N°. 11816
Donderdag X September.
A0. 1898
faze <§ouront wordt dagelijks, met uitzondering
van §on- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Peuilleton.
DE SCHADUW.
LEIDSCH
DAdBLAD.
PEJLJS DEZER COTJRRtfTi
Voor Lelden per 3 maandeo, f 1.10.
Franco per posl 1.40.
Afzonderlijke Nommers 0.06.
prijs DER advkktk'm'i'i
Van 1 6 regels f 1.06. Iedere rogoi meer f 0.17|. - Groctere
(etters naar plaatsruimte. Voor het incasaeeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend
Aan de Amhemsche Courant wordt uit de
Hofstad geschreven:
Ik wil van de Haagsche inhuldi
gingsfeesten geen kwaad zeggenintegen
deel verheugt het intf, dat de apathie en hot
cynisme, waarmede men in den aanvang over
een en ander hoorde spreken, en die blijk
baar waren teweeggebracht als reactie tegen
de kunstmatige opschroeverü, waarmede men
de lieden voor de feestviering trachtte warm
te maken, plaats hebben gemaakt voor een
tamelijk algemeene belangstelling, zoodat de
versiering van de hoofdstraten bij de blijde
inkomst onzer Koningin ten slotte weinig
meer te wenschen zal laten. Alzoo ik wil
van de Haagsche inhuldigingsfeesten met
redon geen kwaad zeggen, maar indien de
drukte „crescendo" moet gaan van nu af tot
den 31sten September, dan wordt het mij
inderdaad te machtig. Best mogelijk, dat de
Haagsche bladen mijn naam over eenigo dagen
zullen te vermelden hebben onder do slacht
offers der inhuldiging8druktef evenals die van
de velen uit alle oorden des lands, die in de
laatste balsamieke dagen aan de ongewone
hitte zijn bezweken. Overal getimmer en
geklop, overal straten opgebroken en om de
ingeplante palen het plaveisel maar zoo „telle
quelle" hersteld, en door al die palen en
voetstukken de verkeerswegen door de stad
zoo benauwd en vernauwd gemaakt, dat men
nu al, terwijl er slechts een matig bezoek
van vreemdelingen is waar te nemen, hier
en daar stremming ondervindt in het verkeer.
Moet het zóó doorgaan, dan weet ik waarlijk
niet hoe zich de burgers van Den Haag op
de groote dagen van den intocht, Malibaanfeoat,
üioamoiicorao, enz., enz., in hun eigen stad
zullen kunnen bewegen, en ik geloof, dat de
autoriteiten, die buitengewone voorzorgen en
maatregelen hebben vastgesteld en bekend
gemaakt, waarover ze niet weinig bespot zijn
geworden, wezenlijk zoo mis niet hebben
gezien. Het aanleggen van een extra-straatweg
door het Haagsche Bosch en het wegbreken
fan de cementen dwarspaden over het mid
denvak van het Voorhout, om de Koningin
gemakkelijker te laten rijden, kon tegen de
gevreesde gevaren niet baten. Om die met
eenige kans van slagen af te wenden had
men half 's-Grayenhage moeten afbreken en
de nauwe hoofdstraten, Poten, Spui-, Veene-,
Hoog-, Vlamingstraat en andere vervangen
(joor breede boulevards met fliuko wandel
paden.
