feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. N°. 11683 Zaterdag IQ November. A°. 1898 Dit noinuier bestaat uit TWEE Bladen. Leiden, 18 November. Feuilleton. De nuwelükssticliter. li PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommere0.05. PRIJS DER ADVERTENTEEN: Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het Lncasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend DAGBLAD. Eerste Blad. - Door schoono taal en voordracht en rijken, bevattelykcn inhoud in hoogo mate boeien-i, schetste es. C. J. Van Paassen, van Meppol, gisteravond in de tweede der zes wiDterl zingen (in het Nutsgebouw) in zijn lezing over „Tolstoï en de Bergrede" den bekenden adellijken Rus en di-ns stelsel. Daartoe wees de begaafde spreker, dien allen met genoegen zullen gehoord hebben, allereerst als ter inleiding op de groote be- teekei'is van die werelJ op zichzelve, van dat uitgestr kte Rusland, op zyn betetkeüis aiet het minst op het gebied van den geest, op de voort'.rengselen zyner groottD, zijner denkers, zijner letterkundigen; op zijn berucht gedeelte Siberië en op zijn nihilisme, dat groote drama, welks drio bedrijven zyneerw. teekende. Op dat nihilisme, hetwelk, ten strengste ge straft en onderdrukt na des tweeden Alexanders droevig eiude (13 Maart 1881), thans wel niet zoo criest meer het hoofd durft opsteken, maar desniettemin nog een krachtig teven leeft, en zich nog altyd st=lt tegenover de wetten en de regeering van het enorme Czarenrljk. Op dat Siberië, schrikverwekkend, bar oord van zooveel ballingen, van zoo te lryk veel trouwe aanhangers niet het minst van dat nihilisme, daarheen gevoerd op een wijze, welke alle beschrijving tart. In deze maatschappij, te midden van dat nihilisme dus, is opgetreden, is opgestaan graaf Leo Tolstoï, die groote figuur uit onzen tijd, wiens naam in het gebied van den Czaar alom bekend is, wiens stelsel en wiens geestes producten allerwegen, het zft in meerdere of in mindere mate, met meer of minder sympathie bepeinsd, gelezen, krachtig of zwakk r ver dedigd en bestreden worden. Zeventig jaren telt h(j thans, die graaf, die op zoo jeugdigen leeltyd z\jn moeder vtrloor, cie aan zyn vater niet bijster veel had, die gesproten is uit een zeer aanzienlijk, ryk geslacht, cie als jong ling 66n losbandig leven leidde, als militair diende in een Kaukasus, die reeds op jeugdigen leeftijd gekant was tegen, een onoverwiniyken afkeer kreeg van het Grieksch-Ortbocoxe geloof, die, eindelijk, op 60 jarigen leeftijd, socialist word, maar ge n socialist als de andtren, doch een socialist met een tekst, niet afkeerig van h.t Evangeli evenwel ook niet z\jn stelsel gaande touwen op het volle, ryke Evangelie der Schriften. Tolstoï, die voor een paar jaren nog zijn stem ook in ons land deed hooren in zyn open brief naar aanleiding van de onwillig heid van een Mlddelburgschen schutter, wiin by van uit Ruslanl de band drukte wegens zijn verzet; Tolstoï, volgens wien „alle weelde is uit den booze" en die daarom een vijand van alle weeldo is; Tolstoï, vreedzaam strgder tegen rechtspraak, eed, militairisme, oorlog,gevangenissen; Tolstoï, die afstand deed van het zijne en arbeiJen ging, oie arm wilde woritn om der armen en om zijns gewetens wil; Tolstoi, de profeet der wetrlooze liefde, de profeet van het mede ioogen; Tolstoï met zijn langen witten baard en gtrimpeld voor hoofd; Tolstoï, de schrijver van de „Krouzer- Sonate", van „Anna Karenin", van „Oorlog en Vrede", hy wer J ons uitnemend voorgesteld. „Tolstoï en de