N". 11819 Maandag 5 September. A0. 1898 (gousant wordt dagelijks, met uitzondering van (§pn- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. 1920. LEIDSCH DAG-BLAB PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10, Franco per post 1.40, Afzonderlijke Nommers 0.05. PRIJS OER AO VERTENTTÊH Van 1-6 regels f \J0b. Iedere regel meer f 0.17 j. - Grocterö letters naar plaatsruimte, - Voor het incasseeren buiten de 6tad wordt f 0.05 berekend Onder het hoofd Ons Wilhelmus lezen wl) in De Standaard: Een verbiedend verschijnsel in ons volks leven der laatste jaren is het ongetwijfeld, dat ons aloud volkslied, het Wilhelmus van Nassouwen, weer de eereplaats inneemt, die het nooit had moeten verliezen. De onverbasterde, fiere, plechtige muziek heeft men weer lief, maar wat niet minder, wat veel meer nog zegt, in alle kringen heeft men weer hart gekregen voor de kloeke öeuzentaal der 16de eeuw. Zoo lezen we thans weer in de Nieuxoe Rotterdamsche Courant: „Ze zijn aan het knutselen met ons Wil helm U 8. „Wilhelmus van Nassouwo Heldhaftig, gro t en good", luidt het bij den een; „Wilhelmus van Nassouwe De Zwijger, groot en goed", stamelt de ander. En het tweede couplet vangt bij den eerste aldus aan: „Wilhelmina van Nassouwe Tot Koningin gekroond l" by den tweede: „Wilhelmina van Nassouwe Oranje en Nederland 1" Beiden even slap en de rest is evenzoo. Waarom toch dat gemorrel? Men wil de wtj8 behouden en de woorden niet? Maar hoe plechtig ook de melodie, hoe als geschapen voor de woorden, zóó, dat muziek en tekst ons toelijken als tegelijk ontstaan, gesproten uit elkander, de muziek is niet oorspronkelijk Nederlandscb, de woorden wèll Voor ons is de tekst dus nommer één en do melodie nemen we dankbaar aan. En nu wil men juist den tekst veranderen?' Deze klacht onderschrijven we. En terecht mag het verbazen, dat ook een dichter van den rang van Nicolaas Beets zich wel tot deze zinledige verhaspeling van dit document uit de geschiedenis onzer wording als vrij Ga* tneenebest heeft willen leenen. Deze Ameterdamscho correspondent van do Nieuwe Rotterdamsche Courant zegt het naar waarheid „Is het van een volkslied niet juist een deugd, als het voor en van alle tijden is, als het, gelijk het Wilhelmus, zóó diep wortelt in de geschiedenis des volks, dat het reikt tot de onderste bodemlaag, waarop dat volk zijn zelfbestaan gevestigd heeft? Oranje en Nederland I Waar wilt gij de hechtheid van den band, de eenheid tusschen beide, tast baarder verzinnelijkt vinden dan in ons oud Wilhelmus? En hoe is het denkbaar onze Koningin op voor Haar zelve glorieuzer en aandoeniykor wijze te huldigen, dan door fiaar te bezingen als de doorluchtige nazate van den stichter van Haar Huis, den Vader van ons Vaderland? Meer dan drie eeuwen zijn heengevloden sinds het Wilhelmuslied ontstond. Drie eeuwen achtereen heeft het geslacht der Oranjes op den ouden stam zich vernieuwd en nog is het Huis van Oranje het onze. Dit zeldzame in onze historie wordt geteekend door het feit, dat het volksliod van 1569 het volkslied is van 18981" Met deze beschouwingen zijn we het ten volle eens, we zouden niet weten wat er tegen in te brengen is. Maar er is nog iets in dit artikel uit het Rotterdamsche blad, dat hier een plaats ver dient „Het Wilhelmuslied heeft zijn wondere macht tot den dag van heden op ons volk behouden. Hot mogo zijn, dat wi) de woorden slecht in het geheugen hebben, de gewijde geest, die er uit