Een „teleurstellend antwoord" noemt De
Standaardaldus de Amhemsche Courant, de
mededeoling namens H. M. de Koningin aan
den Kerkeraad der Gereformeerde
Kork te Voorburg, „dat Hare Majesteit
de Koningin tot H. Dr. leedwezen niet in de
gelegenheid is te gemoet te komen aan het
verlangen van den Kerkeraad, om het bezoek
aan do gemeenten Rijswijk en Voorburg, be
paald op 11 September a. s., op een der
volgende dagen vast te stellen." Daartoe
werd nl. per adres aan H. M. de Regentes
het verzoek gedaan, omdat de 11de September
op Zondag valt. Hot toejuichen der Koningin
op Zondag is dus, naar de opvatting dezer
Puriteinen, waarlijk ook al Sabbatschennis I
Wonderlijk is hun redeneeringzi) beginnen
met hun „dankbare erkentenis" uit te sprekeD,
dat de Koningin een rijtoer door Voorburg
zal maken, en achten zich gelukkig „in het
vooruitzicht, dat bij die gelegenheid heel deze
gemeente aan H. Majesteit de betuiging harer
eerbiedige hulde zal brengen." Maar tevens
nemen z\j de vrijheid uit te spreken, „hoezeer
het hun smart, dat voor dit bezoek de dag
des Heeren, Zondag 11 September, werd vast
gesteld, wijl nu de lidmaten der Gereformeerde
Kerk ter willo van de heilighouding van dien
dag zich met een bedroefd hart aan het be
groeten van hun edele en geëerbiedigde Vorstin
zullen moeten onttrekken." Eq daarom vragen
z\j het vorstelijk bezoek op oen der volgende
dagen te verschuiven, „opdat alle inwoners
onzer gemeente eenparig zonder gewetens
bezwaar uiting mogen geven aan hun ver
knochtheid aan het doorluchtig stamhuis van
Oranje."
Is een hartelijke begroeting op Zondag nu
waarlijk ook al niet meer mogelijk zonder
dien dag te ontheiligen? Op andere wijze
toch zal Voorburgs bevolking wel niet aan
haar „verknochtheid" uiting kunnen geven,
als do Koningin het dorp doorrijdt, en wie
daardoor zijn geweten bezwaard mocht dunken,
diens blijdschap over het vooruitzicht aan
H. M. „de betuiging zijner eerbiedige hulde"
te kunnen brengen, ia waarlijk niet zeer groot.
Wie z\jn geweten bezwaart door een gullen
juichkreet voor de jonge Koningin, blijve in
de komende feestdagen beter thuis. Geestdrift
en geestdrijverij gaan moeilijk samen.
Onze dl e n s t b o d e nDe onderlinge
varhoudingen worden er niet beter op, zegt
de Middelburgschc Courant', het gehalte der
dienstboden vermindert; het geslacht der
oude getrouwen neemt sterk af; maar ook,
laat ons dit niet vergeten, het geduld, de
tact om met dienstboden om te gaan, treft
men bij de huisvrouwen minder aan dan
vroeger.
Vroeger was een dienstbode een vertrouwde,
als het ware lid van het huisgezin; iemand,
in wie men na haar vertrek, meestal als zij
huwen ging, steeds belang bleef stellen, omdat
zij jaren lang trouw en goed haar plicht
volbracht; die de kinderen en kleinkinderen
later nog bezochten; iemand, in wier wèl en
wee men bleef deelon.
Of aan zulk een getrouwe alleen de eer
van een dergelijke goede verhouding toekwam?
W|j herinneren ons hoe indertijd in Goes,
by gelegenheid een6r uitreiking van een
diploma voor zooveel jarigen trouwen dienst,
de voorzitter van het Nutsdepartemont de
gelauwerde er nadrukkelijk op wees, dat haar
biyven zooveel jaren in éón gezin niet aan
haar alleen te danken wa3. Da mevrouw en
al de leden van het gezin hadden het haar
ook mogeiyk gemaakt dien dienst zoo lang
te vervullen; zy hadden haar gebreken, haar
eigenaardigheden, haar nukken en tekortko
mingen ook verdragen. Ware het haar daar
niet goed geweest en aangenaam gemaakt,
zy ware zeker vertrokken.
Dit mocht men wel eens wat meer be
denken; ook by de beoordeeling van tal van
arbeidersvraagstukken, van de verhouding
tusschen patroons en werklieden.
Er moet wederzyds eon streven zyn om
eikaars fouten te leeren kennen, verbeteren,
om elkander te leeren verdragen.
Maar tegenwoordig is daartoe by de dienst
boden haast geen gelegenheid.
Vóór men elkander eenigszins kent, is de
gedienstige al weer vertrokken.
Aan wie de schuld?
Aan beide partyen.
De mevrouwen zeiven, vaak niet op de
hoogte van het huishouden, en te druk in de
weer met haar uitspanningen en liefhebbe
ryen, kunnen de dienstboden niet voorlichten
en niet beoordeelen of zy haar werk goed
verrichten. In haar onkunde en onwetendheid
vorderen zy vaak te veel.
