ei°. 11771
Maandag IX .Iiili.
A0. 1898
fëourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
HEIDEROZEN.
8' Voor Leidon por 8 ineandeo.
Franco per post
ireht, AJxonderli.jke Nommers
PRIJS DEZER COURANT!
1.10.
1.40.
0.05.
PRUS DER AnvKH'l'KW'l'l Mm
Van 1 6 regels i.06. ledore regel meer 0.17- Grootere
lettors naar plaats ruimt& - Voor het incasseerqd bulten de stad
wordt f 0.05 berekend
van
likt»-
Tweede Blad.
Ia Dt Nieuwe Koerier heet het onder het
opschrift Grootheidsmanio:
it io.; Onder alle kwalen van onzen tijd is er
zeker geen meer algemeen dan de kwaal der
grootbeidsmanie. Zg is verspreid onder alle
standen der maatschappij, onder allo klassen
der bevolking, het allermeest echter onder
.klassen, welke dit kenmerkend streven
Hui onzer dagen niet kunnen volgen, willen zy
e niet roet bun financiën, met hun positie of
met hun eerlijkheid in botsing komen.
lil onzen tijd komt alles neer op den schijn.
Als men da wereld slechts door een schijn
or'fkan verblinden, is men al bost tevreden
S°A'op welke manier dit geschiedt, daarover be
ko miner t men zich dan ook bitter weinig.
-Iedereen tracht zich boven zijn stand te ver-
d io heffen, oen ieder doet pogingen meer te
schijnen, voor rijker, voornamer, deftiger,
beschaafder door te gaan dan by werkeiyk is.
In vroegeren tyd had de grootheidsmanie
halflang niet die hoogte bereikt als die, welke
nu beeft ingenomen. Thans verheft een
ieder zich boven zijn werkelyke positie, en
wat wy in de wereld zien is bgna niets dan
*oi valschheid en comediespel.
Het spreekwoord: „De kleeren maken den
man" kan in ODze dagen, helaas! in hooge
practisch worden toegepast. De wereld
t* beoordeelt de menschen maar al te gaarne
naar de lappen, die dezen zich om het ïyf
hangon, en zwakke naturen of armen van
etfcj geest huldigen dit spreekwoord by bedroevende
uitnemendheid. De landbouwers, de werklieden,
de kooplieden en de ambtenaren kon men in
ir5t vroegeren tyd gemakkelgk aan de kleeding
:l r onderscheiden. Vooral in den t(jd der gilden
stond men er stroDg op, dat ieder binnen de
perken van zgn staDd en positie bleef. Nie
mand voorzeker zal eischen, dat alle gebruiken
en zeden van den gildentyd opnieuw worden
ingevoerd; maar zeker ware het te wenschen,
3®, dat iedereen zich zoodanig kleedde, als dit
met"; zyn stand overeenkomt en zooals zyn
middelen het veroorloven.
Doch wat zien we gebeuren? De eenvou
dige landlieden leggen hun eigenaardige kleedy,
die hun toch zoo goed staat, af en tooien
J zich met moderne vodden, die de „mode"
zelfs in den meest verwyderden achterhoek
heeft iDgevoerd. De werkman tracht in alles
zyn meester na te volgen en stolt alle pogingen
in het werk, om, althans in schyn, niet onder
scheiden te zyn van zyn patroon. Neen,
niemand wil minder zyn dan do eereto do
besta andere. De kleederdracht, welke den stand
tot eer verstrekte, verdwynt meer en meer
en daarmede ook de eer en bet zelfbewustzyn.
Iedereen tracht door uiteriyken schyn te
toonon, hoe ver hy boven de menigte, boven
het „gewone volk" verheven is, en het
„gewone volk" gevoelt zich beleedigd en
tracht dop pronker na te volgen. Zelfs de
kantoorklerk tracht zich met zyn principaal
te meten, ai zou hy er ook het geld toe
moetöD leenen of zelfs stelen.
Ed welk een rol spelen onze dienstboden?
Zyn zy niet, althans velen van haar, een
ergernis voor de brave huisvrouwen? Zie,
daar wandelen ze, de moderne keukenprin
sessen, getooid in de fijnste kleederen en
gewapend met een zonnescherm. Zij zouden
wel gaarne voor haar meesteressen willen
aangezien wordeD, en, kon het zyn, zich zelfs
boven dezen verheffen.
