N°. 11865 Zaterdag 2& October. A°. 1898 <§eze (gourant wordt dagelijks, met uitzondering van fan- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. Arm en rijk verbonden. LEIDSCI DA&BLA PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden. f 1.10, Franco per post 1.40. Mzonderl(jke Nommera e 0.05. PRIJS DER AD v jsrTÜN T1ÜN t Van 1 8 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.171 - Grootere lettere naar plaatsruimte. - Voor het incasseereo buiten de stad wordt f 0.06 berekend Gemengd Nieuws. De wolhandelaars in Friesland hebben dit jaar slechte zaken gemaakt. Zo kochten de Friesche wol gemiddeld op tegen 67ets. per K.G. Door de daling dor prezen konden zy bij verkoop niet meer bedingen dan 60 ets. Een haüdelaar kocht ruim 12,000 pond. De meeste Friesche wol wordt verzon den naar de fabrieken te Leiden, Veenendaal, 6dz, om te dienen tot het fabriceeren van dekens, sajetten, enz. {TJ. D.) Wederom zjjn de keurige winter- dienstregelingen der stoomvaart-maatschappij „Zeeland" verschenen en wel in de Engelsche en in de Duitscbe taal. Exemplaren daarvan, alsmede van de kleine uitgaaf in de Neder- landscbe taal, zjja gratis verkrijgbaar. Z|j zullen zeker strekken tot meerdere be kendheid dezer Nederlandsche Maatschappij. De aanrandingen zijn te Tilburg bijkans aan de orde van den dag. Eergister- nacht werd op zekeren P. J. een schot gelost, hetwelk hem langs het hoofd ging. Den dader, inmiddels gevat, werd ten politiebureele een revolver, waarop nog 6 patronen waren, ont nomen. Zondagavond werd zekere A. v. d. B., terwijl h|j zich even buiten zijn woning begaf, door twee personen zóódanig mishandeld, dat hjj een snede over den rug, een steek in het achterhoofd en een gebroken arm bekwam, hetgeen zijn opneming in het ziekenhuis nood zakelijk maakte. De pest te Weenen. Algemeen is de deelneming met het treurige uiteinde van den jongen held der wetenschap, ücn ongelukkigen dr. Müller. Men stelt zijn weten schappelijke beteekonis op den voorgrond on gedenkt de groote hoopr oie met don dood des jongen mans op den dag voor zijn 32sten geboortedag vernietigd werd. Bijzonder roerend is hot te vernemen, hoe hij, met den dood worstelende, die wist, dat bij verloren was, toch neg rekening hield met de hem ver plegende barmhartige zuster, door, wanneer h(j den doodelijkeu hoest uitstiet, het hoofd naar den muur toe te wenden of snel carbol- watten voor den mond hield, die by dan, in andere watten gehuld, de non ter verbranding overgaf. Hem zal, gelijk gemeld, een gedenk- teeken in den Arcadenhof der Universiteit opgericht worden. Hoewel dagbladen reeds bijdragen verzamelen, toch zullen de medische collega's zooveel mogelijk alleen de kosten van het gedenkteeken trachten te dragen, daar het ln zekeren zin geldt als een teeken van roem voor den medischen stand. Veel pro fessoren hebben hem reeds een verterende gedachtenis gewijd; een rouwplecbtigheid ter zyner eero wordt aan de universiteit voorbereid. De afscheidsbrief van dr. Müller luidde: „Lieve ouders, broeder en zuster l Er is geen twijfel meer, dat ik aan de pest ziek ben. Ik weet, dal binnen weinige dagen de dood Intreedt. Daarom moet ik van u, lieve ouders, afscheid nemen, daar ik u op deze aarde Diet meer zien zal. Vergeef mij, wat ik u aan kommer veroorzaakt heb, leeft altoos wel en woest overtuigd, dat ik rustig en pijn loos sterven zal. Het testament, dat ik vóór myn reis naar Bombay schreef, gel Jt nog. Ik heb in 't geheel geen pijn en hoop ook pijnloos te sterven. Met een handkus aan u, uw eeuwig liefhebbende zoon en broeder, Herman. Naschrift. Ordent mijn vormogensaangelegen- heden, zegt G bovendien, dat men my, opdat ik voor niemand eenig gevaar oplever, op een