Feuilleton. Haar Doorluchligheidjc. Een gedachtenwisseling volgde hierop met de heeren dr. Jan Ten Brink en dr. D. C. Hesstlink; laatstgenoemde herinnerde, dat er een nieuw Qriokscn gedicht bestaat, waarin Juist het omgekeerde voorkomt als in het do#r dr. Kern medegedeelde. Een jong schoon meisje ontmoet in een bosch een leelyken reus; deze weet van haar een kus te ver kregen en verandert daarop in een beeld- scboonen jongeling, die verklaart, dat bij een koningszoon is, die onder een vloek ligt, welke eerst van hem 20u worden weggenomen, wanneer hy de liefde eentr schoone maagd bad gewonnen. Daarna gaf dr. Jan Ten Brink z\jn bedrage over „NederiaDdsche romans in proza der zeventien e eeuw". Hy wees op de groote talrijkheid er vaü, onder meer in de Konink lijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Achter eenvolgens stond hij stil by de Amadissen de middelgrieksche erotische romans de herdersromans en de Spaansche schelmen romans. Tot deze laatsten behoorden ook de scbandaalrom3ns. Elk dezer rubrieken lichtt9 spreker toe met een vluchtigo herinnering aan de voornaamste schavers en werken. Aan de hierop gevolgde gedachtenwisseling werd deelgenomen door de heeren prof. Naber, Kern, Tb. Nolen en den voorzitter. M-.t een woord van dankbetulgiog aan de sprekers sloot deze de bijeenkomst, die ook door enkele dames werd bijgewoond. In de vergadering der Commissie voor Geschied- en Oudheidkunde voerde eerst de he r G. W. Koolemans Beynen htt woord over „De bedoelingen van EDgeland by het werkdaoig optreden op het vasteland tijdens den tweeden coalitieoorlog", en daarna prof. mr. S. J. Fockema Andreas over .Spreek wijzen en vormen, aan het oude recht ■)ntl*tnd." HU bracht achtereenvolgens ver schillende uitdrukkingen ter sprake. .Woord houden", dat oudtijds beteekende .zijn woord niet intrekken", dus iets anders dan „zijn woord nakomen", dat men er tegenwoordig onder verstaat. .Belofte maakt schuld"; beloft9 beteekent bier de .vormlijke" belofte. Althans slechts doze maakt aansprakelijk. De vorm, waarop het aankomt, is veelal het geven van een pand, hetzij een zaak (eigenlijk pand) of een persoon (gijzelaar, borg); later geeft men den .bandslag", bc-looft men bij „handtasting" of geeft den .handschoen", of „zet z(jn eer te pand." Vandaar nog de uitdrukking, „er zijn oer voor verpanden"; en van het gijzelaar zijn voor zijn eigen schuld, de uitdrukking, „ik sta er voor" (nl. te pand.) De „goos- of godspenning", aldus genaamd, omdat het handgeld oudtijds voor een wel dadig doel werd besteed, („ter got gegeven"); de „mijnkoopspenning", die nog voortleeft in het gelag bij publieke verkoopingen. Verder handelde spreker over de „stroo wisch", gehecht aan voorwerpen, die te koop zijn, ovtr de uitdrukking „bebapt" zyn, „jaar en dag", „ergens de hand op leggen", „kiezen of deelen", „voor de roode deur", „eens is gtens, driemaal is recht", „den staf over iemand treken." Da laatste spreekwijze is ontleend aan de handeling van den rechter, die Da het uit spreken van een doodvonnis zijn staf boven het hoofd van den veroordeel Je breekt. De spr. verklaarde de beteekenis van dit symbool aldus, dat de vertegenwoordiger van het publiek gezag zijn macht tot bescherming van den veroordeelde prijs geelt, hem daarmee bulten de wet stelt, oudtjjds vredeloos ver klaart, l.»ter ter straffelooze dooding aan den beul overlevert. Te elf uren hedenmorgen ving, mede in hc-t gebouw der „Maatschappij tot Nut van 