K°. 11780.
Donderdag 21 Juli.
A*. 1898
feze gourant wordt dagelijks, met uitzondering
van fon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
F" eu.iIleton.
Eon veel bewogen leven.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden, f 1,10.
Franco per post1.40,
Afzonderlijke Nommers 0.05.
PBÏJS DES AnVKH'l'UH'l'l Uw
Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17}. - Groctere
letters naar plaatsruimte. Voor het mcasseereo bulten de stad
wordt f 0.05 berekend
Tweede Blad.
De Nederlander raadt iedereen aan, het
voorloöpi? verslag der afdeelingen van de
(Tweede Kamer betreffende het leerplicht-
voorstel te lezen. Z\jn eigen conclusie is
vervat in de volgende korte en scherpe vor-
oordeeling:
„Hoe men ook denke over den leerplicht"
en zyn wettelijke regeling, wij staan thans
niet meer voor een afgetrokken vraagstuk,
maar voor een wetsontwerp.
De vraag is, of een invoering, zooals dat
wetsontwerp beoogt, aannemelijk is.
Ons dunkt, dat zelden een onmogelijker
voorstel gedaan is dan het thans ingediende.
Men heeft ook ons blad beschuldigd van
overdrijving; doch wie het veréla'g'fnauw-
keurig leest, zal erkennen," dat '"wfj verre
beneden de werkelijkheid bleven, toen wij
een weinig den draak staken met den „delin
quent" en hen, die hem weer op het rechte
pad moeten brengen.
Zelf3 als de minister alle gedane vragen
naar behooren beantwoordt en ons duidelijk
maakt, dat in ons land het dwangsysteem
beter werkt dan hot systeem der vrijheid,
zal hij toch tot een geheel ander stelsel dan
bet nu voorgedragene zijn tosvlucht moeten
nemen. Want dat stelsel heeft twee foutou:
bet legt op de natie een uiterst zwaren last,
en het bereikt daarmee niet het voorgestelde
doel.
Wie de door ons blad steeds gevolgde ge
dragslijn gevolgd heeft, zal onze oppositie niet
aan politieke beweegredenen toeschrijven. Wij
hebben moermalon meegewerkt tot hot tot
stand komen van ingrijpende maatregelen, al
werden die voorgesteld door ministers niet
van onze gading, en wy zullen dat blijven
doen, overtuigd als wy zijn, dat het afbreken
van personen en ministeries, in ons land
meer nog dan elders, de goede werking onzer
staatsinstellingen ondermijnt en ten verderve
strekt van ons volk.
Maar dit ontwerp, tot wet verheven, achten
wij een ramp voor ons land. Niemand zal er
plezier van hebben, behalve een hoop nieuwe
ambtenaren, die weer op staatskosten zullen
«orden gevoed, maar niet een aan hun salaris
-venrodig nut zullen stichten.
Zelfs als men volstrekt wettelijke regeling
van don leerplicht wil, zal men goed doen
met dit te weinig doordacht voorstel in te
trekken en er iets geheel nieuws voor in de
plaats te stellen.
Anders krijgen wjj niets dan lapwerk.
En dat ia nog erger dan .leerplicht".
Wij lozen in de „Haagsche Kroniek" van
de Nieuwe Groninger Courant:
„Belangrijk voor het geheole land wae de
mededeeling van den minister De Beaufort,
dat, behoudens nader overeen te komen voor
waarden van quarantaine, de Belgische grenzen
weder voor den invoer van ons vee
zullen opengesteld worden. Er zullen in het
Noorden des lands by het vernemen van die
tyding heelwat champagne-kurkon hebben
geknald. Doch aangezien ik noch veehandelaar
nóch enthusiast ben, na tientallen jaren van
persarbeid loopt 's menscben bloed gevaar om
in druk inkt te veranderen heb ik do mede
deeling des Ministers slechts onder zekere
voorwaarden van quarantaine aanvaard. De
Belgische Ministers mogen de beste lieden
ter wereld zijn en alle christelijke deugden
bezitten van een „kostelijk" kabinet, zij z(jn
mi) wat al te vlug met zoeken van diplomatieke
uitvluchten. Nu het mond- en klauwzeer geen
dienst moer kon doen als argument van
greossluiting, kwam aanstonds de parelziekte
op do proppeD, blijkbaar als argument pour le
besoin de la cause. En nu dit onhoudbaar
bleek, gaf de Belgische Regeering, noodge
dwongen als het ware, toe. Maar wie waar
borgt ons, dat een protectionistische ziener in
Bslgenland niet over een maand of drie vier
weder god nieuwe ziekte bij het Nederlandsche
vee ontdekt?"