brandstapel verbranden moet. De asch kan men verzamelen, nogmaals desinfecteeren en bij mijn grootmoeder in Döbliug begraven. De lijken van een Amerikaan en een Amerikaansche, die by de schipbreuk van de „Mohegan" zyn omgekomen, worden met de „Marquette," ook van de Atlintic Transport Line, naar Niouw-York gebracht. Vreezende, dat de bemanning van de „Mar quette" weigeren zou uit te zeilen, als zy wisten, dat er lyken aan boord waren, dat geldt als een noodlottig teeken - werden de kisten in een ruwe beukenkist gedaan en als machinerie aan boord gebracht. Het schip is nu op den Oceaan. Yermoeden van rechterlijke dwaling. Voor het gerechtshof to 's-Gravtnhage diende gisteren bet hooger beroep van den officier van justitie by de Haagsche rechtbank tegen het vonnis van oit college van 15 Juli 11., waarby Maarten De Graaf, bootwerker te Rotterdam, is vrygesproken, en "Willem May, smid aldaar, tot twee jaar gevangenisstraf is veroordeeld wegens den in den avond van 30 Aug. 1894 in de woning van W. F. Van E. aan de Oranjoplantage te Delft gepleegden diefstal, waarvoor destyds, in Dec. 1S94, Martinu8 Stadhouders en Jacob Rui3 by vonnis van genoemde rechtbank resp. tot 7 en 4 jaren gevangenisstraf zyn veroordeeld gewor den, welk vonnis door het gerechtshof voor noemd by arrest van 21 Febr. 1895 werd bevestigd met vermindering evenwel van de aan Stadhouders opgelogdo straf tot 6 jaar. Bekl. May is in hechtenis, De Graaf op vrye voeten. Als getuigen waren voor den Hove ge dagvaard: lo. de inspecteur van politie te Rotterdam P. J. Bongaards, die verklaring aflegde met betrekking tot het verboor van May in de strafgevangenis te Rottordam, waarby deze zeide den bewusten diefstal met De Graaf gepleegd te hebben; 2o.—3o. twee politie-agenten te Delft, ver klarende: de een omtrent waarnemingen ter plaatse van den diefstal nadat deze was ge pleegd; de ander omtrent de herkenning, door een vrouw, van een der beide in Dec. 1894 veroordeelden als dengene, alen zy ten tyde en ter plaatse van den diefstal had gezien; 4o. do evenbedoelde vrouw, met betrekking tot genoemde herkenning; 5o. de logementhoudster te Delft, die ver klaarde, dat Stadhouders en Ruis in den avond van den bewusten 30sten Augustus in haar logement om logies zyn komen vragen en dat dit hun toen geweigerd is wegons hun ongunstig uiteriyk; alle welke getuigen ook reeds vroeger wer den gehoord. Nadat over deze zaak door den raadsheer mr. Van Manen rapport was uitgebracht, ondergingen de beide tegenwoordige beklaag den een uitvoerig verhoor. De waarnemende voorzitter, raadsheer mr. Van Geuns, wees hun vooraf op het grooto gewicht van hun opgaven in deze belangryke zaak, waarin mis schien twee andere personen onschuldig wer den veroordeeld. Beklaagde De Graaf sprak met tranen in de oogen en in opgewonden of zenuwachtigen toestand do verschillende ten zynen nadeele afgelegde verklaringen tegen. Zoo gaf hy op nooit gouden of zilveren voorwerpen of wat ook van diefstal afkomstig aan den opkooper E. te Rotterdam verkocht te hebben; voorts dat hy nooit aan gevangenen iets over de onderhavige zaak verteld had, en dat hy nooit te Delft geweest was. May, die vroeger' op zyn vrywillig afge legde bekentenis was teruggekomen, doch voor de rechtbank die bekentenis weder aflegde, bleef ook nu by die bek ntmis volharden. De in de vierde plaats gedagvaarde getuige (die een der vroegere beklaagden herkend heeft) bleek verhinderd te zyn ter terecht zitting te verschynen. Het Openbaar Ministerie verklaarde af te zien van het hooren van deze getuige en deelde mede alleen de hoofd getuigen te hebben doen dagvaarden om de feiten nog eens helder in het licht te stellen; overigens verwachtte het O. M. van het