ft®. 11799. "Vrijdag 12 Augustus. A°. 1898 feze (Cowant wordt dagelijks, met uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. Feuilleton. Frits en Frans. LEIDSCH DAGBLAD. PEJUS DEZKB COUBANTi Voor LeldeD per 8 maanden. f l.ltt Franco per poet1.40. Afzonderlijke Nommer» 0.06. PRIJS DER AnVKH'fWHTl ftN "Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.i7$. - Groctere letters naar plaatsruimte. - Voor het incasseereD bulten de stad wordt f 0.05 berekend Tweede Blad. Verzekering van "werklieden. Het Voorloopig Verslag is verschenen om trent het wetsontwerp, houdende wettelijke terzekering van werklieden tegen de gevolgen |ran ODgevallen in bepaalde bedrijven. Vrü algeme.n werd de indiening van het wetsontwerp toegejuicht. De verzekering tegen do gevolgen van ongevallen ontmoette in beginsel slechts bij zeer enkele leden bezwaar. Zij werd beschouwd als een dringende eisch des tijde. Met de metbode en den vorm van bet ontwerp waren veel leden ingenomen. Ztf ■preztn den duidelijkon opzet en de goede uitwerking. Anderen meenden, dat bet ontwerp zich te veel bepaalt tot het stellen van alge- tneene regelen. Men verwonderde er zich over, dat o Memorie van Toelichting zweeg over ver schillende vragen van principiêelen aardtb\jv. lover de vraag waarom de Staat de verzekering tegen ongevallen geheel in eigen hand moet .nemen, met uitsluiting van particuliere maat schappijen. Waarom kan de Staat zich niet Jbepalen tot het opleggen van verzekerings- 'plicht aan de werkgevers, en waarom moet by elko werkzaamheid van particuliero maat schappijen op het gebied der wet onmogeiyk maken? Ook miste men licht over de vraag io hoever het in het stelsel van Staatsver zekering mogeiyk en wenscheiyk is do be langhebbenden, werkgevers en werklieden, in de organisatie der verzekering op te nemen? Do vraag werd gedaan of over do voorge stelde regeling het gevoelen is gevraagd van de Kamers van Koophandel en Fabrieken, groote ondernemingen en werkliedenvereni gingen. Eveneens zwygt de Memorie van Toelichting over de vraag of behalve verzekering tegen bedryfaongevallen, ook verzekering van werk lieden tegen de gevolgen van ziekte, ouder dom en invaliditeit, en van overlijden ten behoeve van achterblijvende weduwen en wee- zen, en van werkloosheid binnen den kring der Staatsbemoeiing behoort getrokken to worden, en of het niet noodig of althans wenscheiyk is wettoiyke voorziening ten aanzien van bedryfa ongevallen te doen voorafgaan door of ge paard te doen gaan met wettelijke voorziening ten aanzien van ziekte, ouderdom en invali diteit. Vooral de verzekering tegen de ge volgen van ziekte en van ouderdom en inva liditeit bad, meende men, moeten samengaan met die tegen bedryfsongevallen. Doch anderen vreesden hiervan langdurig uitstel, zoo niet mislukking. Veel leden betreurden echter, dat aan de ongevallenverzekering de voorrang was gegeven. Terwyl sommige leden meenden, dat het niet op den weg van den Staat ligt te zorgen, dat werklieden verzekerd worden tegen schade, veroorzaakt door ongevallen, hun in het uit oefenen van hun bedryf overkomen, was de groote meerderheid daarentegen van meening, dat het optreden van den Staat ten deze wen- scbeiyk en zelfs noodzakeiyk moet worden geacht. Met waardeering erkende men, dat een niet gering aantal werkgevers hun werklieden tegen de gevolgen van ongevallen verzekert, maar de groote meerderheid doet zulks niet. In de meeste gevallen worden de door een