mm
Mimi
IIP ^\f!
•••--1 Pi
Pa
B
pp
Wulp,
mnf Üfei: ''-—i
prai
1
«1 BS
MENGELWERK.
in-acht-neming van deze voorwaarden kieze
men voor het slabed het vochtigste gedeelte
van den tuin en zorge voor goedo bemesting,
bestaande in goed verganen stalmest, die in
herfst en winter wordt ondergespit. In het
voorjaar wordt daarop gier gegoten, waarop
men een bestrooiing met cbilisalpeter kan
doen volgen. Door deze hulpmeststoffen zal
men zeer goede resultaten verkregen.
De aldus toebereide bedden worden van af
-April, met een tusschonruimte van 14 dagen,
met een mengsel van goede kropalasoorten
van verschillenden tQd van rfipheid en grootte
bezaaid. Komen de planten soms te dicht op,
dan worden ze bfi het zuiveren der bedden
tot op 15 cM. ouderlingen afstand gedund.
De vroege en kleine soorten ontwikkelen zich
sneller en vormen reeds vaste en bruikbare
kroppen, voordat de late, grootere soorten
meer ruimten verlangen.
De oogst begint daarom ook reeds vroeg en
zoo kan men, als men eenmaal begonnen is,
gedurende 4 a 5 weken van één en hetzelfde
bed, de beste kroppen snflden. Men kan dan
soms niet zien, dat er zooveel is geoogst,
dewfil de overblijvende kroppen zich spoedig
meer ontwikkelen. Men zorge intusschen voor
bet onkruid en voor voldoende bogieting met
vloeibaren mest.
Door deze wijze van behandelen ie de oogst
grooter en begint vroeger dan wan Deer men
de slaplantjes op regels verplant, dat boven-
dion veel tijd vordert en wegens droogte
dikwijls moeilijk is.
Men zorge dus voor een goeden grond,
waaraan men door vloeibaren mest de noodige
kracht moot geven.
Militaire rechtspraak. Zoowel
in den voortgang, die thans gebracht wordt
in do herziening der militaire strafwetgeving
als in de nieuwe wet op den persoonlijken
dienstplicht, vindt de Nieuwe Rottcrdamsche
Courant aanleiding de militaire rechtspraak
•ens te behandelen.
Het blad stelt de vraag: kan niet de gewone
strafrechter ook aangewezen worden als rechter
over de militairen? Indien deze vraag beves
tigend kon worden beantwoord, zouden, meent
de N. R. Ct., aan dien nieuwen toestand be
langrijke voordeden verbonden zijn.
„Ook de soldaat zou komen voor rechts
geleerde rechters, voor beroepsrechters, wier
opleiding en wier beroepsgewoonten hen ver
trouwd hebben gemaakt met wat rechtsbe
doeling is; met al die principieel© opvattingen,
die hun zijn doorgedrongen in merg en been
en dia de onmisbare waarborgen zjjn voor
bot in-acht-nemen van rechtsregelen en rechts
beginselen, zoo op het gebied van het mate-
riëele recht als op dat van het proces.
„De officieren zouden niet langer behoeven
te worden opgeleid in een wetenschap, welko
buiten bun eigenlijk emplooi ligt, waarvoor
ztj de voorbereiding missen, en welko voor
hen altoos een bijzaak bltfft.
„Alle quaestiön omtrent de organisatie der
krijgsraden, omtrent de samenstelling en de
bezoldiging van het Hoog Militair Gerechts
hof een teer punt, dat bijna ieder jaar in
de begrootingsstukken opnieuw ter tafel komt
en dat eenmaal, in 1880, onderworp was van
een belangrijk conflict tusschen de beide
Kamors der Staten-Generaal omtrent het
toezicht van den Hoogen Raad der Nederlan
den ook op het nakomen der wetten door de
militaire rechters; al deze quaestiön zouden
haar eenvoudigste oplossing hebben gevondeD,
want zi) zouden niet bestaan.
