feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§pn- en feestdagen, uitgegeven.
N°. 11683 Zaterdag IQ November. A°. 1898
Dit noinuier bestaat uit TWEE
Bladen.
Leiden, 18 November.
Feuilleton.
De nuwelükssticliter.
li
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommere0.05.
PRIJS DER ADVERTENTEEN:
Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het Lncasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend
DAGBLAD.
Eerste Blad.
- Door schoono taal en voordracht en
rijken, bevattelykcn inhoud in hoogo mate
boeien-i, schetste es. C. J. Van Paassen, van
Meppol, gisteravond in de tweede der zes
wiDterl zingen (in het Nutsgebouw) in zijn
lezing over „Tolstoï en de Bergrede" den
bekenden adellijken Rus en di-ns stelsel.
Daartoe wees de begaafde spreker, dien
allen met genoegen zullen gehoord hebben,
allereerst als ter inleiding op de groote be-
teekei'is van die werelJ op zichzelve, van
dat uitgestr kte Rusland, op zyn betetkeüis
aiet het minst op het gebied van den geest,
op de voort'.rengselen zyner groottD, zijner
denkers, zijner letterkundigen; op zijn berucht
gedeelte Siberië en op zijn nihilisme, dat groote
drama, welks drio bedrijven zyneerw. teekende.
Op dat nihilisme, hetwelk, ten strengste ge
straft en onderdrukt na des tweeden Alexanders
droevig eiude (13 Maart 1881), thans wel niet
zoo criest meer het hoofd durft opsteken,
maar desniettemin nog een krachtig teven
leeft, en zich nog altyd st=lt tegenover de
wetten en de regeering van het enorme
Czarenrljk. Op dat Siberië, schrikverwekkend,
bar oord van zooveel ballingen, van zoo te lryk
veel trouwe aanhangers niet het minst van
dat nihilisme, daarheen gevoerd op een wijze,
welke alle beschrijving tart.
In deze maatschappij, te midden van dat
nihilisme dus, is opgetreden, is opgestaan
graaf Leo Tolstoï, die groote figuur uit onzen
tijd, wiens naam in het gebied van den Czaar
alom bekend is, wiens stelsel en wiens geestes
producten allerwegen, het zft in meerdere of in
mindere mate, met meer of minder sympathie
bepeinsd, gelezen, krachtig of zwakk r ver
dedigd en bestreden worden. Zeventig jaren
telt h(j thans, die graaf, die op zoo jeugdigen
leeltyd z\jn moeder vtrloor, cie aan zyn vater
niet bijster veel had, die gesproten is uit een
zeer aanzienlijk, ryk geslacht, cie als jong ling
66n losbandig leven leidde, als militair diende
in een Kaukasus, die reeds op jeugdigen
leeftijd gekant was tegen, een onoverwiniyken
afkeer kreeg van het Grieksch-Ortbocoxe
geloof, die, eindelijk, op 60 jarigen leeftijd,
socialist word, maar ge n socialist als de
andtren, doch een socialist met een tekst,
niet afkeerig van h.t Evangeli evenwel ook
niet z\jn stelsel gaande touwen op het volle,
ryke Evangelie der Schriften.
Tolstoï, die voor een paar jaren nog zijn
stem ook in ons land deed hooren in zyn
open brief naar aanleiding van de onwillig
heid van een Mlddelburgschen schutter, wiin
by van uit Ruslanl de band drukte wegens
zijn verzet; Tolstoï, volgens wien „alle weelde
is uit den booze" en die daarom een vijand
van alle weeldo is; Tolstoï, vreedzaam
strgder tegen rechtspraak, eed, militairisme,
oorlog,gevangenissen; Tolstoï, die afstand deed
van het zijne en arbeiJen ging, oie arm wilde
woritn om der armen en om zijns gewetens
wil; Tolstoi, de profeet der wetrlooze liefde,
de profeet van het mede ioogen; Tolstoï met
zijn langen witten baard en gtrimpeld voor
hoofd; Tolstoï, de schrijver van de „Krouzer-
Sonate", van „Anna Karenin", van „Oorlog
en Vrede", hy wer J ons uitnemend voorgesteld.