ongeval getroffenen aan hun lot overgelaten. Zonder wetteiyke regeling is geen verbete ring te verwachten en Staatstusschenkomst werd alleszins gerechtvaardigd geacht. Dat wettelyke regeling der ongevallenverzekering een stap in de richting van hot socialisme zou w-.zen, werd van verschillende zijden ontkend. Aanhangers dier richting betoogden, dat een regeling, die de kapitalistische werking der industrie handhaaft, kwaiyk als socialistisch kan worden aangemerkt. Zy achtten wette lyke regeling der ongevallenverzekering aan bevelenswaard, al kon de verbetering, die daardoor in den toestand der werklieden gebracht wordt, niet geacht worden van veol beteekeois te zijn. Tegen het brengen van de geheele verzeke ring onder het gezag van den Staat werden verschillende bezwaren ontwikkeld, o. a. dat het bedryf dor particuliero maatscbappyen voor ongevallenverzekering, voor zooveel het wettelyk gebied betreft, zou worden vernietigd en wei zonder eenige vergoeding, en dat ver zekering by een Rijksbank veel duurder zou zyn. Sommige leden meenieo, dat de wet zich kon bepalen tot bot opleggen van verzekerings- plicht aan de werkgevers, met by voeging van bepalingen, die behoorlijke uitvoering van den verzekeringsplicht waarborgen. Daartegenover meende men, dat by bet stellen van strenge geldelyke waarborgen slechts enkele groote maatschappijen aan de tischon zouden kunnen voldoen en aan de kleinere het voortbestaan onmogeiyk zou worden gemaakt. De meest volstrekte centralisatie, waarvan dit ontwerp uitgaat, vond ook bestrijding; met nadruk wenschte men meer invloed voor belanghebbenden en het volgen van een stel sel, dat leidde tot bet doen opkomen van de noodige organisation uit de bedryven zeiven, in den trant der Duitsche „Berufsgenossen- schaften." Doch behalve door vorming van bedrijfsverenigingen kon ook door een ge- wyzigdo inrichting van het bestuur van de Ryksverzekeringbank en van den raad van toezicht aan werkgevers en werklieden meer invloed worden toegekend. Sommigen vreesden bevordering van zorge loosheid by werklieden en werkgevers, doch anderen bestreden die vrees en kwamon met beslistheid op tegen de bewering, dat de invoering der verplichte verzekering in Duitsch- land tot aanzienlyke vermeerdering van onge vallen zou hebben geleid. Veel leden meenden echter, dat er geen aanspraak op vergoeding behoorde te bestaan, waar het ongeval aan de giove schuld van den werkman is te wijten. Verschillende bezwaren werden geopptrd tegen uitsluiting van alle aanspraak op ver goeding, wanneer het ongeval het gevolg is van dronkenschap. Onvrywillige dronken schap mocht niet met vrijwillige op één lyn worden gestold, terwyl in alle geval de uit sluiting zeer hard is, in zooverre zy vrouw en kinderen van den werkman benadeelt, of schoon zy aan zyn dronkenschap geen schuld hebben. Veel tegenkanting vond het voorstel om by zelfmoord den nagelaten betrekkingen aan spraak op vergoeding t09 te kennen. Veel leden konden zich niet veroenigen met de beperking der verzekering tot bepaalde bedrijven. Verschillende bezwaren werden geopperd tegen bet brengen van de betaling der verzekering8premiön geheel ten laste der werkgevers», terwyl £e voorgestelde regeling der schadeloosstellingen tot verschillende op merkingen aanleiding gaf. INGEZONDEN. Voor ik naar Nieuw-York scheep ga, een kort woord van opheldering en van verweer. Van opheldering, in zooverre het vreemd is gevonden, dat ik, als Kamerlid