Feuilleton.
Haar Doorluchligheidjc.
Een gedachtenwisseling volgde hierop met
de heeren dr. Jan Ten Brink en dr. D. C.
Hesstlink; laatstgenoemde herinnerde, dat
er een nieuw Qriokscn gedicht bestaat, waarin
Juist het omgekeerde voorkomt als in het do#r
dr. Kern medegedeelde. Een jong schoon
meisje ontmoet in een bosch een leelyken
reus; deze weet van haar een kus te ver
kregen en verandert daarop in een beeld-
scboonen jongeling, die verklaart, dat bij een
koningszoon is, die onder een vloek ligt,
welke eerst van hem 20u worden weggenomen,
wanneer hy de liefde eentr schoone maagd
bad gewonnen.
Daarna gaf dr. Jan Ten Brink z\jn bedrage
over „NederiaDdsche romans in proza der
zeventien e eeuw". Hy wees op de groote
talrijkheid er vaü, onder meer in de Konink
lijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Achter
eenvolgens stond hij stil by de Amadissen
de middelgrieksche erotische romans
de herdersromans en de Spaansche schelmen
romans. Tot deze laatsten behoorden ook de
scbandaalrom3ns. Elk dezer rubrieken lichtt9
spreker toe met een vluchtigo herinnering
aan de voornaamste schavers en werken.
Aan de hierop gevolgde gedachtenwisseling
werd deelgenomen door de heeren prof. Naber,
Kern, Tb. Nolen en den voorzitter.
M-.t een woord van dankbetulgiog aan de
sprekers sloot deze de bijeenkomst, die ook
door enkele dames werd bijgewoond.
In de vergadering der Commissie voor
Geschied- en Oudheidkunde voerde eerst de
he r G. W. Koolemans Beynen htt woord
over „De bedoelingen van EDgeland by het
werkdaoig optreden op het vasteland tijdens
den tweeden coalitieoorlog", en daarna prof.
mr. S. J. Fockema Andreas over .Spreek
wijzen en vormen, aan het oude recht
■)ntl*tnd." HU bracht achtereenvolgens ver
schillende uitdrukkingen ter sprake. .Woord
houden", dat oudtijds beteekende .zijn woord
niet intrekken", dus iets anders dan „zijn
woord nakomen", dat men er tegenwoordig
onder verstaat.
.Belofte maakt schuld"; beloft9 beteekent
bier de .vormlijke" belofte. Althans slechts
doze maakt aansprakelijk. De vorm, waarop
het aankomt, is veelal het geven van een
pand, hetzij een zaak (eigenlijk pand) of een
persoon (gijzelaar, borg); later geeft men den
.bandslag", bc-looft men bij „handtasting" of
geeft den .handschoen", of „zet z(jn eer te
pand." Vandaar nog de uitdrukking, „er zijn
oer voor verpanden"; en van het gijzelaar
zijn voor zijn eigen schuld, de uitdrukking,
„ik sta er voor" (nl. te pand.)
De „goos- of godspenning", aldus genaamd,
omdat het handgeld oudtijds voor een wel
dadig doel werd besteed, („ter got gegeven");
de „mijnkoopspenning", die nog voortleeft in
het gelag bij publieke verkoopingen.
Verder handelde spreker over de „stroo
wisch", gehecht aan voorwerpen, die te koop
zijn, ovtr de uitdrukking „bebapt" zyn, „jaar
en dag", „ergens de hand op leggen", „kiezen
of deelen", „voor de roode deur", „eens is
gtens, driemaal is recht", „den staf over
iemand treken."
Da laatste spreekwijze is ontleend aan de
handeling van den rechter, die Da het uit
spreken van een doodvonnis zijn staf boven
het hoofd van den veroordeel Je breekt.
De spr. verklaarde de beteekenis van dit
symbool aldus, dat de vertegenwoordiger van
het publiek gezag zijn macht tot bescherming
van den veroordeelde prijs geelt, hem daarmee
bulten de wet stelt, oudtjjds vredeloos ver
klaart, l.»ter ter straffelooze dooding aan den
beul overlevert.
Te elf uren hedenmorgen ving, mede in
hc-t gebouw der „Maatschappij tot Nut van
't Algemeen", de jaarlyksche vergadering aan
van de „Maatschappij der Nederlandsche
Letterkunde te Leiden."