En de gedienstigenhet is of zy van ander
makeiy zyn dan vroeger. Zy worden ook bo-
hoerscht door de hedondaagscho zucht om
meer rechten te willen hebben dan plichten
te vervullen.
In de gezinnen, onder do dames verdwijnt
de oud-Holland8che, degeiyke, ocht huismoöder-
ïyke geest. En hoe zullen de mevrouwen
dan haar onderhoorigen kunnen voorlichten
en controleeren? Zy jagen naar middelen
voor eigen genot, voor eigen plezier, in plaats
van, zooals vroegor, bet gezin te maken tot
een verbiyf van gezelligheid, vriendeiykheid,
warmte en degelykheid.
De dienstboden, op haar beurt ook al aan
gestoken door den geest van den tyd, die
haar dryft naar genot, opschik en verzet,
hebben geen hart meer toor hen, by wio zy
wonen. Het „dienen" wordt tegenwoordig
meer als eon weinig benijdenswaardige positie
beschouwdnaaister of winkeljuffrouw worden
is schoring en inslag.
Wy staan hier waariyk niet voor een
quaestie van geringe betoekenis; het betreft
een maatschappolyk vraagstuk, van evenveel
gewicht als, ja belangrijker nog dan menige
quaestie van politieken of anderen aard, waar
mee de heeren zich het hoofd breken.
Het dienstboden-vraagstuk grypt in ons
gansche leven. De rust in de gezinnen; het ge
luk van tal van personen staat er mee in verband.
In tal van gezinnen zal men, dunkt ons,
ook wel moeten besluiten, zooals velen in
Amerika reeds doen, geen dienstboden er
meer op na te houden en zeiven het werk
te verrichten. Was dit in vroegere huis
houdingen reeds dikwyis het geval, tegen
woordig kan dit des te eerder, nu men zooveel
werkzaamheden buitenshuis kan laten ver
richten en veel kan verkrygen wat voorheen
io gezinnen zelve moest geschieden, nl. in
maken, naaien, wasschen, strijken, enz.
Zulk een verandering zou in veel gezinnen
heelwat rust teweeg brengen.
Een medestryder ten gunste van wetteiyken
leerplicht is de heer mr. S. J. Y(isser),
die in Het (katholieke) Centrum opnieuw daar
voor een lans breekt. Aanleiding daartoe
waren hem de volgende woorden, in een
artikel van De (anti-revolutionnaire) Nederlander
ter be8tryding van leerplicht neergeschreven:
„Kennis zonder zeer degelyke opleiding geeft
niet den allerminsten waarborg tegen het
plegen van misdaad."
Al stemt de schryver dit toe, hy wraakt
niettemin bet bewys dezer stelling, aan een
paar statistieken in La Re'formc Sociale ont
leend, en wel op de volgende gronden:
„Over het algemeen hecht ik weinig waarde
aan argumenten, op statistische gegevens
gegrond. Niet alleen omdat men met cyfers
allerlei goocheltoeren kan uitrichten, ook omdat
vaak andere invloeden in het spel zyn, die
wij niet kunnen nagaan en dus een vergeiy-
king van statistieken onzuiver maken.
Wat beteekent byvoorbeeld (ik schreef dit
reeds vroeger) het feit, dat by meerdere uit
breiding van onderwüs toch de criminaliteit
toeneemt? Immers hoogstens dit: dat er andere
invloeden, zyn die ondanks boter onder-
w y 8 toch de criminaliteit in sterke mate
bevorderen. Naast meer en beter onderwys
kan byvoorbeeld tevens de werkloosheid ont
zaglik toenemen of wel in sommige klassen
het drankmisbruik vermeerderen. Handels
crisis, mislukken van den oogst, uitbreiding
van groote bevolkingscentra, kortom allerlei
invloeden kunnen do criminaliteit begunstigen.
Om een verschijnsel op sociaal gebied te
kunnen beoordeelen, moet men alle oorzaken
kennen. Dit is moeiiyk; in vele gevallen
onmogeiyk. Men moet meestal met een groote
mate van waarschyniykheid genoegen nemen.
Zekerheid is uitgesloten."
