mm Mimi IIP ^\f! •••--1 Pi Pa B pp Wulp, mnf Üfei: ''-—i prai 1 «1 BS MENGELWERK. in-acht-neming van deze voorwaarden kieze men voor het slabed het vochtigste gedeelte van den tuin en zorge voor goedo bemesting, bestaande in goed verganen stalmest, die in herfst en winter wordt ondergespit. In het voorjaar wordt daarop gier gegoten, waarop men een bestrooiing met cbilisalpeter kan doen volgen. Door deze hulpmeststoffen zal men zeer goede resultaten verkregen. De aldus toebereide bedden worden van af -April, met een tusschonruimte van 14 dagen, met een mengsel van goede kropalasoorten van verschillenden tQd van rfipheid en grootte bezaaid. Komen de planten soms te dicht op, dan worden ze bfi het zuiveren der bedden tot op 15 cM. ouderlingen afstand gedund. De vroege en kleine soorten ontwikkelen zich sneller en vormen reeds vaste en bruikbare kroppen, voordat de late, grootere soorten meer ruimten verlangen. De oogst begint daarom ook reeds vroeg en zoo kan men, als men eenmaal begonnen is, gedurende 4 a 5 weken van één en hetzelfde bed, de beste kroppen snflden. Men kan dan soms niet zien, dat er zooveel is geoogst, dewfil de overblijvende kroppen zich spoedig meer ontwikkelen. Men zorge intusschen voor bet onkruid en voor voldoende bogieting met vloeibaren mest. Door deze wijze van behandelen ie de oogst grooter en begint vroeger dan wan Deer men de slaplantjes op regels verplant, dat boven- dion veel tijd vordert en wegens droogte dikwijls moeilijk is. Men zorge dus voor een goeden grond, waaraan men door vloeibaren mest de noodige kracht moot geven. Militaire rechtspraak. Zoowel in den voortgang, die thans gebracht wordt in do herziening der militaire strafwetgeving als in de nieuwe wet op den persoonlijken dienstplicht, vindt de Nieuwe Rottcrdamsche Courant aanleiding de militaire rechtspraak •ens te behandelen. Het blad stelt de vraag: kan niet de gewone strafrechter ook aangewezen worden als rechter over de militairen? Indien deze vraag beves tigend kon worden beantwoord, zouden, meent de N. R. Ct., aan dien nieuwen toestand be langrijke voordeden verbonden zijn. „Ook de soldaat zou komen voor rechts geleerde rechters, voor beroepsrechters, wier opleiding en wier beroepsgewoonten hen ver trouwd hebben gemaakt met wat rechtsbe doeling is; met al die principieel© opvattingen, die hun zijn doorgedrongen in merg en been en dia de onmisbare waarborgen zjjn voor bot in-acht-nemen van rechtsregelen en rechts beginselen, zoo op het gebied van het mate- riëele recht als op dat van het proces. „De officieren zouden niet langer behoeven te worden opgeleid in een wetenschap, welko buiten bun eigenlijk emplooi ligt, waarvoor ztj de voorbereiding missen, en welko voor hen altoos een bijzaak bltfft. „Alle quaestiön omtrent de organisatie der krijgsraden, omtrent de samenstelling en de bezoldiging van het Hoog Militair Gerechts hof een teer punt, dat bijna ieder jaar in de begrootingsstukken opnieuw ter tafel komt en dat eenmaal, in 1880, onderworp was van een belangrijk conflict tusschen de beide Kamors der Staten-Generaal omtrent het toezicht van den Hoogen Raad der Nederlan den ook op het nakomen der wetten door de militaire rechters; al deze quaestiön zouden haar eenvoudigste oplossing hebben gevondeD, want zi) zouden niet bestaan. .Opgelost zonden ook zijn de vragen be treffende de rechtspleging voor de krijgsraden; of daar zal geldon openbaarheid, onbeperkt verdedigingsrecht e. a. m. Immers, van een Bpeciale militaire rechtspleging zou dan geen sprake zijn. De militair zou evenals de burger aaar de algemeene procesregels worden ge- ïordeeld". Intusschen moet, zegt de N. R. Cl., bfi «e beoordeeling der vraag tweeërlei wel worden fti hot oog