Bergrede", luidde het onder werp, want, zooals duidelyk bleek uit de taal en do gedachten van den grooten Rus, waarin de aandachtig luisttrenden geheel werden Ingeleid, cie Bergrede (Itettheus 5, 6 en 7) is Tolstoi's eigenlijk Evangelie. Op die Bergrec'e, die hij verheerlijkt, die zijn alles is, steunt zijn stelsel; zij levert hem zyn verdedigingsstof. Het „weerstaat don tooze niet", het stelsel der wetrlooze liefde, dat is Tolstoi's funda ment, waarop hy zyn gebouw optrekt. Na Tolstoi's optimism© en pessimisme uit zijn aan de Bergrede ontleend stelsel te hebben in het licht gesteld, ging spreker er toe over te verklaren en te ontwikkelen waarom by zich niet wenschte gerekend te zien tot de aanhangers van Tolstoï. Diens optimisme en pessimisme beide gaan hom niet ciep genoeg. Hy, Tolstoï, ziet de dingen, hoe schril hy ze ook teekent, nog niet donker genoeg in. Hy weet niets v,n ellende door de zonde; hy denkt er niet aan, God te bidden om vergeving van zonden. Tolstoï en de zynen kennen de zonde niet als zooJanig en daar door kent hy ook het Evangelie niet, ook niet dus in zun volle heeriykheid, die stof tot juict en geeft. Zyn optimisme is daardoor ook te zwak en niet hot ware. By Tolstoï is voorts alles zaak van het hoofd, niet van het hart, zonder Golgothü, zonder htt Zich geven, zondör de offerande van Jezus Christus. Het „zoo wie dan zyn teven wil valiez<n, die zal het behouden" bestaat voor heiïi niet. De ware verlossing kont hy niet; er komt gten tolltnaarsbeJe ovér zyn lippen; de ge- lykenis van den Verloren Zoon is hem onbekend; hulp van Boven acht by niet nooaig; hy, de profeet van h6t mededoogen, spreekt van den men6ch alleen. Zyn verdienste bestaat vooral daarin, dat by op niet te mispryzen wjjze, niet volgens de allen ophitsende en alles omverwerpende manier van socialisten en nihilisten in den gewonen zin, do aandacht gevestigd heeft op de sociüle nooden, waarop ook de Chrteten heeft te letten; dat hy inderdaad hot zyne heeft gegeven ter bereiking van het doel, waarnaar hy jaagt; dat hy het liebt heeft laten schynen op die Bergrede, dat hcerlyko deel van het Evangelie. Spr ker eindigde met voor te houden w.lke, aan de hand der Heilige Schrift, van het volle, rijke Evangelie, en ziende op Jezus Christus, Wien ook do nooden der ellenrigen niet onverschillig waren en Die geheel Zich- zdven voor alle zondaren gaf, des Christens opvatting, in tegenstelling roet die van Tolstoï, behooit te wezen aangaande weelde en het gebruik daarvan, rechtspraak, eed, enz. Een luii applaus vertolkte de groote te- vredenh' id der dankbare toehoorders. Welk een feesteiyk aanzien schonk do Stao6zaal gisteravond den talrykon opgeko- menen by gelegenheid van het concert der schutterykapel, onder directie van den heer Joh. C. Geyp, met welwillende medewerking van eenige Leidsche dames, welk concert den bezoekers dor Yolkstyeenkomsten werd aan- gdtoden. Keurignette plantengroepen waren ter zyde van het tooneel geplaatst, benevens op het platform een groep, waarin de buste van de Koningin; verder was de kuip met oranje doek gedrapeerd. In zyn openingswoord bracht mr. Ch. M. Dozy, voorzitter van do Commissie der Volks- byesnkomstcn, o. a. zyn bartelykon dank aan den heer Van Laren, die grheel belangloos voor de plantenversLring, en den heer Ranke, die voor de dr..ptrieim, enz. haddeB gezorgd ook een woord van daük kon de voorzitter nitt onthouden aan de schutterykapel, aan mej. Gripekoven en haar leerlingen, benevens aan den heer De Regt, theol. carnidaat te