Omtrent haar loop en werkzaamheden ver
mei Jen wij hier het volgende:
De vergadering werd geleid door haar voor
zitter, prof. mr. H. Van der Hoeven, en ge
opend met een korte en kernachtige schets
van het ontstaan en de lotgevallen der Maat
schappij, bovenal van het Vaste FonJs, waar
toe prof. M. De Vries den eersten stoot had
gegeven, en dat, door weinigen goed gekend,
menigmaal het „Mysterieuze Fonds" is ge
noemd. Voorts werden de overleden leden in
hun verschillende verdiensten voor Taal- en
Lett-rkunde en Geschiedenis herdacht, en asn
de ten getale van 51 vergaderde leden een
hartelijk welkom toegeroepen.
Nadat de verschillende verslagen zijn uit
gebracht wordt de uitslag bekend gemaakt
van de stemming over de benoemde gewone
en buitenlandsche leden. Daaruit blijkt, dat ver
kozen zjjn tot gewone, binnenlandsche
leden:
Mevrouw C. QoekoopDe Jong van Beek
en Donk, te 's Gravtnhago.
Mej. Johanna W. A. Naber, te Amsterdam.
J. Boudewijnse, onder-cirecteur der stono-
grapbiscbe inrichting by de Staten-Generaal,
secretaris-bibliothecaris van het Indisch Ge
nootschap te 's-Gravtnhage.
Dr. H. T. Colenbrander, adjunct archivaris
bjj het Rijksarchief te 's-Gravenhage.
N. D. Doedes, leeraar aan de hoogere bur
gerschool te Leeuwarden.
P. N. Van Doorninck, burgemeester van
Beünebroek.
W. Draayer, leeraar aan de hoog&re burger
school tj Lelden, schrijver van „Uit Dieren's
verleden", „Woordenboekje van het Deven-
tersch Dialect" enz.
H. Dyserinck, oud-minister van marine, te
s-Gravenhage.
A. H. L. Hensen, professor aan het bis
schoppelijk sominario te Warmond.
Dr. J. M. Hoogvliet, te Rotterdam.
Dr. H. J. Kiewiet do Jonge, leeraar aan
het gymnasium te Dordrecht.
Dr. P. J. Muller, oud-hoogleeraar, predikant
te Haallam.
A. Pit, onder-directeur van het Nederlandsch
Museum van geschiedenis en kunst, te
Amsterdam.
Dr. J. H. De Ridder, predikant te Rotterdam.
R, J. P. Tutein Nolthenius, ingenieur van
den waterstaat te Zutfon.
Tot buitonlandsche leden:
Roger Acton, rustend journalist te Londen.
A. De Cock, hoofdonderwijzer te Denderleeuw.
Dr. Kuno Fischer, hoogleeraar te Htidelberg.
Dr. Julius Frederichs, leeraar aan het
athenaeum te Oostende.
G. Kurtb, hoogleeraar te Luik.
Jullaan De Vrienöt, kunstschilder en lid
van de Belgische Kamer wn Volksvertegen
woordigers te Brussel, ontwerper en voor
steller der laatste „taalwet" in België.
A. Waddington, hoogleeraar te Lyon.
Dr. E. H. G. Wrangel, docent aan do univer
siteit te LunJ.
Na de pauze houdt prof. dr. J. Verdam
een hoogst belangrijke, door tal van voor
beelden toegelichte, voordracht over „Sporen
van Volksgeloof in onze taal en letterkunde."
Met blijkbare ingenomenheid wordt deze voor
dracht aangehoord, en de vergad ring stemt
hartelijk in met den W2*men dank, hem door
den Voorzitter to?gebracht.
Het voorstel van de maandelijksche ver
gadering, om voor een eventueel tot stand te
brengen uitgave der briefwisseling van Const.
Huygens (geraamd op 10 deelen, elk van 40
vel druks) een subsidie uit de renten van het
Fonds te verleenen van f 150 per deel, be
nevens een som van f 300 ineens voor de
kosten van voorbereiding, wordt aangenomen.