„Tolstoï en de Bergrede", luidde het onder
werp, want, zooals duidelyk bleek uit de taal
en do gedachten van den grooten Rus, waarin
de aandachtig luisttrenden geheel werden
Ingeleid, cie Bergrede (Itettheus 5, 6 en 7) is
Tolstoi's eigenlijk Evangelie. Op die Bergrec'e,
die hij verheerlijkt, die zijn alles is, steunt
zijn stelsel; zij levert hem zyn verdedigingsstof.
Het „weerstaat don tooze niet", het stelsel
der wetrlooze liefde, dat is Tolstoi's funda
ment, waarop hy zyn gebouw optrekt.
Na Tolstoi's optimism© en pessimisme uit
zijn aan de Bergrede ontleend stelsel te hebben
in het licht gesteld, ging spreker er toe over
te verklaren en te ontwikkelen waarom by
zich niet wenschte gerekend te zien tot de
aanhangers van Tolstoï. Diens optimisme
en pessimisme beide gaan hom niet ciep
genoeg. Hy, Tolstoï, ziet de dingen, hoe schril
hy ze ook teekent, nog niet donker genoeg in.
Hy weet niets v,n ellende door de zonde;
hy denkt er niet aan, God te bidden om
vergeving van zonden. Tolstoï en de zynen
kennen de zonde niet als zooJanig en daar
door kent hy ook het Evangelie niet, ook
niet dus in zun volle heeriykheid, die stof tot
juict en geeft. Zyn optimisme is daardoor ook te
zwak en niet hot ware. By Tolstoï is voorts
alles zaak van het hoofd, niet van het hart,
zonder Golgothü, zonder htt Zich geven,
zondör de offerande van Jezus Christus. Het
„zoo wie dan zyn teven wil valiez<n, die
zal het behouden" bestaat voor heiïi niet.
De ware verlossing kont hy niet; er komt
gten tolltnaarsbeJe ovér zyn lippen; de ge-
lykenis van den Verloren Zoon is hem onbekend;
hulp van Boven acht by niet nooaig; hy,
de profeet van h6t mededoogen, spreekt van
den men6ch alleen.
Zyn verdienste bestaat vooral daarin, dat
by op niet te mispryzen wjjze, niet volgens
de allen ophitsende en alles omverwerpende
manier van socialisten en nihilisten in den
gewonen zin, do aandacht gevestigd heeft op
de sociüle nooden, waarop ook de Chrteten
heeft te letten; dat hy inderdaad hot zyne
heeft gegeven ter bereiking van het doel,
waarnaar hy jaagt; dat hy het liebt heeft
laten schynen op die Bergrede, dat hcerlyko
deel van het Evangelie.
Spr ker eindigde met voor te houden w.lke,
aan de hand der Heilige Schrift, van het
volle, rijke Evangelie, en ziende op Jezus
Christus, Wien ook do nooden der ellenrigen
niet onverschillig waren en Die geheel Zich-
zdven voor alle zondaren gaf, des Christens
opvatting, in tegenstelling roet die van Tolstoï,
behooit te wezen aangaande weelde en het
gebruik daarvan, rechtspraak, eed, enz.
Een luii applaus vertolkte de groote te-
vredenh' id der dankbare toehoorders.
Welk een feesteiyk aanzien schonk do
Stao6zaal gisteravond den talrykon opgeko-
menen by gelegenheid van het concert der
schutterykapel, onder directie van den heer
Joh. C. Geyp, met welwillende medewerking
van eenige Leidsche dames, welk concert den
bezoekers dor Yolkstyeenkomsten werd aan-
gdtoden.
Keurignette plantengroepen waren ter
zyde van het tooneel geplaatst, benevens op
het platform een groep, waarin de buste van
de Koningin; verder was de kuip met oranje
doek gedrapeerd.
In zyn openingswoord bracht mr. Ch. M.
Dozy, voorzitter van do Commissie der Volks-
byesnkomstcn, o. a. zyn bartelykon dank aan
den heer Van Laren, die grheel belangloos
voor de plantenversLring, en den heer Ranke,
die voor de dr..ptrieim, enz. haddeB gezorgd
ook een woord van daük kon de voorzitter
nitt onthouden aan de schutterykapel, aan
mej. Gripekoven en haar leerlingen, benevens
aan den heer De Regt, theol. carnidaat te
Rotterdam, voor hun welwillende medewerking
om dezen avond tot ec-n waren feestavond te
maken.