spreekt, komt over on3, zoodra wij het nu de melodie in haar oorspronkeiyken vorm is hersteld hooren. En als dit onverhoopt eens niet meer zoo mocht wezen, dan zal er iets uit onze ziel zijn weggegaan, waardoor wij tegeiyk ont kerstend en onthollandscht zullen zyn. Dat oogenblik moge verre van ons blyven." Het zy in alle bescheidenheid opgemerkt, maar in onze kringen althans heeft men gelukkig de woorden allerminst „slecht in het geheugen." Geen schooi met den Bybel waar het Wilhelmus niet wordt ge zongen; geen vergadering in onze kringen, waar dezer dagen hot Wilhelmus niet wordt aangeheven; geen huisgezin, waar het niet wordt gehoord, Diet geliefd is. En nu, al verstaan we waarschyniyk ook iets anders onder de woorden „ontkerstend" en „onthollandscht" als deze schryver, het slotwoord van zyn merkwaardig artikel zy het onze; we onderstrepen het: „Wy moeten het Wilhelmuslied in eere houden en van niemand dulden, dat hy er aan raakt...." Omtrent de laatste gebeurtenissen op A t j e h zegt de H*ag6che correspondent der Amslerdamsche Courantdie de P e d i r- oxpeditio merkwaardig vindt: „Merkwaardig in myn oog niet alleen om hot op don duur wegloopen van den vyand, die niets van de nieuwe geweren hebben moet, maar ook om deze omstandigheid, dat die expeditie wordt gevoerd geheel en al in den geest van wyien den aanvoerder der tweede Atjeh-expeditie, den generaal Van Swioten, over wiens misplaatste humane ge voelens alle militairen destyds den mond vol afkeuring hadden. Dat was alles kinderwerk, beweerden zy: die bruine kerels moest men goed raken, hun boeltje verbranden en ver nielen, alles met den grond geiyk maken dau eerst kreeg men er den wind onder en zou de onderwerping wel volgen. Om dit verzet heeft de methode van Van Swieten geen fair trial gehad, maar do brand- en moord- methode wel, en we weten, dat de Atjeh- oorlog baar heeft overleefd en dat de tegen stand er niet alleen door onderhouden, maar verbitterd is. Nu daarentegen is men tegen Pedir dadeiyk met de methode-Van Swieten begonnen; de commandant van de expeditie heeft in zyn dagorder tot aanvaarding van de leiding alle geweldpleging tegen de bevol king nadrukkeiyk verboden. En het gevolg van dit stelsel? Ik heb dezer dagen een schryven onder de oogen gehad van een tot de expeditie behoorend officier, waarin daar omtrent een merkwaardig getuigenis gegeven wordt, dat trouwens door andere berichten van de krygabedryven aldaar bevestigd wordt. Herhaaldeiyk, schreef by, was 't gebeurd, dat de expoditionnaire troepen op de terugkomst van een van die vele marschen om den steeds vluchtenden vyand te pakken te nemen, door een kampong trekkende, die zy by den op- marsch geheel verlaten gevonden hadden, de bevolking daar weder teruggekeerd en rustig aan den veldarbeid vonden, zonder eenlg teeken van vyandschap noch wantrouwen aan de doortrekkende troepen te geven. De be vordering van zulk een geest onder de be volking, die het natuuriyke gevolg is van de humanitaire beginselen, by deze Pedir- expeditie in het oog gehouden, zal zeer zeker meer tot vredestichting en onderwerping bydragen dan het branden en vernielen, waar mede men in een vroeger tydperk van den Atjeh-oorlog hot volk voor ons gezag beweerde te winnen. Dit resultaat doet my nog oneindig meer genoegen, niet alleen als Nederlander, maar als mensch in 't algemeen, dan de nobelste, altoos tot zekere hoogte doctrinair blyvende besluiten van hot congres voor