Niet minder belangrijk is de opmerking van
mr. S. J. V., dat op de vraag, of er in een
bepaald tydperk beter en zedelflker geleefd
wordt, niet de gerechtelijke statistiek het
antwoord geeft, omdat er naast de strafbare
feiten, die tot voroordeeling leiden, altyd een
niet te bepalen aantal zyn, die onvervolgd en
onbekend blyven en bovendien de volgens de
strafwet ongeoorloofde handelingen geenszins
dekken alle uit zedeiyk oogpunt veroordeelens-
waardige daden, zoodat by een gunstig crimi
neels statistiek toch het algemeene zedeiyk
peil zeer wel gedaald kan zyn, en omgekeerd
ook de maatschappy in 't algemeen zedeiyk
hooger kan staan zelfs by een ongunstige
crimineels statistiek.
Dat vooropstellende, dus zelf waarschuwende
tegen het misbruiken van statistische ge
gevens, baalt de schryver uit de dissertatie
van mr. L. Del Baere (Amsterdam 1891) een
aantal cyfers aan, welke voor Pruisen, Baden,
Engeland en Zwitserland den gunstigen invloed
aantoonen van opvoeding en onderwys op de
criminaliteit. „Men ziet dus zoo schrijft by
argumenten, ontleend aan de statistiek, zyn
weinig betrouwbaar. Daarby komt, dat velen
op lichtvaardige wyze een hoogst onoordeel
kundig verband brengen tusschen sociale ver
schijnselen en feiten.
„Geenszins verwonderen zoude het my, dat,
mochten er eenige maanden na de ver
8chyning van het leerplicht-ontwerp in het
Staatsbladin on3 vaderland een paar ernstige
misdryven gepleegd worden, verschillende
bladen en blaadjes dergeiyke gebeurtenissen
voel te mooi vinden om hunnen lezers niet
mede te deelen: Ziedaar reeds de wrange
vruchten van den leerplicht."
Na de verzuchting, dat veel dagblad-
scbryvers in plaats van voorlichting, vaak
opzettelijke misleiding zich schynen ten dool
to stellen, besluit mr. S. J. V. zyn bestrijding
van De Nederlander als volgt:
„Reeds in myn vroegere artikelen wees ik
er op, dat hot menscheiyk weten alleen
moreel niet beter maakt, wel echter als
hulpmiddel, maar dat in don tegenwoor-
digen tyd en nog meer in de toekomst
(immers, de intellectueels eischen in den
struggle for life worden steedsgrooter)
eenige kennis onontbeerlijk is voor den stryd
om het bestaan. Hoe geschikter voor dien
stryd, des te minder gevaar voor werkloos
heid, armoede en de daarmede gepaard
gaande zedoiyke ellende.
Ik weet wel: er zyn, helaas! ook werk-
loozen, die toch bekwaam genoeg zyD, maar
dit feit maakt bovenstaande redeneering niet
onwaar. Vooral wanneer onze arbeidors by
hier te lande heerschende werklooshoid in oen
bepaald vak in den vreemde werk zoeken, is
eenige kennis onontbeerlyk.
Ten slotte ontken ik do bewering van De
Nederlanderdat er tusschen verwaarloozing
en leerplicht geenerlei verband bestaat. Reeds
in myn eerste artikel in dit blad heb ik kort,
doch naar myn meening voldoende, myn ge
voelen gestaafd. In het belang der zaak kom
ik er gaarne nog eens op terug.
Het is waar: by verwaarloozing in het
huisgezin werkt de school slechts gebrekkig.
Do ouders kunnen thuis door hun slecht
levensgedrag bederven hetgeen de onderwyzer
heeft tot stand gebracht.
Maar omgekeerd kan de opvoeding op school
althans eenig tegenwicht in de schaal leggen,
wanneer het kind thuis alleen slechte indruk
ken ontvangt.
Bovendien is het kind door het schoolbezoek
eenige uren aan de onreine omgeving van
het huisgezin onttrokken.
Maar wat meer zegtHet zedeiyk verlaten
en verwaarloosde kind, dat op zyn levensweg
een belangstellenden onderwyzer of mede-
ïydende ondorwyzeres vindt, en zoo zyn er
gelukkig nog zeer velen zal wellicht in hem
of haar een vriend of vriendin ontmoeten, die
zich het ongelukkig lot van een dergeiyk
kind aantrekt en naar het leven thuis een
onderzoek instelt.