't Algemeen", de jaarlyksche vergadering aan van de „Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden." Omtrent haar loop en werkzaamheden ver mei Jen wij hier het volgende: De vergadering werd geleid door haar voor zitter, prof. mr. H. Van der Hoeven, en ge opend met een korte en kernachtige schets van het ontstaan en de lotgevallen der Maat schappij, bovenal van het Vaste FonJs, waar toe prof. M. De Vries den eersten stoot had gegeven, en dat, door weinigen goed gekend, menigmaal het „Mysterieuze Fonds" is ge noemd. Voorts werden de overleden leden in hun verschillende verdiensten voor Taal- en Lett-rkunde en Geschiedenis herdacht, en asn de ten getale van 51 vergaderde leden een hartelijk welkom toegeroepen. Nadat de verschillende verslagen zijn uit gebracht wordt de uitslag bekend gemaakt van de stemming over de benoemde gewone en buitenlandsche leden. Daaruit blijkt, dat ver kozen zjjn tot gewone, binnenlandsche leden: Mevrouw C. QoekoopDe Jong van Beek en Donk, te 's Gravtnhago. Mej. Johanna W. A. Naber, te Amsterdam. J. Boudewijnse, onder-cirecteur der stono- grapbiscbe inrichting by de Staten-Generaal, secretaris-bibliothecaris van het Indisch Ge nootschap te 's-Gravtnhage. Dr. H. T. Colenbrander, adjunct archivaris bjj het Rijksarchief te 's-Gravenhage. N. D. Doedes, leeraar aan de hoogere bur gerschool te Leeuwarden. P. N. Van Doorninck, burgemeester van Beünebroek. W. Draayer, leeraar aan de hoog&re burger school tj Lelden, schrijver van „Uit Dieren's verleden", „Woordenboekje van het Deven- tersch Dialect" enz. H. Dyserinck, oud-minister van marine, te s-Gravenhage. A. H. L. Hensen, professor aan het bis schoppelijk sominario te Warmond. Dr. J. M. Hoogvliet, te Rotterdam. Dr. H. J. Kiewiet do Jonge, leeraar aan het gymnasium te Dordrecht. Dr. P. J. Muller, oud-hoogleeraar, predikant te Haallam. A. Pit, onder-directeur van het Nederlandsch Museum van geschiedenis en kunst, te Amsterdam. Dr. J. H. De Ridder, predikant te Rotterdam. R, J. P. Tutein Nolthenius, ingenieur van den waterstaat te Zutfon. Tot buitonlandsche leden: Roger Acton, rustend journalist te Londen. A. De Cock, hoofdonderwijzer te Denderleeuw. Dr. Kuno Fischer, hoogleeraar te Htidelberg. Dr. Julius Frederichs, leeraar aan het athenaeum te Oostende. G. Kurtb, hoogleeraar te Luik. Jullaan De Vrienöt, kunstschilder en lid van de Belgische Kamer wn Volksvertegen woordigers te Brussel, ontwerper en voor steller der laatste „taalwet" in België. A. Waddington, hoogleeraar te Lyon. Dr. E. H. G. Wrangel, docent aan do univer siteit te LunJ. Na de pauze houdt prof. dr. J. Verdam een hoogst belangrijke, door tal van voor beelden toegelichte, voordracht over „Sporen van Volksgeloof in onze taal en letterkunde." Met blijkbare ingenomenheid wordt deze voor dracht aangehoord, en de vergad ring stemt hartelijk in met den W2*men dank, hem door den Voorzitter to?gebracht. Het voorstel van de maandelijksche ver gadering, om voor een eventueel tot stand te brengen uitgave der briefwisseling van Const. Huygens (geraamd op 10 deelen, elk van 40 vel druks) een subsidie uit de renten van het Fonds te verleenen van f 150 per deel, be nevens een som van f 300 ineens voor de kosten van voorbereiding, wordt aangenomen. Zoo ook het voorstel om uit de renten van het Fonds ten som van ten hoogste f 500 beschikbaar te stallen voor de uitgave van het door den Luikschen boogloera .r F. Van Ve.rdeghem teruggevonden handschrift van Willem