N". 11842
Maandag 3 October.
A#. 1898
(gourant wordt dagelijks, met uitzondering
van fan- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
MOOIE NAN.
LEIDSCH
DA&BLAD.
PBJJS DEZEB COtm ft NT i
Toor Leiden per 8 mttandeo.
- Franco per post
Aironderlijke Nommers
1 ua
1.40.
0.0&.
PEIJ8 DER ADVERTENTEÊN
Van 1 0 regels 1.06. Iedere regol meer f 0.17|. - Groctere
letters naar plaatsruimte. - Voor het tncaeseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend
-
Tweede Blad.
Onder het hoofd „Niet op den goeden weg"
zegt De Maasbede:
Do vraag, of bet nuttig en wenscheiyk is,
dat een regeeriog de beschikking heeft over
ridderorden, ten einde aldus verdienstelijke
staatsburgers met een zichtbaar eereteeken
to beloonen, wordt dikwyls verschillend be
antwoord. Dit bloek o. a. by de instelling
der orde van Oranje-Nassau, toen do meer
derheid van do linkerzijde in de Tweede
Kamer zich daartegen verklaarde, zoodat het
betrekkelijk wetsontwerp slechts de meerder
heid verkreeg, doordat de Katholieke Kamer
leden als één man daar véér stemden.
Ook de praktijk in andere landen leert,
dat de ridderorden, als wij het zoo uitdruk
ken mogen, in oen bestaande behoefte voorzien,
niet het minst bijv. in het republikeinsche
Frankrijk, alwaar de jacht naar een lintje
grootor is dan waar dan ook. Naar onzo
meem'ng kan het verleenen van ridderorden
inderdaad een heilzamen invloed uitoefenen,
indien daarbij, over het algemeen genomen,
geconstateerd mag worden, dat het beloonen
of erkennen van ware verdiensten het richt
snoer is, waarvan wordt uitgegaan. Onze
Militaire Willemsorde, die men zoowel op
de borst van een gewoon soldaat als van
een generaal kan zien prijken, voldoet aan
dat vereischte in hooge mate. Zy kan sloebta
worden verleend voor bepaalde, nauwkeurig
omschreven feiten en, zonder onderscheid
van rang of stand, door iedereen worden
verdiend. Vandaar het hooge aanzien, waarin
deze orde staat, zóó, dat als men iemand
ontmoet, die daarmede versierd is, iedereen
met stellige overtuiging kan zeggen: Ziedaar
een dappere.
Bij de twee andere Nederlandsche orden,
die van den Nederlandschen Leeuw en van
Oranje-Nassau, welke meer in het bijzonder
i dienen ter beloohing van burgerlijke deugden,
heeft men niet die stellige zekerheid, dat de
geridderde inderdaad uitmunt om de een of
andere reden boven zijn medeburgers, hoewel
wy de overtuiging hebben, dat in den regel
by de regeering het voornemen bestaat om
slechts degenen in die orden op te nemen,
die zich op bijzondere wyze verdiensten
hebben verworven. Maar er is iets anders,
waaruit blykt, dat de Nederlandsche regee
ring by het verleenen van ridderorden niet
is op den goeden weg, zooals men ontwaren
kan by het raadplegen van de lyst der gede-
ooreerden by gelegenheid der troonsbestyging
van H. M. de Koningin. Voor meer dan
8/4 bestaat die lyst uit burgeriyke of mili
taire landsdienaren, ofschoon het aantal dier
beambten zeker nog geen 3 pet. van de
bevolking uitmaakt.
Op die manier gaat de waarde der ridder-
orde voor de massa van het volk langzamer
hand te loor, en gaat men die meer en meer
beschouwen als een sieraad, dat uitsluitend
verbonden i8 aan het gedurende korteren of
langeren tyd bekleeden van een Staatsbetrek
king. Het idee, dat do ridderorden moeten
dienen om byzondere deugden of voortreffeiyke
daden te beloonen, geraakt daardoor natuur-
lyk op den achtergrond.