en Voorzitter van het Pers-Comité, niet by de Inhuldigings- festiviteiten tegenwoordig zal zyn. Voor wat het Pers-Comité aangaat, kan ik dit zeer kort afdoen. Toen in hot Bestuur van den Journalistenkring de vraag tot n.y kwam, of ik het voorzitterschap van het Comité voor de Buitenlandsche Per6 aanvaarden wilde, heo ik, terstond en duidelijk, geant woord, dat ik bereid was te helpen wat ik kon, maar dat de heeren wel moesten weten, dat ik niet by de feesten zou zyn, wijl ik naar Amerika moest. Alleen onder het verband van die per tinente verklariDg trad ik als Voorzitter van het Comité open het is alzoo geheel onbillyk, my thans een verwijt te maken van wat ik van meet af als conditie heb gesteld. En wat de Inhuldiging zelve aangaat, zoo zal te dezen opzichte de teleurstelling wel voor niemand pynlyker zyn dan voor myzelven, maar ik was reeds twee jaren te voren ge bonden, en kon van de Sfone-lectures nitt afzien. De Universiteit van Princetown had my honoris catisa doctor in de rechten gemaakt, en uitgenoodigd haar bul in loco te komen ontvangen, met het houden van eenige lectures. Beleefdheid veroorloofde my niet, c it af te slaan. Toch was het reeds twee achter eenvolgende jaren uitgesteld; bet laatst in '97 om de verkiezingen. Toen nu in den beginne van dit jaar er nogmaals op werd aangedrongen, dat ik nu myn belofte gestand zou doen, heb ik moeten aannemen, en kon ik nut meer terug; to minder, daar, toen ik beslissen moest, de juiste dag der Inhuldiging nog van vorre niet bekend was. Aan deze korte opheldering voeg ik een kort woord van verweer too tegenover een lasterlijk gerucht, door „De Controleur" de wereld ingebracht, en door „Den N. Sprokke laar", llykbaar met zekere graagte, verder verspreid. Dat gerucht hield in, dat myn zoon Guillaume, sergeant by het Reserve-eskader te Arnhem, by zyn examen voor sergeant effectief, „gezakt" was, maar daarop, dank zy myn invloed en voorspraak, toch was toegelaten. De medeöeeling eindigde met den fraaien uitroep: „Arm leger, dat door zulke officieren mo&t worden aangevoerd 1" Nu heb ik op soortgelyke geruchten, waar ze myn persoon betroffen, nooit regard go- slagen. Het genot van my met booze pnatjens te achtervolgen, moest aan myn tegenstanders gogund blyven. Maar van myn kinderen zal men afbiyven. De laaghartigheid, om een politiek tegen stander tot in zyn kinderen te wonden, zal niet straffeloos door „Controleur" of „Nieuwo Sprokkelaar" in ons goede lend geïntroduceerd worden. Ik schreef daarom aan den kolonel van het regiment, den beer Van Dam van l6selt, met verzoek my te willen melden wat van de zaak aan was. Ziehier zyn antwoord: „Arnhem, 7 Augustus 1898. Hooggeachte Keert In antwoord op Uw geëerd schryven kan ik U mededeelen, dat het bericht in „De Controleur", betreffende het examen van Uwen zoon, geheel onjuist is. De voorstelling, door genoemd blad van de bedoelde zaak gegeveD, is lynrecht met do waarheid in stryd. Uw zoon heeft een in alle opzichten ruim voldoend examen afgelegd. Er is dan ook by de examen-commissie geen sprake geweest hem af te wijzen. Hoogachtend heb ik het voorrecht te zyn van U de dienstvaardige dienaar J. Van Dam van Isselt." Alles was alzoo in den baak, en al wat aanleiding tot het gerucht gaf was een grap van myn zoon, die aan een bezorgd kameraad op zyn vraag: Ben je er door? met een be drukt gezicht antwoordde: „Gezaktl" En daaruit nu is, zond r eenig verder onder zoek, do drievoudige booze