N°,
11722
Donderdag 12 Mei,
1C98
i§eze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
feuilleton.
Getrouw tot in dsn dsod.
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT;
Voor Leiden per 3 maanden, 1.10,
Franco per post1-40.
Afzonderlijke Nommers0 05.
PRIJS DER AD VERTENT LEK
Van 1—6 «gels 1.0&. Iedere regel meer f 0.17j. Grootem
letters naar plaatsruimte - Voor bet incasseer en buiten de stad
wordt 10J» berekend.
Dit iiomiiier bestaat uit TWEE
Bladen.
Eerste Blad.
Het subsidie voor don Schouwburg.
Nu het officiéele verslag Is verschenen van
de zitting, waarin door don Raad boven
genoemd onderwerp werd behandeld, kan het
niet ondienstig zijn enkole kantteekeningen
daarop te maken. Geenszins echter wensch
ik terug te treden in uitvoerige beschouwingen
over het vóór en tegen; hen, die hierin belang
stellen, kan ik naar bet verslag verwijzen,
■waarin de verschillende argumenten uitvoerig
z^n ontwikkeld.
In de eerste plaats wensch ik er op te
wijzen, hoe de rekenquaestie, die zich hierby
voordoet, niet in het juiste licht is gesteld.
Door de tegenstanders toch werd beweerd,
dat het niet aangaat voor een leening van
ƒ8000 niet minder dan 15 X 1500
22.500 tegemoetkoming te geven; van de
andere zyde, dat het subsidie neerkomt op
ongeveer 30 per week, nauwelijks de mo9ite
waard om zoo lang over to praten.
Neemt men echter in aanmerking dat het
subsidie a 1500 voor 15 jaren wordt ver
leend en stelt daarbij den rentevoet op 3
procent, dan ia de contante waarde van het
geheele subsidie te stellen op 18.000. Beter
echter wordt de zaak als volgt voorgesteld.
Een leening van 8000 a 3 procent in 15
jaren af te lossen eischt een jaariyksche som
of annuïteit van ƒ070. Yan het gevoteerd
Bubaidie a 1500 moet derhalve door het
bestuur van don schouwburg 670 worden
afgezonderd voor rente en afbetaling der
leening, terwijl het vrije beschikking behoudt
over 830 'sjaars. Aangezien nu het bestuur
in de laatste jaren (met een eDkele uitzon
dering) 1500 uit de schatkist der gemeente
ontving, kan het verzoek van de schouwburg
commissie niet anders dan gematigd genoemd
worden.
Geenszins echter kan ik met den Burge
meester instemmen, wanneer hy beweert, dat
de geheele zaak evenals het „rooien van
boomen" van te weinig belang is, om zoo lang
de aandacht dor vergadering bezig te houden.
Het geldt hier toch niet de knikkers, maar
het spel. Op de jaariyksche begrooting hoeft
deze som ongetwijfeld weinig invloed, maar
de zaak komt in ander licbt, wanneer men
nagaat, dat het hier geldt een subsidie voor
een instelling, die slechts in zeer kleinen
kring der burgery wordt gewaardeerd en
waarvan de groote meerderheid zich afkeert;
deels omdat de middelen niet veroorloven
daarvan gebruik te maken, deels omdat mon
niet gediend is van hetgeen daar wordt aan
geboden. Hot is niet geoorloofd ten behoeve
van eenig kerkgenootschap gelden op de
gemeentebegrootlng te brengen; hoe is dan
het uittrekken van gelden voor een schouw
burg te verdedigen? Tevergeefs zoek ik het
antwoord op deze vraag. Wel is het voort
bestaan van den schouwburg voorgesteld als
nauw samenhangend met den bloei der ge
meente, zelfs onmisbaar geoordeeld voor de
universiteit, die binnen onze muren is geves
tigd, maar dat zyn niet meer dan gelegen
heidsargumenten, waaraan na kalm en onaf-
hankoiyk onderzoek alle waarde moet ontzegd
worden. Zy, die vermaak of afleiding in den
schouwburg zoeken, moeten zelf de kosten
betalen en kunnen niet verlangen, dat daaraan
wordt by gedragen door anderen, die daarvan
niet zyn gediend. Om deze reden werd voor
vele jaren na heftigen stryd hot subsidie aan
de manége afgestemd, hoewel het jarenlang
was verleend en ook door de voorstanders
onmisbaar werd geoordeeld voor gemeente en
univarsitoifc. Het verleenen van dergbiyke
subsidiön is een overbiyfael van een conser
vatisme, dat tot de in onzen tyd overwonnen
standpunten moet gerekend worden.
Doch een ander voornaam punt, waaraan
by de behandeling weinig aandacht schynt
besteed te zyn, verdient nadere bespreking.
Door den burgemeester werd beweerd, dat
door de aanneming van dit voorstel de zaak
voor 15 jaren van de baan zou zyn, zoodat
de onwaardige discussie daarover in den
boezem van den Raad voor die periode wordt
voorkomen. Geenszins kan ik hiermede in
stemmen. Elk jaar toch moet het subsidie
op de begrooting worden uitgetrokken, maar
het recht van den Raad om hierover te stem
men en het dus ook af te stemmen biyft
onverkort. Geen enkele bepaling in de Ge
meentewet kan den Raad dat recht ontnemen.