.Opgelost zonden ook zijn de vragen be
treffende de rechtspleging voor de krijgsraden;
of daar zal geldon openbaarheid, onbeperkt
verdedigingsrecht e. a. m. Immers, van een
Bpeciale militaire rechtspleging zou dan geen
sprake zijn. De militair zou evenals de burger
aaar de algemeene procesregels worden ge-
ïordeeld".
Intusschen moet, zegt de N. R. Cl., bfi
«e beoordeeling der vraag tweeërlei wel worden
fti hot oog gehouden.
„Vooreerst, dat de tuchtrechtelijke afdoe
ning van overtredingen van bet reglement
£P de krijgstucht en van andere kleme ver-
jrfipen door den militairen commandant in
^aar geheel zou blijven. Het eenige verschil,
wat dit aangaat, met den bestaanden toestand,
zou wezen, dat voor een verwijzing naar den
krijgsraad verwijzing naar den gewonen rechter
in de plaats zou treden.
„Dan dit, dat de vraag hier alleen gesteld
wordt en o. i. ook alleen gesteld worden kan
met het oog op tijd van vrede."
Intusschen wordt, juist Daar aanleiding van
wat in oorlogstoestand noodig blijft, met klem
de opmerking gemaakt, dat op die wijze de
officieren opeens in zoodanigen tyd voor een
rechtsprekende functie zullen staan, op welker
uitoefening z|j in vredestijd niet zijn voorbereid,
welke zU in vredestijd niet hebben geleerd.
„Deze opmerking heeft gewichtigen schijn,
maar meer dan schijn o. i. niet. Immers, is
dit een bezwaar, dan zou het ook gelden voor
andere functiën, die in oorlogstijd het militair
gezag evenzeer van het burgerlijke gezag
overneemt. Wie heeft er ooit aan gedacht
daarom te verlangen, dat de officieren in
vredestijd burgemeesters of commissarissen
van politie zullen wezen? In oorlogstijd wordt
van de officieren ook verlangd, dat zfi volken
rechtelijke vragen zullen oplossen en onder-
handolingen met buitenlandsche autoriteiten
zullen voeren, zonder dat zij ooit in diplo-
matieken dienst hebben gewerkt.
„In zulke tijden kiest men ook zijn monschen
en draagt men aan de beste en bekwaamste
do moeilijkste functiën op.
„Daarbij nog dit. Voor Nederland w(j laten
de toestanden in de koloniën bier buiten
is de vrede8toastand Diet alleen de normale,
maar is de oorlogstoestand er een van zeer
geringe waarschijnlijkheid. Dit mag niet leidon
tot miskenning van de noodzakelijkheid om
een goed leger te bezitten, op die eventualiteit
voorbereid door oefening in den wapenhandel,
in de krijgskunst en in militaire deugden.
Maar dit mag er wel toe leiden, dat men
Diet voor den vredestijd rechtstoestandon als
uitzonderingstoestanden scheppe, alleen omdat
er wel eens oorlog kan komen, en terwijl voor
dergelijke buitengewone omstandigheden in
deze behoeften evenals in zooveel andere, zeer
goed op andere wijze zal moeten en ook zal
kuDnen worden voorzien.
„Voor de oplossing van het vraagstuk zelf
staat d3n o. i. op den voorgrond de stelregel,
dat, indien een speciale rechtspraak over mili
tairen onnoodig is, zij ook niet moet worden
bestendigd. De noodzakelijkheid zij de eenige
maatstaf.
„Dit mag wol worden herinnerd bij een
instelling, die, historisch geworden, allicht aan
die historische wording, d. i. aan het feitelijk
bestaan, aan de macht der traditie haar taai-
beid dankt en haar algemeene verspeiding."
Het advies van de N. R. Ct. zou strekken
tot opdracht aan de gewone rechtbanken van
de rechtspraak over militairen ook wat de
militaire delicten aangaat, de gemengde niet
slechts, maar eveneens de zuivere, tot ophef
fing dus van de speciale militaire rechtspraak
geheel en al.