„Ik kleed mij, zooals ik wil, niemand heeft
daarover iets te zeggen", zoo hoort men
dageiyks spreken. Goed! Maar kan uw geld
beurs daarvoor genoeg opleveren? Maakt gy
geen schulden door een weelde ten toon te
spreiden, die niet past by uw stand? En kan
het leven van een volk gezond zyn, als de
weelde en de tooi bet grootste deel van het
loon verslinden, als zwendelary en grootheids
manie de menschen er toe brengen, zich over
hun stand te schamen en veel meer te willen
schynen dan zy werkeiyk zyn?
De grootheidsmanio uit zich ook in d9
zucht naar een hoogen titel. Verleent de
Staat geen hoogdravende titulatuur, dan wordt
d6ze eigenmachtig en willekeurig veranderd.
Iedereen wil overigens „milnheer" zyn, de
landbouwer, de werkman, de leerling, de nacht
waker en de schoenpoetser; iedereen verlangt
„mijnheer" genoemd te worden als de besten
en voornaamsten uit het volk. De dienstmaagd
verlangt met het predicaat „juffrouw" te
worden aangesproken, evengoed als haar
meesteres. Is dat geen bolachelyke grootheids-
manie? „Schoenmaker, biyf by uw leestl"
zouden wy gaarne iedereen willen toeroepen,
die met titels pronken wil, welke hem in het
geheel niet passen.
Tot de grootheidsmanie rekenen we ook de
weelde in de koffiehuizen en hotels, die in de
laatste jaren fabelachtig is toegenomen. Vroe
ger vond men hotels, waar men eenvoudig,
doch goedkoop en goed, juist zooals men het
thuis gewond is, werd bediend. Maar dat is
anders geworden.
In stede van solide, eenvoudige meubelen,
vindt men een overdreven élégante inrichting;
in plaats van eenvoudigen middagkost, moet
men aan do „table d'hdte" alle mogeiyke
spyzen proeven, die de mensch niet noodig
heeft, ja, die de maag niet eens verdragen
kan. Het einde van het lied is een kolossale
rekening, waarby nog de onvermydelyke
fooien komen; en al deze fijnheden, al die
moderne lux°, een product van de heerschende
grootheidsmanie, zou de gewone maD, de een
voudige burger zeker niet opzoeken, als hy
ze slechts kon vermyden.
Een gevolg van de grootheidsmanio is ook
het vervalschen van de waren. Kunnen pron
kers, fatten of coquette dames met echte
sieraden, met echt goud of echte edelgesteen
ten niet schitteren, dan wordt der wereld
«and in de oogen gestrooid en door geïmiteerde
edelsteenen en paarlen of door vervalschte
wjjnen en slechte sigaren de fmanciëele onmacht
bedekt.
Zoo vinden we over3l grootheidsmanie,
pochery, misleiding en comediespel. Helaas!
bet moet erkend worden, al die leugenachtige
voornaamheid richt de eeriykheid en het eer
gevoel ten gronde en leidt tot ontevredenheid
en armoede van een geheel volk.
Am de Middelburgschc Courant wordt ge
schreven
„Aan sommige burgemeesters der hoofd
plaatsen van kiesdistricten is uit de toege
zonden afschriften der kiezerslgsten
gebleken, dat in enkele gemeenten meer
kiezers voor den Raad zyn dan voor
de Tweede Kamer en voor de Prov.
Staten, terwijl weer in andere gemeenten
het tegenovergestelde wordt aangetroffen. Da
oorzaak van dit verschijnsel is gelegen in
ongeiyko toepassing van art. 7 der kieswet.
tW>ar aan de eene zyda wordt aangenomen,
dat kiezers voor den Raad zyn do manneiyke
ingezetenen der gemeente, die Nederlander
zyn, 25 jaar oud, niet bedeeld worden en het
vereiechte bedrag in den boofdelgken omslag
of do plaatsGlyke belasting over het afgeloo-
pen jaar betaald hebben, beweert men aan
den anderen kant, dat kiezers voor den Raad
ook Rijksbelasting moeten betalen, of aan de
andere vereisebten voor kiezers van de Tweede
Kamer of de Prov. Staten moeten voldoen."
„Dat dit verscbil in opvatting zich zou voor-
doeD," voegt de redactie der Middelburgsche
Courant er by, „daarop hebben wy vroeger al
eens gewezen, toen ons daaromtrent om inlich
ting werd gevraagd."
