ei°. 11771 Maandag IX .Iiili. A0. 1898 fëourant wordt dagelijks, met uitzondering van <§on- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. HEIDEROZEN. 8' Voor Leidon por 8 ineandeo. Franco per post ireht, AJxonderli.jke Nommers PRIJS DEZER COURANT! 1.10. 1.40. 0.05. PRUS DER AnvKH'l'KW'l'l Mm Van 1 6 regels i.06. ledore regel meer 0.17- Grootere lettors naar plaats ruimt& - Voor het incasseerqd bulten de stad wordt f 0.05 berekend van likt»- Tweede Blad. Ia Dt Nieuwe Koerier heet het onder het opschrift Grootheidsmanio: it io.; Onder alle kwalen van onzen tijd is er zeker geen meer algemeen dan de kwaal der grootbeidsmanie. Zg is verspreid onder alle standen der maatschappij, onder allo klassen der bevolking, het allermeest echter onder .klassen, welke dit kenmerkend streven Hui onzer dagen niet kunnen volgen, willen zy e niet roet bun financiën, met hun positie of met hun eerlijkheid in botsing komen. lil onzen tijd komt alles neer op den schijn. Als men da wereld slechts door een schijn or'fkan verblinden, is men al bost tevreden S°A'op welke manier dit geschiedt, daarover be ko miner t men zich dan ook bitter weinig. -Iedereen tracht zich boven zijn stand te ver- d io heffen, oen ieder doet pogingen meer te schijnen, voor rijker, voornamer, deftiger, beschaafder door te gaan dan by werkeiyk is. In vroegeren tyd had de grootheidsmanie halflang niet die hoogte bereikt als die, welke nu beeft ingenomen. Thans verheft een ieder zich boven zijn werkelyke positie, en wat wy in de wereld zien is bgna niets dan *oi valschheid en comediespel. Het spreekwoord: „De kleeren maken den man" kan in ODze dagen, helaas! in hooge practisch worden toegepast. De wereld t* beoordeelt de menschen maar al te gaarne naar de lappen, die dezen zich om het ïyf hangon, en zwakke naturen of armen van etfcj geest huldigen dit spreekwoord by bedroevende uitnemendheid. De landbouwers, de werklieden, de kooplieden en de ambtenaren kon men in ir5t vroegeren tyd gemakkelgk aan de kleeding :l r onderscheiden. Vooral in den t(jd der gilden stond men er stroDg op, dat ieder binnen de perken van zgn staDd en positie bleef. Nie mand voorzeker zal eischen, dat alle gebruiken en zeden van den gildentyd opnieuw worden ingevoerd; maar zeker ware het te wenschen, 3®, dat iedereen zich zoodanig kleedde, als dit met"; zyn stand overeenkomt en zooals zyn middelen het veroorloven. Doch wat zien we gebeuren? De eenvou dige landlieden leggen hun eigenaardige kleedy, die hun toch zoo goed staat, af en tooien J zich met moderne vodden, die de „mode" zelfs in den meest verwyderden achterhoek heeft iDgevoerd. De werkman tracht in alles zyn meester na te volgen en stolt alle pogingen in het werk, om, althans in schyn, niet onder scheiden te zyn van zyn patroon. Neen, niemand wil minder zyn dan do eereto do besta andere. De kleederdracht, welke den stand tot eer verstrekte, verdwynt meer en meer en daarmede ook de eer en bet zelfbewustzyn. Iedereen tracht door uiteriyken schyn te toonon, hoe ver hy boven de menigte, boven het „gewone volk" verheven is, en het „gewone volk" gevoelt zich beleedigd en tracht dop pronker na te volgen. Zelfs de kantoorklerk tracht zich met zyn principaal te meten, ai zou hy er ook het geld toe moetöD leenen of zelfs stelen. Ed welk een rol spelen onze dienstboden? Zyn zy niet, althans velen van haar, een ergernis voor de brave huisvrouwen? Zie, daar wandelen ze, de moderne keukenprin sessen, getooid in de fijnste kleederen en gewapend met een zonnescherm. Zij zouden wel gaarne voor haar meesteressen willen aangezien