ver hoor der getuigen niit veel nieuw licht. In de toelichting tot zyn requisitoir besprak advocaat-generaal mr. R itsma, die het Open baar Ministerie waarnam, uitvoerig de houding van bekl. May. Hy erkende, dat er veel te zeggen is voor de meeDing van de rechtbank, dat deze bekl. moeilik de verschillende bijzonderheden, welke by omtrent den diefstal mededeelde, zou kunnen weten, indien hy niet eon van de daders ware geweest; maar daartegenover waren er ook veel afwykingen ia de opgaven van May en omstandigheden, die niet bevestigd zijn geworden, zoodat adv.-gen. in verband met dit een en ander, zich afvroeg of de bekentenis van May wel zoo gewichtig is, d&t nu de beslissing ten aanzien van de schuld van Stadhouders en Ruis, zooals die schuld in 1894 als bewezen is aangenomen, voor verkeerd most worden gehouden. Adv.-gen. verklaarde te dezen aanzien geen beslisto meening te heboen. Evenwel achtte hy bet met de rechtbank zeer onaannemelyk, dat bekl. May zich nog aan eon lange gevangenisstraf zou bobben willen blootstellen door de bekentenis af te leggen, indien by ook niet werkeiyk aan den diefstal schuldig was. En op dezen grond oischto by bevestiging van het vonnis tot veroordeeling van May; en voorts de schuld van De Graaf niet bewezen achtende, eischte hy ook do bevestiging van het vonnis ten aanzien van diens vryspraak. Als verdedigers traden op: voor De Graaf jhr. mr. De Wyk'.rsloofc, te 's Gravenhage, on voor May mr. P. J. M. Aalberse, van Leiden. De uitspraak is bepaald op 10 November. KOLONIËN. BATAVIA, 21—27 September. Na afloop van den tegenwoordigen pacht- termyn zal in de residentiên Batavia en Kra- wang de opiumregie ingevoerd worden. In de „J.-B." wordt geklaagd over ge brek aan ambtenaren van de in- en uitvoer rechten te Tandjong-Priok. Men schryft aan het „Bat. Nbld." uit Tjimahi: Welk een haat er bestaat tusschen de Am- boinoesche en inlandsche soldaten blykt weer uit het feit, dat een Amboineesche fuselier, die iu een afgelegen kampong in den voor avond met zyn vrouw liep te wandelen, als een hond werd doodgeslagen door vier inland sche soldaten. De beste maatregelen, die militaire autori teiten tegen dergeiyke vechteryen hebben weten aan te wenden, hebben dus weer ge faald. De troop is opnieuw geconsigneer 1, straf exercitiën worien eiken middag gehouden. ATJEH. Biykens een van den gouverneur van Atjeh onder dagtoekening van 24 Sept. ontvangen telegram is het in de Pedirstroek geheel rustig. De troepen voor Passangan embarkeerden op do „Coen", de „Van Lansberge" en de „De Myer"; in de Perirstreek blyven 2 bataljons infanterie, 1 peloton cavalerie en 2 sectiën artillerie en genietroepen. Gló Gapoei biyft nog bezet voor terrein opneming en voor don aanleg van don wog naar Keumala; de yzeren brug over de Pedir- rivier in den weg naar de VII Moekims is gereed, terwyi met den bouw van de yzeren brug over de Banggalang begonnen is. De gezondheidstoestand is zeer goed, de geest der troepen is opgewekt, terwyi de weergesteldheid nog goed is. Een ander, op 2G Sept. uit Kotta-Radja ontvangen telegram meldt, dat de ter West kust ageerende colonne den 21sten te Kwala Bosboen bivak betrok en den volgenden dag Tjot Soembrong en Lho Boeloen verkende. Den 23eten werd opgerukt naar Kwala Wallah, waar een bivak betrokken werd cn den volgenden dag de Radja van Tenom, komende van Lam Balik boven Waildh, zich meldde. Den 25sten rukte de colonne op naar Kwala Bakongan, waar T. Aroen (een neef van T. Oemar) twee bentings heeft bezet. Het bivak Wailah biyft bezet. T. Oemar bevindt zich in Tenom en Tjoct Din in L gen. De werkzaamheden aan de trambaan na»r Selimoen zyn zoo ver gevorderd, dat met 1 October een beperkte dienst kan worden aangevangen. (B. N.) Door den gouverneur-generaal van Nod.