Was het tot nu sprekers gewoonte om den
dames en heeren in. besloten kring den dank
te brengen voor hun medewerking, thans
week spr. hiervan af en bracht hy die hulde
in het openbaar, met de aanbieding van een
bloemstuk aan mej. Griepekoven.
Het deed mr. Dozy ook aangenaam aan,
zulk een groote schare belangstellenden tegen
woordig te zien; htt was oen bewys hoe
boog deze byeenkomsten b(j onze stadge-
nooten staan aangeschreven. Spreker ver
trouwde dan ook op de medewerking van
hen, om het welslagen der «byeenkomsten te
bevorderen. Hy wees er m. nog op, dat
zy dezen avond ook de eer hadden onzen
burgemeester in het midden te zien, hetgeen
op boogen prys werd gesteld.
De schutterykapel opende haar programma
met het spden van het Wilhelmus, dat door
allen staande werd aangehoord, waarna onmid
dellijk werd overgegaan tot de ouverture „La
Dame Blanche", van A. F. Boieldieu, welke
op vereicnstelyke wyze werd uitgevoerd en
evenais de andere muzieknummers een luid
applaus uitlokte.
Hoe lief klonken die tweestemmige liederen
door de dames M. Feencteis en G. Verdam
gezongen I Nitt minder aandachtig werden aan
geboord de verzen, welke voorgedragen werden
door öe dames A. Oort en J. Piek. Door het
aanhoudend applaus, hetwelk de dames in
oogstten, werd nog menig bisnommertje ten
beste gegeven.
Met volle aandacht werden ook aangehoord
de Oud Hollandsche kerkliederen, waaronder
één met dameskoor; gezongen door denbeer
De Regt, van Rotterdam.
Het geheel was een avond, den bezoekers
der „Volksbyeenkomsten" bereid, waar men
met volle teugen kon genieten van zang en
muziek; om halfelf werd de samenkomst
gesloten met het „Wien Neerlandsch Bloed",
hetgeen natuurlyk ook 6taande werd aan
gehoord.
Onder de uitvoering der verschillende num
mers was het stil in de zaal on de borojes,
waarop „niet rooken", bewezen goede diensten l
Toezegging van beroep naar de Ned.-
Herv. Gem. te Slochteren is ontvangen door
den heer E. B. Couvee, cand. te Leiden.
Benoemd is tot ambtenaar ter secretarie
te Alfen a/d. Ryn de heer H. Van Kleef, werk
zaam ter secretarie te Mynsheerenland en
Westmaas.
By de afdeelingen der Tweede Kamer
was gisteren in onderzoek de laatste dor
justitieele wetten betreffende de ouJerlyke
macht en do jeugdige kinderen.
Jhr. Testa, minister resident in Japan,
is thans in Nederland aangekomen en bevindt
zich voorloopig te Maastricht.
Het verlof van Hr. Ms. gezant te Weenen,
jhr. Van der Hoeven, die in Italië vertoeft,
is verlengd wegens een oogheelkundige be
handeling, die de gezant te Napels ondergaat.
De tot luit.-kolonel bevorderde majoor
H. M. Engelhardt, van de artillerie, blyft in
zyn nieuwen rang belast met het bevel over
het corps pontonniers te Dordrecht; de tot
majoor bevorderde kapiteins H. G. J. Swaving,
van het 2de reg. veld artillerie, en J. A. D.
De Fromery, beiden thans te 's-Gravenhage,
worden onderscbeidelyk ingedeeld by het lste
reg. vesting artillerie te Utrecht en by bet 4de
reg. vesting artillerie in garnizoen t9 Den
Helder; de kapt. J. C. Ten Noever de Brauw;
van het 4 Je reg. vest-art. te Helder, is over
geplaatst l-y de commissie van proefneming
te 's Gravenhage; de off. van gez. 2 Je kl. A.
F. Heyl worct met 1 Dec. overgeplaatst van
Utrecht naar Amsterdam.
De kapitein J. D. Wagner, van het corps
rydende artillerie te Arnhom, wordt binnen
kort bevorderd tot majoor by de vesting
artillerie. (D.)