gehouden. „Vooreerst, dat de tuchtrechtelijke afdoe ning van overtredingen van bet reglement £P de krijgstucht en van andere kleme ver- jrfipen door den militairen commandant in ^aar geheel zou blijven. Het eenige verschil, wat dit aangaat, met den bestaanden toestand, zou wezen, dat voor een verwijzing naar den krijgsraad verwijzing naar den gewonen rechter in de plaats zou treden. „Dan dit, dat de vraag hier alleen gesteld wordt en o. i. ook alleen gesteld worden kan met het oog op tijd van vrede." Intusschen wordt, juist Daar aanleiding van wat in oorlogstoestand noodig blijft, met klem de opmerking gemaakt, dat op die wijze de officieren opeens in zoodanigen tyd voor een rechtsprekende functie zullen staan, op welker uitoefening z|j in vredestijd niet zijn voorbereid, welke zU in vredestijd niet hebben geleerd. „Deze opmerking heeft gewichtigen schijn, maar meer dan schijn o. i. niet. Immers, is dit een bezwaar, dan zou het ook gelden voor andere functiën, die in oorlogstijd het militair gezag evenzeer van het burgerlijke gezag overneemt. Wie heeft er ooit aan gedacht daarom te verlangen, dat de officieren in vredestijd burgemeesters of commissarissen van politie zullen wezen? In oorlogstijd wordt van de officieren ook verlangd, dat zfi volken rechtelijke vragen zullen oplossen en onder- handolingen met buitenlandsche autoriteiten zullen voeren, zonder dat zij ooit in diplo- matieken dienst hebben gewerkt. „In zulke tijden kiest men ook zijn monschen en draagt men aan de beste en bekwaamste do moeilijkste functiën op. „Daarbij nog dit. Voor Nederland w(j laten de toestanden in de koloniën bier buiten is de vrede8toastand Diet alleen de normale, maar is de oorlogstoestand er een van zeer geringe waarschijnlijkheid. Dit mag niet leidon tot miskenning van de noodzakelijkheid om een goed leger te bezitten, op die eventualiteit voorbereid door oefening in den wapenhandel, in de krijgskunst en in militaire deugden. Maar dit mag er wel toe leiden, dat men Diet voor den vredestijd rechtstoestandon als uitzonderingstoestanden scheppe, alleen omdat er wel eens oorlog kan komen, en terwijl voor dergelijke buitengewone omstandigheden in deze behoeften evenals in zooveel andere, zeer goed op andere wijze zal moeten en ook zal kuDnen worden voorzien. „Voor de oplossing van het vraagstuk zelf staat d3n o. i. op den voorgrond de stelregel, dat, indien een speciale rechtspraak over mili tairen onnoodig is, zij ook niet moet worden bestendigd. De noodzakelijkheid zij de eenige maatstaf. „Dit mag wol worden herinnerd bij een instelling, die, historisch geworden, allicht aan die historische wording, d. i. aan het feitelijk bestaan, aan de macht der traditie haar taai- beid dankt en haar algemeene verspeiding." Het advies van de N. R. Ct. zou strekken tot opdracht aan de gewone rechtbanken van de rechtspraak over militairen ook wat de militaire delicten aangaat, de gemengde niet slechts, maar eveneens de zuivere, tot ophef fing dus van de speciale militaire rechtspraak geheel en al. Hot groote argument togen dit denkbeeld geldt den eisch van de tucht in het leger. Uit een tweeledig gezichtspunt. EenorziJds wordt gezegd: de burgerlijke rechter heeft geen begrip van de eischen der krtjgstucht. H|j zou gevaar loopen gevallen van desertie en insubordinatie veel te slaap op te vatten. SommigeD, die overigens van oen opheffing der militaire rechtspraak niet afkeeng waren, zijn er op dien grond toe gekomen, om te wenscheD, dat wel de ge wone rochtbanken over de schuldvraag zouden beslissen, maar dan toch een raad van officieren over de strafvraag. „Deze scheiding, in onze rechtsinstellingen volkomen onbekend en, naar het ons voor komt, La beginsel af te keureD, lacht ons