Zoo ook het voorstel om uit de renten van
het Fonds ten som van ten hoogste f 500
beschikbaar te stallen voor de uitgave van
het door den Luikschen boogloera .r F. Van
Ve.rdeghem teruggevonden handschrift van
Willem Vae Alfligbems berijmd leven van
Sinte Lutgart.
Tot leden des Bestuurs In do plaats van
de heeren dr. J. Ten Brink en mr. H. Van
der Hoeven, die aan de beurt van aftreding
zjjn, werden benoemdde heeren G. J. W.
Koolemans Beynen en dr. J. J. Salvenda
de Grave.
Tot penningmeester werd uit het door de
Maandelykscbe Vergadering voorgedragen dub
beltal verkozen dr. H. G. Hagen.
Na afloop van de vergadering vrordon de
leden uitgenoodigd tot het genot van een
concert in den tuin van de buiten-sociëteit
„Amidtia", waarna de gebruikelijke gemeen
schappelijke maaltijd op „Zomerzorg" plaats
had, onder begunstiging van het heerlijkst
zomtrweder.
Gemengd Nieuws.
Het afgesloten gndeelte van
het paleis van de vorstelijke familie Van Wied
in het Korte Voorbout te 's-Gravenhage, door
een hek van den weg gescheiden, zal bjj
den intocht van H. M. de Koningin ter be
schikking gesteld worden van de weezen uit
eenige gestichten. Daartoe zal binnen die
ruimte oen tribune of estrade geslagen worden.
Bjj den veohandelaar W. v. d.
Gaag, te Nootdorp, is thans een wonderljjk
kalf te zien. Het voorste gedeelte is gewoon,
maar hit achterste deel gelijkt een soort
van zak, zonder wervelkolom en zonder staart.
De achtérpooten hangen daar geheel krachte
loos en zijwaarts aan. Staan kan het niet; het
zit als een kikker of een konijn.
Het is aan de recherche te Rotter
dam gelukt, een tweetal inbrekers, J. L. Maas
en L. Van de Polder, te arresteeren, die
verdacht werden van diefstal met braak en
inkliraming ten huize van den heer J. Ph.
Bladergroen aan de Schiekade, in den nacht
van den lsten Pinksterdag, waarbjj het geheele
buffet leeggeplunderd werd, waaronder circa
50 stuks tafelzilver en andere voorwerpen
van waarde.
Beide personen hebben bekend de inbraak
gepleegd te hebben, terwjjl zfl ook door de
opkoop=rs zijn berkend als de verkoopers
Ongelukkig huwelijksleven.—
Op den avond van 12 Mei ging een bewoner
van de Enge Kerksteeg, huisknecht in het
hotel „Elberfeld", met zjjn vrouw naar de brui
loft van een zjjner vrienden in de Bilderdjjk-
straat, te Amsterdam. Man en vrouw, die
reeds zeventien jaren gehuwd zjjn, hadden
in den laatsten tjjd meermalen ongenoegen.
De man is jaloersch en driftig, de vrouw sart
hem klaarblijkelijk vaak. Als hjj haar berispte,
wegons slordigheid, lachte zfl hem uit.
Op het feest zakte haar rok af en dit gaf
aanleiJing tot een twist, die onder het huis
waarts koeren werd voortgezet. Voorbijgangers,
die meenden, dat uo vrouw mishandeld werd,
gingen meedoen om tien man allerlei lieflijk
heden toe te voegen en deze werd nu zoo
doldriftig, dat bjj wegliep, naar het hotel
ging, een revolver haalde en thuis komende
op zjjn vrouw, die zich inmiddels had ontkleed,
tw66 of drie schoten loste.
Gelukkig trof geen der kogels. De vrouw
vloog gillende het huis uit en riep om de
politie, waarop de man werd gearresteerd.
Gisteren had deze zich voor de rechtbank
te Amsterdam te verantwoorden. De m«n
beweerde nu ia de lacht te hebben geschoten,
omdat zjjn vrouw hem bjj zjjn naam noemde
en hjj toen reeds tot Inkeer kwam.
Hoewel het O. M. erkende, dat bekl. be
kend staat als een fatsoenlijk man, meende
het toch een ernstige straf te moeten eischen
en nquiroerde tegen bekl. acht jaren gevan
genisstraf. De verdediger, mr. Cnoop Koop-
mans, vroeg een zachtere straf, daar er z. i.
geen voorbedachte rade was.