Vooral dan, wanneer hot ontwerp op de
ouderiyke macht kracht van wet zal hebben
verkregen, kunnen de pogingen resultaat
hebben.
"Waarop lk dus wilde wyzen is, dat het ver
waarloosde kind, door het verplicht school-,
bezoek een gedeelte van den dag uit de treurigq
huiselyke omgeving of van de straat wegge»
nomeD, in aanraking komt met betore en
zedeiyk hooger staande menschen.
Slof)
.Bekent go u aan do u ten lasto golegdo
misdaad schuldig of niet?" vroeg do president
langzaam.
.Niet schuldig I" riep Helena, die op do
bank der getuigen zat, haastig uit, nog eer
baar zuster kon antwoorden.
„Ik ben overtuigd, dat Alice Mary haar
lovon bereidwillig zou gegeven hebben, om
mijn arm kind te rodden zjj zou gaarne
sterven als zy mi) daardoor myn Harry kon
teruggeven. Men zou evengoed mg ale Alice
Mar? van den moord kunnen beschuldigen
beide staat gelijk. Zij is niet schuldig, dat
zweer ik voor Sod z(j kan den moord niet
bedreven hebben het is onmogelijk."
Nadat de getuigen gehoord waren, resu
meerde de ambtenaar van het Openbaar
Ministerie de feiten. De president gewaagde
'an het gesprek tusschen do beide zusters
'óór den moord, dat door de vrouw van den
logementhouder in de aangrenzende kamer
toevallig gehoord was Alice Mary had
daarby op de mogolykheid gezinspeeld, dat
2i) eens in het bozit van sir Frederics ver
mogen kon geraken de gedachte daaraan
was haar due niet vreemd.
En dan de aanwezigheid van het mee, dat
itmners door vérscheidene getuigen en door
óe beschuldigde zelf als haar eigendom was
orkend, hoewel zy lcalm en waardig bleef
ontkennen, dat zp den moord bedreven had.
Hot verhoor der getuigen nam vervolgens
eon aanvang. Aller verklaringen leverden geen
nieuwe gezichtspunten op het waren alleen
de bevestigingen van de ons reeds bekende
feiten.
De getuige Davis werd opgeroepen, hy ver
scheen niet, zooals te voorzien was.
Do beurt was nu aan my. Ik stond op en
richtte de eerste vraag tot Helena:
„Herinnert gy u soms het een of ander
byzondere voorval, dat uw reis kenmerkte?"
vroeg ik op goed geluk af, zelf eigeniyk de
strekking niet wetend, waarom ik dat onder
zocht.
„Een hyzonderhoid?" herhaalde do weduwe
peinzend. „Heen, nietsjadaar
herinner ik my by ons vertrek uit Liver
pool konden wy nergens de toiletdoos myner
zuster vinden."
„Zoois deze haar ontstolen?"
„Dat denk ik welwy misten haar ten
minste."
„En bevond zich in dat kistje bet mes met
het witte heft, waarmede de kleine Harry werd
vermoord en dat uw zuster toebehoorde?"
„Ja.... ik deed bet zelf in de doos, die
buitengewoon groot was voor een toilet
nécessaire."
„Hebt gy den diefstal aangegeven?"
„Neen, de waarde van den inhoud waa
niet groot en wy hadden t« veel haast om
Heritage Hall te bereiken, dan dat we tyd
wilden verliezen. Den hotelhouder alleen
deelden wjj het geval mede."
„Hebt gy niemand van den diefstal ver
dacht?"
„Neenen bovendien durf ik niet met
zekerheid zeggen, dat de doos ons ontstolen
is. We kunnen haar ook ergens op reis
hebben laten liggen."
„Mag ik u. thans verzoeken, mevrouw, om
my alles betreffende de schaduw mede te
deelenalles, tot in de geringste byzonder-
hedon? Geef zoo nauwkeurig mogeiyk een
bescbryving van hetgeen u zaagt."
Het was intusschen zeven uren geworden.