't Kan aan ons liggen, maar deze profoti-
scho blik verwondert ons en wy kunnen niet
inzien, boe art. 7 der kieswet in den hier
boven aangegeven zin tot tweeëilei opvatting
aanleiding geven kan, zegt de Arnhemsche
Courant. Immers, 't is zoo duidolyk mogeiyk,
althans naar onze overtuiging, dat de laatst
genoemde lezing de eenig juiste is en art. 7
niets andtrs beteekent dan dat de kiezers
voor de Tweede Kamer ook kiezers voor den
Gemeenteraad zyn, Indieir zy Ingezetenen zyn,
voor zeker bedrag in de plaat8eiyke directe
belasting aangeslagen zyn en vóór 1 Maart
dien aanslag hebben betaald.
Uitgaande van de onderstelling, dat wie
ingevolge betaalde grond-, porsoneele-, ver
mogens- of bedryfsbelasting kiezer is, ook wel
in de plaatselyke directe belasting aangeslagen
zal wezen, beoft de wetgever den eisch der
betaalde plaatselyke belasting slechts uitdruk-
keiyk gesteld aan hen, die ingevolge art. lb,
d. w z. wegens huur, loon, spaarbankboekje
of examen, op de kiezersiyst zyn geplaatst.
Dat 't dientengevolge kan voorkomen, dat een
wanbetaler van gemeentebelasting toch op
de ïyet der gemeenteiyke kiezers geplaatst
moet wordeD, hoeft de ontwerper der wet
over 't hoofd gezienart. 7 eischt de betaalde
gemeentebelasting uitdrukkeiyk slechts voor
hen, „die niet vallen onder art. la", d. w. z.
die niet kiezer zyn krachtens betaalden aan
slag in de Ryks directe belastingen.
Dat, afgescheiden van dezen eisch, de ge-
meentelyke kiezers ook aan de vereischten
voor kiozers van de Tweede Kamer moeten
voldoen, kan o. i. niet twyfelachtig zyn. Die
vereischten zyn geregeld in de artt. 1 - 5 der
kieswet en dan volgt art. 6 met de bepaling,
dat „voor de bevoegdheid tot het kiezen van
leden dor Proviciale Staten dezelfde regelen
gelden, als die, welko in artt. 1-5 zyn
gesleld, met dien verstande, dat men boven
dien ingezetene der Provincie moet zyn",
terwgl art. 7 woordeiyk evenzoo luidt, alleen
met uitzondering van Gemeenteraad en Ge
meente voor Provinciale Staten en Provincie,
maar dan achter: „moet zyn" laat volgen
de boven besproken verplichting der betaalde
gemeentebelasting. Dus de regelen van de
artt. 1 - 5 g( lden ook voor de kiesbevoegdheid
voor Provincie en Gemeente, behoudens do
daaraan toegevoegde nadere restrictie» van
het domicilie en de betaalde gemeentebelasting
Er kunnen derhalve, by een juiste toepassing
van art. 7, in geen enkele gemeento meer
kiezers zyn voor den Gemeenteraad dan voor
de Kamer: Toch was dit tot 15 Mei 1L
zooals wy in de ten vorigen jare vanwege
den Minister van Binnenlandsche Zaken ver
strekte „opgaven van het aantal kiezers in
elk der gemeenten en in elk der kiesdistricten"
voor twee provinciën hebben nagegaan in
Noord-Brabant het geval met 8 gemeenten,
Dl.: Budel, Helmond, Lieshout, Maasheeze,
Mill, c. a., Putte en Soerendonk c. a.f en in
Zeeland met 2 gemeenten, nl. Borssele en
Hoofdplaat. Betrekkelijk groot is in die twee
provinciën 't aantal gemeenten, waar de cijfers
der kiezers voor den Gemeenteraad en de
Tweede Kamer geiyk zyn, en 't is duideiyk,
dat er ook hieronder zullen schuileD, waar
kiezers voor den Gemeenteraad zyn op de
ïyst gebracht krachtens betaling van gemeente
belasting, zouder te voldoon aan de in art. 7
in de allereerste plaats gestolde vereischten
van de artt. 1 5 der kieswet.