Jn het Diaconessenhuis to Arnhem is in
den ouderdom van ruim tachtig jaren ov- rieden
do heer G. J. Engtlen, gepens. luit. kol. der inf.
Uit In iö wordt het overlyden gemeld
van den gepens. kapitein der inf. M. E. J.
Van den Bossche, te Soerabaia, den 7doa
November jl.
De overledene, een ia. zyn tyd bekwaam
en flink officier, werd 9 April 1874 benoemd
tot 2den luitenant by het Oost-Indisch leger.
Ruim zes jaren bracht hy op Atjoh ooor,
beeft daar aan onderscheidene krygsver-
richtingeD deelgenomen en is daar in 1S81,
wegens zyn moedig gedrag, by Kon. Besluit
eervol vermeld. In 1894 is hy, op zyn verzoek,
wegens lichaamsgebreken, gepensioune rd.
Kapt. Van den Bossche was drager van de
Atjeh-medailte, het eere toeken voor belang-
ryke krygsbooryven, dat voor eervolle ver
melding en het onderscheioingsteektn voor
15 jarigen officiers Jienst. Hy bereikte den
leeftyd van 48 jaren.
In de gemeenteraadszitting te Bloemen-
daal heeft een scherp debat plaats gehad
tusschen den burgemeester en den heer
Barnaert.
Voor eenige maanden heerschte er typhus
op de grens der gemeenten Bennebroek en
Blo^mendaal, en daar dit werd toegeschreven
aan hot slechte drinkwater, werd besloten op
beider koston daar een nortonwel te laten
slaan. Op 30 meter gekomen werd water
aangeboord; dat werd niet onderzocht, doch
doorgeboord tot 90 meter diepte, waar ook
water werd gevonden, dat echter, scheikundig
onderzocht, werd afgekeurd.
Intusschon was het geli op en werf het
werk gestaakt.
Bloemendaal's burgemeester, daarvan op 29
Sept. jl. den raad mededeeling doende, zou
toen volgens den heer Barnaert gezegd heb
ben, dat de schuld lag by zyn coll ga te
BenDebrojk, wat door den burgemeester werd
ontkend. Hedenmiidag hield do heer Barnaert
vol, dat dit wel gezegd was, en daarop volg Je
de uitdrukking: formidabele leugen. Weer
hield de heer Barnaert vol, en toen zei de
burgemeest r, dat dat lid geen recht had uit
naam van Cen raad te onderhandelen met
BeDnebroek's burgemeester, waarop weer zeer
sch=rp werd geantwoord, dat de heer Barnaert
het niet aan BloemenJaal's burgemeester zou
vragen of hy met den heer Van Doornik,
den burgemeester van Bennebroek, een par
ticulier gesprek mocht voeren.
Toen oorJeelde de heer Ten Hoffst ele
het tyd tusschenbeide te komen en te betoogen,
dat dit gekibbel behoorde uit te wezen, daar
er zaken behoorden gedaan te worden.
Dit dan ook domde, besloot de raad in
overleg te treden met Bennebroek, om de
geslagen pypen weder op te trekken tot 30
mtter en het water, dat dan zal worden ge
vonden, te laten onderzoeken.
Uit was het daarmede echter nog niet, want
toen de voorzitter medeieelde, dat de heer
Roog zyn ontslag had genomen als gemeente-
architect, vroeg de heer Barnaert wat daarvan
de reden was, wanter zou wel een reden
voor bestaan, waarop de voorzitter antwoordde,
dat de heer Barnac-rt koi zeggen wat hy
wilJe, als by maar geen leugens debiteerde.
Naar aanleiding van het door mr. A. J.
Van Waveron in het „Weekblad voor Muziek"
aangegoven. denkbeeld tot het oprichten van
een Vereeniging, bestemd om steun te ver-
leenen aan de Nederlandsche Opera, is in een
byeenkom8t, onder de Liling van dien heer,
gehouden door de ondertekenaars dtr oproe
ping en eenige andere heeren, io begins-1 de
wenschelykheil uitgesproken tot stichting
eener Vereeniging lot bevordering van de
nationale muzikaal dramatische kunst in het
algome-.n en van do instandhouding en den
bloei van de Nederlandsche Optra in het
byzonoer. Do onderteekenaars der oproeping
zyn tot een voorloopig comité benoemd, en
uit hun midden is oen commissie, bestaande
uit de heeren mr. A. J. Van Waveren, mr*.
