bneed haar den weg daartoe af. Bekl. had aan get. erkend, dat hy een betrekking had gehad met mevr. Meyer; later, toen hy vreeselyk opgewonden was, zelde Vemer dikwerf: „^-ls dat maar niet kwaad afloopt." Get. beschouwde hem als niet normaal. Get. antwoordt den off. van just., dat hy, op Vemers verzoek, een poging tot verzoe ning probeerde, doch dit mislukte, omdat mevr. Vemer weigerde by hem te komen. Get. las een brief van mevr. Meyer aan Vemer, waarin zy hem schreef: „Ik heb Cor op de hoogte gestel! van onze verhouding (nl. de ongeoorloofdo verbonding van mevr. Meyer met den bekl.) en die lieve Cor is er niet eeas boos om!" G*. De Looze heeft bekL dikwerf 's avonds afgehaald by diens moeder, omdat bekl. bang was om alleen te gaan. Hy wilde bekl. over tuigen, dat de zg. vervolging verbeelding was. Hy kent bekl. ree!s 12 jaar en geeft een boscbryviog van ciens gemoeJstoestand en diens leven. Veriedon jaar Oct. heeft mevr. Meyer get. f 200 geboden, om haar te vertellen wat hij van Vemer wist. Zij wilde Vemer doen aan klagen wegens overspel. Gel. Marescot heeft wel eens een enkelen koer in het gezin Vemer kleine onaangenaam heden bijgewoond, „zooals die in elk huis houden wel eens voorkomen." Mevr. -imer was een beetje plaagziek by lastige opvlie gend. Tijdens zyn ziekte liet zyn vrouw hem vaak alleen. Een onderbuurman van bekl. spreekt van onaangenaamheden en handtastelijkheden tusschen het echtpaar Vemer; althans dat meende hy. Hy zou niet denken, oat dit gekheid geweest is. Mevr. Yem r vluchtte twee keer by hem in, wegens mishanueling en had eens een wondj'. Get. Ilotzopnieuw voorgeroepen, ontkent dit- BekL zegt, oat getuige liegt. De voorzitter vermaant hem tot kalmte. Verdediger vraagt, waarom get. in de echt scheidingsprocedure niet van aie mishanueling hecit gesproken. Get. z gt, dat hem daarnaar niet is gevraagd. Een overbuurman vau bekl. zegt, van zyn vrouw te hebben gehoord, dat mevr. Vemer in Juni 1897 by bem was binnengeloopen, omdat zy haar leven niet zeker was. Liter heeft by mevr. Meyer gewaarschuwd voor Vomer, omdat bij vreesde, dat deze haar te ïyf zon gaan. Vemer bad Lts by zich. BikL: Was het soms een dynamietbom De voorzitter veroiedt don bekl. dergelyke uitdrukkingen. Hot is hier, vooral voor u, een zaak van hoogen ernst, waarby geen grapjes te pas komen. Een meisje uit de buurt zag mevr. Vemer eens op een avond om 12 uren buiten do dear staan, in Nov. 1896. Zy zag mevr. eens by Groenendyk, den winkelier; toen was mevr. zeer ontdaan. Koba Trompdoor den voorzitter op het gowicht van den eed gewezen, diende by Vemer en is met de dames medegegaan toen dozen Vemers huis verlieteü. Een enkelen keer wtrden onaangename woorden gewisseld; mynheer kneep mevrouw wol eens, niet uit gekheid. Zy"heeft nooit hooren gillen of huilen. Do dames hielden veel v<*n elkaar, ook toen zy samen waren gaan wonen. Zy sliopon eerst by elkaar, later niet meer. Git., met mevr. Millard geconfronteerd, erkent, dat zy tot deze uame wel eens gezegd hoeft nooit mishandelingen te hebben gezien. Bokl. zegt, dat get. heel goed weet, dat hy steeds lief was met z\jn vrouw. Get., nader ondervraagd, zegt, dat bekl. baar op 21 Ferr. op straat een duw g.f en haar ,29) Op den middag van don volgenden dag, toen het gezin van den kassiersknecht Koster zich pas aan tafel gezet had, verscheen on verwachts hun schoondochter Helena, buiten adem, bleek en met verstoorde gelaatstrekken. Een geweldige schrik doorvoer de leden van 'Otto; een beklemd voorgevoel steeg in hem op. „Is er iets gebeurd, is Fritsje soms ziek?" vroeg moeder deelnemend. De aangesprokene schudde het hoofd ont kennend en barstte in tranen los. Het was 06D krampachtige oogenblikkelyke losbarsting, die na urenlange opwinding zich een uitweg baande. „Karei is al sedert halfnegen vortrokken en nog niet terug," verklaarde zy snikkend. „En zooevon verschenen twee gerechtsdienaren en doorzochten het geheele huis." De oude Koster sprong van zyn stoel op. „Doorzochten het geheele huis herhaalden zyn bevende lippen. De groote, sterke man sidderde over het geheele lichaam, wyd openden zich zyn oogen en staarden verschrikt Helena aan. „Wat heeft dat te beduiden?" „Het kan slechts voor die geschiedenis zyn, "Waarvoor hy reeds als getuige gehoord is," antwoordde Helena, de laatste sporen harer tranen uit de oogen wisschende. Bleek, maar vast keek zy haar schoonvader in de oogen on vervolgde: „Ik bogryp niet, dat men op de onzinnige gedachte is gekomen, dat Karei Zy sidderde en sloeg de handen voor het gelaat; uit haar borst welden zuchten op. ,Gy meent toch nietstamelde de oude. „Dat zy hem voor den dief houden", ver volgde Helena, de handen van het gelaat afnemende. „Zeker moet ik dat denkenwaarom anders de«huiszoeking, en waaromHy moest reeds lang terug zyn." Zy liet zich op den naast haar staanden stoel vallen, zette de ellebogen op