volkenrecht. Eon goed onderworp voor geïllustreerde spotbladen die er dan ook reeds gebruik van maken i3, zegt de Provinciale Gronin ger Courantaan de hand gedaan door het dienstbodencongres te 's-Gravenhago. De Tijd vat do zaak ernstiger op. Het blad kan niet zoo geheel samengaan met de eischon, dat het dienstbodenkleed zou moeten verdwy- nen, dat de naam van „dienstboden" vervan gen zou moeten worden door dien van „huis- beambten", dat die huisbeambton op den voet van volkomen gelykheid zouden moeten wor den behandeld, en eigeniyk beschouwd zouden moeten worden ais „vakkundigen" en dat zy reeds in de hoogste klasse der lagere school, na invoering van leerplicht tot het 14de jaar, onderwys zouion moeten ontvangen in gezond heids- en voedingsleer, kennis van grondstoffen voor kleeding en voeding en boekhouden. Vooral vindt De Tijd wèl de beweriDg, dat aan externe dienstboden boven inwonende de voorkeur dient gegeven. Alsof de Haagscho straten 's avonds nog niet genoeg door fladde- rendo „dagmeisjes" bevolkt worden. Eq dan vervolgt De Tijd: De zaak is eigeniyk te ernstig, om er den spot mede te dry ven. Niet minder dan honderd zestigduizend vrouwen moeten alleen in ons land als dienstbode haar brood verdienen. Het lot van zeer velen van haar mag, in verge- ïyking van dat van een groot aantal harer zusteren, hoogst gunstig worden genoemd; dat van anderen, van een minderhoid, ver dient op grond van omstandigheden van stoffs- ïyken en niet minder van zedelyken aard ons medeiyden. Vooral in de groote steden, waar laatstbe doelde omstandigheden zich het meest voor doen, zien wy dan ook van verschillende zyden, byzonder ook van katholieke zyde, Instellingen in het leven geroepen, om vrouwe- ïyke dienstboden met raad en daad by te staan en haar tegen de verleiding en gevaren, welke haar bedreigen, in bescherming te nemen. Ongetwyfeld verdienen de bemoeiingen van edelgezinde mannen en vrouwen, die op dit byzonder gebied van naastenliefde werkzaam zyD, onze volle sympathie. Doch waartegen niet genoeg kan gewaarschuwd worden, is het onvoorzichtig opwekkon van dwaze illu sion, die nimmer kunnen verwezeniykt wor den het aankweeken van een geest van verzet en ontevredenheid, welke niet anders dan onheil kan voortbrengen, en het meer en meer ontwrichten en uit de voegen rukken van alle maatschappelyke verhoudingen. De dames, die op het dienstbodencongres aan het woord waren, hadden goede en edele bedoelingen.Wy willen het onvoorwaar- delyk aannemen, doch onverstand en wanbe grip richten dikwyis grootere schade aan dan opzetteiyke boosheid. Men wil den dienstboden-stand opheffen. Zeer zeker zal men, op den ingeslagen weg voortgaande, dat doel bereiken, mits men door opheffen niet versta veredelen of iu betere conditie brengen, maar doen verdwynen. Immers, wie zal zich in de gedroomde toekomst „huisb9ambten" willeD, wie by de eischen van die heeren en dames, zoowel op financieel als ander gebied te stellen, nog kunnen aanschaffen? En wat zullen de dui zenden vrouwen aanvangen, met een diploma van de oploidingsschool in den zak, die geen gastvry huis vindeD, dat van haar geleerdheid en baar pretensies gediend belieft? Wat de veel duizenden anderen, wier hersenen nu eenmaal ongeschikt zyn, om zóóveel geleerdheid op te nemen als voor de positie van „hui3beambte" gevorderd wordt, tèrwyi zy in de tegenwoordige maatschappy als eerzame, doch ongeletterde keukenprinses of tweede-meid een onbezorgd