N". 11863
"Donderdag S7 October.
A#. 1898
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
F'emlleton.
Een raadsel opgelost.
LEIDSCH
PSIJS DEZEB COUBANT;
Voor Leiden per 3 maanden. 4".1.10,
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PRUS DER AJDYERTENTIEN:
Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meer 0.17J. Grootefd
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Met groote instemming plaatst de redactie
■van Hel Nieuws van den Dag het volgendo
stuk van „Een Dame" ovor do in betrek
king z y n d o juffrouwen:
Veel wordt er tegenwoordig gesproken om
bet lot der dienstboden te verbetoren, doch
ik herinner my niet ooit te hebben hooren
«preken over dat van „juffrouwen". Deze
dames nu, die meestal door huiselijke of
financiëele omstandighedon gedwongen zyn
een betrekking als gezelschapsjuffrouw of
assistente in do huishouding waar te nemen,
hebben het in den regel niet zeer benijdens
waardig. Dit wil ik gaarne door eenige regelen
aantoonen.
Allereerst i9ts ovor haar salaris. Het grootste
honorarium, dat ik ooit aan oen juffrouw heb
zien uitkeeren, is ƒ100, ƒ125 of ƒ150 ge
weest. Stelt men nu daartegenover baar werk
zaamheden, benevens de eischen, waaraan zy
moeten voldoen, dan ziet men, dat het salaris
op verre na niet evenredig is aan de eischen,
want wat wordt er vereischt voor een gezel
schapsjuffrouw en wat voor een assistente in
de huishouding?
Voor de eerste behoorlijk geoefendo voor
dracht en kennis van muziek, terwijl er blijken
gegeven moeten wordon, een boschaafde edu
catie genoten te hebben.
Voor het tweede zal er meer op practische
geschiktheid in huishoudelijke bezigheden ge
let worden. Zij moet zooals mon dat noemt
van alle markten thuis zijn. Zij zal bijv. bi]
afwezigheid dor dienstbode deze moeten kun
nen vervangen; haar plaats is tusscbeu
mevrouw en de dienstbode, voorwaar zeer
moeilijk. Bovendien is zy verantwoordelijk
voor het werk der dienstboden, ja, moet dit
zelve kunnen verrichten, terwijl toch ook van
haar beschaving wordt vereischt, om zich in
gezelschappen te gedragen naar de regels der
beleefdheid. Men legt haar zelfs de taak op
•de kinderen met de eon of andere wetenschap
"bezig te bouden.
Nu vraag ik: "Wordt een moisje, dat be-
:aafdbeden, als hierboven vermeld, moet
bezitten, niet te min gesalariëerd Gebeurt
het niet menigmaal, dat baar salaris nog
minder is dan dat der dienstbode? Een mijner
kennisseD, die een dergelijke juffrouw hoeft,
xeido mi) eens: „Ik heb m|jn tweede meid
don dienst opgezegd en een juffrouw genomen
dit is voor m|j niet alleen voordeeliger, maar
ook gemakkelijker. Ze Is beschaafd, ontwik
keld, kan met de kinderen behoorlijk omgaan,
en zoo ik ongesteld ben, kan z|) my ver
vangen. Bovendien strijkt zij, doet de wascb,
gaat met de naald behoorlijk om, en by mijn
afwezigheid ia mijn huis in goede handen."
Verder vernam ik, dat die juffrouw een
salaris ontving van 125. Komt zoo iemand
niet meer toe? Mij dunkt van wel. Een
salaris van 175 of 200 zou haar arbeid
veel verlichten. Niet, dat zij in de gelegenheid
moet worden gesteld mooie toiletten of iets
dergelijks aan te schaffen, maar mon moet
haar zwaren arbeid meer waardeeren, en dat
kan men vinden door haar hooger te salariëeren
dan tot nu toe gedaan werd.
In het Venloosch Weekblad w|jst de heer
Eduard Nijpels, uit Maastricht, op het nadeel,
dat Limburg ondervindt uit de sleur om steeds
buitenlandsch geld, dat er in groote
mate in omloop is, voor vasten koers in be
taling te nemen.