Deze opmerking komt ons voor, treffend
juist te wezen. Zij geeft volkomen weer,
wat wij verleden jaar in den verkiezings
strijd uit den treure beweerd hebben.
Alleen gaven wy toen het middel aan de
hand om de vindingrijkheid der Staatslieden
in den vreemde een weinig te fnuiken, door
tegenover vindingrijkheid vindingrijk te wezen
en tegenover plagen en uitvluchten zoekeD,
plagerij en jacht op uitvluchten te stellen.
Wat wij in dien geest schreven, werd
echter destijds ook al als protectionisme
in den ban gedaan, zegt De Residentiebode.
Uit Den Haag wordt aan de Arnhemsche
Courant geschreven:
Men gaat hier maar voort met pogingen om
uit de populariteit onzer Koningin
munt te slaan en reclame te maken voor
eigen zaak, dikwijls op dwaze, onhandige
manier. Een industrieel adverteert in Haagsch-
Fransch zijn waren in verband met le sacre;
een wjjnkooper zendt circulaires rond ter aan
beveling van goedboopen kroningsportwijn en
champagne, vin du couronnement gedoopt, en
voor een prikje te krijgen; in een inrichting,
die naar het uiterlijk geen hoogeron rang dan
van de tweede of derde soort verdient, zag
ik dezer dagen in het voorbijgaan op de
vensters aangeplakt dat er Koninginne-portwijn
te krijgen was voor zeven centen per glas,
„versch van het vat" waaruit men ziet,
dat niet alleen voor de smalle gemeente feest
vieren onafscheidelijk van alcoholgebruik
wordt geacht. Verder worden dag aan dag
de brievenbussen opgevuld met circulaires
van lieden, die uw huis willen versieren voor
idem zóóveel per strekkende el, en met cata
logussen van „kroningsfeestartikelen", lam
pions, giorno's, portretten, vuurwerk, enz., enz.
Tot de haute volóe der industrie behooren de
rondzenders blijkbaar niet; ik heb althans oen
opgave voor m\i liggen, waarin artikelen van
papier magó (sicl) werden aangeboden en
confettie (sic!) Veel mercantiel flair bezit de
toezender daarvan ook blijkbaar Diet, want
in den catalogus zijn geen prijzen ingevuld.
Men wordt or dus niet veel wijzer en zeer
zeker niet koopziek door.
De Vaderlander vestigt de aandacht op het
onderzoek, door mr. Kerdijk ingesteld over
de verschaffing van drank aan boord
der oorlogsschepen, en wij verheugen
ons, zegt Het Nederlandsche Daqbladt met
dat blad in die nuttige poging. Een officier
zeide ons onlangs, dat een opperbevelhebber
soms een groot© fout begaat, als hy niet in
sommige oogonblikken weet te zorgen, dat
er drank aanwezig is, maar is di9 fout niet
nog veel grooter, als hy het noodige voedsel
niet op tyd weet te verschaffen? Toch komt
het vaak voor, dat er wel drank is, maar
geen eten. De matrozen van admiraal Cervera
vielen, na den stryd by Santiago, als uitge
hongerden aan op het voedsel, dat de Ameri
kanen hun gaven, maar velen waren zoo
droDkpn, dat zy niet op hun beenen staan
kondeD. Aan drank had het dus niet ont
broken, en dan verwonderen de Spanjaarden
zich nog, dat hun geschut zoo weinig uit
werking hoeft gehad. Alsof iemand, die door
drank beneveld is, goed kan mikken. Vóór
den slag by Solferirio kregen de meeste
Oostenryksche soldaten een dubbel rantsoen
drank, maar geen voedsel, en onder die om
standigheden moesten zy den geheolen dag
onder de brandende hitte stryden. "Wanneer
zullon toch eindoiyk oens juistere begrippen
zegevieren? Wie zal het verzinnen om een
paard don geheelen dag zonder voedsel zwaar
te laten werken, en een mensch wordt daartoo
in staat geacht. Het ia ook volstrekt niet
altijd toeval, wanneer het noodige voedsel
ontbreekt. Gewooniyk wyst zulk een gebrek
op onvoldoende voorzorgen en als de officieren
maar eerst terugkomen van bun cynisme en
begrijpen, dat voedsel noodiger ia dan drank,
dan zullen zy voor het eerste evengoed ala
voor het laatste weten tc zorgen. Het is hier
in de eerste plaats een quaestie van zeden.