Hot groote argument togen dit denkbeeld
geldt den eisch van de tucht in het leger.
Uit een tweeledig gezichtspunt.
EenorziJds wordt gezegd: de burgerlijke
rechter heeft geen begrip van de eischen der
krtjgstucht. H|j zou gevaar loopen gevallen
van desertie en insubordinatie veel te slaap
op te vatten. SommigeD, die overigens van
oen opheffing der militaire rechtspraak niet
afkeeng waren, zijn er op dien grond toe
gekomen, om te wenscheD, dat wel de ge
wone rochtbanken over de schuldvraag zouden
beslissen, maar dan toch een raad van
officieren over de strafvraag.
„Deze scheiding, in onze rechtsinstellingen
volkomen onbekend en, naar het ons voor
komt, La beginsel af te keureD, lacht ons
niet toe. Maar het genoemde hoofdbezwaar
zelf schijnt ons niet gegrond. Waarom zou
de gewone rechter de beteokenis van de
krijgstucht niet kunnen waardeeren?"
Uit het andere gezichtspunt is de rede
neering deze: de krijgstucht in het leger
vordert, dat do ondergeschiktheid van de
manschappen aan hun officieren, van de
officieren aan hun superieuren hen alttfd en
overal volge; dat alles, wat zij misdoen,
tegenover superieuren verantwoord, door supe
rieuren berecht worde. „Wij zien dit niet in.
Er blijft immers voor krtjgstuchtelljke af
doening een zeer ruim, ja het allerruimste
gebied over. Ook kan het juist zijn nut heb
ben, dat de soldaat, door in ernstige gevallen
voor den burgerleken rechter te worden ge
trokken, gevoele, dat hfi als deel van het
leger toch mede deel is van de burgermaat
schappij, dat deze twee Diet staan togenover
elkaar. Een soldaat kan immers ook in menige
andere verhouding geraken, waardoor hfi met
de burgerlijke autoriteit in aanraking komt,
zonder dat iemand daarin eenig bezwaar ziet.
„Evenmin worde voorbijgezien, dat mede
in de hiërarchie der burgerlijke ambtenaren
ondergeschiktheid noodig is; dat ook daar veel
tekortkomingen in den dienst alleen door de
superieuren worden afgedaan met disciplinaire
middelen, terwijl in ernstige gevallen de rech
ter wordt ingeroepen.
„Is men bevreesd, dat bijv." de burgerlijke
rechter wegens gebrek aan bewijs vryspreèkt
van een aanklacht, waaraan het militair gezag
groote waarde had gehecht, dan worde daar
tegenover eenvoudig opgemerkt, dat ditzelfde
kan voorkomen voor een krijgsraad, die immers
geen afzonderlijk stel bewysregelen tot zijn
dienst heeft, en dat oen zwakke aanklacht
nu eenmaal niet sterk wordt doordat een
militaire autoriteit haar inbrengt."
SCHAAKRUBRIEK. Maandag 15 Augustus 1898.
Redactie: L. S.-V. „Morphy". - Adres: W. C. Van der Heulen, Breestraat 161, Lelden.
Schaaknieuws.
Keulen. De etand van bet meestertornooi na de 9de ronde is: Cohn 7, Burn 6)4,
Cbarousek 6 Schlechter 6, Steinitz 5)4 Tschigorin 5)4 Showalter 6, Janowski 5,
Berger 4)4 Schilfers 4)4 Albin 3)4Fritz 3, Yon Popiol 3, Gottschall 2)4Heinrichsen 2,
Scballopp 1)4
Tusschen Charousok en Tschigorin moet nog één partij worden uitgespeeld, die waar
schijnlijk remise zal worden.
Donderdag-middag speelde Fritz 7 parijen gelyktydig blind. Hjj won 2, verloor 2 en
maakte 3 partijen remis.
I. Löwentbal
II. Mannheimer
UI. HQIsen
IV. I Richter I
Uitslag Siegergruppc Eauptturnier A.
