N°, 11839
Donderdag 39 September.
A#. 1898
r ï.io.
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van t§on- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
GILES.
LEIDSCH
DA&BLAB,
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden por 3 maanden.
I Franco per post,
Afzonderlijke Nommers
1.40.
0.05.
PEUS DEE ADVEETENTIEN:
Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 f, Grooterö
letters naar plaatsruimte. Voor het Lncasseeren buiten de stad
wordt f 0 05 berekend.
Tweede Blad.
Eet Nederlandsche Dagblad zegt:
Het doet ods veel genoegen, dat de Koningin
I bü do revue op de heide van Rsnkum geon
(uniform hoeft gedragen. "Wij houden niet
van eon dorgeljjk onvrouwelijk vertoon. Waar
do Koningin bovendien, bij de wapenschouwing
over de vloot, niet de uniform heeft gedragen
van do zeemacht, zou het hier krenkend zijn
geweest voor die macht, indien Zij, bij de
wapenschouwing over het leger, de uniform
der landmacht had aangenomen. De zaak is
bovendien volstrekt niet zoo onschuldig als
zU lijkt. De drager van do kroon in Nederland,
hij zij man of vrouw, is geen opperbevelheb-
ber van leger en vloot, en zelfs van dat
opperbevel uitgesloten. Htf staat boven en
buiten landmacht en zeemacht, maar heeft
1 het veel hooger recht om over beide mach
ten, met de beide opperbevelhebbers incluis,
te beschikken. Met welk rocht dus zal
de drager van de kroon zich kleeden alsof hij
tot het leger of de vloot behoorde? Onze
vorsten, mannen of vrouwen, zijn burgers,
geen militairen, staatslieden, geen krijgslieden.
Zij behooren zich dus, zooals het vroeger
gebeurde, een speciaal k o n i n k 1 ij k gewaad
uit te kiezen, dat niemand anders draagt, of
dragen mag, en dat van het gewaad der
burgers, evengoed als van dat der militairen,
onderscheiden is.
In De Avondpost wijdt Oar. C. Ter Reehorst
eenige boschouwingen aan de nu gesloten
Tentoonstelling van Vrouwenarbeid.
Wel komen die in haar slotsom tot een
uiting van onverholen waardeering, maar de
schrijfster zegt toch barde waarheden.
„Volgens mijn oordeel en dat van eenige
anderen, niet geheel tot oordeelen onbevoegd,
heeft men de Tentoonstelling kwaad gedaan
door baar te verbinden met de Congressen.
In sommige kringen, in welke men eerst
enthusiast was voor de Tentoonstelling, is
thaDs de sympathie tot het vriespunt gedaald,
alleen door de besprekingen op sommige
congressen. Laat my, tot verklaring hiervan,
een enkel voorbeeld aanhalen, dat mijn per
soonlijke verontwaardiging in het bijzonder
heeft opgewekt en dat ik daarom wellicht
het best kan aangeven. Ik zeg hiermee vol
strekt niet, dat er geen anderen kunnen zijn,
die nog grooter en gewichtiger grieven kunnen
hebben. Integendeel, ik geloof zelfs, dat er
zulken wel degelijk zyn, doch op dezen kom
ik later nog even terug.
Verbeeldt u, dat men, gedurende korter of
langer tijd van zijn loven, in benarde omstan
digheden heeft verkeerd en met drukkende
zwaarte het onrecht heeft gevoeld, dat het voor
vrienden, broers of neven mogelijk maakt
deftige, soms zelfs hooge betrekkingen te be-
kleeden, terwijl men zelve, ten gevolge van
de ouderwetsche „dames-opvoeding", daarvan
uitgesloten is. Stelt u verder voor, dat, na
eenige vruchtelooze verbitterende rebellie tegen
dezen stand van zaken, men zich in zijn lot
tracht te schikken en de helpeüde hand aan
vaardt van een vereeüiging, die voor dit doel
is opgericht en die dus groot gelijk heeft haar
nu reeds ontoereikende fondsen niet te ver
snipperen tusschen een twintigmaal grootere
massa, welke door de oprichtsters niet be
doeld is. Denkt u vervolgens, dat men, door
tusscherikomst dezer vereeniging naar veler
oordeel tegen te laag loon, ten minste wat
kunst en kunstnijverheid betreft goed en
somtijds mooi werk heeft geleverd, tot vol
komen tevredenheid der afneemsters, aldus
gewillig tijd, genot, gezellig verkeer, ja wel
licht een deel zijner gezondheid offerend, ten
einde de voldoening te smaken, dat men van
eigen-verdiend geld leeft. Moet men dan ein
delijk op een Tentoonstelling van Vrouwen
arbeid komen en een congres bijwonen tot
verbetering en verheffing van den toestand
der vrouw, tot meerdere waardeering van haar
eerlijk streven, om zich door 6igen arbeid een
bestaan te verschaffen, om brutaalweg te
hoeren verklaren, dat men, voor die vereeni
ging werkend, aalmoezen heeft aangenomen,
geheel of gedeeltelijk?