-Indië zijn de volgende beschikkingen genomen: CIVIEL DEPARTEMENT. Verleend: We gens ziekte een tweejarig verlof naar Europa, aan den controleur '2do kl. bij het binnenlandsch be stuur op Java en Madoera B. L. Van Bijlevelt. Ontslagen: Met ingang van 7 October 1898, op verzoek, eervol uit fs lands dienst, de onder wijzer 1st© kl. bij het openbaar lager onderwijs voor Europeanen D. M. Kruseman; wegens volbrachten diensttijd, eervol uit 's lands dienst, de gewezen fungeorend posthouder van Sojra (Amboiua) B. Soatnolul, laatst tijdel|jk belast geweest met de waarneming der betrekking van klerk bij het departement vao Binnenlandsch Bestuur. Benoemd: Met ingang van 7 October 1898 tot onderwijzer lsto kl. bij het openbaar lager onderwijs voor Europeanen, de onderwijzer 2de kl. C. J. F. Gaillard; tot adspirant-houtve8ter bij het boschwezen op Java on Madoera A. J. Van Deventer en W. F. C. Van Bosse, beiden gesteld ter beschikking van don gouverneur-generaal, om to worden benoemd tot technisch ambtenaar bij het boschwezen; tot letterzetter lsto kl. bjj do landsdrukkerij le Batavia, de letterzettors bij genoemdo iuricliting F. Van den Brugge en II. \V. Th. Boorboom; tot notaris tevens vendumeester te Probolinggo W. Th. P. Martens, thau9 notaris tevens vendu meester te Poerworedjo Bagelon) tot commies-boekhouder bij de Wees- en Boedel- kamor to Soerabaia, de commies-boekhouder bij do Wees- en Boedelkamer te Semarang, M. E. Kopp, en te Semarang C. A. Sichting, thaus belast met de waarneming dor betrekking van 3den commies bij die Kamer. Belast: Met de waarneming der betrekking van tijdelyk 3den commies bij de Weeskamer to Batavia, de commies boekhouder bij de Wees- on Ëoedolkamer te Soerabaia A. Ch. L. F. Schefer. Bij het Binnonl. Bestuur op Java en Madoera. Benoemd: Tot controleur 1ste kl. C. Ch. A. M. W. V. üaije, ambtenaar op non-activiteit, laatst dio betrekking bekleed hebbende, met bepaling, dat hij geplaatst wordt in do residentie Cheiibon. Bij den waterstaat cn 's lands B. O. W. .Toegevoegd: Aan den chef der 2de water- 8taatsafdeeling voor de werken on opuemingen ter verbetering vRn de bevloeiing door de Sindoprodjo- en Doetamalie-loidingen (afd.: Indramajoe, Cheri bon) de opzichter 3de kl. P. J. Klink. DEPARTEMENT VAN OORLOG. Verleend: een maand verlof wegens ziekte naar Soekaboemi, aan den Isten luit. der inf. bij bot subsistenten- kader te Batavia, geëvacueerd van Atjeh, Tb. U. Wefers Bottink. Verlengd: met een maand liet verleend ver lof wegens ziekte: naar Magelang, aan den kapt. der inf. bij bot subsistentenkader te Batavia J. L. Th. Sanders, naar Djokdjakarta, aan den lsten luit. der inf. hij bet subsistentenkader te Batavia J. E Romswinckel, met een maand het verleend verlof wegens ziekto: naar Pajacombo, aan den kapitein der inf. bij bet subsistentenkader te Padang P. R. De Rochomont, naar Fort-de-Kock, aan den lsten luit. der inf. bij bet subsistentenkader te Padang II. Pok, naar Soekaboemi en Sindanglaia, aan den lsteu luitenant der inf. bij het subsistenten kader te Batavia U. J. L. Muskoiin; naar Soeka boemi en Garoet, aan den lsten luit. der inf. bij bet subsistentenkader te Batavia F. Ch v. Swieten. BeDoemd: Tot onderluitenant bij hun corps: de adjudant-onderofficier dienstdoende officier bij bet 3de bat. A. C. G. StefFen, de adjudant-onder officier dienstdoende officier bij het 2de reciuten- b.italjon II. Van Keulen; de adjudant onderofficier dienstdoende officier bij bet 18de bat. B. Stoen- huijzen; de adjudant onderofficier dienstdoende officier bij het 2de bat. J. Knijper; de adjudant- onderofficier dienstdoende officier bij het 2do depot- bataljon A. Van