6 w. p.
6* o
4)4
V. i Fiebig
VI. Held
VII. Bleykmans
VIII en IX nog onbekend.
3)4 w. p.
Probleem No. 83 van A. v. Eelde, Deventer.
lilde Prijs Jubileumwedslrijd Ned. Schaakbond.
Zir<.
ede
wit
Mat in 2 zetten.
Probleem No. 84 van J. J. CO LP A
Leiden. (IYde Prijs Jubileumwedstrijd.)
"Wit: Kg 7, Da 7, L e 7, LI5, P e 5,
d 2, g 2, g 4, h 2.
Zwart: Kf4, Td5, Pc2, h 7.
Mat in 2 zetten.
Adres voor oplossingen J. J. Colpa,
Lange Mare 18.
Opl. probl. No. 80.
Da4 KxP Da8
LxP Dc2=F
dxP Do8T
cL onv. P c 3 ip
enz.
Opl. probl. No. 81.
P e 6 K d 5 P e7
PxP D a 8 pi
PIS Pc5T
Ph 3 Dg2:p
dreiging P g 5 =F
Opl. probl. No. 82.
PhS d5 DXh=F Ph3 Tonv. Pxfp:
dxa Pc5T L c2 LXLT
gouv. Df3pi Ld3. Pgfiip
Kd3 Ddötp
Goede opl. No. 80 ontvangen van:
Leiden: B. C. M. Savi, J. Van Beveron,
M. Van Beveron Jr., G. H. Key, R. Paulides,
„Stuart", J. B. Bouwer, R. S. Van Kloeten.
Deventer: A. Van Eelde, G. H. Klooster
boer.
Noordwyk: H. B. J. H.
CORRESPONDENTIE.
R. P.Uw opl. „Ei van Columbus" was fout.
Onze VvX e cl s t r ij dprotole aun. e n.
Een overzicht der composities laat ons,
hoewel we met de uitkomsten betrekkelijk
tevreden kunnen zijn, weder zien, dat we
met het buitenland in probleem-compositie
nog niet kunnen concurreeren. Geniale pro
ducten, zooals we in internationale tornooien
aantreffen, zijn ook nu in den jubileum
wedstrijd achterwege gebleven; echter valt
niet te ontkennen dat de probleem-dichtkunst
hier Toorwaarts schrijdt. De problemen, die
bekroond of eervol vermeld zjjn, zuilen we
achtereenvolgens de revue laten passeeren.
In sierlijkheid gepaard aan sobere bewer
king staat No. 1 bovenaan in de reeks. Zy,
die in het 1ste prjjsprobleem een moeilijk
uit te voeren motief en min of meer verras
sende wendingen verwachtten te zien, zullen
zich teleurgesteld gevoelen. Het leidende idee
bestaat uitsluitend in de matstellingen, die
een harmonisch geheel vormen en paar bij
paar analoog zjjD, vergel. D a 8 en D g 2,
vervolgens P e 7 en P g 5 mat, hetgeen on
tegenzeglijk een verdienste is. Do eerste zet
is echter gewoon en volstrekt niet moeilijk
aan te brengen, wijl het paard in 't spel
wordt gebracht. De nevenoplossingen worden
op zeer eenvoudige wijze voorkomen door
afsluiting der gebeele g-ljjn voor de dame
door het paard, hetgeen tevens den sleutelzet
al te zeer laat doorschemeren, wijl de dame
g 2 moet kunnen bereiken, indien de zwarte
koning naar f 3 wandelt. No. 2 is van een
geheel ander type en bevredigt wat inhoud
aangaat meer dan No. 1, de constructie schijut
ook moiilyker, o. a. vanwege den tempodwang
tegenover dreiging in No. 1. Hier doet ook
een paard den eersten zet, deze voldoet uit
stekend en meer dan die bij No. 1, wijl het
paard uit 't spel wordt gebracht en schijnbaar
ook andere zetten kan doen. De varianten
vorming is keurig, elke officier geeft beurte
lings mat; vermelding verdienen in 't bijzonder
de speelwijzen, na pion d 6 speelt. Een zwak
heid vormen do stand van den witten koning
en de b pionnen; hfi dient om Lg4 te cou
peoren, h 7 pareert een dual na d 5, terwijl
de witte koning en h 4 er alleen staan om
hfi en h 7 tegen te houden. De witte koning
zou m. i. beter op h 7 staan, waardoor de
pion op b 7 kan vervallen, echter volgt uit
dien stand, dat de dame den sleutelzet niet
kan doen. De vorm is dus niet zoo correct
ais bij No. 1, in weerwil daarvan en met het
oog op de andere hoedanigheden schijnt ons
het verschil in waarde tusschen 1 en 2 niet
groot, de beoordeeling berust echter gedeel
telijk ook op smaak. In ieder geval schijnt
No. 2 „the right problem on the right place.-"
(.Wordt vervtlgd).