Rotterdam, voor hun welwillende medewerking om dezen avond tot ec-n waren feestavond te maken. Was het tot nu sprekers gewoonte om den dames en heeren in. besloten kring den dank te brengen voor hun medewerking, thans week spr. hiervan af en bracht hy die hulde in het openbaar, met de aanbieding van een bloemstuk aan mej. Griepekoven. Het deed mr. Dozy ook aangenaam aan, zulk een groote schare belangstellenden tegen woordig te zien; htt was oen bewys hoe boog deze byeenkomsten b(j onze stadge- nooten staan aangeschreven. Spreker ver trouwde dan ook op de medewerking van hen, om het welslagen der «byeenkomsten te bevorderen. Hy wees er m. nog op, dat zy dezen avond ook de eer hadden onzen burgemeester in het midden te zien, hetgeen op boogen prys werd gesteld. De schutterykapel opende haar programma met het spden van het Wilhelmus, dat door allen staande werd aangehoord, waarna onmid dellijk werd overgegaan tot de ouverture „La Dame Blanche", van A. F. Boieldieu, welke op vereicnstelyke wyze werd uitgevoerd en evenais de andere muzieknummers een luid applaus uitlokte. Hoe lief klonken die tweestemmige liederen door de dames M. Feencteis en G. Verdam gezongen I Nitt minder aandachtig werden aan geboord de verzen, welke voorgedragen werden door öe dames A. Oort en J. Piek. Door het aanhoudend applaus, hetwelk de dames in oogstten, werd nog menig bisnommertje ten beste gegeven. Met volle aandacht werden ook aangehoord de Oud Hollandsche kerkliederen, waaronder één met dameskoor; gezongen door denbeer De Regt, van Rotterdam. Het geheel was een avond, den bezoekers der „Volksbyeenkomsten" bereid, waar men met volle teugen kon genieten van zang en muziek; om halfelf werd de samenkomst gesloten met het „Wien Neerlandsch Bloed", hetgeen natuurlyk ook 6taande werd aan gehoord. Onder de uitvoering der verschillende num mers was het stil in de zaal on de borojes, waarop „niet rooken", bewezen goede diensten l Toezegging van beroep naar de Ned.- Herv. Gem. te Slochteren is ontvangen door den heer E. B. Couvee, cand. te Leiden. Benoemd is tot ambtenaar ter secretarie te Alfen a/d. Ryn de heer H. Van Kleef, werk zaam ter secretarie te Mynsheerenland en Westmaas. By de afdeelingen der Tweede Kamer was gisteren in onderzoek de laatste dor justitieele wetten betreffende de ouJerlyke macht en do jeugdige kinderen. Jhr. Testa, minister resident in Japan, is thans in Nederland aangekomen en bevindt zich voorloopig te Maastricht. Het verlof van Hr. Ms. gezant te Weenen, jhr. Van der Hoeven, die in Italië vertoeft, is verlengd wegens een oogheelkundige be handeling, die de gezant te Napels ondergaat. De tot luit.-kolonel bevorderde majoor H. M. Engelhardt, van de artillerie, blyft in zyn nieuwen rang belast met het bevel over het corps pontonniers te Dordrecht; de tot majoor bevorderde kapiteins H. G. J. Swaving, van het 2de reg. veld artillerie, en J. A. D. De Fromery, beiden thans te 's-Gravenhage, worden onderscbeidelyk ingedeeld by het lste reg. vesting artillerie te Utrecht en by bet 4de reg. vesting artillerie in garnizoen t9 Den Helder; de kapt. J. C. Ten Noever de Brauw; van het 4 Je reg. vest-art. te Helder, is over geplaatst l-y de commissie van proefneming te 's Gravenhage; de off. van gez. 2 Je kl. A. F. Heyl worct met 1 Dec. overgeplaatst van Utrecht naar Amsterdam. De kapitein J. D. Wagner, van het corps rydende artillerie te Arnhom, wordt binnen kort bevorderd tot majoor by de vesting artillerie. (D.) Jn het Diaconessenhuis to Arnhem is in den ouderdom van