wordeD, en, kon het zyn, zich zelfs boven dezen verheffen. „Ik kleed mij, zooals ik wil, niemand heeft daarover iets te zeggen", zoo hoort men dageiyks spreken. Goed! Maar kan uw geld beurs daarvoor genoeg opleveren? Maakt gy geen schulden door een weelde ten toon te spreiden, die niet past by uw stand? En kan het leven van een volk gezond zyn, als de weelde en de tooi bet grootste deel van het loon verslinden, als zwendelary en grootheids manie de menschen er toe brengen, zich over hun stand te schamen en veel meer te willen schynen dan zy werkeiyk zyn? De grootheidsmanio uit zich ook in d9 zucht naar een hoogen titel. Verleent de Staat geen hoogdravende titulatuur, dan wordt d6ze eigenmachtig en willekeurig veranderd. Iedereen wil overigens „milnheer" zyn, de landbouwer, de werkman, de leerling, de nacht waker en de schoenpoetser; iedereen verlangt „mijnheer" genoemd te worden als de besten en voornaamsten uit het volk. De dienstmaagd verlangt met het predicaat „juffrouw" te worden aangesproken, evengoed als haar meesteres. Is dat geen bolachelyke grootheids- manie? „Schoenmaker, biyf by uw leestl" zouden wy gaarne iedereen willen toeroepen, die met titels pronken wil, welke hem in het geheel niet passen. Tot de grootheidsmanie rekenen we ook de weelde in de koffiehuizen en hotels, die in de laatste jaren fabelachtig is toegenomen. Vroe ger vond men hotels, waar men eenvoudig, doch goedkoop en goed, juist zooals men het thuis gewond is, werd bediend. Maar dat is anders geworden. In stede van solide, eenvoudige meubelen, vindt men een overdreven élégante inrichting; in plaats van eenvoudigen middagkost, moet men aan do „table d'hdte" alle mogeiyke spyzen proeven, die de mensch niet noodig heeft, ja, die de maag niet eens verdragen kan. Het einde van het lied is een kolossale rekening, waarby nog de onvermydelyke fooien komen; en al deze fijnheden, al die moderne lux°, een product van de heerschende grootheidsmanie, zou de gewone maD, de een voudige burger zeker niet opzoeken, als hy ze slechts kon vermyden. Een gevolg van de grootheidsmanio is ook het vervalschen van de waren. Kunnen pron kers, fatten of coquette dames met echte sieraden, met echt goud of echte edelgesteen ten niet schitteren, dan wordt der wereld «and in de oogen gestrooid en door geïmiteerde edelsteenen en paarlen of door vervalschte wjjnen en slechte sigaren de fmanciëele onmacht bedekt. Zoo vinden we over3l grootheidsmanie, pochery, misleiding en comediespel. Helaas! bet moet erkend worden, al die leugenachtige voornaamheid richt de eeriykheid en het eer gevoel ten gronde en leidt tot ontevredenheid en armoede van een geheel volk. Am de Middelburgschc Courant wordt ge schreven „Aan sommige burgemeesters der hoofd plaatsen van kiesdistricten is uit de toege zonden afschriften der kiezerslgsten gebleken, dat in enkele gemeenten meer kiezers voor den Raad zyn dan voor de Tweede Kamer en voor de Prov. Staten, terwijl weer in andere gemeenten het tegenovergestelde wordt aangetroffen. Da oorzaak van dit verschijnsel is gelegen in ongeiyko toepassing van art. 7 der kieswet. tW>ar aan de eene zyda wordt aangenomen, dat kiezers voor den Raad zyn do manneiyke ingezetenen der gemeente, die Nederlander zyn, 25 jaar oud, niet bedeeld worden en het vereiechte bedrag in den boofdelgken omslag of do plaatsGlyke belasting over het afgeloo- pen jaar betaald hebben, beweert men aan den anderen kant, dat kiezers voor den Raad ook Rijksbelasting moeten betalen, of aan de andere vereisebten voor kiezers van de Tweede Kamer of de Prov. Staten moeten voldoen." „Dat dit verscbil in opvatting zich zou voor- doeD," voegt de redactie der Middelburgsche Courant er by, „daarop hebben wy vroeger al eens gewezen, toen ons daaromtrent om inlich ting werd gevraagd." 