conclusie getrok ken: lo. dat ik misbruik had gemaakt van m\jn invloed, om onrecht te plegen2o. dat do militaire Overheid zich daartoe had laten vinden, en 3o. dat myn zoon als officier oen ongeluk voor het leger zou zyn. Nu keur ik die grap van myn zoon niet goed. Zelfs in scherts moet men geen dingen anders zeggen, dan ze zyn. Maar wat van organen der pers te denken, die zicbzelven door zulke occasional notes" ontsieren; ont- eeren zeg ik liefst niet? Of ze na dit verweer hun lezers beter zullen inlichten, zy hun zeiven ter beslissing gelaten. Na een rusttyd, weinig langer dan ik toch elk jaar nam, hoop ik van Amerika uit èn in „Standaard" èn in „Heraut" myn taak weer op te vatten, en zoo de Hoere onze God my welstand en veilig goleiie schenkt, in het begin van November terug te zyn. Tot zoolang roep ik myn lezers en lezeres sen een hartelijk vaarwel toe. Amsterdam, 10 Aug. 1898. Küyper. Gemengd TV ieu ws. Te Groningen zal tydens de inhuldigingsfeesten het fraaie academiegebouw geïllumineerd worden. Van den „zomer" van 189 8. Uit Innsbruck wordt gemeld, dat de hoogste temperatuur Dinsdag tien graden Celsius (50° F.) bedraagt. Het regent hard. In do bergen valt sneeuw tot 1500 M. boven de zee. By een stierengevecht te Bayonne werden 6 stieren en 11 paarden gedcod. Er waren 8000 personen aanwezig, waaronder ook de burgemeester dier plaats. De commis saris van politie maakte proces-verbaal op. De in Marseille uit Tonking ontvangen bladen meldden, dat by do schiet oefeningen te Haiphong een granaat op den grond viel, ten gevolge waarvan twee kanonniers gedood en twee andere zwaar gekwetst werden. De tornado to Keulen. Omtront het geweloige natuurverschynsel, dat om de groote Rijnstad zulke vtrwoestingea aan richtte, verneemt men nader: Het verechynsel bestond tigeniyk uit drie onweersvlag n, die op elkander volgden. De beide eerste brachten slechts een g.wonon onweersregen, daarop draaide de wind naar het Noordwesten. Donkere wolken hingen als draperieën over do aarde, en de horizont had de geelachtig roode kleur, die aan sterkej windbuien pleegt vooraf te gaan. Om vyf uren was de lmht in hooge mate zwoel en de wind flauw. De wolken hadden toen bet voorgebergte overschreden en ijlden op den Ryn toe; smalle, langs den grond sleopenda banden schenen zich tot tromben te willen ontwikkelen. Plotseling zag men op de licker- Rynzyde stof zich opheffen, steeds treeder en hooger, en, door den N.-W.-wind voort gedreven, stoof de geweLig aangroeiende stofmassa dan over den Ryn, beide oevtrs omhullend. Tegeiyk begon het te regenen en plotseling suisde c'e hagelslag neder, waarby korrels van 40 millimeter diameter in ont zaglijke menigte vielen en zulke van 50 millimeter niet zeldzaam waren. De hoos, die Bayenthal trof, is nict grootj in omvang geweest, maar de razende snelheid/ der omdraaiing met een sterke zuiging irv het centrum was zóó sttrk, dat de werking haist met die e9ner ontploffing was te ver- geiyken. Massieve muren werden van binnen naar buiten gedrukt, goheel overeenkomstig de waarnemingen, die by Amerikaansche tor nado's gedaan worden. De B&yenthalscho machinefabriek was in minder dan twee minuten vernietigd, toen de verdelger weer verder schreed. Toen schoot de wervelstorm over den Rijn, zoodat bet water tot schuim werd opgelost, en, omhoog stygend, elk uit zicht belette. Uit alles is gebleken, dat buiten eeriigeni twyfel niet een hoos of wervelwind voorby Keulen is