ruim tachtig jaren ov- rieden do heer G. J. Engtlen, gepens. luit. kol. der inf. Uit In iö wordt het overlyden gemeld van den gepens. kapitein der inf. M. E. J. Van den Bossche, te Soerabaia, den 7doa November jl. De overledene, een ia. zyn tyd bekwaam en flink officier, werd 9 April 1874 benoemd tot 2den luitenant by het Oost-Indisch leger. Ruim zes jaren bracht hy op Atjoh ooor, beeft daar aan onderscheidene krygsver- richtingeD deelgenomen en is daar in 1S81, wegens zyn moedig gedrag, by Kon. Besluit eervol vermeld. In 1894 is hy, op zyn verzoek, wegens lichaamsgebreken, gepensioune rd. Kapt. Van den Bossche was drager van de Atjeh-medailte, het eere toeken voor belang- ryke krygsbooryven, dat voor eervolle ver melding en het onderscheioingsteektn voor 15 jarigen officiers Jienst. Hy bereikte den leeftyd van 48 jaren. In de gemeenteraadszitting te Bloemen- daal heeft een scherp debat plaats gehad tusschen den burgemeester en den heer Barnaert. Voor eenige maanden heerschte er typhus op de grens der gemeenten Bennebroek en Blo^mendaal, en daar dit werd toegeschreven aan hot slechte drinkwater, werd besloten op beider koston daar een nortonwel te laten slaan. Op 30 meter gekomen werd water aangeboord; dat werd niet onderzocht, doch doorgeboord tot 90 meter diepte, waar ook water werd gevonden, dat echter, scheikundig onderzocht, werd afgekeurd. Intusschon was het geli op en werf het werk gestaakt. Bloemendaal's burgemeester, daarvan op 29 Sept. jl. den raad mededeeling doende, zou toen volgens den heer Barnaert gezegd heb ben, dat de schuld lag by zyn coll ga te BenDebrojk, wat door den burgemeester werd ontkend. Hedenmiidag hield do heer Barnaert vol, dat dit wel gezegd was, en daarop volg Je de uitdrukking: formidabele leugen. Weer hield de heer Barnaert vol, en toen zei de burgemeest r, dat dat lid geen recht had uit naam van Cen raad te onderhandelen met BeDnebroek's burgemeester, waarop weer zeer sch=rp werd geantwoord, dat de heer Barnaert het niet aan BloemenJaal's burgemeester zou vragen of hy met den heer Van Doornik, den burgemeester van Bennebroek, een par ticulier gesprek mocht voeren. Toen oorJeelde de heer Ten Hoffst ele het tyd tusschenbeide te komen en te betoogen, dat dit gekibbel behoorde uit te wezen, daar er zaken behoorden gedaan te worden. Dit dan ook domde, besloot de raad in overleg te treden met Bennebroek, om de geslagen pypen weder op te trekken tot 30 mtter en het water, dat dan zal worden ge vonden, te laten onderzoeken. Uit was het daarmede echter nog niet, want toen de voorzitter medeieelde, dat de heer Roog zyn ontslag had genomen als gemeente- architect, vroeg de heer Barnaert wat daarvan de reden was, wanter zou wel een reden voor bestaan, waarop de voorzitter antwoordde, dat de heer Barnac-rt koi zeggen wat hy wilJe, als by maar geen leugens debiteerde. Naar aanleiding van het door mr. A. J. Van Waveron in het „Weekblad voor Muziek" aangegoven. denkbeeld tot het oprichten van een Vereeniging, bestemd om steun te ver- leenen aan de Nederlandsche Opera, is in een byeenkom8t, onder de Liling van dien heer, gehouden door de ondertekenaars dtr oproe ping en eenige andere heeren, io begins-1 de wenschelykheil uitgesproken tot stichting eener Vereeniging lot bevordering van de nationale muzikaal dramatische kunst in het algome-.n en van do instandhouding en den bloei van de Nederlandsche Optra in het byzonoer. Do onderteekenaars der oproeping zyn tot een voorloopig comité benoemd, en uit hun midden is oen commissie, bestaande