niet toe. Maar het genoemde hoofdbezwaar zelf schijnt ons niet gegrond. Waarom zou de gewone rechter de beteokenis van de krijgstucht niet kunnen waardeeren?" Uit het andere gezichtspunt is de rede neering deze: de krijgstucht in het leger vordert, dat do ondergeschiktheid van de manschappen aan hun officieren, van de officieren aan hun superieuren hen alttfd en overal volge; dat alles, wat zij misdoen, tegenover superieuren verantwoord, door supe rieuren berecht worde. „Wij zien dit niet in. Er blijft immers voor krtjgstuchtelljke af doening een zeer ruim, ja het allerruimste gebied over. Ook kan het juist zijn nut heb ben, dat de soldaat, door in ernstige gevallen voor den burgerleken rechter te worden ge trokken, gevoele, dat hfi als deel van het leger toch mede deel is van de burgermaat schappij, dat deze twee Diet staan togenover elkaar. Een soldaat kan immers ook in menige andere verhouding geraken, waardoor hfi met de burgerlijke autoriteit in aanraking komt, zonder dat iemand daarin eenig bezwaar ziet. „Evenmin worde voorbijgezien, dat mede in de hiërarchie der burgerlijke ambtenaren ondergeschiktheid noodig is; dat ook daar veel tekortkomingen in den dienst alleen door de superieuren worden afgedaan met disciplinaire middelen, terwijl in ernstige gevallen de rech ter wordt ingeroepen. „Is men bevreesd, dat bijv." de burgerlijke rechter wegens gebrek aan bewijs vryspreèkt van een aanklacht, waaraan het militair gezag groote waarde had gehecht, dan worde daar tegenover eenvoudig opgemerkt, dat ditzelfde kan voorkomen voor een krijgsraad, die immers geen afzonderlijk stel bewysregelen tot zijn dienst heeft, en dat oen zwakke aanklacht nu eenmaal niet sterk wordt doordat een militaire autoriteit haar inbrengt." SCHAAKRUBRIEK. Maandag 15 Augustus 1898. Redactie: L. S.-V. „Morphy". - Adres: W. C. Van der Heulen, Breestraat 161, Lelden. Schaaknieuws. Keulen. De etand van bet meestertornooi na de 9de ronde is: Cohn 7, Burn 6)4, Cbarousek 6 Schlechter 6, Steinitz 5)4 Tschigorin 5)4 Showalter 6, Janowski 5, Berger 4)4 Schilfers 4)4 Albin 3)4Fritz 3, Yon Popiol 3, Gottschall 2)4Heinrichsen 2, Scballopp 1)4 Tusschen Charousok en Tschigorin moet nog één partij worden uitgespeeld, die waar schijnlijk remise zal worden. Donderdag-middag speelde Fritz 7 parijen gelyktydig blind. Hjj won 2, verloor 2 en maakte 3 partijen remis. I. Löwentbal II. Mannheimer UI. HQIsen IV. I Richter I Uitslag Siegergruppc Eauptturnier A. 6 w. p. 6* o 4)4 V. i Fiebig VI. Held VII. Bleykmans VIII en IX nog onbekend. 3)4 w. p. Probleem No. 83 van A. v. Eelde, Deventer. lilde Prijs Jubileumwedslrijd Ned. Schaakbond. Zir&lt. ede wit Mat in 2 zetten. Probleem No. 84 van J. J. CO LP A Leiden. (IYde Prijs Jubileumwedstrijd.) "Wit: Kg 7, Da 7, L e 7, LI5, P e 5, d 2, g 2, g 4, h 2. Zwart: Kf4, Td5, Pc2, h 7. Mat in 2 zetten. Adres voor oplossingen J. J. Colpa, Lange Mare 18. Opl. probl. No. 80. Da4 KxP Da8 LxP Dc2=F dxP Do8T cL onv. P c 3 ip enz. Opl. probl. No. 81. P e 6 K d 5 P e7 PxP D a 8 pi PIS Pc5T Ph 3 Dg2:p dreiging P g 5 =F Opl. probl. No. 82. PhS d5 DXh=F Ph3 Tonv. Pxfp: dxa Pc5T L c2 LXLT gouv. Df3pi Ld3. Pgfiip Kd3 Ddötp Goede opl. No. 80 ontvangen van: Leiden: B. C. M. Savi, J. Van Beveron, M. Van Beveron Jr., G. H. Key, R. Paulides, „Stuart", J. B. Bouwer, R. S. Van Kloeten. Deventer: A. Van Eelde, G. H. Klooster boer. Noordwyk: H. B. J. H. CORRESPONDENTIE. R. P.Uw opl. „Ei van Columbus" was fout. Onze VvX e cl s t r ij dprotole aun. e n. Een overzicht der composities laat ons, hoewel we met de uitkomsten betrekkelijk tevreden kunnen zijn, weder zien, dat we met het buitenland in probleem-compositie nog niet kunnen concurreeren. Geniale pro ducten, zooals we in