Wanneer men byv. nagaat, hoe weinig van
den jongsten sterrenregen is neergevallen te
Rotterdam, een stad, waar het aantal lands
dienaren betrekkelyk geriDg is, in vergeiyking
met Den Haag, dat ten deze in andere omstan
digheden verkeert, dan wordt het duidelijk,
dat de regeering er niet of ten minste niet
genoeg op uit is, om to stroven naar een
belooning van ware verdiensten in den boezem
der maatschappy zelve, en daardoor op den duur
de riddororden in miacrediet moeten geraken.
Er is nog een byzonder punt, dat in deze
de aandacht verdient. Het wordt gewoonte
om leden onzer volksvertegenwoordiging per
se te sieren met de orde van den Neder
landschen Leeuw, nadat zy een zeker aantal
jaren als zoodanig hebben gefungeerd. Ook
dit schynt ons verkeerd. Vooreerst omdat het
verleenen van byzondere gunsten aan Kamer
leden van regeeringswege steeds achterwege
moet biy ven, maar ook omdat, zelfs al stemt
men toe, dat het feit, dat iemand byv. 10
jaren Kamerlid is, hem aanspraak geeft om
het „vlrtus nobilitat" op zyn borst te doen
pryken, daardoor allicht een middel kan
worden gevonden om een weinig volgzaam
lid te treffen door een niet-bonoeming, terwyi
al zyn collega's van dezelfde anciënniteit wel
in de orde van den Nederlandschen Leeuw
worden opgenomen.
Onze conclusie kan derhalve geen andere
wezen, dan dat by het verleenen van ridder
orden steeds de maatstaf moet worden aan
gelegd, welke in overeenstemming is met het
doel, dat by het instellen van die orden heeft
voorgezeten, en dat er mitsdien naar moet
worden gestreefd,, dat .de beschikking over
onze ridderorden niet dienstbaar worde ge
maakt aan den wensch om schier uitsluitend
byzondere categorieén van personen daarmede
te begiftigen.
Do Amsterdamsche Courant schryft omtrent
decoraties:
Er wordt over het verleenen van ridder
orden verschillend geoordeeld, vaak in afkeu
renden zin door hen, die meenen in dit opzicht
miskend te zyn.
Door anderen wordt beweerd, dat men ook
zonder hoop of kans op een decoratie zyn
plicht behoort te doen, ja, er zyn er zelfs, die
oordeelen, dat een ernstig man, die zyn plicht
doet en waar hy kan werkzaam is ten alge-
meenen nutte en in het belang van hot vader
land, elko belooning behoort te weigeren.
Wy deelen dit gevoelen niet en meenen,
dat de Staat goed doet met te eeren hen,
die zich boven anderen verdienstelyk maken
tegenover do maatschappy en tegenover het
vaderland.
Niet als belooning, maar als erkenning van
verdienste, niet om de ydelheid te streelen,
maar om tot goede en groote daden, tot
voortdurende krachtsinspanning en plichtsbe
trachting te prikkelen.
Maar waar wy wel op tegen hebben is de
wyze, waarop, en de reden, waarvoor ridder
orden vaak gegeven worden.
Nu weten wy wel, dat het voor elke regee
ring hoogst moeiiyk is, om by het opmaken
der jaariyksche voordracht aan de Koningin
juist de verdien8teiykste burgers uit te pikken.
Maar is het niet juist die jaariyks terug-
keerende decoratie-regen, die aanleidiDg geeft
tot sleur en tot ontevredenheid?
De tot dusver gevolgde weg om by ge
legenheid van den verjaardag der Koningin
een reeks ridderorden te verleenen, heeft alleen
dit voor, dat zy, die in de blyde verwachting
leven hun knoopsgat getooid te zullen zien,
indien zy onder de gelukkigen zyn, dien natio-
nalen feestdag als een voor hen zeer byzon-
deren gaan beschouwen. Doch er staat tegen
over, dat zy, die hoopten, doch teleurgesteld
werden, dien feestdag tot eon dag van teleur
stelling gestempeld zien.
Maar dat is niet ons hoofdbezwaar tegen
het opzouten van de decoratiën tot Koninginne-
ver jaardag.
Het grootste bezwaar- komt ons voor te zyn,
dat by het opmaken der voordracht in den
Ministerraad elke minister zich zal beyvoren
voor hen, die tot zyn departement beboorep,
het grootst aantal kruisen te veroveren, en
dat dit er toe zal leiden, dat er een min of
meer geiyke verdeeling plaats heeft, waardoor
niet altyd do verdieustelyksten inaanmerkiDg
komen.