't Kan aan ons liggen, maar deze profoti- scho blik verwondert ons en wy kunnen niet inzien, boe art. 7 der kieswet in den hier boven aangegeven zin tot tweeëilei opvatting aanleiding geven kan, zegt de Arnhemsche Courant. Immers, 't is zoo duidolyk mogeiyk, althans naar onze overtuiging, dat de laatst genoemde lezing de eenig juiste is en art. 7 niets andtrs beteekent dan dat de kiezers voor de Tweede Kamer ook kiezers voor den Gemeenteraad zyn, Indieir zy Ingezetenen zyn, voor zeker bedrag in de plaat8eiyke directe belasting aangeslagen zyn en vóór 1 Maart dien aanslag hebben betaald. Uitgaande van de onderstelling, dat wie ingevolge betaalde grond-, porsoneele-, ver mogens- of bedryfsbelasting kiezer is, ook wel in de plaatselyke directe belasting aangeslagen zal wezen, beoft de wetgever den eisch der betaalde plaatselyke belasting slechts uitdruk- keiyk gesteld aan hen, die ingevolge art. lb, d. w z. wegens huur, loon, spaarbankboekje of examen, op de kiezersiyst zyn geplaatst. Dat 't dientengevolge kan voorkomen, dat een wanbetaler van gemeentebelasting toch op de ïyet der gemeenteiyke kiezers geplaatst moet wordeD, hoeft de ontwerper der wet over 't hoofd gezienart. 7 eischt de betaalde gemeentebelasting uitdrukkeiyk slechts voor hen, „die niet vallen onder art. la", d. w. z. die niet kiezer zyn krachtens betaalden aan slag in de Ryks directe belastingen. Dat, afgescheiden van dezen eisch, de ge- meentelyke kiezers ook aan de vereischten voor kiozers van de Tweede Kamer moeten voldoen, kan o. i. niet twyfelachtig zyn. Die vereischten zyn geregeld in de artt. 1 - 5 der kieswet en dan volgt art. 6 met de bepaling, dat „voor de bevoegdheid tot het kiezen van leden dor Proviciale Staten dezelfde regelen gelden, als die, welko in artt. 1-5 zyn gesleld, met dien verstande, dat men boven dien ingezetene der Provincie moet zyn", terwgl art. 7 woordeiyk evenzoo luidt, alleen met uitzondering van Gemeenteraad en Ge meente voor Provinciale Staten en Provincie, maar dan achter: „moet zyn" laat volgen de boven besproken verplichting der betaalde gemeentebelasting. Dus de regelen van de artt. 1 - 5 g( lden ook voor de kiesbevoegdheid voor Provincie en Gemeente, behoudens do daaraan toegevoegde nadere restrictie» van het domicilie en de betaalde gemeentebelasting Er kunnen derhalve, by een juiste toepassing van art. 7, in geen enkele gemeento meer kiezers zyn voor den Gemeenteraad dan voor de Kamer: Toch was dit tot 15 Mei 1L zooals wy in de ten vorigen jare vanwege den Minister van Binnenlandsche Zaken ver strekte „opgaven van het aantal kiezers in elk der gemeenten en in elk der kiesdistricten" voor twee provinciën hebben nagegaan in Noord-Brabant het geval met 8 gemeenten, Dl.: Budel, Helmond, Lieshout, Maasheeze, Mill, c. a., Putte en Soerendonk c. a.f en in Zeeland met 2 gemeenten, nl. Borssele en Hoofdplaat. Betrekkelijk groot is in die twee provinciën 't aantal gemeenten, waar de cijfers der kiezers voor den Gemeenteraad en de Tweede Kamer geiyk zyn, en 't is duideiyk, dat er ook hieronder zullen schuileD, waar kiezers voor den Gemeenteraad zyn op de ïyst gebracht krachtens betaling van gemeente belasting, zouder te voldoon aan de in art. 7 in de allereerste plaats gestolde vereischten van de artt. 1 5 der kieswet. Hoe dit zy, in elk geval is het wenscheiyk, dat er aan de ongeiyke