Vae Alfligbems berijmd leven van Sinte Lutgart. Tot leden des Bestuurs In do plaats van de heeren dr. J. Ten Brink en mr. H. Van der Hoeven, die aan de beurt van aftreding zjjn, werden benoemdde heeren G. J. W. Koolemans Beynen en dr. J. J. Salvenda de Grave. Tot penningmeester werd uit het door de Maandelykscbe Vergadering voorgedragen dub beltal verkozen dr. H. G. Hagen. Na afloop van de vergadering vrordon de leden uitgenoodigd tot het genot van een concert in den tuin van de buiten-sociëteit „Amidtia", waarna de gebruikelijke gemeen schappelijke maaltijd op „Zomerzorg" plaats had, onder begunstiging van het heerlijkst zomtrweder. Gemengd Nieuws. Het afgesloten gndeelte van het paleis van de vorstelijke familie Van Wied in het Korte Voorbout te 's-Gravenhage, door een hek van den weg gescheiden, zal bjj den intocht van H. M. de Koningin ter be schikking gesteld worden van de weezen uit eenige gestichten. Daartoe zal binnen die ruimte oen tribune of estrade geslagen worden. Bjj den veohandelaar W. v. d. Gaag, te Nootdorp, is thans een wonderljjk kalf te zien. Het voorste gedeelte is gewoon, maar hit achterste deel gelijkt een soort van zak, zonder wervelkolom en zonder staart. De achtérpooten hangen daar geheel krachte loos en zijwaarts aan. Staan kan het niet; het zit als een kikker of een konijn. Het is aan de recherche te Rotter dam gelukt, een tweetal inbrekers, J. L. Maas en L. Van de Polder, te arresteeren, die verdacht werden van diefstal met braak en inkliraming ten huize van den heer J. Ph. Bladergroen aan de Schiekade, in den nacht van den lsten Pinksterdag, waarbjj het geheele buffet leeggeplunderd werd, waaronder circa 50 stuks tafelzilver en andere voorwerpen van waarde. Beide personen hebben bekend de inbraak gepleegd te hebben, terwjjl zfl ook door de opkoop=rs zijn berkend als de verkoopers Ongelukkig huwelijksleven.— Op den avond van 12 Mei ging een bewoner van de Enge Kerksteeg, huisknecht in het hotel „Elberfeld", met zjjn vrouw naar de brui loft van een zjjner vrienden in de Bilderdjjk- straat, te Amsterdam. Man en vrouw, die reeds zeventien jaren gehuwd zjjn, hadden in den laatsten tjjd meermalen ongenoegen. De man is jaloersch en driftig, de vrouw sart hem klaarblijkelijk vaak. Als hjj haar berispte, wegons slordigheid, lachte zfl hem uit. Op het feest zakte haar rok af en dit gaf aanleiJing tot een twist, die onder het huis waarts koeren werd voortgezet. Voorbijgangers, die meenden, dat uo vrouw mishandeld werd, gingen meedoen om tien man allerlei lieflijk heden toe te voegen en deze werd nu zoo doldriftig, dat bjj wegliep, naar het hotel ging, een revolver haalde en thuis komende op zjjn vrouw, die zich inmiddels had ontkleed, tw66 of drie schoten loste. Gelukkig trof geen der kogels. De vrouw vloog gillende het huis uit en riep om de politie, waarop de man werd gearresteerd. Gisteren had deze zich voor de rechtbank te Amsterdam te verantwoorden. De m«n beweerde nu ia de lacht te hebben geschoten, omdat zjjn vrouw hem bjj zjjn naam noemde en hjj toen reeds tot Inkeer kwam. Hoewel het O. M. erkende, dat bekl. be kend staat als een fatsoenlijk man, meende het toch een ernstige straf te moeten eischen en nquiroerde tegen bekl. acht jaren gevan genisstraf. De verdediger, mr. Cnoop Koop- mans, vroeg een zachtere straf, daar er z. i. geen voorbedachte rade was. Uitspraak over acht dagen. Omtrent den optocht ter gelegen heid van de inhuldigingsfaesten in September, te