Men vergeve het mij, indien ik partijdig
ben; doch ik moet erkenneD, dat de vraag
by my oprees:
Zou een onzer manneiyke feministen be
schaafde en eerlijk-werkende vrouwen zoo
diep en zoo onverdiend gegriefd hebben?
De geestige waarschuwing, door mej. Goud
smit gegeven, om te bodenken, dat dames óók
menschen zyn, was hier waariyk niet over
bodig.
Het is te hopen, dat de vereeniging „Tessel-
8chade", tegen wier dames-werksters dit ver-
wyt was gericht, deze aantyging niet onop
gemerkt late voorbygaan; inderdaad heb ik
eenigen grond om te gelooven, dat haar be
stuur in deze myn vertrouwen niet bescha
men zal.
Heeft deze episode op my persoonlijk bjj-
zonderen indruk gemaakt, anderen, wier hart
even warm klopt voor het tot-daad-geworden
stroven van zooveel welmeenende vrouwen,
waaronder hoogst intelligente en zeer ener
gieke, die onbetwistbaar aller sympathie waar
dig zyn, hebben zich gekwetst gevoeld in haar
innigste overtuiging, in haar dierbaarste ge
voelens.
Aangaande het niet opnemen van het
officiëele verslag dor Inhuldi
gingsplechtigheid in do Hande
lingen der State n-G e n e r a a 1 bevat
de „Haagsche Kroniek" van de Nieuwe Gro
ninger Courant:
„Misschien is het uw aandacht ontsnapt,
maar opmerkeiyk is het feit, dat van de
„Vereenigde zitting der Staten-Generaal", ter
inhuldiging van H. M. de KoniDgin te Am
sterdam op 6 Sopt. gehouden, in de „Hande
lingen" nog geen verslag is verschenen. Toch
was het officiüel oen buitengewone zit
ting, waarvan het officiéél verslag evengoed
als dat van sluiting en opening der Staten-
Generaal moet worden gepubliceerd. Men had
echter verzuimd den directeur van den
stenographischen dienst, tevens verslaggever
van de Ned. Staatscourantvan deze byzondere
vergadering kennis te geven; neen, erger,
toen hy, zelfs geen uitnoodigiug ontvangen
hebbende om de plechtigheid by te wonen,
inlichtingon inwon omtrent de wyze, waarop
hot olficiëol verslag zou verscbynen, werd hem
geantwoord, dat er, geen verslag van zou
komenDat was een dwaling natuuriyk.
Want in de Vereenigde zitting van Zaterdag
ji. werden de notulen van de vergadering
van 6 Sept. voorgelezen en onwettig, door
oen hoogstens 20 leden der beide Kamers,
unfabig om een besluit te nemen, goedge
keurd.
Met die goedkeuring van de notulen blykt
dus, dat de plechtigheid in de N. Kerk
wezeniyk een Kamerzitting was, waarby de
aanwezigheid van den heer Steger, hetzy
dan met of zonder zyn stenografencorps
en geheel afgescheiden nog van de burgeriyke
beleefdheid, om een man van zyn rang, ver
diensten en ouderdom, zelfs al waro zyu
tegenwoordigheid ex officio niet nood-
zakeiyk, vereischt werd. Thans verneem ik,
dat men dezer dagen nog een verslag van
de vergadering te Amsterdam zal opmaken
en aan de „Handelingen" toevoegen. Dan is,
althans naar het uiterlijk, aan den eisch
voldaan."