Van een bevelhebber, die het drinken afkeurt,
zal men niet licht de uitspraak hooren, dat
een borrel onmisbaar is.
Wy beroeper, ons hier op het oordeel van
den generaal Roberts, nog kort geleden aan
voerder van het Eagelsch Indische leger, die
daarin krachtig voor de afschaffing en de
geheel-onthouding heeft gearbeid, en op den
Duitschen vlootvoogd Werner, wiens oordeel
onlangs in een der bladen werd aangehaald.
Wy zouden ook wel eens willen weten hoe
De Ruyter er indertyd over gedacht heeft.
Toen spraken de Engelschen nog niet met
minachting van den Nederlandschen jenever
moed (Dutch courage). Wy kunnen aannemen,
dat cr gevallen zyD, waarin drank als genees
middel werken kan tegen den invloed van
nattigheid, slecht drinkwater, enz., ofschoon
die schadeiyke invloeden ook wel op andero
wy'ze te keeren zyD, maar het bedwelmen
der soldaten voor den stryd noemen wy
cynisme. De Ruyter, Gustaaf Adolf, Cromwell,
Karei Kil en tal van andere krygshelden
hebben voor den stryd godsdienstoefening
gehouden, en die mannen wisten toch ook
wel boe zy met soldaten moesten omgaan.
Moet de drankuitdeeling dienen om do solda
ten te troosten over het gemis aan voedsel,
dan is dat moeilyk anders dan misleiding te
noemen. De aanvoerders trachten dan op die
wyzo hun zorgeloosheid g09d te maken en
party te trekken van een zorgvuldig aange
kweekte ondeugd der soldaten, om eigen fou
ten te verbergen. Aan de soldaten willen zy
dan doen gelooven, dat drank het gemis aan
voedsel kan vergoedeD, terwyi elk sportman
west, dat, juist omgekeerd, de minste hoe
veelheid drank de krachten verlamt. De man
schappen, die reeds door gernis aan voedsel
verzwakt zyn, worden door den drank nog
van hun laatste krachten beroofd. Wy hopen
dus met De Vaderlanderdat de pogingen
van den heer Kerdyk slagen zullen. Yoor-
oordeelen moeten op elk gebied bestreden
worden, en waar de drank een mensch slech
ter maakt, kunnen wy moeilyk aannemen,
dat een matroos er beter van wordt.
„Ericus" van Het Nieuws van den Dag brengt
in herinnering, dat volgens den officiöelen
staat van de gevallen van besmetteiyke vee
ziekten gedurende do maand Juni geen
enkel geval van mond- en klauw
zeer in od8 land voorkwam. En toch
blyven de grenzen onzer naburen nog maar
altyd gesloten, op grond, dat de ziekte w e 1
voorkomt.
„Ericus" vraagt of hot nu Diet meer dan
tyd is, dat onze directeur-generaal van Land
bouw of wei de Minister van Bmnenlandscho
Zaken persoonlek naar Brussel, Berlyn en
Parys gaat, om, gewapend met de officiöele
gegevens,openstelling der grenzen te eischen.
Men scbynt dit werk, waar toch inderdaad
alle haast by is, omdat onze veebooren er
het hoogste belang by hebben, niet aan onze
gezanten te kunnen overlaten. Er mag geen
minuut worden verspild. Als wy nu nog aar
zelen, is dit lafheid, waarmede wij ons voor
de geheele wereld bespotteïyk maken en diep
vernederen. „Wie zich onder den draf moDgt,
zal van de zwynen gegeten worden."