internationale tornooien aantreffen, zijn ook nu in den jubileum wedstrijd achterwege gebleven; echter valt niet te ontkennen dat de probleem-dichtkunst hier Toorwaarts schrijdt. De problemen, die bekroond of eervol vermeld zjjn, zuilen we achtereenvolgens de revue laten passeeren. In sierlijkheid gepaard aan sobere bewer king staat No. 1 bovenaan in de reeks. Zy, die in het 1ste prjjsprobleem een moeilijk uit te voeren motief en min of meer verras sende wendingen verwachtten te zien, zullen zich teleurgesteld gevoelen. Het leidende idee bestaat uitsluitend in de matstellingen, die een harmonisch geheel vormen en paar bij paar analoog zjjD, vergel. D a 8 en D g 2, vervolgens P e 7 en P g 5 mat, hetgeen on tegenzeglijk een verdienste is. Do eerste zet is echter gewoon en volstrekt niet moeilijk aan te brengen, wijl het paard in 't spel wordt gebracht. De nevenoplossingen worden op zeer eenvoudige wijze voorkomen door afsluiting der gebeele g-ljjn voor de dame door het paard, hetgeen tevens den sleutelzet al te zeer laat doorschemeren, wijl de dame g 2 moet kunnen bereiken, indien de zwarte koning naar f 3 wandelt. No. 2 is van een geheel ander type en bevredigt wat inhoud aangaat meer dan No. 1, de constructie schijut ook moiilyker, o. a. vanwege den tempodwang tegenover dreiging in No. 1. Hier doet ook een paard den eersten zet, deze voldoet uit stekend en meer dan die bij No. 1, wijl het paard uit 't spel wordt gebracht en schijnbaar ook andere zetten kan doen. De varianten vorming is keurig, elke officier geeft beurte lings mat; vermelding verdienen in 't bijzonder de speelwijzen, na pion d 6 speelt. Een zwak heid vormen do stand van den witten koning en de b pionnen; hfi dient om Lg4 te cou peoren, h 7 pareert een dual na d 5, terwijl de witte koning en h 4 er alleen staan om hfi en h 7 tegen te houden. De witte koning zou m. i. beter op h 7 staan, waardoor de pion op b 7 kan vervallen, echter volgt uit dien stand, dat de dame den sleutelzet niet kan doen. De vorm is dus niet zoo correct ais bij No. 1, in weerwil daarvan en met het oog op de andere hoedanigheden schijnt ons het verschil in waarde tusschen 1 en 2 niet groot, de beoordeeling berust echter gedeel telijk ook op smaak. In ieder geval schijnt No. 2 „the right problem on the right place.-" (.Wordt vervtlgd). Een gemeene streek. I. „Zie, m(jn jongen", zei Brimard, die niet geheel nuchter was, lot Sambreuse, die in denzelfden toestand verkeerde„je hebt mooi praten, maar in onze oogen zul je altijd een kind bljjven, het type van heilige onschuld. Het leven is een boek, dat iedereen door worstelen moet; er zijn mooie bladzijden in, maar ook hooi leelijke. Jij, met je vijf en twintig jaren, bent nog pas hooi in het begin, maar wij, Ripopée, Valtragnac en mijn per soon, die de voortig al gepasseerd zijn, w(j kennen dat boek bijna heelemaal; wij hebben reeds veel meegemaakt, terwijl jij pas bent komen kijken." Sambreuse protesteerde daartegen. Zou h|j geen ondervinding hebben I Waartoe had dan gediend al dat geld, hetwelk hij ala het ware had weggegooid? Waartoe dan al die galante avontuurtjes? Hadden die hom geen kennis en wetenschap aangebracht Neen, hij achtte zichzelf een man, die de wereld kende. Wat zou hij nog voor nieuws kunnen loeren? Ripopée, ook al een beetje dronken, nam daarop het woord en sprak op statigen toon „Beste jongen, je bent inderdaad vermakelijk je bent gezellig, kolossaal rijk; je wijnen zijn uitstekend; wij houden ontzettend veel van je, van jou en je dinertjes natuurlijk—maar er ontbreekt iets aan je, om je een volmaakt man to doen zijn. Om tot die volmaaktheid te komeo, moet men een zeker aantal ge meene stroken hebben uitgehaald. Dat heb ik gedaan, dat heeft Brimard