uit de heeren mr. A. J. Van Waveren, mr*. J. D. Vorbroek, Richard Hol en F. R. Fonttin Tuinhout, belast met het ontw rp-n van concept-statuten, die spoedig aan hot oordeel eener op te roepen vergadering zullen worden onderworpen. Do heer Richard Hol werd tot eere voorzitter van htt comité benoemd. Reeds zy'n van verschillende en zeer hoog geachte zyden uit onderscheidene deelon des lanis bewyzen van instemming ontvangen. Zy scheen mijn teleurstelling bemerkt te heb ben, want ik zag hoe onzeker haar groote blauwe oogon staarden on hot bloed in haar edel ge vormde waDgen schoot. De gedachte, een ge- heelen dag in deze eenzaamheid zonder haar te moeten doorbrengen, scheen my ondraaglijk toe. Met stotterende, onva9te stem vroeg ik haar, of zy my permittoeren zou, dat ik haar Zondag nareisde en haar op de terugreis ver gezelde. Ik zeide, dat het al lang mijn voor nemen was geweest, een bevriende familie in Eldena te bezoeken. En daar het overmorgen ZoDdag was, was dat de beste gelegenheid voor de uitvoering van mijn plan. Zy talmde een oogenbük met het antwoord; daarop zeide zy op onverschilligen toon, dat zil niets tegen myn voorstel had; als ik niets verzuimde, was myn geleide haar aangenaam. Daarmede was de zaak afgedaan. Eet ge sprek wilde dien avond niet recht weer vlotten. Ik verzocht haar daarom een lied van Schumann te zingeD, dat ik al eens van haar gehoord had en dat my diep had aangegrepen. Zy Peigerde evenwel met een vermoeid hoofd schudden. Toen ging ik zelf aan de piano zitten „Auf ein8amer Alm, wo trauernd Dar Berg ragt im ewigen Eis, Da blühte am schweigenden Abgrund Ein einsamea Edelweiss. Vom Tbale drunten, singend, Kam froh ein Wandersmann; Der suchte die weisse Blume, Als zég' ihn ein Zauberbann. Da zitterte, blutlo°, im Winde, Die- bleichende Blumenbraut Es stürtzte der Fels vom Wandrer Kam nimmer ein Grass und Laut." Zy was opgestaan, en terwyi zy my met een wonderlijken blik aankeek, zeide zy zacht: „Bet is laat geworden slaap well" Ik was alleen 1 Het was Zondagnamiddag. Daar de Greifs- walder stoomboot eerst om zes uren des avonds van Eldena vertrok en onze bezoeken reeds des voormiddags afgelegd waren, hadden wy afgesproken, elkander om vier uren in de kloosterruïne by Eldena te ontmoeten. Reeds sedert een uur wandelde ik onrustig onder de gryze, met klimop begroeide muren van het overoude klooster op en neer. In het bange gevoel vaa ongeduld, dat my oens- klaps aangegrepen had, mengde zich een gevoel van huivering, dat zich op deze oude plek van my meester maakte. Ik kreeg het benauwd in de zwijgende engte dezer muren en ik richtte myn schreden naar den ver weerden toren van het klooster, die van zyn plat dak een heeriyk vergezicht over land en zee aanbiedt. Weldra had ik de vergane treden beklommen en bereikte het smalle uitstek. Links in de verte groetten de torens en daken myner muzenatad. Voor my onder het byna wolkenlooze azuur van den hemel spande zich als een reusachtig metalen schild de staalblauwe, oneindige zee uit. Alleen aan myn voeteD, waar een groen beukenwoud de witte oevers omzoomt, en waar hangende weiden het water kussen, glinsterde de zee in het zonnegoud en schitterde als vloei baar smaragd. De lucht was zóó stil en rein, dat ik in de verte de kusten van Rügen herkennen kon. Langen tyd stond ik te peinzen, verdiept in de bekoring van dit vorgezicht. Eensklaps hoorde ik het naderende gedruisch van een wagen. Onwillekeurig volgde myn oog de richting van het geluid en ik bemerkte op den straatweg