„'t Is myn vaste, heilige overtuiging, Da
alles, wat ik daaromtrent in Duitscbland on
België, maar ook vooral van de talrykeFran-
schen te Geüt, vernam. Al3 onze Minister
van Binnenlandsche Zaken of onzo directour-
generaal nog langer zonder een minister van
Landbouw meenen te kunnen, verplichten zy
zich moreel diens taak te vervullen. Mogen
nu eindoiyk zy, die 't hier te zeggeD hebben,
eens warm worden! Dat geve God, want
duizendmaal duizendmaal zy bet herinnerd:
Hij, dio zijn tijd voorbij laat gaan,
Die blijft als Jut voor 'tlandhek staan.
„Hiagsche Sprokkelingen" in De Nederlan
der geven het volgende te lezen:
Wy zitten nu zoowat midden in den zomer
(hoewel men den kalender moet raadplegen
om bet te gelooven) en de vreemdelingen be
ginnen weer langzamerhand in onze stad neer
te strijken; Scheveningen lokt ze als
vanouds aaD, iets, dat elke Hagenaar zich
begrypen kan, daar het grootste genot van
onze „fashionable" residenti3bewonors daarin
bestaat, dat zy eiken dag tweemaal (200 geen
driemaal) heen en weer trammen, zich op
zyn best den tyd gunnend om den inwendigen
mensch voldoende te versterken. Als ge echter
zondt deDken, lezer, dat ze ter wille van de
zee gaaü, dan vergist ge u deeriyk; ze gaan
om te zien en gezien te worden.
Natuurlyk zyn zy genoodzaakt de zee te
aanschouwen, daar men zich te Scheveningen
moeilyk zóó kan draaien of men moet ze van
tyd tot tyd in het oog krygeD. De zee te
Scheveningen is voor de Hagenaars iets als
het dessert by een diner; hoogstens van tyd
tot tyd begroet met een: „Hm, toch wel
aardig, maar wat eentonig." Wel mogeiyk,
bezoeker, dat dit uw indruk is, maar gy ziet
ook een tamme, mooie-weer-zee, evenals ge
den leeuw slechts achter de tralies zyner
kooi ziet. WaDneer go echter om uws beroeps
wille die zee hadt leeren kennen, dan zoudt
ge zo hebben leeren liefhebben, met een ware,
onveranderiyke, byna hartatocbteiyke liefde,
en op sommige oogenblikken zoudt ge zo
gevreesd bebbeD, en u togenover haar, met
al uw lusthuizen, rijtuigen, millioenen, ja zelfs
met geheel uw gevoel van eigenwaarde, 0 zoo
klein gevoeld hebben.
En toch, Scheveningen is niet meer wat het
vroeger was, de gemoedelyko, kalme, de „Hol-
landsche" badplaats; het is nu-met zyn ge-
plaveiden wandeldyk, met al die tentjes en
bazaartjes, oen van die caravansorails gewor
den, waar de vreemdeling de landskinderen
verdringt; het is niet meer het ScheveniDgen
uit ODze kinderjaren, die tuin voor Haagsche
moeders met hun kinderen, waar men vóór
twaalven geen toilet behoefde te maken; het
is na de groote badplaats, waar gespeeld wordt
en waar de huwelykslotery haar hoofdkantoor
houdt, (pas op voor de nieten) en waar men
zich toch minstens driemaal daags in een ander
kleed moet vertooneD, om niet voor half aan
gezien te wordeü. (Zooals de vrouw en dochter
van een majoor in- de oogen van hun nieuwen
oppasser, zoo pas van buiten komend, maar
„half waren, omdat beiden op éóa on dezelfde
piano speelden!)
Intercommunale tolephoon.
Het hoofdbestuur der posteryen en tele-
graphie heeft bepaald, dat, indien oen inter
communaal gesprek i3 aangevraagl door een
geabonneerde of van uit een publieke spreekcel
en die aanvraag reeds aan het correspondee-
rond kantoor ter woonplaatse van den opge
roepen© is opgegeven, maar door het voor
handen zyn van oudere verzoeken nog niet
aan de beurt is gekomen en de aanvrager ten
gevolge van dien zyn aanvrago intrekt, daar
voor slechts half tarief in rekening moet
worden gebracht.