toepassing van art. 7 een einde gemaakt worde. By de opvatting, die daarvan in de bovengenoemde Brabantache en Zoeuwsche gemeenten gehuldigd wordt, zou nog oneindig meer dan reeds bg de be handeling van art. 7 terecht gevreesd werd, de uitbreiding of inkrimping van hetgemoen- teiyk kiesrecht in handen van den Gemeente raad gelegd worden. De Standaard van jl. Donderdag schreef onder het hoofd De Philippinen: Zonderlinge toestanden tocb! De Philippgnen liggen vlak naast onze koloniën. Er ligt niets tusschon. Do Spaansche archipel sluit vlak aan don onzen aan. Nu is Manilla geblokkeerd. En wordt op het eiland Lugon een verwoede kryg gevoerd. En alle mogendheden, die er bg gein teres 8eerd zyn, zenden er oorlogsschepen heen. Engeland heeft er vier. Japan drie. Duitsch- land zelfs vyf. Ongerekend natuuriyk het Amerikaansch eskader onder Dewey. Nederland alleen schittert ook hier door afwezigheid. Het is, of zulk een oorlog vlak op onze kusten ons niet aangaat. Is dit nu alleen, omdat onze handel op Manilla op zero staat? Men zou zeggen, dit feit op zichzelf is reeds bedroevend. België zelfs doet hier nog zaken. Nederland, dat er vlak by ligt, zet er geen ton om. Maar ook afgezien hiervan mag toch gevraagd, of onze vlag dan derwyze ge materialiseerd is, dat waar geen handel to beschermen is, zelfs het faire acte do présence by zulk een ernstigen stand van zaken vlak op onze grenzen, voor het Rgk der Nederlanden, als tweede koloniale mogend heid, overbodig wordt geacht? Onder het opschrift Taalafsiyting wfldt De Standaard eenige beschouwingen aan de in den laatsten tyd steeds dringender eischen tot dusgenaamde vereenvoudi ging in de spelling der Nederland- scbe taal. Deze pogingen zyn in het alge meen een gevolg van taalafsiyting, die bestaat in hei aanhoudend meer verwaarloozen van verbuigingsvormen en hot volgen van de spreek taal bg bot volk. In dat opzicht kan men het Fransch als waro het gestereotypeerd achten, bet Eogelscb, het Hoogduitscb, het Nedorlandscb verkeeren nog in een vervor- mingsD.oces. Hot Engelsch is reeds veel ver der afgesleten dan het Nederlandsch, maar wy ziJn op onze beurt het Hoogduitsch verre vooruit. De beantwoording der vraag of wy nu, na de laatste evolutie van Te Winkel en De Vries, reeds weder tot een nieuw vastleggen onzer woordvormen zullen overgaan, hangt hiervan 3f, of de geschreven taal het afslgtings- proces terstond op den voet zal volgen, gelgk de nieuwe methodo wil, of wel, dat ze dat doen zal op zekeren afstand, onder aanhou ding van het merkteeken harer historisch© afkomst. De Standaard doet uitkomen, dat het gemak vooral van do schoolkinderen der breede volks klasse pleit voor het eerste, de waardigheid d r taal voor het laatste. Kon men dan ook een laag Seder kmdsch voor do lagere volksklasse en een hoog-Nederlandsch voor de fijnere uit spraak invoeren, dan ware het pleit spoedig beslist. Dit echter ware een teruggiyden in vroegere, min gewensctto toestanden. Het is juist een overwinning van den jongeren tyd, dat de eenheid van taal voor al het volk steeds meer doordringt, en reactie biorLegen zon schaden aan het eenheidsbesef der natie. Nu is de taalvereenvoudiging een proces, dat allerlei fijne schakoeringen, zoo in de uitspraak der klinkers als in de buiging3- vormor, doet te loor gaan, en in zooverre leidt tot ta.ilverarming. Op zichzelf is dit noch gew' nsebt, noch profijteiyk. Niet het gemeenzaam gebruik der taal, maar de aestho- tische aanwrnding der taal door hoogere, fijnere en :;jk»re ta: lkennis moet hier den regel stellen. En overn its nu dit edeler