J. D. Vorbroek, Richard Hol en F. R. Fonttin
Tuinhout, belast met het ontw rp-n van
concept-statuten, die spoedig aan hot oordeel
eener op te roepen vergadering zullen worden
onderworpen.
Do heer Richard Hol werd tot eere voorzitter
van htt comité benoemd.
Reeds zy'n van verschillende en zeer hoog
geachte zyden uit onderscheidene deelon des
lanis bewyzen van instemming ontvangen.
Zy scheen mijn teleurstelling bemerkt te heb
ben, want ik zag hoe onzeker haar groote blauwe
oogon staarden on hot bloed in haar edel ge
vormde waDgen schoot. De gedachte, een ge-
heelen dag in deze eenzaamheid zonder haar
te moeten doorbrengen, scheen my ondraaglijk
toe. Met stotterende, onva9te stem vroeg ik
haar, of zy my permittoeren zou, dat ik haar
Zondag nareisde en haar op de terugreis ver
gezelde. Ik zeide, dat het al lang mijn voor
nemen was geweest, een bevriende familie
in Eldena te bezoeken. En daar het overmorgen
ZoDdag was, was dat de beste gelegenheid
voor de uitvoering van mijn plan.
Zy talmde een oogenbük met het antwoord;
daarop zeide zy op onverschilligen toon, dat
zil niets tegen myn voorstel had; als ik niets
verzuimde, was myn geleide haar aangenaam.
Daarmede was de zaak afgedaan. Eet ge
sprek wilde dien avond niet recht weer vlotten.
Ik verzocht haar daarom een lied van Schumann
te zingeD, dat ik al eens van haar gehoord
had en dat my diep had aangegrepen. Zy
Peigerde evenwel met een vermoeid hoofd
schudden. Toen ging ik zelf aan de piano
zitten
„Auf ein8amer Alm, wo trauernd
Dar Berg ragt im ewigen Eis,
Da blühte am schweigenden Abgrund
Ein einsamea Edelweiss.
Vom Tbale drunten, singend,
Kam froh ein Wandersmann;
Der suchte die weisse Blume,
Als zég' ihn ein Zauberbann.
Da zitterte, blutlo°, im Winde,
Die- bleichende Blumenbraut
Es stürtzte der Fels vom Wandrer
Kam nimmer ein Grass und Laut."
Zy was opgestaan, en terwyi zy my
met een wonderlijken blik aankeek, zeide zy
zacht: „Bet is laat geworden slaap well"
Ik was alleen 1
Het was Zondagnamiddag. Daar de Greifs-
walder stoomboot eerst om zes uren des
avonds van Eldena vertrok en onze bezoeken
reeds des voormiddags afgelegd waren, hadden
wy afgesproken, elkander om vier uren in
de kloosterruïne by Eldena te ontmoeten.
Reeds sedert een uur wandelde ik onrustig
onder de gryze, met klimop begroeide muren
van het overoude klooster op en neer. In
het bange gevoel vaa ongeduld, dat my oens-
klaps aangegrepen had, mengde zich een
gevoel van huivering, dat zich op deze oude
plek van my meester maakte. Ik kreeg het
benauwd in de zwijgende engte dezer muren
en ik richtte myn schreden naar den ver
weerden toren van het klooster, die van zyn
plat dak een heeriyk vergezicht over land en
zee aanbiedt. Weldra had ik de vergane treden
beklommen en bereikte het smalle uitstek.
Links in de verte groetten de torens en daken
myner muzenatad. Voor my onder het byna
wolkenlooze azuur van den hemel spande
zich als een reusachtig metalen schild de
staalblauwe, oneindige zee uit. Alleen aan
myn voeteD, waar een groen beukenwoud de
witte oevers omzoomt, en waar hangende
weiden het water kussen, glinsterde de
zee in het zonnegoud en schitterde als vloei
baar smaragd. De lucht was zóó stil en rein,
dat ik in de verte de kusten van Rügen
herkennen kon.