Aan het slot van haar overzicht over de
cyfers der Staatsbegrooting van 1899
merkt de Nieuwe Rotter damscht Courant het
volgende op:
Wat de raming der uitgaven voor dit jaar
betreft, het bedrag daarvan is zeker, by het
vorig jaar vergeleken, hoog te noemen. Wyze
zuinigheid, wat niet wil zeggen zuinigheid
tout r rix, is by een stand eener begrooting
als de onderhavige, ongetwyfeld een vereischte.
Of die zuinigheid voldoende is in acht genomen,
zal pas kunnen blijken, als men de détails
der begrooting onder de oogen heeft.
De millioenenrede bepaalt zich overigens
tot het heden en werpt geen blik in de toe
komst. Trouwens, op dit oogenblik staat men
nog niet voor uitgaven, die de sociale wet
geving in de toekomst kan vorderen.
Biykens de Memorie van Toelichting by zyn
voorstel tot verhooging van den accijns op
gedistilleerd en wyn denkt de minister overi
gens wel degeiyk ook aan vermeerdering van
inkomsten uit andere bronnen, met name uit
de successiebelasting, terwijl hy ook het denk
beeld om een herziening van het tarief van
invoerrechten ook dienstbaar te maken aan
een versterking der ryksmiddelen niet beeft
laten varen. Maar deze maatregelen heeft hy
thans nog niet voorgesteld, omdat de tot-stand-
koming er van te voel tyd zou vorderen en
hy spoedig de inkomsten wenscht te vermeer
deren. Het komt ons echter zeer gewenscht
voor, dat de minister, zoodra hy met den
arbeid der voorbereiding is gereed gekomen,
mot name met oen wyziging dor successie
rechten komt. Wy hebben het reeds betreurd,
dat zyn voorganger indertyd heeft gemeend
er toe te moeten besluiten, met het oog op
het lot, dat zyn desbetreffend wetsontwerp
anders misschien zou beschoren geweest zyn,
het te beperken tot do maatregelen tegen
bedrog, die ten slotte tot stand gekomen zyn.
Als men in aanmerking neemt de belang-
ryke verhooging der uitgaven, die by deze
begrootiDg wordt aangevraagd en waaraan de
eischen onzer nationale schuld, de tegenge
vallen ryksuitkeering aan de gemeenten od
maatregelen, die onzen verkeersmiddelen ten
goede zullen komen, een belangrijk aandeel
hebben, dan kan het tekort op de begroo-
tihg betrekkeiyk niet groot genoemd worden.
Dat dit het g6val is, is te danken aan het
ruime vloeien der bronnen van inkomsten van
den Staat, terecht door den minister het
lichtpunt in den toestand onzer financiën ge
noemd.
Met het oog op de ervaring, in de laatste
jaren opgedaan, kan men zeggen, dat de
raming van de verhoogingen dor middelen
voor 1899 matig mag genoemd worden. Dit
neemt intusschen niet weg, dat een begroo
ting, die met een tekort van l1/, millioen
op de gewone uitgaven sluit, geen bevredigende
begrooting mag genoemd worden. De minister
van financiën is dan ook, en terecht, er op
bedacht geweest om het tekort door nieuwe
inkomsten te dekken. Van zyn daartoe inge
diend voorstel tot verhooging van den accyns
op gedistilleerd en wyn verwacht hy, biykens
de Momorie van Toelichting, op den duur
een verhooging der middelen van 1.6 a 1.7
millioen.
Het Vaderland erkent, dat de bezwaren
tegen hernieuwdo verhooging van den accyns
op gedistilleerd verminderen, nu verhooging
van wynaccyns daarmede gepaard gaat. Maar
het is de vraag of by den langzamen, maar
vry ge8tadigon achteruitgang dezer middelen
de verhooging wel het gewenschte resultaat
zal hebben. Er moeten andere bronnen komen.
Belasting op weelde-artikelen geeft niet.