Het halve tarief is medo verschuldigd, in
dien de aanvrager, zonder zyn aanvraag te
hebben ingetrokken, na het tot-stanl-komen
der door hem verlangde verbinding niet meer
opkomt.
Geschiedt bet verzoek tot intrekking vóór
dat de aanvraag by het bovenbedoelde corres-
pondeerende kantoor is overgebracht, dan be
hoeft van den aanvrager niets te worden
geheven.
3)
Eenige jaren na deze ontmoeting vierde ik
myn zeventigsten jaardag en was dan ook
voor my de tyd van gaan gekomen. Het ging
my aan myn hart; ik had myn betrekking
lief en onder de studenten wist ik, dat er
velen waren, die my evenzeer al3 vriend als
in de hoedanigheid van hooggeleerde be
schouwden; toch vond ik het billyk, dat
fri33che krachten en jeugdig vuur myn leer-
getstoelte innamen; bovendien, myn huiseiyke
omstandigheden waren van dien aard, dat ik
mij aan myn lust tot reizen kon overgeven.
Mtjn lieve vrouw was my vóór eeDige jaren
door den dood ontnomen; myn dochters waren
gehuwd, myn zoons evenzeer tot hun bestem
ming gekomen, allen her en der verspreid;
geen wonder, nietwaar, dat ik besloot myn
reisstaf ter hand te nemeD, myn geologische
onderzoekingen voort te zetten, enwie
zal het wraken, dat de herinnering aan
myn bezoek by de gravin zich weder zoo
levendig aan my voordeed en my drong
iets van haar verder leven te mogen ver
nemen.
Na eenige dagen reizen bevond ik my nog
maals ter plaatse, waar het machtig natuur
schoon my zoo geheel vervulde; ik bood
myn kaartje aan en werd onmiddeliyk toe
gelaten. En wat zie ik nu? Grpot was myn
verwondering I De gravin met een kindje op
haar schoot en drie andere spelen om haar
heen; z'y reikt de kleine aan een bonne, en
opstaande, zie ik haar in al haar jeugdige
schoonheid voor my; de fijne taille had meer
ronding gekregeü, de ernstige plooi om haar
mondje was verdwenen, en met stralende
blikken my aanziende, zegt ze: „O heer pro
fessor, dat is lief, u hebt my niet vergeten!"
En toen begon het vragen en nog oens
vragen en bleek bet my, dat zy een gelukkige
gehuwde vrouw en moeder was, en „uw
pleegkinderen?"
„O," zeide ze lachend, „die zyn nu niet
thuis; u biyit den geheelen dag hier; waDt
eerst tegen den avond wacht ik myn echtge
noot met de meisjes thuis."
Met genoegen nam ik het gulhartig aanbod
aan; spoedig werden my eenige ververschingen
aangeboden en onwillekeurig vroeg ik naar
het historische plekje.
„O, ga mede," hernam ze, „het is my
nog even heilig en maakt soms de jaloezie
van mtjn echtgenoot gaande."
Enzoo betraden we denzelfden weg
doch nu bevond zich aan my'n zyde een vrooiyk
keuvelende, hoogst élégante jonge vrouw, in
een schitterend, zeegroen kostuum, mot witte
kanton afgezet, en een enkele roos, die heur
haren versierdezy deed my nederzltten
op de zodenbank, waar de oude betoove-
ring zich weer deed gelden. Na een poos
wachtens vroeg ik haar met belangstelling
naar haar verder leven, waarin zooveel
veranderd was.
„O zeker," hernam zy, „uw lieve bolang-
8telling in myn lot is my steeds bygeblevon.