De schuld, dat vooral nog veel Duitsche en
Belgische pasmunt in die provincie gebruikt
wordt, ligt zegt h|J niet aan een handels
basis, in het nade9l onzer buren; van weers
zijden zijn er groote in- en uitvoeren. Da
schuld ligt aan de „Limburgsche gastvrijheid",
waardoor maar altijd gelijk de heer Nijpels,
ook al in een vreemde taaispecie, schrijft
de frank aan 49 centen, de mark aan 60
centen in omloop bl|jft", ofschoon die koers
steeds hooger is dan de beursnoteering. Specu
lanten, die op elke 100 marken ten minste
75 centen, op olke 100 franken 15 a 30
centen winst makon, zorgen, dat er steeds
zooveel van die vreemde munten in Limburg
to vinden is, en dat de Nederlandsche specie
al meer en moer verdwijnt. Betaalt men een
glas bier met een kwartje, „honderd tegen
éón, dat de waardin in de volle hand geld,
die uit baar zak te voorschijn komt, geen
20 centen in Nederlandsche munt kan samen-
garen".
Hoe nadeelig dit is voor don handelsman,
afnemer van Nederlandsche producten, toont
de heer Nijpels aan met do verklaring, dat
hemzolven „be't gedwongen omzetten van
vreemde specie verladen jaar meer kostte dan
by aan vermogens, bedrijfs- en personec-le
belasting te zamen betaalde." En dit jaar zal
hot zeker nog hooger zijn, omdat voor hot
doen van kleine betalingen, waarbij geen
vreemde specio wordt aangenomen, hot wet
tig betaalmiddel ontbreekt.
Hij dringt er d- arora op aan, dat, evenals
indertijd de Belgische centen, zoo nu het
vreemde geld zal worden verjaagd, o. a. door
den mark voortaan voor niet bovon 59, den
frank niet boven 47 oenten aan te nemen.
Hij verzoekt den Prov. Staten, in hun aan
staande najaarsvergadering aan Ged. Staten
op te dragen, tot de Kamers van Koophandel,
handels- en landbouwvereenigingen het ver
zoek te richten, door onderling overleg do
inwoners aan te sporen, van een vast te stel
len dag af vreemde specie slechts voor een
overeen te komen omloopkoers aan te nemen.
Onder het opschrift: „Een onbillijke be
schuldiging" lezen w|j in Bet Huisgezin:
Dat de boeren, over het algemeen ge
nomen, het tegenwoordig allesbehalve
breed hebbeD, behoeft evenmin een bewijs
als een axioma In de wiskunde. Maar was er
een bewijs noodig, dan zou men dat hierin
vinden, dat zelfs liberale Regeeringon, wier
liefdo voor den landbouwenden stand nooit
veel moor dan platonisch geweest is, hobben
ingezien, dat er voor hem althans letsdiönde
gedaan te worden. "We hebben dan ook de
instelling gekregen van oen afdeeling voor
landbouw, terw|jl de afschaffing der tollen
op vaarten en wegen in het vooruitzicht is
gesteld. Wel een bewijs, dat de landbouw or
treurig aan toe is, want ware z|jn toestand
niet zóó nijpend, dan zouden onze liberale
Regeeringen ten zijnen opzichte nog wel langer
het laat-maar-waaien-stelsel hebben gevolgd.
Niet te verwonderen is het, dat onze boeren
stand niet bloeit, waar oenerzyda het buiten
land, door het noodlottig vrijhandelstelsel
begunstigd, hem een doodende concurrentie
aandoet, andererzyds de grenzen onder de
nietigste voorwendsels een groot deel van het
jaar gesloten z|jn voor den uitvoer van ons
vee. En worden zooals op het oogenblik
het geval is na maanden talmens de
grenzen opengesteld, dan geschiedt dit onder
voorwaarden, die voor onvermijdelijk gevolg
moeten hebben, dat na veertien dagen of drie
weken de grenzen weer worden gesloten.