Het is juist deze' wyze van doen, die aan
leiding geeft tot misbruiken en tot verkleining
van de beteekenis der ridderorden. Daardoor
is het mogelyk geworden, dat bijvoorbeeld by
een regiment de oudste kapitein, by een ander
de oudste luitenant, by de reebterlyke macht
de oudste president, vioe-president of raads
heer, by de gemeente de oudste wethouder
en het oudste raadslid gedecoreerd worden.
Een "dergeiyke wyze -van deen verhoogt de
waarde van de decoratie noch voor hen, die
ze als zoodanig ontvingen, noch voor hen,
die ze om hun werkelyke verdienste reeds
'bezaten.
Nu wil daarmede niet gezegd zyn, dat de
decoraties, op die wyze verleend, do borst van
onwaardlgen sieren, maar het kan by het in
stellen der ridderorden nooit in de bodoeling
gel6g6n hebben om op een dergeiyke toevallige
wyze verdiensten te eeren.
Ons komt het voor, dat de waarde van een
decoratie aanmeikeiyk zou ryzen, indien deze
nooit als een surprise, maar steeds by gebleken
byzondere verdiensten of na een belangryke
daad verleend werd.
Het moet den dragers van een decoratie
stuiten, op do vraag: .Waarvoor zyt ge ge
decoreerd?" te moeten antwoorden: „Omdat
ik de oudste kapitein, de oudste wethouder,
het oudste raadslid was."
Vandaar dan ook, dat zoovelen hun aldus
verkregen decoratie zorgvuldig opbergen en
die alleen dragen by byzondtre gelegenheden,
wanneer het niet dragen voor Haar of Hem,
die ze verleende, een beleediging zou zyn.
Wat ter wereld behalve een ietwat om
slachtiger administratie kan er tegen zyn,
om, zooals het nu by uitzondering gebeurt,
een verdienstelyk man zoodra zyn verdienste
blykt, te decoreeren en daarmede niet te
wachten tot den officiêelen dag, waarop de
decoratie-regen valt.
Zou het byv. niet belacheiyk geworden zyn,
wannoer de hoofdcommissaris van politie van
Amsterdam, die reeds vóór de inhuldigings
feesten gedecoreerd werd, eens gebleken was
niet de rechte man op de rechte plaats te zyn?
Zelfs al hadden er by de jongste feesten
ongeregeldheden plaats gehad, waartegen de
meeat bekwame hoofdcommissaris geen maat=
regelen had kunnen nemen, dan toch zou een
decoratie, vlak voor die feesten ontvangen,
in de oogen van het publiek alle waarde
verloren hebben.
En thans, nu de feesten tot aller tevreden
heid in de beste orde verliepen, zag de Regee
ring zich genoodzaakt om veertien dagen nadat
men don heer Franken met het officierskruis
van Oranje-Nassau begiftigd had, hem den
Nederlandschen Leeuw toe te kennen.
Zou, indien men met het decoreoren van
hen, die zich by do inhuldigingsfeesten ver
dienstelyk maakten, gewacht bad tot na de
feesten, de waarde dier decoratie niet aan-
zienlyk gerezen zyn?
Het is verre van ons om hun, die op den
31sten Augustus gedecoreerd werden als leden
der feestcommissie, hun ridderorden te mis
gunnen, doch ons dunkt, dat de waarde der
toegekende belooning aanmerkeiyk verhoogd
zou zyn geworden, indien de Regeering de
voordracht der Koningin had voorgelegd,
nadat Zy zicbzelve van de groote ver
diensten dezer mannen overtuigd had.
Gesteld eens, dat de feesten een andor ver
loop hadden gehad en dat die minder goed
geslaagd waren of niet in den geest van H. M.
gevallen waren. Zouden de gedecoreerden dan
aan die vooraf gekregen kruisen dezelfde
waarde gehecht hebben en zou de publieke
opinie ér zich dan mede over hebben kunnen
verheugen, zooals nu het geval was?
Inderdaad, wy herhalen, deze voorbarigheid
dient noch om de waarde van de decoraties
in bet algemeen te verhoogen, noch om do
gedecoreerden door de hun te beurt gevallen
onderscheiding naar verdienste to beloonen.