Uitspraak over acht dagen.
Omtrent den optocht ter gelegen
heid van de inhuldigingsfaesten in September,
te Amsterdam worde gemeld, dat daarin zul
len worden voorgesteld groepen, samengesteld
uit do voornaamste personen uit het tijdperk
1580 1648, een bistoria in levende beelden
derhalve van den strijd van ons volk voor
zijn onafbankeijlkhei
De kostume8 zullen in ons land worden ver
vaardig 1, behalve de bewerkte harnassen, die
uit Italië komen. De groepen, dio op don
voorgrond treden, ztJn die van Willem I, Prins
Maurits en Frederik Hendrik, ieder omringd
van een staf van personen, die mat hen aan het
groote werk der vrijmaking hebben modege-
arbeid. Terder zullen in den stoat voorkomen
verscheidene triumfwagens met voorstellingen,
die een denkbeeld geven van onze beteekenis
als koloniale mogendheid, odzö wetenschap,
onze kunst, enz. De heer A. Reyding is met
de teekening der kostumeB belast en met de
samenstelling van den optocht.
In de Parijsche academie van
wetenschappen is door den heor Berthelot
mededeeling gedaan van de ontdekking van
een nienw gas door professor Ramsay, den
zelfden, die met lord Raltigh het argon heeft
ontdekt. Het nienwo gas behoort tot de helium-
groep en is wat dichter dan zuurstof. Het
schijnt een element te zjjn en wel éénatomig.
Professor Ramsay heeft voorgestel 1 het gas den
naam „crypton" te goven. Voorloopig heeft hy
nog slechts een geringe hoeveelhei 1 ver
kregen; hjj hoopt echter weldra meer te
kunnen bereiden voor het doen van verdire
proefnemingen.
Zaak-Gebr. Hogerhuis.
In „Het Paleis van Justitie" is opgenomen
do zeer uitvoerige, op 6 Juni godagteekeDde,
beschikking van den officier van justitie te
Leeuwarden op do klacht van de moeder en
zuster der gebrs. Hogerhuis tegen Gatze
Haitsma, dien zjj beschuldigen van meineed in
het strafgeding tegen de Hogerhuizen.
De officier geoft aan do klaagsters te kennen,
dat uit de door den rechter-commissaris, belast
met de instructie In strafzaken, ingewonnen
voorloopige informatiën geenerhi aanwijzing
van schuld tegen Gatze Haitsma voornoemd,
om hem van meineed te verdenken, is voort
gevloeid; dat niet alleen zjjn goede trouw
bjj het afleggen zjjner verklaringen onder
eede boven allen twjjfel is verheven, maar
bovendien de waarheid di'-r vtrklariDgen
voldoende vaststaat en door verschillende
aanwijzingen volkomen is bevestigd, zooJat
de ingediende klacht is ongegrond, mitsoien
geen termen bestaan tot vervolging van den
verdachte ter zake voorschrevm.
Ter motivoering dezer beschikking, zoowel
als ter wederlegging van het in de klacht
gevoerd beweren, dat uit omstandigheden
buiten het gemeld strafgeding, nader zou zjjn
gebleken, dat niet de gebroaders Hogerhuis,
maar drie andere personen, met name Paulus
Van Djjk, laatst te Beetgum, thans vertoe
vende in Noord Amerika, Allard Djjkstra,
laatst te Beetgumermolen, thans te Leeuwar
den, en Siebold Alberda, te Beetgum, thans
verbljjf houdende in Duitscbland, zich in den
nacht van 5 op 6 December 1895 ton huizo
van Gatze Haitsma onder Britsum aan de
bewuste feiten hebben schuldig gemaakt,
worden tal van gronden aangehaald.
Niet alleon echter, vervolgt do officier in
zjjn beschikking, is niets gebleken wat de
schuld van anderen dan de gebroeders Hoger
huis aannemelijk zou moeten makeD, maar
do rechtstreeksche verklaringen der hoofd
getuigen In de zaak-Hogerhui8 worden op
verschillende wjjzo door zeer pertinente aan
wijzingen bevestigd, en ook voor deze uit
spraak worden talrijke argumenten jjgebracht.