Noch de graanboer, noch de veeboer heeft
reden tot tevredenheid, en somber is en blyft
voor hem do toekomst. Ondanks al zyn werken
en zwoegen, komt h|) niet vooruit, en in
angstige spanning ziet h|j don t|jd te gemoot,
waarop de pachtpenningen moeten betaald
worden. Ieder weet, dat, indien veel land-
heeren, die thans rekening houdon met den
nood hunner pachters, zich onverbiddelijk
toonden, een aantal boeren mot al hun tobben
tot den bedelstaf zouden geraken, om het
proletariaat in de steden nog te komen vor
stel ken.
Wellicht zal deze of geno vragen, waarom
w|j deze bekende en honderdmaal herhaalde
waarheden hier nogmaals neerschrijven.
Aanleiding daartoe vinden wfj in een artikel
in den Katholieke Schoolboiegeschreven door
een onderwijzer, die opder moer vreemde
dingen de gewaagde stelling verkondigt, dat
de landbouw zich niet in een kw^oenden toe
stand bevindt. >i
In een praatje over litt wetsontwerp op
den leerplicht zegt de schrijver: „Als we nu
naar de redenen vragen, waarom de kinderen
juist nii, rróór dan vroeger, tot veldarbeid
moeten gebruikt worden, dan wordt ons geant
woord: Dit komt, omdat de landbouw in
kwijnenden toestand verkeert."
Dat de schrijver en, naar hij zegt, velen
met hem, de zaak zoo niet inzien, blijkt uit
het volgende:
„Veel onderwijzers ten plattelande echter,
die toch ook de verhoudingen in hun gemeenten
kennen, zullen eenstemmig verklaren, dat zij
van den doodsnood der boeren weinig of in
hot geheel niets bespeurd hebben. Met moet
de woelde maar eens zien, welke in de boeren-
streken wordt ten toon gespreid met betrek®
king tot kleeding, woning, meubilair, rijtuigen
en gereide, en op welke wijze de zoo gekwelde
men8chon zich ODtspannen, de voor- en achter
wielen laten rollen en zich groot voordoen,
om zich ©en gezond oordeel to vormen over
den „nood", waarin veel landbouwers ver-
keeren. Dat or streken in ons lieve vaderland
gevonden worden, waar het werkelijk den
boeren niet voor den wind gaat, zal niemand
betwijfelen; doch de slechte conditie i9 daar
niet heden of gisteren ontstaan, maar is er
altijd geweest. Er wordt gewoonlijk daar het
meest en het luidst over den nood van den
landbouw geklaagd, waar men er het minst
reden toe heeft."
Het is mogelijk, dat veel onderwijzers in
de boeren8trekon in kleeding, woning, meu
bilair, rijtuigen en gereide een buitensporig
weeide-vertoon waarnemen, maar dan moeten
die heeren toch door een heel zonderlingen
bril kijken. Er zijn zeker, ook nu nog, rijke
boereD, maar tegen éón boer, die er warm
bfi zit, zijn er stellig honderd, d4e moeten
tobben om aan hun dagelijksch brood te komen.
En nu gaat het toch niet aan, als mon een
oordeel velt over de weelde bü „do" boereD,
dien éónen rijken boer tot maatstaf te nemen
en de honderd tobbers eenvoudig weg te
cijferen.
Onbillijk ook is het oordeel over de wijze,
waarop de zoo „gekwelde" menschen zich
ontspannen. Dat zij met rijksdaalders gooien
en zich groot voordoeD, is, in zijn alge
meenheid, stellig onwaar. Indien er éón stand
is, die aan de vaderlandsche zeden van een
voud on matigheid is trouw gebleveD, dan
is het zeker de boerenstand.
Hoogst merkwaardig is de logica van den
schrijver, waar hij, toegevend, dat er in ons
vaderland streken zfin, waar het werkelijk
den boeren niet voor den wind gaat, or bij
voegt, dat die slechte conditie daar altijd
zoo goweest is. 't Is of de schrijver zeggen
wildedo boeren daar hoeven niet te klagen,
van hun kwijnenden toestand hoeft geen
notitie te worden genomen, want ze zijn het
nooit beter gewoon geweest. Heel pleizierig
en menscblievend l
Het onbilii)k8t is de schrijver, als hy ten
slotte beweert: „Er wordt gewoonlijk daar
höt meest en het luidst over deu nood van
den landbouw geklaagd, waar men er het
minst reden toe heeft."