Vandaar, dat wy zouden wonschen, dat de
Regeering met deze sleur brak en een
juister tydstip koos- by het verleenen van
decoratiën.
Dem Vordien8te seine Krone! Uitstekend.
Maar die verdienste moet door iedereen ge
controleerd kunnen worden.
Dat is met de wyzo, waarop men tot dus
ver het tydstip daarvoor kiest, lang niet altyd
het geval.
Het slot van een artikel over „Het
Y1 a a m 8 c h en de Vlaamsche bewo
ging, getoekend A. W. S., in Eet Vaderland
luidt als volgt
Heeft de Vlaamsche beweging inderdaad
haar doel bereikt en kan zy in dankbare
voldaanheid gaan rusten van haar arbeid
Of is misschien nu eerst, meer dan vroeger
ooit, do dag gekomen om te werken aan
eigen verbetering? Is de leus der Vlamingan
ten: „In Vlaanderen Vlaamsch" inderdaad in
vervulling gegaan, du 's lands RogeeriDg aau
het Nedorlandsch gelyko rechten mot he"
Franach beeft toegekend? Er zyn allorle1*
redenen voor wie het niet door een persoon
lük oDderzoek weteD, om te meenen van ja
Vóór jaren, toen Prins Boudewyn nog leefde,
Prins Boudewyn, dio Nederlandsch kon spre
ken, gebeurde hot een enkele maal, dat dezo
sympathieke jonge man zich te midden zyner
Vlaamsche vereerders begaf, in de eene of
aodero openbare bijeenkomst byv., om by
zulke gelegenheden eenige volzinnon „in de
duurzame moederspraak" te zeggen. Maar
dan kwam er aan de geestdrift der aanwezi
gen heusch goen einde; dan trilden de Vlaam
sche menschen op hun beenen van genot;
dan was er één kreet, één uitbundig gejuich:
„Lang leve Prins Boudewyn!" Prin3 Boude'
wyn, die Nederlandsch had leeren 6preken
en roeds daarom alleen afgodisch bemind werd
Als men er van hoorde, hoe hy gevierd werd
dan kwam men onder den indruk, dat bef
Vlaamsche Nederlandsch niet alleen door d#
lagere standen wordt gesproken, maar ook
door de hoogere klassen der samenleving alf
omgangstaal wordt gebezigd. Ja, ja, in de
Nederlandsche gewesten van België wordt
wel degelyk Nederlandsch gesproken l
Zoo zou men althans gaan denken. Doch
hoe anders werdt de indruk, indien men een®
gaat toeluisteren naar de gosprekken der
wandelaars in de straten ik zeg niet te
Brussel, daar is d9 Fransche hoftaal toon
gevend, natuuriyk; maar te Gent, te Antwer
pen, in het hartje alzoo van NederlaudEch-
Belgiö. Al wat er op beschaving aanspraak
maakt, spreekt Fransch en geen Nederlandsch.
Op de kaden dor Schelde, waar hot arbeids
volk aan het work is, en in de volkakoffle-
huizen, de „estaminets", waar de menschen
in aantallen verpooziug zoeken van ernstiger
bezigheden, ja, daar wordt een taal gesproken,
die min of meer aan hot Nederlandsch ver
want schynt te wezen. Maar de beschaafde
VlamiDg spreekt Fransch en wie voor be
schaafd wil doorgaan, doet het na. De mannen
der Vlaamsche beweging hebben kosteiyk ge-
yverd voor de toelating van het Nedorlandsch
in de Kamer der Afgevaardigden en in de
Gemeenteraden, en zy hebben de vlag in top
gohaald, toen ze in het geiyk werden gesteld
Maar wordt er nu ook Nederlandsch gespro
ken in het Parlement; in de Gemeenteraden
van Antwerpen en Gent byv.? Dat met name
de burgemeester van Antwerpen uitmuntend
Nederlandsch spreekt, indien hy het woord
voert op onzo taalcongressen, is natuuriyk
aangenaam voor de toehoorders; maar van
welke taal bedient zich de voorzitter van den
Antwerpschen Gemeenteraad, indien hy ten
8tadhuize de stedeiyke belangen behartigt?