Linden; de adjudant onderofficier bij bet late garnizoens bat. van Atjeh en Onder- hoorigheden J. Nieuwmeijer. O v o r g e p 1 a a t s tBn het 1 ste depot-bat., de kapitein der inf. bij do militaire 9chool te Mcestcr- Cornelis J. H. Do Quant; bij bet garnizoen te Buitenzorg, de lsto luitenant-kwartiermeester by de Vdo afd. van bet departement vau oorlog S. T. F. Bausch; bij do artillerie en cavalerie als kwartiermeester te Batavia, do lste luitenant- kwartiermeester van bot garnizoen te Buitenzorg A. H J. G. P. Scheepons; bij de Vdo afd. van bet departement van oorlog te Batavia, do lsto luiteuant-kwartiermeesler op bot bureau van don gewestelyken intendant to Batavia P. A. C. Balto. DEPARTEMENT VAN MARINE. Benoemd: tot licbtopzicbter 2de kl., do hchtopzichter 3do kL A. A. Leijman. 2) Hoe lachten al die schatten haar tegen I Waariyk, een koningin zou zich over zulke sieraden niet behoeven te 6Chamen. „Is dat allemaal voor mij? Alleen voor mü?" vroeg Cordelia met gloeiende wangen en schitterende oogen. .Zeker, kindl Slechts is de voorwaarde er aan verbonden, dat deze sieraden altijd in onze familie moeten blijven. Geen eigenares mag ze verkoopen en slechts de Baronessen Van Eeken mogen ze dragen." .Het zou ook schande zjjn er iets van te verkoopen en ik zou ze liever alle willen missen dan te in onredelijke handen laten overgaan." Zoo eprak Cordelia op trotschen toon en beschouwde aandachtig den kostbaren schat. Zjj moest immers daaruit eenige siera den kiezen om op het huidige feest te dragen 1 Met voel geDot deed zij bet eene stuk na hot andere om en bewonderde dan overge lukkig haar eigen stralend beeld in den spiegel. Sedert haar schoonheid hem behaagde, had zU duizendvoudige waarde voor Cordelia ge kregen. Want wolk meisje zou niet gaarne schoon zijn in de cogea des geliefden? Miar waar bleef Graaf Duri? Cordelia had er vast op gerekend, dat h(j vóór do aDdere gasten komen en dan de groote beslissende vraag stellen zou nu gingen do uren voorbij zonder dat bjj kwam. De gezant had hem zeker weer met bezigheden overladen. Immers, hjj iedereen stond hjj hoog aange schreven, en hoezeer haar dit anders ver heugde, heden was zy er boos over, het angstig wachtende meisje, dat plotseling door een ongekende vrees bevangen werd. Daar wordt geklopt. Dat zal een boodschap zyn! Graaf Duri wacht zeker in het salonmisschien heeft hy reeds met grootpapa gesproken. Eon gloeiende blos bedekt haar gelaat; in blyde spanning luistert zy. Maar ach, hoe bitter wordt zy teleurge steld I Niet naar den geliefde wordt zy ge roepen het ie haar oude kindermeid, die naar Cordelia gevraagd heeft. Plotseling doodziek geworden, liet de oude Karin Cor delia vragen haar dadeiyk te bezoeken. Hoe kon zy dit verzoek weigeren? Alle kleur verdween uit Cordelia's gezicht. .Arme, oude Karinl" lispelde zy. ,Hoe akelig, dat zy juist vandaag ziek moest wordou. Maar mis schien is het wel van voorbygaanden aard en zal zy gauw weer beter zyn. In alle geval zal ik even naar haar toegaan. De oude kindermeid Karin Tehi was van Tartaar8che afkomst en reeds by de ouders van Cordelia in dienst geweest. De jonge erf gename waB van haar eerste levensdagen af aan Karin's hoede toevertrouwd. Karin had Cordelia's moeder zien sterven en zy was het ook, die het jonge weesje by den groot vader had gebracht. Hoewel de geschiedenis oen beetje onnauwkeurig luidde, zooveel was toch zeker, dat Karin Tehi op de lange zee reis met haar jonge beschermelinge menigen storm en menig gevaar had doorgemaakt; oen reden te meer, om de trouwe dienstbode een genoeglyken ouden dag te bereiden. En inderdaad, Karin Tehi had het zeer goed gehad. Wel was Cordelia, toen zy ouder werd, meer en meer van haar