De beschikking eindigt aldus:
Uit de aldus vermelde feiten en omstandig
heden meeDt do ondergeteekende op goede
gronden te kunnen afleiden, dat de verklaringen
van den verdachte Gatze Haitsma in zake
Hogerhuis onder eede afgelegd te goeder trouw
en naar waarheid zjjn afgelegd en „dat de
veroordeelden Hogerhuis allerminst het slacht
offer zjjQ oen er rechterlijke dwaling."
De oorlog tusscben Spanje en de
Vereenigde Staten.
Groote gebeurtenissen verdringen zich niet
in dezen oorlog en niemand mag het dan ook
kwalijk nemen, indien er in herhalingen ver
vallen of in den breede uitgeweid wordt over
hrt weioige, dat er dan nog plaits vindt.
Oak nu weder is weinig nieuws te melden.
Da Spaansche reserve-vloot, onder admiraal
Camara, die voor eenige dagen uit Spanje
vertrok volgens den een met onbekende
bestemming, volgens den ander om naar
Manilla te stoomen, is in de haven van
Cadix weer terug en heeft dus waarschijn
lijk, wat derde» bjj haar vertr k vertelden,
gemanoeuvreerd in volle zee, om te zien of
alles in orde was. "Wat er nu met dit eskader
zal gebeuren, zal dienen te worden afgewacht.
Waarschijnlijk zal wel spoedig bericht worden
ontvangen, dat zij weer zee heeft gekozen en
nu voor een langere reis.
Omtrent het waagstuk van luitenant Hobson
worden nog kolommen vol in de Amerikaansche
bladen geschreven. In de Staten jubelt on
juicht men over het glorierijke feit, door den
Amerikaan bedreven, en weldra zal het Congres
hem met het eeremetaal versleren. Voorloopig
zit de luitenant echter nog gevangeD, doch
er werden reeds onderhandelingen gevoerd,
hem en zijn manschappen uit te wisselen
tegen Spaansche krijgsgevangenen, die in
alloryl van fort Macpherson zullen worden
opgezonden.
In het eerste oogenbllk na het uitzenden
der „Merrimac" had men slechts tjjd om aan
Hobson en zjjn manschappen te denken en
werd de kleine stoombarkas van de „New-
York," di9 achter het scbïp was aangestoomd,
om desnoods den luitenant en do equipage
aan boord te nemen, vergeten. Thans bereikt
ons een verhaal van het waagstuk, door deze
boot bedreven.
De stoombarkas dan was tot dicht naby
de kust opgestoomd, om, zooals gezegd, hulp
te bieden, indien deze nooiig was. Haar be
manning zag de „Merrimac" koers zetten op
Estrella Point en daarop In de vaargeul van de
haven zwaaien, zjj boorden daarop de slagen
van de zeven ontploffingen, die aan boord van
het kolenschip plaats hadden. Maar daarop
kon mon door den zwaren rook en het gedonder
van het geschut der Spaansche batterijen
niets meer zien of hooren.
In grooten angst verkeerend, wachtten de
mannon in hun boot, op gevaar af door de
Spanjaarden gezien te worden, maar niets
konden zfl bemerken van de dapperen, die
aan boord van de „Merrimac" waren geweest,
en op h'.t laatst keerde men naar de „New-
York" terug, ten volle overtuigd, dat allen
omgekomen waren. Het was daarom zegt
de „Herald" te midden van de groote
droefenis en den twijfel, dat het zenden van een
Spaansch officier met de witte vlag door
admiraal Cervera zoo hoogeljjk geroemd
werd. Een beleefdheidsbezoek was zeker nooit
onder moeilijker omstandigheden gemaakt
dan dat van kapitein Oviedo aan admiraal
Sampson.
Om drie uren in den middag zal de admi
raal een klein schip den havenmond uitstoo-
men. Eerst meende men, dat het een torpedo-
boot was en van alle schepen werd zij mét
aandacht gadegeslagen. Een Spaansche vlag
woei van de voorplecht, terwijl iets, dat niet
goed te herkennen was, van den mast wap
perde. Toen zij naderbij kwam, blaek het
een witte vlag te zijn.