Invoer- on successierechten zyn aan de beurt.
Vooral de laatste. Hiervan zal, by biliyker
regeling en dus zoDder zwaren druk, inderdaad
nog wel meer te halen zyn.
Het Haagsche Dagblad merkt op, dat do
millioenenspeech voornamelijk de millioenen-
tekorten bespreekt. Dat is niet bemoedigend.
Voor het dienstjaar '98 voorspelt de Min.
geen gunstige uitkomst. En dat in een land,
dat beroemd is voor het belasting betalen
der ingezetenen.
En toch handhaving van den duren leer
plicht 1 Hoe het ministerie nog aan de dure
werkliedenverzekering durft denken, een raadsel
insgelijks l
Het blad acht zich misschien te pessi
mistisch, doch deze rede heeft zyn bewondering
voor hot financiëel beleid van den heer Pierson
niet vergroot.
De Residentiebode leest uit de millioenen
rede, dat er geen geld is voor do hoog noodige
sociale hervormingen, die geld kosten moeten.
Al had hot rapport der staatscommissie voor
verzekering tegen invaliditeit en oudon dag
ook dringender tot invoering daarvan gead
viseerd, het ministerie zou zich in den huidigen
financièelen toestand wei gewacht hebben een
pensioen-regeling in de naaste toekomst voor
te dragen.
Zelfs de reeds jaren in hot vooruitzicht
gestelde en thans definitief beloofde afschaffing
der tollen op vaarten en wegen zal niet tot
stand kunnen komen dan door een andero
belasting te verhoogen of in te voeren.
Welke is nu de oorzaak van den minder
gunstigen financiëelen toestand?
De regeering wil zooals gewooniyk do
schuld daarvan laden op de schouders harer
voorgangster, en op de door deze tot stand
gebrachte herziening van het personeel en
regeling der gemeentefinanciën.
Zy vergeet, dat, behalve de conversie, hot
minwterie-Röell ook do middelen versterkt
heeft door een wyziging van de heffing der
invoerrechten en door maatregelen tot ont
duiking van de successiewet. Maar en dit
is erger zy vergeet ook, dat de uitgaven
9 millioen hooger zyn geraamd dan een vorig
jaar, waarvoor wy niet veel meer krygen dan
eenige spoorwegwerken, do verbotering van
de Vecht in Overysel, de haven te Filippine,
enkele gevangenissen, enz.
liet Centrum vindt den inhoud der millioenen
rede niet zeer belangrijk, omdat de tekorten
maar aanhouden, en de groote uitgaven voor
buitengewone zaken schier gowoon worden,
terwyl niet te zien is waar het geld daarvoor
moet vandaan komen. Er moet bezuinigd
worden, maar zoo goed als zeker kan daaraan
voorloopig niet gedacht worden. Wat er in
de toekomst gebeuren kan, zal zelfs mr. Pierson
wel niet weten.
De algemeene indruk, welko door de mil
lioenenrede wordt teweeg gebracht, zegt De
Maasbode, is, dat wy leven in een staat, die
zicbzelven juist kan bedruipen, maar ook
niets meer.
Te constateeren blyft, dat de tering de
noring goheel opslokt. Nu zal ten gevolge
der aangekondigde wetten deze tering nog
worden uitgezet.
Vanwaar, o Pierson, zal het geld u toe
komen
Méér directe belastingen heffen kunt go
niet. De lenigheid van het tegenwoordige
stelsel heeft, hoe go het thans ook uitrekt,
toch oen8 een einde. En de geheimzinnigheid,
waarin gy uw z.g.n. fiscale wetgeving hult,
baart uwen vrienden, vry handelaars in merg
en been, hoe langer hoe moer ongerustheid.
De Tijd verbaast zich er niet over, dat zelfs
do grootste van alle optimisten, Minister Pier
son, het feit niet ongedaan kon maken, dat
ondanks herhaalde conversie en herhaalde
nieuwe leeningeD, onze Staatsbegrooting niet
sluit, terwyl de financiën vau moederland en
koloniêo als één geheel beschouwd in oen
toestand zfin gekomen, die bepaald zorgwek
kend moet genoemd worden.