getrokken, maar een werkelijke tornado, een dier verschijnselen, die in mechanische kracht zelfs een orkaan over- treffen. In onze streken komen deze tornado's nagenoeg nooit voor, in eommige districten, van Noord-Amerika zyn zy daarentegen zói gewoon, dat men daar onderaardsche too-- vluchten heelt gebouwd, waarin de menschen, by het naderen van een tornado, zich bergen. U,D.) i) Frite was mvjn boezemvriend, nog vóór ik wist, wat dit woord beteekende, namelijk van myn vierde levensjaar af. Op zekeren dag stond hy op den drempel van zijn vaderlijk buis, met een appel in elke band. Door dat gezicht aangelokt, trad ik naderbj] en plaatste mil, mijn banden op den rug gekruist, op eenige schreden afstands tegenover hem. HU keek mij aan en ik keek hem aan. „Wil je een appel hebben, jongetje?" vroeg hy toen en stak de rechterhand met de uit lokkende vrucht naar my uit. .Ja," zei ik, sprong naar hem toe en beet terstond in den appel. Nu beet ook Frits in den anderen; wy bleven, elkaar gadeslaande, elkaar precies by en waren te gelUk klaar. ,Zal ik je nu eone wijzen, waar de appels groeien, jongetje?" vroeg Frits weer, nadat de onze verorberd waren. „zyn er nog veel?" klonk myn wedervraag met levendige belangstelling. ,0, zeer veel," antwoordde hy; „kom maar meel" En hy bracht my door het huie heen naar den daarachter gelegen tuin. Daar zat zyn moeder, met een handwerkje bezig. „Mama, hier is een kleine jongen, die onzen appelboom zien wil," zei Frits, my daarmee ale 't ware voorstellend. Ik bleef schuw staan. „Kom maar nader, kindl" sprak mevrouw Imbof. „Hoe heet je eigenlijk?" „Frans Wildman." „Zoo, zoo? Dan ben je zeker de zoon van dr. Wildman?'' „Ja." „Hól" riep Frits, „behoort dan dat rytuig met den schimmel aan ja vader?" „Ja. „En mag je daar vaak in ryden?" „Ja." „Neem my dan eens mee, jongetje, en dan zul je zooveel appels hebben als je maar wilt." „Ja," was wederom myn eenigst antwoord, want ik was zeer verlegen. „Maar, Frits," meende mevrouw Imbof, „Frans is geen kleine jongen of oen jongetje, hy ia een half hoofd grootor dan gy," en daarby schoof zy ons naast elkander, en ont hutst zag Frits togen my op, terwyl ik glim lachte, want groot-wezen was natuuriyk myn hoogste eerzucht. „Maar hy ia toch een kleine jongen," her haalde Frits, „want Hugo Leuk is veel grooter." „Dat wel, maar je moet hem Frans noomen, want zoo heet hy." „Frans? - Kom, Frans, nu zal ik je in den appelboom wyzen." En wy sprongen weg, beproefden den appelboom te schudden, die zich intusscben niet verroerde, speelden met den bal en gingen in het tuintje op het zand liggen, zoodat do uren verstreken zonder dat ik er aan dacht, naar huis te gaan. Myn oudera zouden zeer ongerust geweest zyn, indien mevrouw Imbof niet een boodschap gezonden had, dat ik goed onder dak was, beter gezegd, onder den appelboom. Met de zakken vol appelen kwam ik eindeiyk weer thuis en was zoo vervuld van myn nieuwe kennismaking, dat ik alles haarfijn vertelde, er van droomde en den volgenden morgen nog vóór het ontbyt naar Frite Imhof verlangde. Van dien dag af nu dagteekent onze vriend schap, en zy beeft stand gehouden geiyk misschien nooit een andere, omdat voor de ideale eischen des jongelings, het critisch oordeel van den man in den regel niets in stand kan biy ven, wat het toeval in den tyd van kinderiyke onmondigheid met elkaar verbond. Eén zaak slechts ergerde my: „Frits en Frats" noemden ons de menschen. Niet, dat zy my alleen zoo