ge bruik dor taal met zeer fijne vezelen is ingowovi n in ons historisch verleden, schynt de metbode van het N> derlandsch Woorden boek, om noch archaïstisch werkeiyk- afgestorven ledematen te willen galvaniseereo, noch ook revolutionnair te willen af snijden wit Dog leven vertoont, vorkiesiyk. De Standaard is over het geheel niet voor overhaasting. Immers, sedert eenigon tyd 20) En toch moest hy biyven, want vooreerst Had I hij niet zgn woord verpand aan een 3tervende, die hem, gindsche ellendeling mocht het uitleggen zooals hg wilde hem- zelv.en tot beschermer zyner kinderoa benoemd had?» Maar verder: Was het hem niet om zekerheid te doen in de gewichtigste vraag zyosvlevens? Zekerheid l En had hy ze eigeniyk niet reeds gekregen, de bitterste, droevigste zeker- hoid? Ja, zgn heiligste geheim, waarin hy, 8lecht3 bywgze van aanduiding, alleen zyn moeder veroorloofd had een blik te slaan, omdat hy zelf immers nog Diet wist, of zgn hoop bevestigd zou worden of niet, - bet was sinds lang door een man doorgrond, wiens vyandige gezindheid hy steeds had onder vonden, zonder ooit de oorzaak volkomen te begrjjpon. Nu kende hg ze. H6t was de mede dinger, dien de heer Von Brackhof van het i eer8^e oogeublik af in hem gezien en gehaat had, en het was hem gelukt de zege op hem te behalen. Gelukt? Neen 1 Dat kon, dat mocht niet zgnl Hy wilde hem achterna, hy moest hem de herroeping van do lippen nemen. Schier zonder te weten wat hy deed, rukte hy de deur open; daar kwamen schroden de trap op, en Liza stond vóór hem, bleek en met de sporen van diepe smart op haar aan minnig gelaat. Toch vloog er iets als een schemering van vreugde over haar wezens trekken, toen zy Harald gewaar werd en hem de hand toestak. „Den Hemel zy dank, dat gy gekomen zyt, nog te rechter tyd gekomen 1" sprak zy. „Is het nog te rechter tyd?" vroeg hy stormachtig. „O, ik was byna wanhopig by de gedachte, dat het te laat zou wezen. Lui3tor naar mg, Lizat" ging hg voort, en trok haar de kamer binnen. „Ik weet, dat het nu geen oogenblik is om over zulke dingen te spreken. O, hoe anders bad ik my dit oogenblik ge droomd! Maar een mededeeling, die uw uw oom my zooeven deed, dwingt my datgene uit te spreken, wat misschien niet in een huis van rouwe past." „Ik weet, ik begryp, maar het heeft nu eenmaal zoo moeten zyn," antwoordde Liza, „en daarom is het bgna, alsof onze geliefde vader nog zgn zegen or over heeft uitgespro ken, alsof het zyn laatste wenseh was, die in vervulling gaat." „Lizal" riep hg jubelend, terwjjl hy beide handen naar haar uitstak, doch zy week terug en keerde den blik van hem af. „Neen, Diet mij moogt gy bedanken," zeide zg, „ik ben slechts de bemiddelaarster en de overbrengster der biydo boodschap, dat Lora u liefheeft, u lang heeft liefgehad; dank haar zelvel" Zg wendde zich naar de deur, doch het was haar, of zy den kreet: „Barmhartige Hemel 1" achter zich hoordo, en toen zy omzag, bemerkte zy, hoe Harald naar een stoel greep en schier in onmacht er op nederviel. Er volgde een toestand van halve bewuste loosheid, "waarin hy steeds fluisterende stem men om zich hoorde, en toen hy weder bykwam, knielde Lora naast hem en drukte zgn handen aan haar lippen. „O, Harald, Harald 1" snikte zy; Bnu weet ik eerst-, boezeor ge my lief hebt I Yergeof my, zoo ik ooit daaraan heb getwyfeld!" VII. De ernstige ongesteldheid van hun jongen gast hiold in niet geringe mate de bewoners van het huis „Heiderode" bezig gedurende de eerste dagen na den dood van den baron. De geneesheer verklaarde zo voor een hevige, op de lange winterreis ontstane