en genoegiyk loven leiden? Eindeiyk wat zal do toekomst zyn van al die geleerde hulsbeambten, die, krachtens haar recht, in do aanzienlyksto gezinnen op den voet van volkomen gelykheid bohandeld worden? Moeten zy allen oude vrysters worden, of verwacht men, dat de gelykheid zich zoo ver zal uitstrekken, dat zy zullen huwen in de familiön, by welke zy haar ambteiyko functiön uitoefenen? Zoo niet, wolke zal dan de toestand zyn van het werkmans- of klein-ambtenaarsgezin, waarin onder betrekkeiyk bekrompen levens omstandigheden zulk een ex-beambte als vrouw en moeder zal hebben op te treden na oen vry en gemakkeiyk loven op den voet van volkomen gelykheid in een aanzier.lyke woning? Onder het hoofd „De ridderlintjes" zegt de Eaagsche Courant o. m. hot volgende: Naarmate een lyst van gelegenheids ridder orden grooter is, maakt zy ook, uit den aard der zask, een komiekoren indruk. Zeven blad- zyden Staats-Ct. met verdiensteiyke Neder landers, ongerekend nog de menschen, die het met een medaille stellen moeten, omdat zö, hoe verdiensteiyk ook, niet in aanmerking kannen komen voor een ridderlintje, het is haast om te duizelen van de eer. Een heel volk van ridders word&n wo zoo langzamerhand, on De Gónestet was een zie ner, toen hy zyn Kokanje-gedichtje maakte. - Toch heeft zulk een lyst door baar eenigs- zins grappige lengte ook meer kans om inder daad verdiensteiyke landgenooten to omvatten, die een onderscheiding zy het dan in kleiner gezelschap waardig waren. In de eerste plaats zagen we met genoogen de officiëele waardeering, aan mevr. Goekoop, en door haar aan de Tentoonstelliog van Vrouwenarbeid gebracht, en die aan freule Jeltje De Bosch Kemper, als presidente vin „Te8selschade", naast eenige andero vrouwen, die haar leven wydden aan liefdadige instel lingen. Welverdiend zyn voorts de onderscheidingen, toegekend aan dr. Bleekrode, den hoogbegaaf den natuurkundige, die zooveel doed voor het populari8eeren van zyn wetenschap, en die, aan de „Voreeniging ter verbetering van den gezondheidstoestand" in Den Haag gebiacht in den persoon van haar voorzitter, den heer Hymans van Wadenoyen, die hierdoor juist in dat doel zyner werkzaamheid wordt geëerd, waarvoor hy het meest hart heeft. Ietwatgrappig, zullen we maar zeg- goD, is daarentegen de keus, onder de Tweede- Kamerleden gedaan: Pyttersen en Heldt en Tydensl Maar misschien waren zy, met do andere, die er nu een kregen, de eenige, die nog geen leeuwtje hadden. Onder de politie, die ruim is bedacht, rele veoren we den heer Van Schermbeek, den Haagschen hoofdcommissaris, den hoer H. Schmidt Crans, inspecteur in Den Haag, die do zilveren medaille kreog, en den hoofdagent J. L. Heytveld, mede in Don Haag. Het commandeurskruis van den Leeuw wordt ook zeker algemeen gegund aan den heer P. W. Janssen, te Amsterdam, don oud- directeur der „Deli-Maatschappy", die zulk een vorsteiyk milddadig gebruik maakt en zoo verstandig van de schatten, waarover bij beschikt. Opmerkelyk is het, dat, terwijl een groot aantal hoogleeraren als zoodanig worden be dacht, prof. dr. Jan Ten Brink afgezonderd staat als „letterkundige", wat vermoedeiyk als een orkenning van de literatuur is to beschouwen, evenals de benoeming van mr. H. L. Drucker geschiedde als voorzitter van „het Nut" en die van dr. Mouton als indus trieel. De dagbladpers werd ruim bedeeld; de voorzitter van den „Ned. Journalistenkring" (officiéél genoemd „Journalistonbond")en voorts