Hoe dit zy, in elk geval is het wenscheiyk,
dat er aan de ongeiyke toepassing van art. 7
een einde gemaakt worde. By de opvatting,
die daarvan in de bovengenoemde Brabantache
en Zoeuwsche gemeenten gehuldigd wordt,
zou nog oneindig meer dan reeds bg de be
handeling van art. 7 terecht gevreesd werd,
de uitbreiding of inkrimping van hetgemoen-
teiyk kiesrecht in handen van den Gemeente
raad gelegd worden.
De Standaard van jl. Donderdag schreef
onder het hoofd De Philippinen:
Zonderlinge toestanden tocb!
De Philippgnen liggen vlak naast onze
koloniën. Er ligt niets tusschon. Do Spaansche
archipel sluit vlak aan don onzen aan.
Nu is Manilla geblokkeerd. En wordt op
het eiland Lugon een verwoede kryg gevoerd.
En alle mogendheden, die er bg gein teres
8eerd zyn, zenden er oorlogsschepen heen.
Engeland heeft er vier. Japan drie. Duitsch-
land zelfs vyf. Ongerekend natuuriyk het
Amerikaansch eskader onder Dewey.
Nederland alleen schittert ook hier door
afwezigheid.
Het is, of zulk een oorlog vlak op onze
kusten ons niet aangaat.
Is dit nu alleen, omdat onze handel op
Manilla op zero staat?
Men zou zeggen, dit feit op zichzelf is
reeds bedroevend. België zelfs doet hier nog
zaken. Nederland, dat er vlak by ligt, zet er
geen ton om.
Maar ook afgezien hiervan mag toch
gevraagd, of onze vlag dan derwyze ge
materialiseerd is, dat waar geen handel to
beschermen is, zelfs het faire acte do
présence by zulk een ernstigen stand van
zaken vlak op onze grenzen, voor het Rgk
der Nederlanden, als tweede koloniale mogend
heid, overbodig wordt geacht?
Onder het opschrift Taalafsiyting
wfldt De Standaard eenige beschouwingen
aan de in den laatsten tyd steeds dringender
eischen tot dusgenaamde vereenvoudi
ging in de spelling der Nederland-
scbe taal. Deze pogingen zyn in het alge
meen een gevolg van taalafsiyting, die bestaat
in hei aanhoudend meer verwaarloozen van
verbuigingsvormen en hot volgen van de spreek
taal bg bot volk. In dat opzicht kan men
het Fransch als waro het gestereotypeerd
achten, bet Eogelscb, het Hoogduitscb, het
Nedorlandscb verkeeren nog in een vervor-
mingsD.oces. Hot Engelsch is reeds veel ver
der afgesleten dan het Nederlandsch, maar
wy ziJn op onze beurt het Hoogduitsch verre
vooruit.
De beantwoording der vraag of wy nu, na
de laatste evolutie van Te Winkel en De
Vries, reeds weder tot een nieuw vastleggen
onzer woordvormen zullen overgaan, hangt
hiervan 3f, of de geschreven taal het afslgtings-
proces terstond op den voet zal volgen, gelgk
de nieuwe methodo wil, of wel, dat ze dat
doen zal op zekeren afstand, onder aanhou
ding van het merkteeken harer historisch©
afkomst.
De Standaard doet uitkomen, dat het gemak
vooral van do schoolkinderen der breede volks
klasse pleit voor het eerste, de waardigheid d r
taal voor het laatste. Kon men dan ook een
laag Seder kmdsch voor do lagere volksklasse
en een hoog-Nederlandsch voor de fijnere uit
spraak invoeren, dan ware het pleit spoedig
beslist. Dit echter ware een teruggiyden in
vroegere, min gewensctto toestanden. Het is
juist een overwinning van den jongeren tyd,
dat de eenheid van taal voor al het volk
steeds meer doordringt, en reactie biorLegen
zon schaden aan het eenheidsbesef der natie.
Nu is de taalvereenvoudiging een proces,
dat allerlei fijne schakoeringen, zoo in de
uitspraak der klinkers als in de buiging3-
vormor, doet te loor gaan, en in zooverre
leidt tot ta.ilverarming. Op zichzelf is dit
noch gew' nsebt, noch profijteiyk. Niet het
gemeenzaam gebruik der taal, maar de aestho-
tische aanwrnding der taal door hoogere,
fijnere en :;jk»re ta: lkennis moet hier den
regel stellen. En overn its nu dit edeler ge
bruik dor taal met zeer fijne vezelen is
ingowovi n in ons historisch verleden, schynt
de metbode van het N> derlandsch Woorden
boek, om noch archaïstisch werkeiyk-
afgestorven ledematen te willen galvaniseereo,
noch ook revolutionnair te willen af
snijden wit Dog leven vertoont, vorkiesiyk.