de tafel en ondersteunde haar hoofd met beide bandon. Juffrouw Koster had tot dusver, als versteend van schrik, de handen wringend, zwygend toegehoord en wenddo zich nu tot Otto. „Wat zegt gy daarvan, Otto?" Als verlamd zat deze daar neder, terwyl een vreeselyke onrust in zyn lichaam brandde; nu sprong hy op en greep naar zyn hoed. „Ik ga naar de politie I" bracht hy opge wonden uit, terwyl zyn blik op don grond gevestigd was, als vreesde hy de anderen in de oogen te zien. Helena zag hem aan. „Ik dank u, Otto", zeide zy harteiyk, „gy bewyst my en Karei eon grooten dienst; ik zal wachten, tot gy terug zyt." Hy knikte kort en stormde weg. In een opgewonden toestand, versuft, zonder na te deoken of een bepaald besluit te nemeD, rende hy naar het politiebureel. Het was een ver- geef8cho reis, want de inspecteur, die de zaak in onderzoek had, was niet meer aanwezig; zyn bede, om met den gevangene te spreken, was echter nutteloos. In den namiddag zou Karei naar de gevangenis voor preventieve gevangenen overgebracht worden, en de rechter van instructie zou dan de zaak in banden nemen. Tot dezen moest hy zich dan wenden. Met dit bescheid kon Otto den terugweg naar huis aanvaarden. Zyn passen waroD dit maal kleiner dan by hot gaan; zyn voeteu kleefden als het ware aan het trottoir, toen hy in do Rugener8traat aankwam. Hoe zou hy Helena te geraoet gaan? Wat zou hy haar zeggen? Hy schilderde zich haar smart, haar vertwyfeling en zyn levendigen angst voor haar blik; een heftig verlaDgen om terug te keeren kwam in hem op. Eens maakte by halt en deed een paar passen in de tegen overgestelde richting; maar schieiyk keerde hij dan weder om. Wat nut had het, wanneer hy terugging? Eens moest hy toch naar huis gaan en zyn schoonzuster onder do oogen komen Toen hy boven was, kwam in koortsachtige verwachting Helena hem te gemoet. „Hoe!Komt hy niet?.Komt Karei niet moe?" riep zy uit. Otto trok de schouders op en verhaalde stootend, wat men hem op het politiebureel had verteld. Hy waagde het niet den blik tot de jammerenden en weenenden op te beffen. „Morgen zal ik den rechter van instructie spreken," voegde hy by zyn bericht. „Ik zal hem overtuigen, dat Karei onschuldig is." Helena scheen voor dezen troost niet toe gankelijk; zy was op een stoel neergezonken, had haar gelaat in de handen verborgen en weende bitter. Juffrouw Koster stond naast haar; zy boog zich tot haar en deed haar best troost aan te brengen. De oude trad aan haar andere zyde en onder steunde de bemoeiiagen zynor vrouw met allerlei troostreden. „Zyn onschuld zal aan hot licht komen, hy kan hot niet geweest zyn, onmogelijk! Dat doet myn kind niet, hy handelt immers nooit, of hy moot een paar dagen er over nagedacht hebben." Otto kon het gejammer niet langer ver dragen. Hy sloot zich in zyn kamer op, maar toch moest hy aan do deur staan en het oor luisterend tegen het sleutelgat aandrukken. De klachten van Helena drongen hem als dolksteken in het hart; meer dan oen9 legde hy de hand aan den deurknop; de lust be kroop hem, om de deur te openen en den weenenden toe te roepen: „Troost u, droogt uw tranen, want Karei is onschuldig, ik ben het geweest, ik!" Maar het volgende oogenblik ontzonk hem de mo9d; het ging zyn krachten te boven, hier, in het aangezicht zynor ouders, zich- zeiven als een dief te beschuldigen. Morgen, voor den rechter van instructie, zou hy alles zeggen; morgen! De rechter hoorde don advocaat met wel willende opmerkzaamheid aan, hoe hy met warmte de jeugd zyns broeders schilderde, zyn opeo, trouw karakter, zyn rechtzinnig eid on zyn goed, offervaardig hart. „Geloof my, mynheer, myn broeder is on schuldig; hem geschiedt een zwaar onrecht. Dat betuig ik u, dat bezweer ik u by alles, wat my heilig is." „Het vurig optreden voor uw broeder doet uw hart alle eer aan," antwoordde de rechter, „en ik bon bereid te gelooven, dat in den loop van het onderzoek zyn onschuld gewis aan het licht zal komen, maar op hit oog'n- blik zyn er ten zynen nadeele zulke verzwa- ronde omstandigheden gerezen, dat ik zyn invrijheidstelling met myn beroepsplichten niet kan vereenigen. Dat nw broeder e9n dag voor den diefstal in do ouderlyke woning is geweest om oen som van ongeveer dezelfde grootte als het bedrag, dat by uw vader gestolen is, is een feit," ging de rechter voort. „Het Is een ongelukkig toeval," kreunde Otto, en haalde zyn zakdoek nit den zak, om zich het brandende voorhoofd af to wisscheD. „Niet minder verzwarend is," vorvolgdedo rechter, zonder op den uitroep van den jongen man acht te slaan, „de omstandigheid, dat uw broeder juist in den tyd, dat de diefstal is geschied, zich in de woning uwer ouders bevond. Wat had by daar te doen?" „Hy kwam, om de heftige woordeD, welke hy zich daags te voren by den twist met vader had laten ontvalleD, terug te nemen." Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 13