een met twee paarden bespan nen ólégaDt rytuig, waarin één dame zat. Ik meende het kloppen van myn hart te hooren dat moest zy zyn! Ik kon nog zien hoe de wagen, gevolgd door een stofwolk, het woud insloeg en onder de wydvertakte groene beuken weldra verdween. Daarop liep ik, zoo vlug ik kon, de steenen wenteltrap af en snelde naar het vervallen poortje, waardoor zy moest birmentreden. Ik behoefde niet lang te wachten; daar kwam zy aan. De begroeting was byna verlegen. Ik had het gevoel, alsof het plotseling ontwaakte bowustzyn van een ongelukkigen en noodlottigen hartstocht alle onbevangenheid en opgewektheid van vroeger in ons beiden verstikken wilde. Doch dat was het gevoel van slechts weiDige oogenblikken. De aanblik der geliefde blonde vrouw be dwelmde my ia die mate, dat ik de hopeloos heid van myn hartstocht geheel vergat en my overgaf aan het zoet geluk van het oogenblik. Zoo was ons, terwyl wy in de schaduwryke gangen op en neer wandelden, de tyd in een ernstig gesprek spoedig voorby gegaan. Van den naburigen toren van het kerkje te Wisck, een vriendeiyk visschersdorp, dat aan de overzy van de Ryck tegenover Eldena ligt, weerklonk vreedzaam klokgelui en herinnerde ons, dat het tyd was om te gaan. Wy hadden de houten ophaalbrug, die beide zusterdorpen verbindt, nog niet bereikt, toen ook reeds onze stoomboot door do groenende weiden en landouwen sneed, die zich aan weers- zyden van het smalle, door riet omzoomde riviertje uitstrekken. Onmiddellijk voor de brug legde het monster aan, en wy hadden nau- welyks onze plaats op den boeg van het schip ingenomen, of het gleed met majestueuze kalmte, voorby bolwerk en pier, die zich in een langen halven cirkel als een rustende sfinx in do zoe uitstrekt, door het wad. Vóór ons lag de oneindigheid. Nooit woer heeft de geheimzinnige schoonheid der zee een zoo diepen indruk op my gemaakt als aan do zyde van die blonde, stille vrouw op dien avond. Een tydiang vergezelde ons nog de uitgestrekte heuvelry der Ludwigsburger landtong, terwyl links in een oneindige verte in het goud der avondzon als een rossige sluier de kust van Stralsund opdoemde. Meer en meer zonken land en kust achter ons weg. Alleen de kerktorenspita van Wieck was nog zichtbaar en daartegenover de uit bet groen der helling opryzende toren van do Eldenaer kloostorruïno, waar ik nog voor weinige uren gedroomd had en waar eens op het hooge uitstek vrome monniken zaten en hun klaagliedoren op de eeDtonige melodie der zee zongen. Dan was ook dit laatste gezichtspunt ver dwenen en een grenzenloozo watervlakte om ringde ons aan alle kanten. Slechts nu en dan zagen wy een eenzaam zeil opduiken, dat langzaam, gelyk liet kwam, verdween. Op het water heerschte een diepe stilte, die het ge- ïykmatigo stampen der stoomboot nog slechts meer deed uitkomen. Geen onderhoud wilde vandaag meer tusschen ons beiden gedyen, en zoo zwegen wy gedurende byna de ge boete reis. Nog eenmaal werd in het westen land zichtbaar. Het was de zuidoosteiyken kust van Rügen, die zich op den violetton achtergrond van den bemel var. de zuidpunt van bet schiereiland Zudar tot de wouden van hot eiland Vilm uitstrekte. Maar weldra was ook deze landgroet als een fata morgana in den nevel vervloeid. Verder en verder vlogen wy, tot wy ter hoogte van Tbissow op do open zee kwamen. Nu lagen vasteland en eilanden achter ona op onafzienbaren afstand en wy hadden vóór •ns en om ons niets dan water en telkens weer water. (Stof volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 1