De kleine „Yixen", die steeds naby de kust
blijft, was het dichtst by hot oorlogsschip,
dat de „Colon" bleek te zyD. Daar de com
mandant van de „Yixen" lager in rang was
dan de officier aan toord der „Colon", kon
by geen onderhandelingen met dezen voeren en
18;
„Maar tocb, daarover wilde ik u eigeniyk
niet schrijven. Ik moest immers geen zoon
van Mars zyn, waDneer my niet meer dan
do koude marmeren boelden, de Etruskische
vazen en de kostelyke kannen, de levende
menschen interesseerden I
„En hoezeer doen zy datl
„Daar is onze bominnelyke, kleine prinses,
die zoo welwillend jegens my is, dat uw
groote jongen voor het kinderiyke wezen een
weinig angst beeft. Charlotte heeft eenmaal
tegen my gezegd: „Niemand kan zich aan de
eigenaardige bekoorlijkheid van ons prinsesje
onttrekken." Zy heeft daarmee, zooals altijd,
den spijker op den kop getroffen. Ik ben
steeds uw oprechte zoon geweest eD gij weet,
lieve mama, dat ik niet ydel bern Maar ik
vrees, dat het prinsesje hoogst oneerbiedig
gjzegd allerlei muizenissen in haar hoofdje
heeft. Ik moest met blindheid geslagen zyn,
wanneer ik dat niot. merkte. Yandaag pruilt
zij als een ondeugend katje, morgen schittert
zy als een zonnestraal, zoodra ik my voor
haar buig, en af on toe giydt eon zonderling
vragende uitdrukking, vol gespannen ver
wachting, ovor haar lief kindergelaafc. Mon
moet haar liefhebbon.
„Verschrik niet, lief moedertjol Gy weet
immers, dat er voor my geen gevaar bestaat,
ofschoon
„Neen, ik ben gepantserd 1 Want nu komt
de bekentenis, die uw moederhart, naar ik
geloof, niets Dieuws zal zeggen: uit de oude
genegenheid voor Charlotte is een innige,
diepe liefde ontstaan.
„Eo zy is het, die met al het geluk, dat
zq in zich draagt, toch ook elk uur, dat ik in
Elisenburg mag doorbrengen, bederft. Niet
daarom, moederlief, wyi wy beiden arme
stakkers zyn; ik voel immers do kracht en
de bekwaamheid in my, om voor Charlotte
te werken en te stryden. Maar ik vrees, dat
het oude, troostende „Liefde wekt weder
liefde" by haar niet van toepassing ig. Zy
blijft zichzelve steeds goiyk; zy is nooit
bepaald onvriendolyk jegens my, maar ik
kom haar ook geon stap D3der.
„Ja, dikwyis komt hot my voor, dat zy my
ontwykt, dat zy my zelfs niet gaarne ziet
komen. En af on toe ontvalt haar ook eon
scherp woord, dat ik my niet kan verklaren.
En al zegt zij ook niets anders daD, zooals
gisteren: „Gy hebt immers byzonder weinig
dienst, waarde Deefl" do manier, waarop
zy dat zegt, geeft toch zoo iets te kennen
als: „Het zou boter zyn, wanneer de dienst
Kurt Willröder niet zooveel naar Elisenburg
liet komen!"
„Wanneer zy my echter liefhad slechts
een klein weinigje liefhad dan zou zy dit
niet zeggenI Heb ik geen goiyk, moedertje?
„En nu schryft u my, zooals nw liofdevol
hart u ingeeft, hoe gy ovor alles denkt de
moeder aan den zoon, de trouwe kameraad,
die gy altyd voor my geweest zyt, aan den
kameraad. En uw raad wil ik opvolgon
Willröder lögde de pen uit de hand; er was
tegen de deur geklopt. Op zyn „binnen" trad
de oppasser over den drempel en meldde,
dat de sergeant-majoor met het morgen
rapport wachtte.
„Laat hem binnen komen. —Goeden morgen,
MarschDerI Wat is er voor nieuws?"
„Niets van belaag, luitenant. Ik breng u
slechts de lyst der posten en de opgave aan
het regiment om te onderteekenen. Yoor den
grenadier Metzger moet by de compagnie 6en
broek, derde garnituur, aangevraagd worden
en de schoenen van den vrijwilliger Paulsen
moeten naar den schoenmaker."