Wat zou de schrijver wel zeggen, indien
wij hetgeen hij zonder zweem van bewijs
van de boeren beweert eens op de onderwij
zers toepasten? Hy zou het ons, en terecht,
kwalijk nemonhij zou den eisch stellen,
dat wij onze bewering waar maakten. Welnu,
gaat het dan aan, op zulk een onedele wijze
onze boeren in verdenking te brengen en
het voor te stellen, alsof zy steen en been
klagen, maar ondertusschen zicli opschikken,
er goed van eten en drinken, uit rijden gaan
en hun geld met handenvol aan overtolligo
dingen wegwerpen?
Tegen zulk een voorstelling meenden wij
met een enkel woord te moeten piotesteeren.
WU twijfelen niet, of de schrijver zal by
nadere overweging inzien, dat zyn beschul
diging grievend en onbillijk is, vooral door
de wyze, waarop hy ze gegeneraliseerd heeft.
Onze boerenstand verdient beter dan zulk
eon verdachtmaking.
Gemengd Nieuws.
Maandagavond ontstond twist
in een herberg in het Achterom te Delit,
I welke op straat werd voortgezet en waarfcy
een der vechtersbazen zijn tegenstander met
een mes twee wonden toebracht: éón naby
het hart en één in de liükerzy. De toestand
van den getroffene is lovensgevaariyk; de
dader is door de politie aangehouden.
De toren van de R-K. kerktoHulst
helde in den laatsten tyd zóó sterk over, dat
h|j op dien van Pisa begon te gelyken. Thans
i3 hy door den heer Reuling, te Hulst, byge-
staan door den heer Frederiks, van Middelburg,
weder recht gezet. De balken moesten daarby
éón voor één uitgenomen en door andere ver
vangen worden.
Men meldt uit Appelscha aan de
„N. R. Ct.": Het zevenjarig zoontje van H.
S., alhier, met zyn zusjes uit de Zondags
school komende, zakte op den wog bewus
teloos neer en stierf na weinige oogenblikken.
Het tengere jongetje moet onderweg ge
plaag i en geslagen zyn door andere joogens.
De politie doet onderzoek.
Een veehouder in het Friescho
dorp Oldeholtwolde, die er veel last van had,
dat by nacht zyn schapen door bonden werden
gebeten of godooJ, hield in den nacht van 23
op 24 Oct. do wacht in het land. Het duurde
niet lang, 'of een zyner scbapen werd aan
gevallen door een grooten hond, die dadeiyk
door hem met een hooivork werd doodgestoken.
Even later viel een andere hond op een
Drentsch schaap aan; hy wist cien hond te
bemachtigen en knoopte hem dadelyk op.
De kleermaker W., te Sneek, had
by een apotheker kruiden tegen asthma ge
baald. Hy gabruikto dit middel als gewone
borstkruiden by wyze als thee, waarna by 6rg
onwel werd en gen.eskundige hulp inriep.
Het tloek nu, dat de man in dieD vorm stra
monium had gebruikt, dat anders als middel
tegen asthma uit een pyp gerookt wordt.
Z\jn toestand is niet buiten gevaar.
Te Kampen was het Zondagavond
by het gebouw van het „Leger des H ils"
niet zoo rustig als gewoonlyk. De volgelingen
waren met hun officieren, vóór den aanvang
hunner oefeningeD, eerst al zingende een
deel der stad doorgetrokken. Een groote volks
menigte kwam daardoor op de been, grooten-
deels straatjongens.
By het gebouw gekomen, waar de oefenin
gen gehouden worden, werden al d3delyk
oen 12-tal ruiten vernield; welk aantal gauw
zou verdubbeld zyn, zoo Diet de politie spoedig
was verschenen en de rumoerigen uiteen
had gedreven.
Maandagavond was het voor bet gebouw
veel kalmer; de politio verzocht den nieuws
gierigen door te loopen.