een der verdienstelykste Nederlandscho jour nalisten, mr. Macalester Loup, benevens twee collega's, die niet aan het hoofd van een blad staan, de heeren Yan don Heuvel Tijdon De Wilde Standaarden twee Indische, do heeren Van Kesteren en Daum. Do gedecoreerde schilders zyn Jacob Maris, 3) „Des te beter!" riep nu de scheikundige uit; „dan zal het rechtvaardiger in de wereld toegaan, dan moeten de ryko geldmenschen en speculanten eens behooriyk bloeden." „U vergist u, meneer Vinding, het zal juist de armen treffen, en wel die, welke óf de handigheid en kracht van hun ledematen óf hun geest als eenig eigendom bezitten, dus jirbeiders en beambten. Want de ryke lui en «peculanten bezitten behalve contant geld ook jhltyd waardepapieren van de zooeven aan- /geduide soort. Alleen zy, die uitsluitend renteniers en couponknippers zyn, zouden het slechtst weg komen. Waarmede moet men dan het werk van een arbeider of beambte beloonen? De bakker kan desnoods den schoenmaker brood voor diens schoenen geven, de smid het paard van den boer beslaan, die hem hiervoor aardappelen geeft. Maar zal de daglooner, die hout voor den professor gekapt heeft, als vergoeding daarvoor een philoso- pbische voordracht moeten aanhooren? Da overoude, primitieve ruilhandel, zooals do op een lagen trap van beschaving staande volken, met hun geringe behoeften, dien kunnen dry- vod, is voor moderne Staten geheel onmogeiyk; ■wy moeten een waardemeter hebben en ik zou er geen weten, als het goud ophield dit to zyn. Een productie van het goud in hot groot, zooals de heer Vinding ons die belooft, zou tot een ontzettende sociale omwonteling, tot een in haar gevolgen onafzienbare ver plaatsing van bezit leiden, js, een verschrik- keiyk ongeluk zyn, een revolutie, waarby alle vroegere politieke revoluties en oorlogen in het niet zouden zinken. Gelukkig geloof ik evenwel aan een vergissing van den heer Vinding. In elk geval zal ik morgen naar het resultaat informeereD, om, wat myn plicht is, myn chefs te waarschuwen. De Bank instellingen zouden de eerste slachtoffers dezer uitvinding zyn." „Kom, kom, Werner," suste de juwelier, „de zaak zal er niet zoo ernstig uitzien, als gy het voorstelt. In het ergste geval zal Vinding, eer hy met zyn uitvinding voor den dag komt, eenige zyner nieuw geproduceerde gouden staven in landeryen en huizen voor zich en ons, zyn bloedverwanten, omgezet hebben." „Dat zal hy nietI" zeide de jonge man beslist. „Dat zou een misdaad tegenover de maatschappy en den Staat zyn, op zyn minst gelyk staan met het slaan Yan valsche munt." „Oho, kalmpjes aaD, jonge man," glimlachte Hendrik, „het was maar een aardigheidVoor het overige, dames, stel ik u voor, aan den stryd een einde te maken. Wo gaan nu naar het concert, waarvan het eerste nummer ons misschien reeds zal zyn ontgaan 1" Met veel minder lust en opgewektheid dan oorspronkeiyk allen bezielde, ging het kleine gezelschap heen. VindiDg was, niettegenstaande alle vermaningen, niet te bewegen mee te gaan en beval zyn familie, gelyk zoo dik wyis gobeurd was, in de bescherming van zyn zwager aan. II. Smalend en volgens gowoonte met zich- zelven sprekend, ging de scheikundige met onrustigen tred in het laboratorium op en nesr. „Onzin l Bekrompen egoïsme l Alsof men het allen naar den zin kan maken 1 Wat tot heil van den een is, moet den ander schaden. Dat is een natuurwet, het kan niet anders. Eenigen moeton ten gronde gaan en op de puinhoopen