De Standaard is over het geheel niet voor
overhaasting. Immers, sedert eenigon tyd
20)
En toch moest hy biyven, want vooreerst
Had I hij niet zgn woord verpand aan een
3tervende, die hem, gindsche ellendeling
mocht het uitleggen zooals hg wilde hem-
zelv.en tot beschermer zyner kinderoa benoemd
had?» Maar verder: Was het hem niet om
zekerheid te doen in de gewichtigste vraag
zyosvlevens?
Zekerheid l En had hy ze eigeniyk niet
reeds gekregen, de bitterste, droevigste zeker-
hoid? Ja, zgn heiligste geheim, waarin hy,
8lecht3 bywgze van aanduiding, alleen zyn
moeder veroorloofd had een blik te slaan,
omdat hy zelf immers nog Diet wist, of zgn
hoop bevestigd zou worden of niet, - bet was
sinds lang door een man doorgrond, wiens
vyandige gezindheid hy steeds had onder
vonden, zonder ooit de oorzaak volkomen te
begrjjpon. Nu kende hg ze. H6t was de mede
dinger, dien de heer Von Brackhof van het
i eer8^e oogeublik af in hem gezien en gehaat
had, en het was hem gelukt de zege op hem
te behalen. Gelukt? Neen 1 Dat kon, dat mocht
niet zgnl Hy wilde hem achterna, hy moest
hem de herroeping van do lippen nemen.
Schier zonder te weten wat hy deed, rukte
hy de deur open; daar kwamen schroden de
trap op, en Liza stond vóór hem, bleek en
met de sporen van diepe smart op haar aan
minnig gelaat. Toch vloog er iets als een
schemering van vreugde over haar wezens
trekken, toen zy Harald gewaar werd en hem
de hand toestak.
„Den Hemel zy dank, dat gy gekomen zyt,
nog te rechter tyd gekomen 1" sprak zy.
„Is het nog te rechter tyd?" vroeg hy
stormachtig. „O, ik was byna wanhopig by
de gedachte, dat het te laat zou wezen. Lui3tor
naar mg, Lizat" ging hg voort, en trok haar
de kamer binnen. „Ik weet, dat het nu geen
oogenblik is om over zulke dingen te spreken.
O, hoe anders bad ik my dit oogenblik ge
droomd! Maar een mededeeling, die uw uw
oom my zooeven deed, dwingt my datgene
uit te spreken, wat misschien niet in een huis
van rouwe past."
„Ik weet, ik begryp, maar het heeft nu
eenmaal zoo moeten zyn," antwoordde Liza,
„en daarom is het bgna, alsof onze geliefde
vader nog zgn zegen or over heeft uitgespro
ken, alsof het zyn laatste wenseh was, die
in vervulling gaat."
„Lizal" riep hg jubelend, terwjjl hy beide
handen naar haar uitstak, doch zy week terug
en keerde den blik van hem af.
„Neen, Diet mij moogt gy bedanken," zeide
zg, „ik ben slechts de bemiddelaarster en de
overbrengster der biydo boodschap, dat Lora
u liefheeft, u lang heeft liefgehad; dank haar
zelvel"
Zg wendde zich naar de deur, doch het
was haar, of zy den kreet: „Barmhartige
Hemel 1" achter zich hoordo, en toen zy
omzag, bemerkte zy, hoe Harald naar een
stoel greep en schier in onmacht er op
nederviel.
Er volgde een toestand van halve bewuste
loosheid, "waarin hy steeds fluisterende stem
men om zich hoorde, en toen hy weder
bykwam, knielde Lora naast hem en drukte
zgn handen aan haar lippen.
„O, Harald, Harald 1" snikte zy; Bnu weet
ik eerst-, boezeor ge my lief hebt I Yergeof
my, zoo ik ooit daaraan heb getwyfeld!"
VII.
De ernstige ongesteldheid van hun jongen
gast hiold in niet geringe mate de bewoners
van het huis „Heiderode" bezig gedurende
de eerste dagen na den dood van den baron.