Amsterdam worde gemeld, dat daarin zul len worden voorgesteld groepen, samengesteld uit do voornaamste personen uit het tijdperk 1580 1648, een bistoria in levende beelden derhalve van den strijd van ons volk voor zijn onafbankeijlkhei De kostume8 zullen in ons land worden ver vaardig 1, behalve de bewerkte harnassen, die uit Italië komen. De groepen, dio op don voorgrond treden, ztJn die van Willem I, Prins Maurits en Frederik Hendrik, ieder omringd van een staf van personen, die mat hen aan het groote werk der vrijmaking hebben modege- arbeid. Terder zullen in den stoat voorkomen verscheidene triumfwagens met voorstellingen, die een denkbeeld geven van onze beteekenis als koloniale mogendheid, odzö wetenschap, onze kunst, enz. De heer A. Reyding is met de teekening der kostumeB belast en met de samenstelling van den optocht. In de Parijsche academie van wetenschappen is door den heor Berthelot mededeeling gedaan van de ontdekking van een nienw gas door professor Ramsay, den zelfden, die met lord Raltigh het argon heeft ontdekt. Het nienwo gas behoort tot de helium- groep en is wat dichter dan zuurstof. Het schijnt een element te zjjn en wel éénatomig. Professor Ramsay heeft voorgestel 1 het gas den naam „crypton" te goven. Voorloopig heeft hy nog slechts een geringe hoeveelhei 1 ver kregen; hjj hoopt echter weldra meer te kunnen bereiden voor het doen van verdire proefnemingen. Zaak-Gebr. Hogerhuis. In „Het Paleis van Justitie" is opgenomen do zeer uitvoerige, op 6 Juni godagteekeDde, beschikking van den officier van justitie te Leeuwarden op do klacht van de moeder en zuster der gebrs. Hogerhuis tegen Gatze Haitsma, dien zjj beschuldigen van meineed in het strafgeding tegen de Hogerhuizen. De officier geoft aan do klaagsters te kennen, dat uit de door den rechter-commissaris, belast met de instructie In strafzaken, ingewonnen voorloopige informatiën geenerhi aanwijzing van schuld tegen Gatze Haitsma voornoemd, om hem van meineed te verdenken, is voort gevloeid; dat niet alleen zjjn goede trouw bjj het afleggen zjjner verklaringen onder eede boven allen twjjfel is verheven, maar bovendien de waarheid di'-r vtrklariDgen voldoende vaststaat en door verschillende aanwijzingen volkomen is bevestigd, zooJat de ingediende klacht is ongegrond, mitsoien geen termen bestaan tot vervolging van den verdachte ter zake voorschrevm. Ter motivoering dezer beschikking, zoowel als ter wederlegging van het in de klacht gevoerd beweren, dat uit omstandigheden buiten het gemeld strafgeding, nader zou zjjn gebleken, dat niet de gebroaders Hogerhuis, maar drie andere personen, met name Paulus Van Djjk, laatst te Beetgum, thans vertoe vende in Noord Amerika, Allard Djjkstra, laatst te Beetgumermolen, thans te Leeuwar den, en Siebold Alberda, te Beetgum, thans verbljjf houdende in Duitscbland, zich in den nacht van 5 op 6 December 1895 ton huizo van Gatze Haitsma onder Britsum aan de bewuste feiten hebben schuldig gemaakt, worden tal van gronden aangehaald. Niet alleon echter, vervolgt do officier in zjjn beschikking, is niets gebleken wat de schuld van anderen dan de gebroeders Hoger huis aannemelijk zou moeten makeD, maar do rechtstreeksche verklaringen der hoofd getuigen In de zaak-Hogerhui8 worden op verschillende wjjzo door zeer pertinente aan wijzingen bevestigd, en ook voor deze uit spraak worden talrijke argumenten jjgebracht. De beschikking eindigt aldus: Uit de aldus vermelde feiten en omstandig