ver koudheid. De barones en Lora voegden nog als verdere oorzaak er de opgewondenheid by, die, zooals Liza berichtte, de mededeeling van haar oom by Harald had teweeg gebracht. Alleen aan Liza zelve was de ware oorzaak tot vree8eiyke zekerheid geworden; zy was over de onmeteiyke smart by die ontdekking schier waanzinnig gewordeD, en dag en nacht met zichzelve in tweestryd, byna wanhopig, stelde zy haar geweten de vraag, of zy zwygen mocht, of zy niet thans nog het ophelderende woord spreken moest. Maar wat werd er dan van Lora? Zy herinnorde zich den byna aan krank zinnigheid grenzenden toon, waarop haar zuster gezegd had: „Als niet spoedig de beslissiDg komt, dan verlies ik het verstand." Hoe zou echter het fiere hart het verdragen, thans, nadat deze beslissiDg haar het hoogste geluk gebracht en zy zich zouder omzien er aan had overgegeven, het zich weer te zien ontnemen, op de meest ontmoedigende manier te zien ontnemen? En dan, welk een toekomst wachtte baar aan de zgde van Willem Brack hof, wiens aanzoek zy nu zeker, al ware het enkel uit wanhoop, zou aannemen l? En zou zy, Liza zelve, wel ooit in staat zyn, haar eigen levensgeluk op te bouwen op de puinhoopen van dat harer zuster? Nimmer 1 Maar Harald? Was het niet ook zgn geluk, dat op het spel stond? Dat was de gedachte, die haar de heetste tranen, den zwaareten stryd kostte; maar zy kwam tot het besluit, dat, zoolang hy haar wederliefde Diet ver moedde, de vraag Yan een misleiding tegenover hem niet bestond, en omdat hij het nimmer zou vernemen, zou ongetwyfeld, wanneer hy eenmaal de eerste wreede smart te boven was, zyn liefde tot Lora ontwaken en by door haar geluk en bevrediging vinden. Laat ons zwygen over de uren, de slapolooze nachten van geesteiyken doodsstryd, die Liza doorbracht. Zoo hot zwaar, oneindig zwaar valt, een onbeantwoorde liefde zwygend in het harte te dragen, hoeveel zwaarder is het dan, wetend, dat men bemind wordt, geen teeken van beantwoording daarvan te mogen geven, doch zyn eigen gevoelens onder schyobare onverschilligheid to moeten verbergen! En wanneer Liza eenmaal zichzelve ten offer bracht, - en bet was baar duidelyk, dat dit hear taak was dan was dit het eerste onvermydelyke 'gevolgnimmer mocht Harald vermoeden, wat in naar binnenste omging, nimmer weten, dat baar liefde hem toebehoorde. Niet opeens kwam het meisjeshart tot die versterving, niet zonder langen, hevigen stryd verwierf zy l/acht en moed den eenzamen ïydeoaweg te gaan, waarover zy zelfs tct baar geliefde moeder niet spreken mocht, dm arme moeder, wier ©enige troost in deze eerste moeiiyke dagen van haar weduwschap in het geluk van haar Lora bestond, in het dubbele geluk haar te zien in het bezit van een man als Harald, en geborgen voor de zelfzuchtige bedoelingen van baar stiefbroeder. Als overwinnare8 trad Liza uit het strydperk. Wel waren de sporen van diepe smart in de donkere randen om haar oogen, op de bleeke wangen te lezeD, doch dit was vol doende te verklaren uit het verlies van den dierbaren vader, en haar byzond6re zelfbo-, heerscbing deed niemand oen andere oorzaak vermoeden. Slechts wanneer Harald somtyds een weemoedig vragenden blik tot haar richtte dan waa het haar, of beur hart stil moest staan van onuitsprekeiyk wee. Doch naarmate Haralds herstel vorderde kwamen zulke oogenblikken minder veelvuldig voor. Da schier aan wanhoop grenzende toe stand zyna gee8te8, die ook op zyn lichaam niet zonder invloed gebleven was, maakte plaats voor een ernstige, mannelijke ge latenheid. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5