De toevloed van nieuwsgierigen waB lang
zamerhand zóó groot geworden, dat de politie
agenten hevel ontvingen een gedeelte van
het publiek te verwydereD, waardoor een
hevig gedrang ontstond.
Het duurde niet lang of men werd hand
gemeen. Ik moest het verhoor van Helena
afbreken.
„Ik arresteer u, mynheer! Gy naoogt een
dienaar der wet niet bemoeilyken in de uit
oefening van zyn ambt," hoorde ik een agent
luid zeggen.
„Den duivel kunt gy arrestoeren, maar
my niet. Ik dring niet, maar werd go
drongen en zelfs geslagen!" riep iemand
driftig uit.
„Dat is mr. Davis," schreeuwde de waard
van „De Gouden Kroon" terstond. „Ik herken
hem aan zyn stem."
„Houd dien man Btevig vast," beval ik
den politie-agent, terwyi mjjn hart luid klopte.
„Hy is als getuige opgeroepen. Laat hem
niet ontsnappen."
De gerechtsdienaars brachten hem naar de
getuigenbank.
„Wat beteekent dat?" vroeg mr. Davis.
„Wat verlangt u van my?"
„Gy zyt als getuige opgeroepen," zeide de
president.
„Ik heb niets te vertellenik weet
niets".beweerde mr. Davis brutaal.
„Licht!" riep de president, waarop het gas
onmiddellyk werd aangestoken.
Een kreet weerklonk een kreet van
ontzettingeen wooat lachen en de uit
roep: „Goddank I"
Helena was opgestaan en wees mot uitge
strekte hand naar mr. Davis.
„Daar staat by, mynheer de rechter, de
moordenaar van myn kind!" gilde zy. „God
is barmhartig en rechtvaardig. Het ie de
Hemel zelf, die spreekt. Daar aan den muur
is de my zoo welbekende schaduw de
schaduw van den moordenaar van myn kind I"
Da rechters stonden op. Een ongehoord
rumoer barstte in de gerechtszaal los. Aan
don muur ontwaarde men een groote schaduw,
dezelfde, door Helena in den nacht van den
moord gezien.
Op heizelfde oogenblik drong een bejaard
heer naar voren. Het was Sir Frederic Heritage,
die mode als getuige opgeroepen was.
Zoodra Davis don grysaard zag, wendde by
zich als om te ontvluchten, doch de agenten
hielden hem stevig vast. Sir Frederic liet den
blik doordringond op hem rusten plotse
ling slaakte hy een doordringenden kreet:
„Lionel, Lionel.... mjjn zoon!''
Thans duurdo het niet lang, of het',
geheim van den moord op het kind, dat
sir Frederics erfgenaam zou worden, word
opgehelderd.
Davis, eigeniyk Lionel, do ontaarde zoon
van den baronet, die zich al dien tyd in
Frankryk schuilgehouden had, was naar
EDgeland overgestoken, waar hy zich door
allerlei listen zeer spoedig op de hoogte vau
de beschikkingen zyns vaders gesteld had.
Het was hem ook gelukt de aankomst van
de zustors in Liverpool te weten te komen.
Hy bad onder een valschen naam zyn intrek
genomen in het hotel te Liverpool, waar do
zoBters logeerden, en ontstal haar de toilet-
dooB, daar hy toen reeds het helscbe plan op
touw gezet had, 't kind te vermoorden. Hy
was de vrouwen op haar verderen tocht ge
volgd, had als mr. Davis in „De Gouden
Kroon" gelogeerd en den kleinen Harry ver
moord, om don erfgenaam van zyns vaders
vermogen uit den weg te ruimen. Door oen
toeval was hem verborgen gebleven, dat Alice
Mary in de rechten van haar neefje trad.
Alice Mary werd natuuriyk vrygesprokon
on van alle zyden door de opgewonden menigto
geluk gewenscht.
De oude baronet overleefde de schande,
welke zyn geslacht trof, niet lang. Hy werd
een paar dagen later door een beroerte ge
troffen, aan welker gevolgen hy na korton
tyd overleed.
Lionel werd ter dood veroordeeld on da
scherprechter maakte weinige dagen later eert
einde aan zyn nietswaardig bestaan.