Dat kwam er zakelyk uit, maar zonder
eenigon klank in de stem, zoodat WillröJer
opkeek. De man kwam hem sinds gisteren
zoo zonderling veranderd voor. Hoofdschuddend
schreef hy de ondorteekeniugeD.
„Om één uur appèl met het derde garni
tuur. Ik wil de broek van Metzger en de
schoenen van Paulsen zelf eens bekyken.
Gy moet van middag myn plaats vervangen,
Marschner. Ik ben to Elisenburg ontboden.
Maar, kerel, wat scheelt je? Wat ziet ge er
uit? Zyt gy ziek?"
Willröder was opgesprongen, want hy zag
hoe het krachtige lichaam van den jongen
man voor hem beefde en hy geloofde niet
anders, dan dat de sergeant-majoor hevig de
koorts had. „Ga toch zitten. Wacht eens, ik
zal je een glas wyn geven."
Marschner had zich werkeiyk een oogonblik
aan het blad van de schryftafel moeten vast
houden. Maar hy nam reeds weer een rechte
houding aan. „Ik vraag wel excuus, luite
nant het is reeds over." Hy wilde de kamer
verlaten, maar Willröder hield hem terug,
drukte hem op een stoel en nam uit dekast
een flesch Bordeaux.
„Hier, Marschner, drink eens. Drommels,
sergeant, gy ziet er ellendig uitIk zal toch
maar om don dokter sturen."
Haastig dronk de man hot glas uit. fNeen,
luitenant, dank u! De dokter zou my ook
niet kunnen helpen."
Hy zeide dat op zulk een eigenaardigon
toon, met zulk een uitdrukking van wanhoop
in zyn stem, dat de jonge officier nu eerst
recht opmerkzaam werd. Willröder had hart
voor zyn onderhoorigen, voor hem was een
braaf soldaat meer dan een gehoorzame ma
chine. En dus ging hy tegenover den sergeant-
majoor zitten, legde beide handen op diens
knie en sprak tot hem als oen goed kame
raad tegen zyn makker. Hy zag nu wel, dat
hem iets geheel anders deerde dan lichamelijk
leed. Nog eens ging het als een schok door
het lichaam van den jongen manhy kon een
paar luide SDikken niet weerhouden.
„Marschner, ik spreek hier Diet als supe
rieur. Stel vertrouwen in m(jWat hindert u?
Heeft het iets met den dianBt te maken?"
De sergeant-majoor schudde zwygend bet
hoofd.
„Wy zyn beidon jong, Marschner ik kan
my een dwaasheid begrypen, wanneer zy niet
met de eer in stryd isl Hebt gy schulden?"
Weer slechts oen zacht schudden met het
hoofd en een kort: „Neen, neen, luitenanti"
En daaTop nogmaals een krampachtig snikken.
Nu wist Willröder waar de schoen wrong.
Een vluchtig lachje gleed over zyn ernstig
gelaat en hy wee3 met den wijsvinger op
het hart van den man voor hem. „Zit het
daar, myn arme Marschner?"
Nu groep de onderofficier tegen alle reglemen
ten naar de hand van zyn superieur en boog
hot hoofd.
Toen Willröder dien namiddag zyn weg
naar Elisenburg over de heuvelen nam, welke
d9 beide smalle dalen scheidde, en op bet
groene park en het wit glinsterend gebouw
neerzag, kwam hem mot hot zoo zonderling
gemengde gevoel van geluk en leed in de
oigen borst plotseling de liefdes- en iydens-
geschiedenis, welke hij dien morgen had
gehoord, in den zin.
Hot was toch overal in de wereld hetzelfde
by hoog en laag, by arm en ryk!
Overal verhieven zich muren, onoverkome-
lyke hinderpalen tusschen minnende harton;
overal waren kloven, waarover geen brug
schoen te leiden. En zelfs daar, waar eigeniyk
geon hinderpaal moest zijn, richtten kwaad
willige, onbedreven handen dien kunstmatig
op. Ja, wanneer zelfs hoos opzet en onhandig
heid ontbraken, kwamen ydelheid, kortzichtig
heid, eigensinnigheid opdagen, om de brug
naar het geluk af te breken.
(Wordt vcrvoladï