vervreemd, maar hiervan was Karin zelve de schuld. Want wat er ook de oorzaak van mocht zyn, bet was duideiyk, dat Karin een soort van vrees voor haar jonge meesteres had en deze niet gaarne ontmoette. „Het schynt haast, dat haar geweten niet zuiver is," had Cordelia wol eens tegen haar grootvader gezegd, als zij over deze eigenaar digheid van Karin sprak, en langzamerhand was het verkeer met de oude meid ook haar onaangenaam geworden. De oude vrouw uitte somtyds zulke vreemde en onbegrypeiyke taal en haar oogen hadden zulk een eigenaardige uitdrukking, als zy Cordelia onderzoekend aan keek, dat deze onwillekeurig aan een toover- heks dacht. Zy kon ook nu een lichte sidde ring niet onderdrukken, toen zy by Karin binnentrad. De oude vrouw was erg ziek. Met haar geel, uitgedroogd gezicht geleek zy wel oen mummie en alleen in de zwarte oogen glom nog een levensvonk. „Goddank, dat gy gekomen zyt," fluisterde zy; „maar ik bid u, doe de deur op slot; dan kan niemand ons overvallen. Wat ik te zeggen heb, is voor u alleen." .Arme Karin," zeide Cordelia zacht. „Ik wist niet, dat ge ziek waart; anders was ik al eerder gekomen, 't Is to hopen, dat ge spoedig beter wordt." Kirin schudde het hoofd en fluisterde nog dringender: ,Ik bid u, doe do deur op slot en den grendel er voor." Nu deed Cordelia wat de zieke verlangde. „Wy zyn alleen, lieve Karin; maar als gy iets te bekennen hebt, zal een priester u beter kunnen helpen. Wil ik om een geestelyke sturen Karin Tebi Bteundo. „Ja, ja, de priester, hy moet komen, ik wil van dien zwaren last af zyn maar daarom moet gy my ook aanhooren gy eerst. Gy zult my wel willen vergeven, tor wille van do schoone, zonnige jaren uws levens, en o, gy zult wel voor my bidden en zooveel goed maken ais gy kunt." En nu begon de zieke haar handen te wringen en te jammeren en te klagen in vreemde klaDken en in vreemde taal, zoodat Cordelia benauwd en angstig werd en met groote, vorschrikte oogen de oudo dienstbode aankeek. Maar nauwelyks maakte het jonge meisje aanstalten om hulp te halen, of Karin riep smeekend: „O neen, o neenl Nog een oogenblikl Wilt ge?" Cordelia deed wat de oude vrouw vroeg en de zieke werd kalmer; deze haalde nu een sleuteltje voor den dag, dat zy aan een bandje om den hals droeg. Zy gaf het aan Cordelia en zeide geheimzinnig: „Maak den ouden koffer open; gy weet, welken ik bedoel; vooraan rechts ligt het pakje." Cordelia huiverde weer onwillekeurig. Zeker kende zy den ouden koffer van Karin I Van haar prilste jeugd af was zy er bang voor geweest. „Ik laat het spook uit den koffer komen, als go niet daleiyk zoet en gehoor zaam zyt," had de oude vrouw meormalon tegen het eigenzinnige kind gezegd, en zy had dairby dan zóó eigenaardig gekeken, dat het volstrekt niet vreesachtige kind wer keiyk bang werd. Zelfs toen Cordelia grooter werd, was haar angst voor den koffer grooter gewoest dan haar nieuwsgierigheid om te weteD, wat er wel in zou zyn. Later vergat zy natuuriyk de heele geschiedenis. Karin's woorden brachton haar alles weer te binnen en veroorzaakten weer op onverklaarbare wyze haar oude kinderachtige vrees. Aarzelend nam zy den sleutel in ontvangst.' „Lieve Karin, willen we maar niet stilletjes in den koffer laten wat er in ligt? Ik maak er volstrekt geen aanspraak op." Hoofdschuddend en op treurigen toon antr woordde Karin: „Het mag niet, het moet er uit I Do zee bruist te geweldig en de golven stygon hoe langer hoe hooger! Ze ovorweldlgen my en benemen my het verstand, juist zooals in dien nacht." Intusschen was Cordelia by deD koffer ge komen. Zy had dezen geopend en bekeek den inhoud. Hoe nietig en eenvoudig scheen die inhoudt (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5