Een gemeene streek.
I.
„Zie, m(jn jongen", zei Brimard, die niet
geheel nuchter was, lot Sambreuse, die in
denzelfden toestand verkeerde„je hebt mooi
praten, maar in onze oogen zul je altijd een
kind bljjven, het type van heilige onschuld.
Het leven is een boek, dat iedereen door
worstelen moet; er zijn mooie bladzijden in,
maar ook hooi leelijke. Jij, met je vijf en
twintig jaren, bent nog pas hooi in het begin,
maar wij, Ripopée, Valtragnac en mijn per
soon, die de voortig al gepasseerd zijn, w(j
kennen dat boek bijna heelemaal; wij hebben
reeds veel meegemaakt, terwijl jij pas bent
komen kijken."
Sambreuse protesteerde daartegen. Zou h|j
geen ondervinding hebben I Waartoe had dan
gediend al dat geld, hetwelk hij ala het ware
had weggegooid? Waartoe dan al die galante
avontuurtjes? Hadden die hom geen kennis
en wetenschap aangebracht Neen, hij achtte
zichzelf een man, die de wereld kende. Wat
zou hij nog voor nieuws kunnen loeren?
Ripopée, ook al een beetje dronken, nam
daarop het woord en sprak op statigen toon
„Beste jongen, je bent inderdaad vermakelijk
je bent gezellig, kolossaal rijk; je wijnen zijn
uitstekend; wij houden ontzettend veel van
je, van jou en je dinertjes natuurlijk—maar
er ontbreekt iets aan je, om je een volmaakt
man to doen zijn. Om tot die volmaaktheid
te komeo, moet men een zeker aantal ge
meene stroken hebben uitgehaald. Dat heb
ik gedaan, dat heeft Brimard gedaan en
Valtragnac evenzoo. Maar gij, die er nu zoo
op pocht evenals wij volmaakt te zijn, wat
hebt gij in dit opzicht uitgevoerd?"
Sambreuse, die meer en meer dronken was
geworden, stond met den mond vol tanden,
pruttelde iets van het niet te weten, maar
eindigde met te beloven, dat zij spoedig iets
van hem zouden hooren, waardoor hij zich
hunner waardig zoude betoonen.
Er werd nog meer gedronken en men ein
digde met af te spreken, dat men over drie dagen,
dus op Maandag, weer bij elkaar zou komen
in de restauratie ia het Bois de Boulogne,
waar Sambreuse dan den gemeenen streek,
welken h|j in die paar dagon zou volvoeren,
aan z|jn vrienden zon mededeelen.
„Wie er het eerst is, maakt het menu op,"
zeide Sambreuse.
„Dat zal ik ztjo en ik zal er voor zorgen,
dat het fijn is," zeide Ripopée.
Sambreuse betaalde als naar gewoonto voor
allen en men verliet elkander onder belofte
a. s. Maandag present te zullen zjjn.
II.