heden meeDt do ondergeteekende op goede gronden te kunnen afleiden, dat de verklaringen van den verdachte Gatze Haitsma in zake Hogerhuis onder eede afgelegd te goeder trouw en naar waarheid zjjn afgelegd en „dat de veroordeelden Hogerhuis allerminst het slacht offer zjjQ oen er rechterlijke dwaling." De oorlog tusscben Spanje en de Vereenigde Staten. Groote gebeurtenissen verdringen zich niet in dezen oorlog en niemand mag het dan ook kwalijk nemen, indien er in herhalingen ver vallen of in den breede uitgeweid wordt over hrt weioige, dat er dan nog plaits vindt. Oak nu weder is weinig nieuws te melden. Da Spaansche reserve-vloot, onder admiraal Camara, die voor eenige dagen uit Spanje vertrok volgens den een met onbekende bestemming, volgens den ander om naar Manilla te stoomen, is in de haven van Cadix weer terug en heeft dus waarschijn lijk, wat derde» bjj haar vertr k vertelden, gemanoeuvreerd in volle zee, om te zien of alles in orde was. "Wat er nu met dit eskader zal gebeuren, zal dienen te worden afgewacht. Waarschijnlijk zal wel spoedig bericht worden ontvangen, dat zij weer zee heeft gekozen en nu voor een langere reis. Omtrent het waagstuk van luitenant Hobson worden nog kolommen vol in de Amerikaansche bladen geschreven. In de Staten jubelt on juicht men over het glorierijke feit, door den Amerikaan bedreven, en weldra zal het Congres hem met het eeremetaal versleren. Voorloopig zit de luitenant echter nog gevangeD, doch er werden reeds onderhandelingen gevoerd, hem en zijn manschappen uit te wisselen tegen Spaansche krijgsgevangenen, die in alloryl van fort Macpherson zullen worden opgezonden. In het eerste oogenbllk na het uitzenden der „Merrimac" had men slechts tjjd om aan Hobson en zjjn manschappen te denken en werd de kleine stoombarkas van de „New- York," di9 achter het scbïp was aangestoomd, om desnoods den luitenant en do equipage aan boord te nemen, vergeten. Thans bereikt ons een verhaal van het waagstuk, door deze boot bedreven. De stoombarkas dan was tot dicht naby de kust opgestoomd, om, zooals gezegd, hulp te bieden, indien deze nooiig was. Haar be manning zag de „Merrimac" koers zetten op Estrella Point en daarop In de vaargeul van de haven zwaaien, zjj boorden daarop de slagen van de zeven ontploffingen, die aan boord van het kolenschip plaats hadden. Maar daarop kon mon door den zwaren rook en het gedonder van het geschut der Spaansche batterijen niets meer zien of hooren. In grooten angst verkeerend, wachtten de mannon in hun boot, op gevaar af door de Spanjaarden gezien te worden, maar niets konden zfl bemerken van de dapperen, die aan boord van de „Merrimac" waren geweest, en op h'.t laatst keerde men naar de „New- York" terug, ten volle overtuigd, dat allen omgekomen waren. Het was daarom zegt de „Herald" te midden van de groote droefenis en den twijfel, dat het zenden van een Spaansch officier met de witte vlag door admiraal Cervera zoo hoogeljjk geroemd werd. Een beleefdheidsbezoek was zeker nooit onder moeilijker omstandigheden gemaakt dan dat van kapitein Oviedo aan admiraal Sampson. Om drie uren in den middag zal de admi raal een klein schip den havenmond uitstoo- men. Eerst meende men, dat het een torpedo- boot was en van alle schepen werd zij mét aandacht gadegeslagen. Een Spaansche vlag woei van de voorplecht, terwijl iets, dat niet goed te herkennen was, van den mast wap perde. Toen zij naderbij kwam, blaek het een witte vlag te zijn. De