Tegen de opmerking der ministeriêelen, dat
men by het tekort moet rekenen met do
buitengewone groote werken, die in de laatst0
XI)
De naam van dezen man is George Giles, en
by heelt op zijn rechterarm de lettere L. N. met
een dolfijn er boveD, en zoo diep zijn zij er in
geprikt, dat de duivel zelf ze niet zou kunnen
kwijt raken, zonder het vleesch er uit te
fmyden."
„Het ie volkomen waar, dat ik op mijn
rechterarm de beginletters van m(jn naam heb,
en daarboven mijn familiewapen," zoide sir
fiucius nederig, miln oom aanzionde. „Dezo
liters zijn de beginletters van Lucius New-
«ge."
„Gedragon op den arm van George Giles I
Ik wil zweren, dat gij Giles zijt, vóór elk
gerechtshof, en dat zal Jackson ook, zoodra
hi) u ziet."
Zich daarop tot my wondende, besloot hy:
„William, ik wensch naar huie te gaan."
Hy waB op het punt de kamer te verlaten,
toen air Luciua van zyn stoel opsprong, naar
de deur snelde en ze dichtsloot, den sleutel
in zyn zak stekende. Klaarbiykeiyk wilde by
door een openhartige bekentenis aan de zaak
een einde maken.
„Schurkt Veroordeelde echurkl" schreeuwde
myn oom; „waagt gy het uw eigen meester
in een publieke inrichting op te sluiten?"
By deze woorden snelde hy naar het schel
koord, maar ik voorkwam hem, en myn handen
op hem leggende met niet meer kracht dan
strikt noodig was, verzocht ik hem gedurende
eenige minuten bedaard te zyn en aan te
hooren, wat air Luciua had mee te deelen.
Gedwarsboomd in zyn voornemen, wat het
ook mocht geweest zyn, atond myn oom daar;
zyn woede kende geen grenzen. Niet in staat
de kamer te verlaten of aan de schel te trekken,
liep hy te stampvoeten, vloekte en schreeuwde
met een stentorstem: „Brand! Moord! Dieven 1"
en viel toen bewusteloos op den vloer.
De bedienden, met den hotelhouder aan
het hoofd, kwamen, op den slag, naar de
deur snellen, dio sir Lucius in de grootste
ontsteltenis opende, waarop deze het ver
zoek deed, dat oogenblikkolyk geneeskun
dige hulp zou verschaft worden. Na eenigo
minuten verscheen een dokter, die, na
een vluchtigen blik op myn oom, ons
mededeelde, dat by stervende was. Hy had,
in zyn woede, een slagader doen springen,
en uit zyn mond en neusgaten stroomSe over
vloedig het roode bloed. Wy brachten den
ouden heer naar een bed in de belendende
kamor en daar blies hy, 's avonda te negen
uren, den laatsten adem uit.
Myn moeder waa veel te zenuwachtig en
van een te zwak gestel, dan dat wy er aan
konden denken het iyk van mijn oom naar
one huis over te voeren; dienovereenkomstig
werden er beschikkingen getroffen om het
van het hotel naar zyn laatste rustplaats
over te brengen: n.l. hot familiegraf der
Newpagee, daar sir Luciua my met tranen
in de oogen om myn toestemming verzocht
had, na my te hebben doen beloven, dat ik
nooit, zoolang als hy of zyn vrouw en kinderen
leefden, de my bewuste feiten zou bekend
maken. Sir Lucius kon de begrafenis niet
bywonen, want mr. Jackson, dien de baronet
trachtte te vermyden, maakte aanspraak op
het recht, een der slippendragera te zyn
en dit was een recht, dat niemand op rede-
lyken grond kon betwisten, wanneer men
in acht nam, op welke stellingen die aan
spraken gebouwd waren. Mr. Jackson voerde
aan, dat hy „reeds meer dan vier en veertig
jaar met den kapitein had omgegaan, en
gedurende al dien tyd nooit meer dan eenige
uren aan één etuk uit zUn oogen was geweest,
dat hy hem getrouw had opgepast in ziekte
en in gezondheid, en hetzy by (kapitein
Bellamy) hoog naar boven of diep naar be
neden gegaan was, by (Jackson) hoopte, dat
hy, wanneer hy stierf, naar dezelfde plaats
mocht gaan, waar hy nooit in gebreke zou
blyvon hem te begroeten als een flink officier,
een goed man en een volmaakt gentleman
in elke beteekenis van het woord."