Langen tyd stond ik te peinzen, verdiept
in de bekoring van dit vorgezicht. Eensklaps
hoorde ik het naderende gedruisch van een
wagen. Onwillekeurig volgde myn oog de
richting van het geluid en ik bemerkte op
den straatweg een met twee paarden bespan
nen ólégaDt rytuig, waarin één dame zat. Ik
meende het kloppen van myn hart te hooren
dat moest zy zyn! Ik kon nog zien hoe
de wagen, gevolgd door een stofwolk, het woud
insloeg en onder de wydvertakte groene
beuken weldra verdween. Daarop liep ik, zoo
vlug ik kon, de steenen wenteltrap af en
snelde naar het vervallen poortje, waardoor
zy moest birmentreden. Ik behoefde niet lang
te wachten; daar kwam zy aan. De begroeting
was byna verlegen. Ik had het gevoel, alsof
het plotseling ontwaakte bowustzyn van een
ongelukkigen en noodlottigen hartstocht alle
onbevangenheid en opgewektheid van vroeger
in ons beiden verstikken wilde. Doch dat was
het gevoel van slechts weiDige oogenblikken.
De aanblik der geliefde blonde vrouw be
dwelmde my ia die mate, dat ik de hopeloos
heid van myn hartstocht geheel vergat en
my overgaf aan het zoet geluk van het
oogenblik. Zoo was ons, terwyl wy in de
schaduwryke gangen op en neer wandelden,
de tyd in een ernstig gesprek spoedig voorby
gegaan.
Van den naburigen toren van het kerkje
te Wisck, een vriendeiyk visschersdorp, dat
aan de overzy van de Ryck tegenover Eldena
ligt, weerklonk vreedzaam klokgelui en
herinnerde ons, dat het tyd was om te gaan.
Wy hadden de houten ophaalbrug, die beide
zusterdorpen verbindt, nog niet bereikt, toen
ook reeds onze stoomboot door do groenende
weiden en landouwen sneed, die zich aan weers-
zyden van het smalle, door riet omzoomde
riviertje uitstrekken. Onmiddellijk voor de brug
legde het monster aan, en wy hadden nau-
welyks onze plaats op den boeg van het
schip ingenomen, of het gleed met majestueuze
kalmte, voorby bolwerk en pier, die zich in
een langen halven cirkel als een rustende
sfinx in do zoe uitstrekt, door het wad.
Vóór ons lag de oneindigheid. Nooit woer
heeft de geheimzinnige schoonheid der zee
een zoo diepen indruk op my gemaakt als
aan do zyde van die blonde, stille vrouw op
dien avond. Een tydiang vergezelde ons nog
de uitgestrekte heuvelry der Ludwigsburger
landtong, terwyl links in een oneindige verte
in het goud der avondzon als een rossige
sluier de kust van Stralsund opdoemde.
Meer en meer zonken land en kust achter
ons weg. Alleen de kerktorenspita van Wieck
was nog zichtbaar en daartegenover de uit
bet groen der helling opryzende toren van do
Eldenaer kloostorruïno, waar ik nog voor
weinige uren gedroomd had en waar eens op
het hooge uitstek vrome monniken zaten en
hun klaagliedoren op de eeDtonige melodie der
zee zongen.
Dan was ook dit laatste gezichtspunt ver
dwenen en een grenzenloozo watervlakte om
ringde ons aan alle kanten. Slechts nu en dan
zagen wy een eenzaam zeil opduiken, dat
langzaam, gelyk liet kwam, verdween. Op het
water heerschte een diepe stilte, die het ge-
ïykmatigo stampen der stoomboot nog slechts
meer deed uitkomen. Geen onderhoud wilde
vandaag meer tusschen ons beiden gedyen,
en zoo zwegen wy gedurende byna de ge
boete reis.
Nog eenmaal werd in het westen land
zichtbaar. Het was de zuidoosteiyken kust van
Rügen, die zich op den violetton achtergrond
van den bemel var. de zuidpunt van bet
schiereiland Zudar tot de wouden van hot
eiland Vilm uitstrekte. Maar weldra was ook
deze landgroet als een fata morgana in den
nevel vervloeid. Verder en verder vlogen wy,
tot wy ter hoogte van Tbissow op do open
zee kwamen.
Nu lagen vasteland en eilanden achter ona
op onafzienbaren afstand en wy hadden vóór
•ns en om ons niets dan water en telkens
weer water.
(Stof volgt.)