En nu naar Gent. Daar is do „Vlaamsche"
hoogeschool, wordt algemeen geloofd, en er
is een professor voor bet Nederlandsch; er
zyn zelfs hoogleeraren, die studieboeken heb
ben geschreven in de Vlaamsche moedertaal.
Doch wat is nu de spraak dezer heeren in
den dagelykschen omgang, of zelfs in do
„Gaan zy dan nooit weg?" vroeg hy zich
wanhopig af. „Tot hoe lang duurt dit nachtelyk
drinkgelag voort?"
Eindelyk was het voorby; de laatste man
rwankelde uit do gelagkamer en ging tastend
naar huis. Donald deed de luiken voor de
vensters en sloot den winkel en oven later
kwam Nan in de kamer. Zy had een kaars
in haar hand en het licht viel vol op haar
gehoon gelaat, terwyi zy zich bukto en naar
al col m keek.
„Hoe gaat het nu met hem?" zeide zy.
- „Kalmer, hoop ik. Hy is den geheelen
avond erg onrustig geweest."
„Ik deDk, dat hot leven hiernaast hem
hinderde, hoewel de jongens stil waren van
avond," antwoordde Nan.
„Stil?" Alan trok zyn wenkbrauwen op.
Nan glimlachte.
„Stil voor hun doen," zeide zy, betoekenisvol.
„Leven maken zy altyd, maar soms, als zy
ongelukkig zyn geweest of slecht gestemd
zyn, en zy onder elkander vechteD, dan is
het lawaai verschrikkelyk," voegde zy er
kalm by.
„Eq zyt gy Diet bang -hindert het u niet?"
„Alans gelaat droeg een verbaasde uitdruk
king, ook klonk zyn stem verbaasd, als een
gevolg van haar onverschillige manier van
spreken. Zy merkte het op, kleurde en haar
hoofd opheff.nd, zag zy hem uitdagend aan.
„Wat zou het helpen, of bet my hinderde 1"
zeide zy met een bitter lachje. „Ik kan er
niets aan doen. Ik moet myn brood verdienen;
dus moet ik het wel verdragen. U ziet er
zeer bleek en vermoeid uit, mynheer Courte-
nay. Ik heb een bed opgemaakt in vaders
kamer; daar moest u oen paar uur gaan
slapen. Ik zal by hem biy ven opzitten," voegde
zy er by.
Alan schudde zyn hoofd.
„Dat mag ik volstrekt niet van uw vrien-
delykheid vergen, juffrouw Lester", zeide hy,
met zyn ernstige, beleefde stem. „Ik kan best
zelf opzitten."
„Onzin l U ziet er nu al uit alsof u half
slaapt en zoo wit als oen doek", antwoordde
Nan. „En wat geef ik om bet verlies van een
paar uren slaap? Ik kan een geheelen nacht
opzitten, zonder dat ik er iets van voel. Kom
ga dadelyk."
„Ik kan er niet aan donken u zooveel
moeite te geven", wierp Alan nog togen.
Maar hy sprak niet moer zoo beslist Nan
legde baar band op zyn arm en gaf hem een
duwtje in de richting van de deur.
„U moogt denken, wat u wilt, als u slechts
doet, wat u gezegd wordt," zeide zy, eenigszins
ongeduldig. „U ziet er doodmoe uit, en ik zou
lievor geen twoe patiënten te verzorgen hebben
in plaats van één."
„Nu, ik zal gaan. Maar zult u my dan
over een paar uur roepen?"
Alan aarzelde nog. Hy stond naar haar te
kyken, terwyi zy handig oen harer armen
onder Malcolms hoofd bracht, zyn kussens
opschudde en hem in een gemakkeiyker
houding plaatste. Hoe gemakkelyk en vlug
volbracht zy, wat zyn onhandige, mannelyke
vingers telkens tevergeefs gedurende don avond
beproefd hadden l dacht hy bowonderend.
Nan zag hem aan en fronste haar wenk
brauwen.
„Gaat u nog niet? Ik heb u hier niet
noodig."
„Ik ga dadelyk. O ja, hebt u, toen u zyn
kleeren weglegdet, opgemerkt of er een gordel
by was?" vroeg Alan met geveinsde onver
schilligheid.