aanspraken Deen, dan heette ik Frans, maar wanneer zy over ons spraken, dan maakten zy zich de beide namen pasklaar voor hun mond, en Frits en Frats heeten wy by de broeders en zusters, by de dienstboden en in de school, ja ten slotte iD de ganscho stad. Myn aanvankeiyke ontstemdbeid ging in de gewoonte onder en ten laatste eigeniyk meer in het bewustzyn, hoe weinig passend die benaming voor my was. „Kyk toch maar eens in den spiegel, of ge een fratsengezicht hebt," zei myn vader, en misschien voor do eerste maal in myn leven stelde ik destyds zoo'n onderzoek in. Het lichte, krullende haar, de frisscbe, ge zonde gelaatskleur konden my best bevallen, en onwillekeurig stelde ik my Frits' eenigszins schraal uiteriyk daarnaast voor. Ik glimlachte voortdurend maar ovor dat „Frits en Frats" en was op zestienjarigen leeftyd tot het bewustzyn gekomen, dat ik een heel knappe jongen was, dien de meisjes op straat heimeiyk nakeken, en misschien mocht Frits hetzelfde van zich geloovon, want wy waren steeds by elkaar, zeidon zag men den een zonder den ander, en de richting dor blikken liet zich niet gomakkoiyk onderscheiden. Ik kreeg myn jaarlyksch aandeel van Imhofs appelen, had eveneons recht op alle speelgoed en later op alle boeken, die Frans bezat, op alle konyntjes en zyn groot aquarium. Alles behoorde ous gemoenschappeiyk, voor zooverre nl. wy er gomeonschappolyk voor zorgden, maar ik wist toch, dat volgens de wet het meeste toch eigoniyk aan hom toe behoorde, want Frite wae het eenige kind, en ik had eon heele ry van broors en zusters, zoodat wy door onze ouders, die niet ryk waren, geenszins verwend werden. Frits en ik hadden ook denzelfden gang in het leeren en hielden by de studie geiyken tred, en zoo ik hem misschien in iets do baas was, maakte ik daarvan slechts gebruik om hem vooruit te helpen. HU was een weinig lichtzinnig en oppervlakkig, maar ondanks die kleine gebreken van een bovenmate prikkel bare eerzucht, zoodat hy hot niet verdragon zou hebben by my achter te staan. Wy vertrokken ook to goiyk naar de hooge- school, want wy wilden belden studeeren ea wel boiden in de geneeskunde. Daar noemde men do beide onafscheidelyken in 't eerst Castor on Pollux, maar bot duurde niet lang, of men was onze bynamen op de school ta weten gekomen, en wy waren weer Frits en Frats, een benaming, die den studenten- overmoed veel liever was dan die klassieks namen. Het was nu de tyd, dat wy verliefd mochtea worden; vooral ik mocht dat, want Ik was met oen volkomen vry hart uit N. vertrokken, hetgeen Frits van zichzelven niet kon zeggen. Ik had het vers gelezen, dat hy in het album van myn zuster Sophie geschreven bad, ea ik bad gezien, boe Sophie met moeite da tranen bedwong, die by ons vertrek in haat oogen opwelden. My golden die tranon Diet, dat wist ik hoel nauwkeurig, en van my was ook niet de rozestruik afkomstig, die 's nachts op haar vensterbank geplaatst was. Desniettegenstaande koesterde Frits mot zgn ontvankelyk hart een levendige belang-, stelling in de jonge dames der universiteits stad. „Het is myn aesthetischo ziD, myn genot in het schoone, anders niets," zei by; maar, ik zag wel in, dat ik niet te veel van dozen myn jeugdigen zwager verwachten mocht, en liet de gedachte daaraan weldra geheel en al varen, want Frits liep bestendig het een of ander schortje achterna en kende alloknapp^ meisjes der stad. (Wordt vervolgdj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5