Den volgenden dag werd Faul De Sambreuse
omstreeks den middag wakker. Zjjn hoofd
wae weer helder; zijn jeugd hij had immers
nog maar enkele hoofdstukken van dat groote
levensboek doorleefd deed hem beter be
stand zijn tegen de zwelgpartijen van den
vorigen avond dan zijn moor bejaarde vrien
den, die reeds tot aan hot einde van het boek
genaderd wareo.
Al spoedig begon hjj te denkon aan den
gemoenen streek, dien h(j beloofd had vóór
a. s. Maandag uit to halen, op straffe van in
de diepe verachting van zjjn tafelvrienden van
den vorigen avond te vervallen. H(j bogon na
te denken en al spoedig kwam het volgend
denkbeeld bj| hem op, en nam onder dat
nadenken moer en meer vormen aan.
Hy had in de vorige week op straat ont
moet een ond-schoolkameraad, dien by sinds
jaren niet gezien had. Zy waren op school
de beste vrienden geweest, knikkers on lekker-
nyen werden eeriyk gedeeld, en toen de
schooltyd geëindigd was, werd een eeuwige
vriondschap gezworen.
Francois, zoo heette hy, was sedert twee
jaren getrouwd. Hy had geen geld, werkte
hard en was in hot bezit van een juweel van
een vrouwtje.
Francois had Paul mede naar huis genomen
om te oten. Hy moest voor lief nemen wat
da pot schafte. Zyn eenig doel was hem zyn
schat, zyn geluk te toonen.
Nu, Elise was dan ook een waar juweeltje.
Zy ontving den vriend van haar man met
uitgestrekte band. Zy was de lieftalligheid
en eenvoud zelve, en hoewel het eten verre
van lekker was, had Paul zich geen oogen-
blik verveeld.
Naïef bewonderde het arme vrouwtje den
schatryken jongeling, die over geld sprak
alsof het niets was, en een paar keoren was
het alsof een wolk langs haar voorhoof)
streok. Dan keek zy voor een wyie sombe-
maar kort daarop waren haar prachtige oogen
weer op don vriend van haar Francis
vestigd, die altyd maar aan het vertellen was
Paul bemerkte het en zonderlinge denkbeelden
kwamen In zijn brein op, en toen hy om tion
uren het gelukkige paartje verliet en Elisj
hem zenuwachtig de hand gaf, murmelde
daarby oonigo woorden, welke hy niet verstond
maar waarvan hy do bedoeling meeDde te'
begrijpen.
„Kom vooral spoedig terug 1" riep Francis
hom van de vyfde verdieping toe, terwyi hy
reeds byua beneden was.
Aan die Elise dacht nu Paul in verband
met den gemoenen etreek, dien hy moest
volvoeren. -Hot was doideiyk, dat hjj aan dat
vrouwtje niet onverschillig was. En was dit
eon wonder? Hy was een knappe jongen ea
schatryk. En dau zyn vriend te bedriegen
dat jonge wyfje ongelukkig te maken, dat
bestaand geluk eu die liefde te vernietigen-
was dat niet de prachtigste gemeene streek,
dien hy zou kunnen uithalen? Wat zouden
zyn vrienden juichen, als zy dat hoorden!
„Ik zal er nog heden heengaan", overlegds
Paul by zichzelven. „Francois is den gohoelen
dag op zyn kantoor; wy zullen alleen zjjn-
de zaak is zoo eenvoudig mogelyk."
Niet zoo eenvoudig als het aanvankelijk
look. Want het voorgenomen bezoek werd
telkens en telkens weer verschoven, zóólang
zelfs, dat het eindeiyk Maandag was geworden
en het wel moest plaats hebben.
Hy bogaf zich naar do woning van Franpia,
waar hy Elise alleen hoopte to vinden.
ID.
„Zjjt gjj daarl" riep Elisa vrooiyk, toen
zy voor Sambreuse de deur opendeed...
„Maar Francois ie niet thuis."
„Dat kan ik eenigszins nagaan," antwoordde
Faul, „maar ik heb met u te spreken i
met u alléén."