van het verleden vorryst de nieuwe orde. Voorwaarts, Vinding, aan het werkl Laat je niet door kleingeestige tegenspraak aan het wankelen brengen. Voltooi je groote werk, breng je kunstmatig goud in de wereld, onverschillig of het de gezegende weldoener dan wel de verniotigende demon der mensch- beid is. Het groote resultaat van het onderzoek mag niet verborgen blyven. Moedig aan het werk! - Martyn 1" Het laatste woord gold zyn bediende, een ouden, stillen en wantrouwig kykenden man, die onmiddellyk verscheen. „Stook den gasgloeioven nog eens, vulden gazometer en breng de krachtmachine weer in werking." „Doctor," was het talmende antwoord, „het is al laat." „Dat hindert niets. Ik moet nog werken. Als je dat gedaan hebt, kan je gaan, en neem dit voor je overwerk aan." Hy gaf den bediende een geldstuk, dat slechts aarzelend word aangenomen. „Wat zal ik daarmede doen?" mompelde hy schouderophalend; „het is byna waardeloos." „Wat zeg je daar?" „Pardon, doctor, ik heb zooeven gehoord, wat de heeren gesproken hebben. Is het wer- keiyk waar, dat u goud wil maken, en dat al het geld dan waardeloos wordt?" „Wat beteekent dio vraag?" „Ja, ziet u, doctor, ik dien nu binnenkort veertig jaar hier en heb my met spaarzaam heid een klein kapitaaltje voor den ouden dag byeengegaard. Als dat alles nu niets waard is, ben ik een oude bedelaar, die tevergeefs zyn geheele leven lang gepot en zich hot byna noodzakoiyke onthouden heeft. En, doctor, zooals ik, zoo zyn er velenZou het niet beter zy'n, dat u uw uitvinding voor u behieldt?" „Dat begryp jo niet, Martyn. Dat is de na tuuriyke loop der dingen, die niet tegenge houden kan worden. Maar, voegde hy er aan toe, met een soort medelyden jegens den ouden bediende, „jy hebt toch niet geheel en al ongeiyk, en ik zou je aanraden voor je spaar- duiten een lapje grond, een huisje met tuin en een melkkoe en wat pluimgedierte of iets dergelyks te koopen. Dat houdt altyd waarde!" „Ik dank u voor uw raad. Maar zal ik op myn ouden dag nog boer worden neen, dat kunnen myn beenen niet meer uitstaan", antwoordde Martyn misnoegd en ging, nog een grimmigen blik op den scheikundige werpend, heon, om de hem opgedragen boodschappen te doen. Vinding was spoedig weer te midden van zyn werk. Het eigenaardige mengsel begon in den smeltkroes te smelten; de steods toe nemende hitte zou het gesmoltene in gas van groote spanning vervluchtigen, maar de on- meteiyke druk van een condensatiepomp van bijzondere constructie zou deze werking weer opheffen en electrischo stroom van gevaarlyke storkte en intensiteit door deze in onnaluur- ïyken toestand al3 de binnen in de aarde zich beviodende gloeiende vuurmassa, zou haar in andere moleculaire samenstelling brengen. Door veel proeven en onderzoekingen, be rekeningen en onderstellingen voorbereid, gelukte het grootsche experiment. Uit den vurigen chaos zondorden zich schuimend- gloeiende sintels af, die borrelend, sissend en vonkenspuwend wegvloeiden. Op den bodem echter glansde en schitterde een spiegelende massa: goud, zuiver goud! Vinding juichte, ton hoogste verbiyd, en hoorde niet den zucht, dieu Martyn achter in het laboratorium slaakte. Maar do neerslag van het goud volgde nog te langzaam; men moest de spanning vorgrooten, „Druk den hevel nog drie punten naar beneden, Martyn! Maar vooral niet meer, om een ongeluk te voorkomen 1" sprak de schei kundige. {Slot volgt)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5