gedaan en Valtragnac evenzoo. Maar gij, die er nu zoo op pocht evenals wij volmaakt te zijn, wat hebt gij in dit opzicht uitgevoerd?" Sambreuse, die meer en meer dronken was geworden, stond met den mond vol tanden, pruttelde iets van het niet te weten, maar eindigde met te beloven, dat zij spoedig iets van hem zouden hooren, waardoor hij zich hunner waardig zoude betoonen. Er werd nog meer gedronken en men ein digde met af te spreken, dat men over drie dagen, dus op Maandag, weer bij elkaar zou komen in de restauratie ia het Bois de Boulogne, waar Sambreuse dan den gemeenen streek, welken h|j in die paar dagon zou volvoeren, aan z|jn vrienden zon mededeelen. „Wie er het eerst is, maakt het menu op," zeide Sambreuse. „Dat zal ik ztjo en ik zal er voor zorgen, dat het fijn is," zeide Ripopée. Sambreuse betaalde als naar gewoonto voor allen en men verliet elkander onder belofte a. s. Maandag present te zullen zjjn. II. Den volgenden dag werd Faul De Sambreuse omstreeks den middag wakker. Zjjn hoofd wae weer helder; zijn jeugd hij had immers nog maar enkele hoofdstukken van dat groote levensboek doorleefd deed hem beter be stand zijn tegen de zwelgpartijen van den vorigen avond dan zijn moor bejaarde vrien den, die reeds tot aan hot einde van het boek genaderd wareo. Al spoedig begon hjj te denkon aan den gemoenen streek, dien h(j beloofd had vóór a. s. Maandag uit to halen, op straffe van in de diepe verachting van zjjn tafelvrienden van den vorigen avond te vervallen. H(j bogon na te denken en al spoedig kwam het volgend denkbeeld bj| hem op, en nam onder dat nadenken moer en meer vormen aan. Hy had in de vorige week op straat ont moet een ond-schoolkameraad, dien by sinds jaren niet gezien had. Zy waren op school de beste vrienden geweest, knikkers on lekker- nyen werden eeriyk gedeeld, en toen de schooltyd geëindigd was, werd een eeuwige vriondschap gezworen. Francois, zoo heette hy, was sedert twee jaren getrouwd. Hy had geen geld, werkte hard en was in hot bezit van een juweel van een vrouwtje. Francois had Paul mede naar huis genomen om te oten. Hy moest voor lief nemen wat da pot schafte. Zyn eenig doel was hem zyn schat, zyn geluk te toonen. Nu, Elise was dan ook een waar juweeltje. Zy ontving den vriend van haar man met uitgestrekte band. Zy was de lieftalligheid en eenvoud zelve, en hoewel het eten verre van lekker was, had Paul zich geen oogen- blik verveeld. Naïef bewonderde het arme vrouwtje den schatryken jongeling, die over geld sprak alsof het niets was, en een paar keoren was het alsof een wolk langs haar voorhoof) streok. Dan keek zy voor een wyie sombe- maar kort daarop waren haar prachtige oogen weer op don vriend van haar Francis vestigd, die altyd maar aan het vertellen was Paul bemerkte het en zonderlinge denkbeelden kwamen In zijn brein op, en toen hy om tion uren het gelukkige paartje verliet en Elisj hem zenuwachtig de hand gaf, murmelde daarby oonigo woorden, welke hy niet verstond maar waarvan hy do bedoeling meeDde te' begrijpen. „Kom vooral spoedig terug 1" riep Francis hom van de vyfde verdieping toe, terwyi hy reeds byua beneden was. Aan die Elise dacht nu Paul in verband met den gemoenen etreek, dien hy moest volvoeren. -Hot was doideiyk, dat hjj aan dat vrouwtje niet onverschillig was. En was dit eon wonder? Hy was een knappe jongen ea schatryk. En dau zyn vriend te bedriegen dat jonge wyfje ongelukkig te maken, dat bestaand geluk eu die liefde te vernietigen- was dat niet de prachtigste gemeene streek, dien hy zou kunnen uithalen? Wat zouden zyn vrienden juichen, als zy dat hoorden! „Ik zal er nog heden heengaan", overlegds Paul by zichzelven. „Francois is den gohoelen dag op zyn kantoor; wy zullen alleen zjjn- de