Het stoomschip „Amsterdam",
van de HollandAmerika-lyn, is te Nieuw-
York in het droge dok gebracht om te npa-
reeren; óón schroefblad is gebroken en ver
scheidene klinknagels zyn gesprcDgen.
Door een onbekende oorzaak
is onder Sanguinet, by Bordeaux, wederom
een boschbrand ontstaan; meer dan 1000
bunders gingen verloren met tusschen do
vi;r en vyf duizend zware pynboomen, veel
boutskoolmyten en een menigte jong plantsoen
van vyf tot tien jaar.
i)
1817 was voor Frankryk een veelbewogen
jaar. Napoleon was van zyn troon gevallen
en de leden van zyn Huis verspreidden zich
overal en treurden in stilte over hun lot.
Zoo had de ex-koningin Hortense de stad
Constan8 tot verblyfplaats gekozen. Met be
hulp van haar vertrouwelingen had ze, behalve
een groot vormogen in gold, zich ook uitge
strekte goederen, kasteelen en waardevolle
tjpnstvoorwerpen weten te verschaffen. Zoo
doende kon zy in Constans op zeer grooton
toet leven.
Em jaar had ze In geluk en glans door
gebracht, toen zich weer behoefte aan geld
deed gevoelen. Daarom verkocht ze een van
haar goederen voor den prys van anderhalf
millioen franken.
Een harer vertrouwde personeD, monsieur
Do Brai, zou naar Parys reizen, om daar
de groote koopsom in ontvangst te nomen.
Tevens gaf zy hom kostbare juweelen mee,
om die te Parys door een juwelier te laten
schatten, een waarde van ongeveer twee mil-
lioen franken. Francois De Brai vertrok, maar
keerde niet terug.
Geduldig wachtte men in Constans, doch
toen noch De Brai versoheen, noch eenlg be
richt van hem kwam, schreef de koDingin
aan den kooper. Per omgaande antwoordde
deze, dat De Brai het geld in ontvangst ge
nomen en nog denzelfden dag de terugreis
aanvaard had.
Deze tyding verontrustte de vorstin zeer.
De heer Do Brai was een beproefd man en
men kon dus terecht veronderstellen, dat hem
een ongeluk wedervaren was. De hofmeester
word gezonden om inlichtingen te vernemen
over den vermiste.
Arnould zoo heetto de hofmeester
keerde van Parys terug, zonder iet9 over De
Brai gehoord te hebben.
"Wat was er van De Brai en de groote som
gelds ongeveer twee millioea franken
geworden?
Men zocht in alle richtingen. Eindeiyk ver
nam men, dat in het stadje Delle, naby de
Fran8cbe grens, een oude reizigor, die 's avonds
te voren met de extra-post was aangekomen,
dood in zyn bed gevonden was.
Arnould begaf zich naar de stad, om ter
plaatse een onderzoek in te stellen. Er was
niets bekend, dat de overledene een groote
som gelds had nagelaten, toch was de moge-
ïykheid niet uitgesloten, dat by en De Brai
dezelfde persoon was.
Te Delle werd don hofmeester het volgende
over het geval meegedeeld. Het feit was niet
in een hotel, maar in een privaat huis voor
gevallen; nadere byzonderheden ontbrakeD.
Met zekerheid was alleen te zoggen, dat de
vreemde 's avonds het was in November
met de extra-post was aangekomen, in een
hotel wilde overnachten en den volgenden
morgen zyn reis vervolgen. Dat was alles.
Hoe was nu de vreemde in een particulier
huis gekomen?
Het was juist jaarmarkt in Delle, zoodat
in het hotel byna geen plaats meer was. Nu
verklaarde de geneesheer der plaats, dr. Henri,
zich dadelyk bereid den vreemdeling voor
een nacht te herborgen, en dankbaar had deze
het aanbod aangenomen.
De dokter was ongetrouwd, ging voor zeer
ryk door en bewoonde voor de stad een
mooie villa. Voor zyn huishouden zorgde
een bejaarde vrouw. Do vreemdeling, wiens
□aam en stand niemand kende, was den dokter
dadelyk gevolgd. Nadat by het avondeten ge
bruikt had, verzocht hy om den volgendon
morgen vroegtydig gewekt te worden. Toen
de knecht den volgenden morgen den vreem
deling wilde wekken, vond hy een lyk.