Niet lang na uw bezoek," begon ze, „begaf
ik my te paard naar een myner onderhoorigen,
wiens hui3je door braDd vernield was. Myn
bediende had ik vooruit gezonden met voedsel
en kleeding voor de behoeftigenby het inslaan
van een zywog zag ik een heer voor my uit
gaan, een onbekende, die her- en derwaarts
keek. Zyn gestalte, ietwat kort on breed
geschouderd, vertoonde iets gebiedends en
krachtigs; zyn lichte, veerkrachtige tred deed
aan een nog jongen man denken; het gelaat,
zonder mooi te zyn, was zeer eympathiek, bruin
getinte haren en knevel zwart. Toen de wan
delaar, zyn hoed afnemende, my in beleefde
woorden den weg vroeg, trof my zyn laag
voorhoofd, dat reeds eenige rimpels vertoonde;
ook een vermoeide trek om zyn oogen
maakte hem ouder dan zyn tred my had
doen vermoedende stormen des levens had
den hem biykbaar aangetast, de baren der
levenszee hadden hem, misschien wat te ge-
makkeiyk, tot hun prooi gemaakt. Deze ge
dachte doorwarrelde myn brein, toen opeens
een trek in dat gelaat my zoo bekend voor
kwam; vruchteloos zocht ik in myn herin
nering waar ik dit gelaat meer gezien had,
toen eenige dagen daarna, by een enkele
beweging van myn oudste pleegkind Yiolante
my opeens dezolfde eigenaardige trek opviel.
Onwillekeurig schrikte ik al by een naderend
onheil, doch spoedig was alles weder ver
geten, totdat een paar weken daarna een
heer my z(jn kaartje deed aanbieden, met
het verzoek of ik den eigenaar oen oogen
blikje wilde afstaan.
Ik ging naar het salon en ziedaar dezelfde
heer, die my naar den weg gevraagd had,
my beleefd een onderhoud verzoekende, dat
voor hem van het grootste gewicht was. Ik
verzocht hem plaats te nemen en toonde my
bereid hem aan te hooren.
„Mag ik mü veroorloven, geachte gravin,"
aldus sprak hy, „u de namen te vragen van
de beide meisjes, die het groote geluk hebben,
door u als pleegkinderen te zyn aaugenomen?"
„Violante en Helena Yon Bernheim," zeide
ik, hem vreemd en ernstig aanziende.
„Dan is myn vermoeden bewaarheid en
verzoek ik u nederig uw aandacht voor eenige
oogenblikken, om de levensgeschiedenis van
oen verdwaalde, die door één misstap zyn
eigen leven en dat van drie hem dierbare
wezens verwoest heeft, te willen aanhooren."
En toen begon het verhaal, dat my in hoofd
trekken niet oDbekend was; doch ik hadden
vader dood gewaand.
Als adjudant van een der vorsten had hij
een mooie betrekking, bezat een lieve vrouw
en kinderen, die zyn grootste geluk uitmaak
ten, totdat op zekeren avond een paardrydstor
hem zoo bekoort, dat hy vrouw en kinderen,
plicht en eer, alles vergeet om de onwaardige
te volgen. De ontgoocheling volgde spoedig.
Toen haar ontrouw hem gebleken was, verliet
hy haar en zoebt vergetelheid in 03n roes
van vermaken, doch zyn ontwikkoling en
aangeboren artistieke aanleg deden hem spoe
dig walgen van dit loven, Geheel Europa en
een gedeelte van Azië had hy doorreisd; toen
overviel hem heimwee naar zyn bakermat.
Zoo gaarne had hy zich huiswaarts begeven,
doch scbaamte belette hem zulks te doen.
Ten laatste kon hy aan zyn verlangen geen
weerstand meer bieden en getroostte hy zich
de vernedering, van in zyn woonplaats onder
zoek te doen naar het lot zyner geliefden.
Daar vernam hy bet overlyden zyner vrouw
en het vermoedoiyk verbiyf zyner kinderen-
Dat zyn vrouw was hoeDgegaaD, zonder hem
vergeving te hebben geschonken, trof hem diep.
Ik zag op 2yn bewogen gelaat, dat er echt
berouw en boete aanwezig was. 8D het trof
my, dat hy de vollo schuld op zich alléén
wierp. Toen het verhaal ten einde was, zeide
ik: „En nu komt u uw kinderen terugvorde
ren, nietwaar?"
„In geeDen deelo, genadige gravin I Ik
wacht uw beslissing af; ik ben u zoo dank
baar voor de liefde, hun bewezen, dat ik
slechts verlang myn kinderen af en toe by
my te zien."
Ik bracht den vader by zyn kinderen, het
aan hem overlatende zich bekend te maken,
en verliet het vertrek. Ik begreep van zyn
edelmoedig aanbod geen gebruik te mogen
maken en nam my voor myn pleegkinderen
spoedig op hun vertrek uit myn woning voo:
t3 bereiden.
(Slot volgt.)