Nan dacht een oogenblik na.
„Een gordel? Ik geloof Diet, dat ik er oen
gezien heb. Wat soort van een gordel?"
„Een bruin lederen, met een eigenaardigen
stalen gesp. Als hy er by was, hadt u hem
moeten zion."
Nan schudde haar hoofd.
„Ik geloof niöt, dat er een by was, maar,
zoo ja, dan zal hy by zfin kleoren liggen op
den stoel. Heeft u al gekeken?"
„Ja by is er niet."
„Dan was hy er ook niet; maar waarom"
en zy zag hem eenigszins nieuwsgierig
aan „maakt u u daar zoo oDgerust over?
Was by van waarde?"
„Nogal!"
Alan lachte cynisch en trok 2yn schou
ders op.
„Hy bevatte al het geld—behalve een paar
tientjes, die ik in myn zak had, en waarvan
do roover3 my, benevens myn horloge en
ketting, verlosten dat wy samen bezaten."
„Was het veel?"
Ruim drie duizend gulden in banknoten
en geld. Wilt u ons crediet geven, juffrouw
Lo3ter, tot we geld uit Durban kunnen laten
komen? We hebben absoluut niets op het
oogenblik."
„Natuuriyk, maar misschien kan bet geld
opgespoord worden. Zoudt u" Nan aarzelde
een oogenblik „een van do mannen her
kennen kunneD, die u aangevallen hebben?
Er zyn in het kamp verscheiden verdachte
sujetten."
„Ik zou er één herkennen," en Alans
voorhoofd fronste zich, en zyn oogen namen
een onheilspollende uitdrukking aan. „De
anderen merkte ik niet op. De aanval was
zóó plotsoling en onverwacht; maar den
man, die dien armen Malcolm wondde, zag
ik duidelyk. Zyn gelaat wa3 gemakkelyk
te onthoudeD, want er liep een litteeken
over het voorhoofd, dat de rechterwenkbrauw
in twee afzonderlyke deelen verdeelde. Ik
merkte dat op, en ook, dat de pink der
linkerhand ontbrak. Ja ik zou hem overal
kennen, en als maar, wat scheelt er aan,
juffrouw Lester?"
Hy zweeg plotseling en staarde haar aan.
Nan was geschrikt by zyn woorden en
deed een flauwen uitroep hooren. Zy staarde
hem verwezen aaD, en, hoewel zy trachtte te
lachen by zyn vraag, merkte hy op, dat de
hand, die de kaars vasthield, beefde.
„Och, oiet8l Er viel een vonk op myn hand
en ik brandde my, dat is alles," zeide zy
gejaagd. „En u denkt, dat die man don
gordel gestolen heeft?"
„Yermoedeiyk wel, daar u zegt, dat u hem
niet gezion hebt."
Een oogenblik vloog er een onwaardige ver
denking, waarover hy onmiddeliyk diep be
schaamd was, door Alans hoofd. Waarom
was zy zoo zenuwachtig? Was het mogeiyk,
dat zy den gordel toch gevondon en verstopt
had? vroeg hy zich af. Hy zag hairaanme*
doordringende oogen; zy kon zyn blik nie*
doorstaan. Zy keerde zich van hem af, en de
kamer doorgaande, zette zy de kaars op een
met cretonne bekleede kist, die voor tafel
dienst deed.
„U schynt den man goed opgenomen te
hebben, mynheer Courtenay; weot u zeker
dat u u niet vergist hebt," zeide zy op vreem
den toon. „Het was byna donker, zegt u?"
„Het was nog licht genoeg om duidelyk
te zien. Ik zou hem overal herkennen," zeide
Alan kortaf. „Ik wou slechts, dat ik hom nog
eens tegenkwam. Ik zou hem terugbetalen
en met interest; dat verzeker ik u."
Nan lachte weder gedwongen.
„Laten wy dan om zynentwil hopen, dat
gjj elkander niet zult ontmoeten," zeide zy.
„Nu, gaat u, of zal ik gaan? Hot dient
nergens toe, dat wy beiden onze nachtrust
missen, en daar ik geen neiging tot slapen
voel, is het beter, dat u eerst gaat."
(Wordt vervolgd.)