Dr. Henri scheen wanhopig over dit treurig
geval. Hy verlangde, dat de justitie de zaak
zou onderzoeken. Men vond op bet lyk niet
de geringste sporen van geweld en noch dr.
Henri, noch de overige geneesheeren konden
de oorzaak van den dood opgeven.
Omtrent den overledene werd een zorg
vuldig onderzoek ingesteld. Dr. Henri zei,
dat de overledene zich als de koopman
Tbibout had uitgegeven en voor zaken op
reis was.
Twee en een halve maand verliepen, zonder
dat over deze donkere zaak het geringste licht
scheen. Daar noch omtrent den overledene,
noch omtrent z|jn familie iets te vernemen
was, werd aangenomen, dat h|] onder een
vreemden naam reisde en achter deze omstan
digheid een geheim school. De zaak werd
nog raadselachtiger.
Allerlei geruchten deden de ronde, ook
werd er een moord verondersteld, ofschoon
er geen bewys voor te viuden was. Byzondor
in de lagere klassen werd gemompeld, dat
dr. Henri in do zaak betrokken was. De
dokter was nameiyk, ofschoon ryk en de
eenige geneesheer van de plaats, niet zeer
bemind. Zyn terugstootend karakter had hem
veel vyanden bezorgd.
Doch de dokter hechtte geen waarde aan dat
gemompel; geen woord van verdediging kwam
over zyn lippen.
Hy beantwoordde zulke praatjes met stil-
zwygen, schouderophalen en verachteiyk glim
lachen. Het verwonderdo hem dan ook niet,
dat eenigen tyd na het gebeurde zyn huis
houdster en zyn knecht vertrokken, omreden,
dat zy schade door die praatjes konden hebben.
Zoo stonden de zakeü, toen Arnould in
Delle kwam. Voor vordere inlichtingen wendde
hy zich onmiddeliyk tot dr. Henri. Van dezen
vernam hy, dat de overledene slechts zyn
kleeren, een reisvalies en een snuifdoos achter
gelaten had, die roeds door de justitie in
bewaring waren genomeD.
Toen de hofmeester deze voorwerpen be
zichtigde, herkende by ze dadelyk als zynde
van De Brai. Hy vertelde nu, dat de over
ledene een beduidende som gelds by zich
droeg, waarna by dr. Henri huiszoeking werd
gedaaD, echter zonder gevolg.
De geruchten kregen allengs moer en meer
een bepaalden vorm, zoodat men ten slotte
onomwonden dr. Henri den moordenaar van
De Brai noemde.
Dr. Henri werd aangehouden en verhoord,
doch er kwam niets meer aan den dag dan
hetgeen reeds bekend was. Het lag voor de
hand, dat vryspraak moest volgen, want de
bewyzen ontbraken.
De zaak kwam dus voor de Jury. De voor
zitter van het gerechtshof was een hoogst
rechtschapen man, die zeer voel invloed had
op de rechters en de gezworenen. Hy had
aan dit geval een byzondere aandacht ge
schonken en was overtuigd, dat do aan
geklaagde hy mocht schuldig zijn of niet
vryge8proken moest wordon. Niemand twyfeldo
dan ook aan do vryspraak.
De belangstelling van het publiek was groot.
De zitting werd geopend en de president
beval beklaagde voor te brengen.
Toen dr. Henri de gerechtszaal binnentrad,
overtoog een licht rood zyn gelaatmet vaste
schreden ging hy naar de bank der beklaagden
toe. 07er het gehoel maakte hy den indruk
van een hoogmoedig man, die zyn hacbelyken
toestand volkomen goed inziet.
De formeelo vraag, of hy zich schuldig
bekende, werd ontkend; hierna stond de amb
tenaar van het O. M. op en begon de aan
klacht voor te lezen. Dat alles was echter
reeds bekend. By de oorzaak van don dood
moest hy zich bepalen tot een onderstelling.
Slot volgt.)