Eenige dagen na myn ooms begrafenis
Jackeon was naar Londen vertrokken, op reis
naar Sydney ontving ik een briefje van
sir LuciuB Newpage, luidende:
„■Waarde"-.
Kom my heden eens bezoeken. Lady
N. en de kinderen zyn naar Ackridge
Houee, om daar den dag door te brengen.
Ge zult mo geheel alleen vinden, in de
bibliotheek. Steeds de uwe,
L. N."
Ik liet myn paard zadelen, en binnen een
halfuur was ik op Newpage Hall. Sir Lucius
zag er afgemat, ziek en verstrooid uit.
„Gy hebt slechts een half geheim vernomen,"
begon by, botwelk voortdurend aan myn ge
weten geknaagd hoeft en nog knaagt. Het
is niet meer dan billijk jegens u, en vooral
jegens myzelven, dat gy bet geheele geheim
kent; en bier, te dezer plaatae, roep ik op
de meest plechtige wyze den Almachtige
tot getuige van de waarheid van hetgeen
ik u ga verbalen.
„Ik werd inderdaad in verhoor genomen,
gevonnist en veroordeeld om levenslang
gedeporteerd te worden, en werd aldoe de
arbeider-gedeporteerde van uw oom, wyien
kapitein Bellamy."
„En voor welke misdaad, sir Lucius?" riep
ik ten hoogste onthutst over hetgeen ik kwam
te hooren.
„Voor geen misdaad. Zelfs voor geen over-
trediog. Maar de misdaad, die tegen my werd
ingebracht, was die van etraatroovery. Doch,
hoor my aan ten einde toe. 'tis u bekend,
geiyk iedereen in den omtrok, dat myn vader
drie zoons had, wyien sir John, myn broeder
Charley en ik. John was vier jaar, toen ik
geboren werd, en Charley twee. Wy waren
allen drukke jongens, toen wy tot jongemannen
opgroeiden en bezorgden onzen vader zeer veel
last en kommer. Geen wonder, dat hy one
zoo ongenadig afroste, toen wy nog kleio
waren, en ons zelfs nog sloeg, toen wy
grooter werden ofschoon ik het er voor houd,
dat een zachtere behandeling van meer uit
werking zou geweest zyn; en my dunkt.dat
bet meer tot ons voordeel gestrekt zou heb
ben, indien by zich meer met onze opvoeding
had ingelaten, in plaats van zich niet er om
te bekommeren (althans scbynbaar), of wy iets
leerden of niet. Vooite hield hy ons zeer kort
by kae; zelfs Johns toelage was zoor bekrom
pen. Maar hoe losbandig wy destyda allen
wareD, John en ik waren op lange na zoo
woest niet als Charley. Hy was inderdaad vry
wat meer dan woest. Het smart my het t6
moeten zeggenmaar by waa een ware duivel.
De Hemel alleen weet, welke misdadon by
iu de andere wereld al of niet te verant
woorden heeft. John en ik waren allebei bang
voor Charley, en toch hielden wy van hem.
Hy was zoo'n zonderling mengsel van edel
moedigheid en ruwheid.
„In de dagen, waarvan ik thane spreek,
woonde onze familie niet in dit graafschap,
maar op eeo klein landgoed in Oxfordshire.
De bezittiDg, waar ik nu woon, was aan een
edelman verhuurd. Daar myn vader voor een
naburig vlek zittmg had in het parlement,
was hy herhaaldelyk weken achtereen afwezig,
in Londen, en by al die gelegenheden vergezelde
myn moeder hem. "Wanneer wy aldaar alleen
in huie achterbleven, legden wy drieèn onzen
hartstochten en neigingen niet den minsten
dwang op: wy dobbelden, wy dronken, en
tot myn schande moet ik er by voegen: wy
gingen met zeer slechte makkers om, ver
boneden onzen stand.
{Slot volgt.)