zaak is zoo eenvoudig mogelyk." Niet zoo eenvoudig als het aanvankelijk look. Want het voorgenomen bezoek werd telkens en telkens weer verschoven, zóólang zelfs, dat het eindeiyk Maandag was geworden en het wel moest plaats hebben. Hy bogaf zich naar do woning van Franpia, waar hy Elise alleen hoopte to vinden. ID. „Zjjt gjj daarl" riep Elisa vrooiyk, toen zy voor Sambreuse de deur opendeed... „Maar Francois ie niet thuis." „Dat kan ik eenigszins nagaan," antwoordde Faul, „maar ik heb met u te spreken i met u alléén." „Met my alleen?" vroeg Elise. „Is er dan met Francois iets voorgevallen? Een ODgaluk misschien! O gij, die zyn vriend zjjt, zeg het my. Ik 3idder van angst!" „Niets van dat alles, liefste kind," was het antwoord van Faul. „Ik heb FraDCou sedert ous laatste onderhoud alhier niet ge zien en gesproken, maar ik ben bier ge komen, omdat ik gemerkt bad, omdat ik gevoelde, dat gy my iets te zeggen hadt Die laatste woorden, die gy preveldet, toen ik afscheid van u nam; die warme handdruk, die my altijd zal bybljjven; die heerlijke oogen, waarmede gy my toestraaldet ze gaven my zooveel te denken en daarom beo ik bier. Want o, Elise, ik heb je oauit- sprekeiyk lief." Reeds wilde by zyn arm leggen om haar elanko gestalte, toen zij, als ware het door een venynig dier gebeten, opstond en vol verontwaardiging uitriep „Mynheor, wat wilt ga? Wat denkt wel van my? Ik en myn goede Francois zjjn één ziel en één gedachte. Hadden wy zoo iets van u kuDnen vermoeden, liij, toen I u zoo vol vertrouwen in onze nederige woning binnenvoerde, ik, toen ik u vol geestdrift al: vriend van mijn man begroette Foei, het u meer dan erg 1" En zy barstte in tranen los. Haar verontwaardiging was ongekunsteld, Uit haar geheole optreden Bprak ton volle de liefde voor haar man en haar walging voor alles, wat den echtelyken band bezoedelt. Met afschuw wendde zy zich van hem, docb hy, op zyn knieën gevallen, smeekte haar hem te vergeven, zichzelven de ergste vei; wytingen doende. Goedig van harte als altjjd en overtuigd van zyn innig berouw, schonk zy hem ver giffenis en weldra verscheen de glimlach weer op haar lippen. „Maar zeg my nu toch eens, wat wildet ge my by ons laatste afscheid toch zeggen, toen ge my zoo hartelyk do hand druktet en woorden uittet, waaraan ik voorzeker een verkeerde beteekenis heb gegeven? Zy wilde eerst niet antwoorden, maar op aan dringen van Paul antwoordde zy het volgende: „Toen ik u voor het eerst ontmoette; toen ik hoorde, dat ge schat-, schatryk waart; toen ik u hoorde vertellen van da kolossale sommen, die ge byna dagelijks uitgeeft voor feester), voor weddenschappen op wedrennen, voor paarden, rytuigen en wat dies meer zij, toen dacht ik: wat zouden wij gelukkig zyn, indien die man, die zoo in woelde baadt, ons eens met een paar duizend francs zou willen helpen natuuriyk met de zekerheid om zo later terug te krygen. Zie, dan hadden wy eenige dringende schulden kannen betalen, en hadden wy, Francois en ik, de aanstaande toekomst, die ons wellicht oudervreugde zal schenken, met gerustheid te gemoet kunnen zien. Maar ach, vergeef my myn oDbezonne* heid; ik heb er reeds genoeg knorren rak Francois over gehad." Sambreuse hoorde toe en was zichtbaar aangedaan. „Twee, drie, tien, twintig duizend francs en meer kunt gy van my krygen I" riep Paul uit. „Ik zal alles aan Francois vertellen en hem dwingen dat geld van my aan te nemen." „Is dat waarheid?" vroeg zjj lacbeDd, „werkelyk waarheid? En belooft ge daarbij altyd verstandig te blyven?" Hy beloofde dat, nog geheel onder den indruk, en snelde de straat op. „Maar waar blyft myn gemeoDO streek nu?" vroeg hy zichzelven. „Het is reeds bal(-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 6