„Met my alleen?" vroeg Elise. „Is er dan
met Francois iets voorgevallen? Een ODgaluk
misschien! O gij, die zyn vriend zjjt, zeg het
my. Ik 3idder van angst!"
„Niets van dat alles, liefste kind," was
het antwoord van Faul. „Ik heb FraDCou
sedert ous laatste onderhoud alhier niet ge
zien en gesproken, maar ik ben bier ge
komen, omdat ik gemerkt bad, omdat ik
gevoelde, dat gy my iets te zeggen hadt Die
laatste woorden, die gy preveldet, toen ik
afscheid van u nam; die warme handdruk,
die my altijd zal bybljjven; die heerlijke
oogen, waarmede gy my toestraaldet ze
gaven my zooveel te denken en daarom beo
ik bier. Want o, Elise, ik heb je oauit-
sprekeiyk lief."
Reeds wilde by zyn arm leggen om haar
elanko gestalte, toen zij, als ware het door
een venynig dier gebeten, opstond en vol
verontwaardiging uitriep
„Mynheor, wat wilt ga? Wat denkt
wel van my? Ik en myn goede Francois zjjn
één ziel en één gedachte. Hadden wy zoo
iets van u kuDnen vermoeden, liij, toen I
u zoo vol vertrouwen in onze nederige woning
binnenvoerde, ik, toen ik u vol geestdrift al:
vriend van mijn man begroette Foei, het u
meer dan erg 1" En zy barstte in tranen los.
Haar verontwaardiging was ongekunsteld,
Uit haar geheole optreden Bprak ton volle
de liefde voor haar man en haar walging
voor alles, wat den echtelyken band bezoedelt.
Met afschuw wendde zy zich van hem, docb
hy, op zyn knieën gevallen, smeekte haar
hem te vergeven, zichzelven de ergste vei;
wytingen doende.
Goedig van harte als altjjd en overtuigd
van zyn innig berouw, schonk zy hem ver
giffenis en weldra verscheen de glimlach weer
op haar lippen.
„Maar zeg my nu toch eens, wat wildet
ge my by ons laatste afscheid toch zeggen,
toen ge my zoo hartelyk do hand druktet en
woorden uittet, waaraan ik voorzeker een
verkeerde beteekenis heb gegeven?
Zy wilde eerst niet antwoorden, maar op aan
dringen van Paul antwoordde zy het volgende:
„Toen ik u voor het eerst ontmoette; toen
ik hoorde, dat ge schat-, schatryk waart;
toen ik u hoorde vertellen van da kolossale
sommen, die ge byna dagelijks uitgeeft voor
feester), voor weddenschappen op wedrennen,
voor paarden, rytuigen en wat dies meer zij,
toen dacht ik: wat zouden wij gelukkig zyn,
indien die man, die zoo in woelde baadt,
ons eens met een paar duizend francs zou
willen helpen natuuriyk met de zekerheid
om zo later terug te krygen. Zie, dan hadden
wy eenige dringende schulden kannen betalen,
en hadden wy, Francois en ik, de aanstaande
toekomst, die ons wellicht oudervreugde zal
schenken, met gerustheid te gemoet kunnen
zien. Maar ach, vergeef my myn oDbezonne*
heid; ik heb er reeds genoeg knorren rak
Francois over gehad."
Sambreuse hoorde toe en was zichtbaar
aangedaan.
„Twee, drie, tien, twintig duizend francs
en meer kunt gy van my krygen I" riep
Paul uit. „Ik zal alles aan Francois vertellen
en hem dwingen dat geld van my aan te
nemen."
„Is dat waarheid?" vroeg zjj lacbeDd,
„werkelyk waarheid? En belooft ge daarbij
altyd verstandig te blyven?"
Hy beloofde dat, nog geheel onder den
indruk, en snelde de straat op.
„Maar waar blyft myn gemeoDO streek
nu?" vroeg hy zichzelven. „Het is reeds bal(-