kleine „Yixen", die steeds naby de kust blijft, was het dichtst by hot oorlogsschip, dat de „Colon" bleek te zyD. Daar de com mandant van de „Yixen" lager in rang was dan de officier aan toord der „Colon", kon by geen onderhandelingen met dezen voeren en 18; „Maar tocb, daarover wilde ik u eigeniyk niet schrijven. Ik moest immers geen zoon van Mars zyn, waDneer my niet meer dan do koude marmeren boelden, de Etruskische vazen en de kostelyke kannen, de levende menschen interesseerden I „En hoezeer doen zy datl „Daar is onze bominnelyke, kleine prinses, die zoo welwillend jegens my is, dat uw groote jongen voor het kinderiyke wezen een weinig angst beeft. Charlotte heeft eenmaal tegen my gezegd: „Niemand kan zich aan de eigenaardige bekoorlijkheid van ons prinsesje onttrekken." Zy heeft daarmee, zooals altijd, den spijker op den kop getroffen. Ik ben steeds uw oprechte zoon geweest eD gij weet, lieve mama, dat ik niet ydel bern Maar ik vrees, dat het prinsesje hoogst oneerbiedig gjzegd allerlei muizenissen in haar hoofdje heeft. Ik moest met blindheid geslagen zyn, wanneer ik dat niot. merkte. Yandaag pruilt zij als een ondeugend katje, morgen schittert zy als een zonnestraal, zoodra ik my voor haar buig, en af on toe giydt eon zonderling vragende uitdrukking, vol gespannen ver wachting, ovor haar lief kindergelaafc. Mon moet haar liefhebbon. „Verschrik niet, lief moedertjol Gy weet immers, dat er voor my geen gevaar bestaat, ofschoon „Neen, ik ben gepantserd 1 Want nu komt de bekentenis, die uw moederhart, naar ik geloof, niets Dieuws zal zeggen: uit de oude genegenheid voor Charlotte is een innige, diepe liefde ontstaan. „Eo zy is het, die met al het geluk, dat zq in zich draagt, toch ook elk uur, dat ik in Elisenburg mag doorbrengen, bederft. Niet daarom, moederlief, wyi wy beiden arme stakkers zyn; ik voel immers do kracht en de bekwaamheid in my, om voor Charlotte te werken en te stryden. Maar ik vrees, dat het oude, troostende „Liefde wekt weder liefde" by haar niet van toepassing ig. Zy blijft zichzelve steeds goiyk; zy is nooit bepaald onvriendolyk jegens my, maar ik kom haar ook geon stap D3der. „Ja, dikwyis komt hot my voor, dat zy my ontwykt, dat zy my zelfs niet gaarne ziet komen. En af on toe ontvalt haar ook eon scherp woord, dat ik my niet kan verklaren. En al zegt zij ook niets anders daD, zooals gisteren: „Gy hebt immers byzonder weinig dienst, waarde Deefl" do manier, waarop zy dat zegt, geeft toch zoo iets te kennen als: „Het zou boter zyn, wanneer de dienst Kurt Willröder niet zooveel naar Elisenburg liet komen!" „Wanneer zy my echter liefhad slechts een klein weinigje liefhad dan zou zy dit niet zeggenI Heb ik geen goiyk, moedertje? „En nu schryft u my, zooals nw liofdevol hart u ingeeft, hoe gy ovor alles denkt de moeder aan den zoon, de trouwe kameraad, die gy altyd voor my geweest zyt, aan den kameraad. En uw raad wil ik opvolgon Willröder lögde de pen uit de hand; er was tegen de deur geklopt. Op zyn „binnen" trad de oppasser over den drempel en meldde, dat de sergeant-majoor met het morgen rapport wachtte. „Laat hem binnen komen. —Goeden morgen, MarschDerI Wat is er voor nieuws?" „Niets van belaag, luitenant. Ik breng u slechts de lyst der posten en de opgave aan het regiment om te onderteekenen. Yoor den grenadier Metzger moet by de compagnie 6en broek, derde garnituur, aangevraagd worden en de schoenen van den vrijwilliger Paulsen moeten naar den schoenmaker." Dat