De geneesheer verklaarde zo voor een
hevige, op de lange winterreis ontstane ver
koudheid. De barones en Lora voegden nog
als verdere oorzaak er de opgewondenheid
by, die, zooals Liza berichtte, de mededeeling
van haar oom by Harald had teweeg gebracht.
Alleen aan Liza zelve was de ware oorzaak
tot vree8eiyke zekerheid geworden; zy was
over de onmeteiyke smart by die ontdekking
schier waanzinnig gewordeD, en dag en nacht
met zichzelve in tweestryd, byna wanhopig,
stelde zy haar geweten de vraag, of zy
zwygen mocht, of zy niet thans nog het
ophelderende woord spreken moest.
Maar wat werd er dan van Lora?
Zy herinnorde zich den byna aan krank
zinnigheid grenzenden toon, waarop haar
zuster gezegd had: „Als niet spoedig de
beslissiDg komt, dan verlies ik het verstand."
Hoe zou echter het fiere hart het verdragen,
thans, nadat deze beslissiDg haar het hoogste
geluk gebracht en zy zich zouder omzien
er aan had overgegeven, het zich weer te zien
ontnemen, op de meest ontmoedigende manier
te zien ontnemen? En dan, welk een toekomst
wachtte baar aan de zgde van Willem Brack
hof, wiens aanzoek zy nu zeker, al ware het
enkel uit wanhoop, zou aannemen l?
En zou zy, Liza zelve, wel ooit in staat
zyn, haar eigen levensgeluk op te bouwen op
de puinhoopen van dat harer zuster? Nimmer 1
Maar Harald? Was het niet ook zgn geluk,
dat op het spel stond? Dat was de gedachte,
die haar de heetste tranen, den zwaareten
stryd kostte; maar zy kwam tot het besluit,
dat, zoolang hy haar wederliefde Diet ver
moedde, de vraag Yan een misleiding tegenover
hem niet bestond, en omdat hij het nimmer zou
vernemen, zou ongetwyfeld, wanneer hy eenmaal
de eerste wreede smart te boven was, zyn
liefde tot Lora ontwaken en by door haar
geluk en bevrediging vinden.
Laat ons zwygen over de uren, de slapolooze
nachten van geesteiyken doodsstryd, die Liza
doorbracht.
Zoo hot zwaar, oneindig zwaar valt, een
onbeantwoorde liefde zwygend in het harte
te dragen, hoeveel zwaarder is het dan,
wetend, dat men bemind wordt, geen teeken
van beantwoording daarvan te mogen geven,
doch zyn eigen gevoelens onder schyobare
onverschilligheid to moeten verbergen! En
wanneer Liza eenmaal zichzelve ten offer
bracht, - en bet was baar duidelyk, dat dit
hear taak was dan was dit het eerste
onvermydelyke 'gevolgnimmer mocht Harald
vermoeden, wat in naar binnenste omging,
nimmer weten, dat baar liefde hem toebehoorde.
Niet opeens kwam het meisjeshart tot die
versterving, niet zonder langen, hevigen stryd
verwierf zy l/acht en moed den eenzamen
ïydeoaweg te gaan, waarover zy zelfs tct
baar geliefde moeder niet spreken mocht, dm
arme moeder, wier ©enige troost in deze eerste
moeiiyke dagen van haar weduwschap in het
geluk van haar Lora bestond, in het dubbele
geluk haar te zien in het bezit van een man
als Harald, en geborgen voor de zelfzuchtige
bedoelingen van baar stiefbroeder.
Als overwinnare8 trad Liza uit het strydperk.
Wel waren de sporen van diepe smart in
de donkere randen om haar oogen, op de
bleeke wangen te lezeD, doch dit was vol
doende te verklaren uit het verlies van den
dierbaren vader, en haar byzond6re zelfbo-,
heerscbing deed niemand oen andere oorzaak
vermoeden.
Slechts wanneer Harald somtyds een
weemoedig vragenden blik tot haar richtte
dan waa het haar, of beur hart stil moest
staan van onuitsprekeiyk wee.
Doch naarmate Haralds herstel vorderde
kwamen zulke oogenblikken minder veelvuldig
voor. Da schier aan wanhoop grenzende toe
stand zyna gee8te8, die ook op zyn lichaam
niet zonder invloed gebleven was, maakte
plaats voor een ernstige, mannelijke ge
latenheid. Wordt vervolgd.)