kwam er zakelyk uit, maar zonder eenigon klank in de stem, zoodat WillröJer opkeek. De man kwam hem sinds gisteren zoo zonderling veranderd voor. Hoofdschuddend schreef hy de ondorteekeniugeD. „Om één uur appèl met het derde garni tuur. Ik wil de broek van Metzger en de schoenen van Paulsen zelf eens bekyken. Gy moet van middag myn plaats vervangen, Marschner. Ik ben to Elisenburg ontboden. Maar, kerel, wat scheelt je? Wat ziet ge er uit? Zyt gy ziek?" Willröder was opgesprongen, want hy zag hoe het krachtige lichaam van den jongen man voor hem beefde en hy geloofde niet anders, dan dat de sergeant-majoor hevig de koorts had. „Ga toch zitten. Wacht eens, ik zal je een glas wyn geven." Marschner had zich werkeiyk een oogonblik aan het blad van de schryftafel moeten vast houden. Maar hy nam reeds weer een rechte houding aan. „Ik vraag wel excuus, luite nant het is reeds over." Hy wilde de kamer verlaten, maar Willröder hield hem terug, drukte hem op een stoel en nam uit dekast een flesch Bordeaux. „Hier, Marschner, drink eens. Drommels, sergeant, gy ziet er ellendig uitIk zal toch maar om don dokter sturen." Haastig dronk de man hot glas uit. fNeen, luitenant, dank u! De dokter zou my ook niet kunnen helpen." Hy zeide dat op zulk een eigenaardigon toon, met zulk een uitdrukking van wanhoop in zyn stem, dat de jonge officier nu eerst recht opmerkzaam werd. Willröder had hart voor zyn onderhoorigen, voor hem was een braaf soldaat meer dan een gehoorzame ma chine. En dus ging hy tegenover den sergeant- majoor zitten, legde beide handen op diens knie en sprak tot hem als oen goed kame raad tegen zyn makker. Hy zag nu wel, dat hem iets geheel anders deerde dan lichamelijk leed. Nog eens ging het als een schok door het lichaam van den jongen manhy kon een paar luide SDikken niet weerhouden. „Marschner, ik spreek hier Diet als supe rieur. Stel vertrouwen in m(jWat hindert u? Heeft het iets met den dianBt te maken?" De sergeant-majoor schudde zwygend bet hoofd. „Wy zyn beidon jong, Marschner ik kan my een dwaasheid begrypen, wanneer zy niet met de eer in stryd isl Hebt gy schulden?" Weer slechts oen zacht schudden met het hoofd en een kort: „Neen, neen, luitenanti" En daaTop nogmaals een krampachtig snikken. Nu wist Willröder waar de schoen wrong. Een vluchtig lachje gleed over zyn ernstig gelaat en hy wee3 met den wijsvinger op het hart van den man voor hem. „Zit het daar, myn arme Marschner?" Nu groep de onderofficier tegen alle reglemen ten naar de hand van zyn superieur en boog hot hoofd. Toen Willröder dien namiddag zyn weg naar Elisenburg over de heuvelen nam, welke d9 beide smalle dalen scheidde, en op bet groene park en het wit glinsterend gebouw neerzag, kwam hem mot hot zoo zonderling gemengde gevoel van geluk en leed in de oigen borst plotseling de liefdes- en iydens- geschiedenis, welke hij dien morgen had gehoord, in den zin. Hot was toch overal in de wereld hetzelfde by hoog en laag, by arm en ryk! Overal verhieven zich muren, onoverkome- lyke hinderpalen tusschen minnende harton; overal waren kloven, waarover geen brug schoen te leiden. En zelfs daar, waar eigeniyk geon hinderpaal moest zijn, richtten kwaad willige, onbedreven handen dien kunstmatig op. Ja, wanneer zelfs hoos opzet en onhandig heid ontbraken, kwamen ydelheid, kortzichtig heid, eigensinnigheid opdagen, om de brug naar het geluk af te breken. (Wordt vcrvoladï

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 2