Wilde men een werkelyke uitkeering tot het
genoemde bedrag, dan had de zaak geheel
anders moeten ingekleed worden. Dan had
men het voorstel in zoodanigen vorm moeten
brengen, dat het geheele subsidie waarvan
de contante waarde volgens het bovenstaande
op 18000 kan gesteld worden ineens
ware gevoteerd. Doch ik twyfel, of in dien
vorm een meerderheid van den Raad het
voorstel zou hebben geaccepteerd, en al vrare
dit het geval geweest, of hoe gebrekkig
het toezicht op hot financieel beheer der ge
meentebesturen ook zyn moge het voor
stel van hooger hand ware goedgekeurd.
Yan deze zyde beschouwd is het bestuur
van den Schouwburg door de aanneming van
het voorstel geen stap verder gekomen. Geiyk
te voren biyft het gevaar dreigeD, dat het
subsidie door een votum van den Raad uit de
begrooting wegvalt of wordt verminderd.
Met een ander gevaar wordt het bedreigd door
een der voorwaarden, die door het dageiyksch
bestuur der gemeente aan de toekenning van
het subsidie is verbonden en waarop de aan
dacht tot nu toe niet werd gevestigd. Die
voorwaard# is, dat „de uitkeering van ƒ1500
ook vroeger (dan na 15 jaren) kan worden
gestaakt, wanneer de Schouwburg op naar
het oordeel van B. en W. onwaardige wyze
mocht worden geöxploiteerd." Mocht de meer
derheid van dit collego worden omgezet in
den geest van het raadslid Korstens die
opkwam tegen het gehalte der stukken, welke
in onzen Schouwburg worden vertoond, die
volgens hom veelal van vreemden oorsprong
overvloeien van platheden en dubbelzinnig
heden, zoodat de strekking allerminst „een
zodblyko" kan worden genoemd dan is
het mtt het subsidie gedaan. Hetzelfde gevaar
dreigt, wanneer do zin voor „hooge kunst"
in het college van B. en "Ws. mocht ontwaken.
In elk geval biyft nu de toekenning van het
subsidie afhankelijk van het subjectief oor
deel van de leden van bet dageiyksch bestuur
omtrent het gehalte der voortaan op te voeren
stukken. Aangezien door de wet den burge
meester hot recht is toegekend, om do opvoe
ring van stukken, waarvan de strekking hem
niet aanstaat, te verbieden, is de nieuwe
bepaling óf overbodig óf zjj zal in de naaste
toekomst aanleiding geven tot nieuwe con
flicten. Allerminst is te wachten, dat daarvan
een verheffing van de dramatische kunst in
onze gemeente het gevolg zal zyn.
Leiden, 10 Mei 1898. P. Yan Geeb.
Leiden. 11 Mei.
Hedenn&middag te twee uren aanvaardde
dr. B. D. Eerdmans het hoogleraarsambt by
d# godgeleerde faculteit aan de Ryks-univer
siteit alhier, met het houden oener redevoe
ring in het groot-auditorium over; „Het ver
band tusscben de beoefening van bet Oude
Testament en de Semiotische studiën in het
algemeen".
Wy ontvingen het jaarverslag der ver-
eeniging „Uit Liefde", alhier, over 1897.
Daaruit blijkt o. a. het volgende
Het ledental bleef stationnairby den aan
vang van het jaar bestond dit uit 209 gewone
eu 65 buitengewone en damesleden, tezamen
274 leden; terwyi by het einde van het jaar
210 gewone en 65 buitengewone en dames-
ledon, te zamen 275 personen, deel uitmaakten
van deze Vereeniging. Moest men dus in 1897
zeven leden verliezen, aan den anderen kant
mocht men zich verheugen in de toetreding
van acht nieuwe leden.
In het begin van December werden door
bet bestuur de bons aan do loden uitgereikt.
Door de leveranciers werden met 1 April
ingeleverd: 5037 bons a 1 brooi, 6022 bons
a 5 H.G. rijst, 4348 bons a 1 L. gort en 4444
bons a 20 turven, te zamen 19851 bons, ver
tegenwoordigende een bedrag van 1312.62.
Yolgens een kort overzicht van de geldelyke
aangelegenheden der Vereeniging over het
afgeloopen jaar bedroegen de ontvangsten
1551.78s en het batig slot 84.885.
Mutatie in het bestuur bad plaats ten ge
volge van de benoeming van den heer L. Yell-
brief tot eere-voorzitter, en door het bedanken
van de heeren L. J. Cohen en P. J. v. Venetie,
respectievelijk als lsten secretaris en penning
meester. In de daartoe gehouden vorgadering
werden als bestuursleden gekozen de hoeren
H. L. v. Nifterik en A. J. Den Hollander,
in stede van de heeren Yeilbrief en Coben,
terwyi de hoer F. v. Romburgh werd gekozen
ter vervanging van den heer v. Venetie.
In do bestuursvergadering werden de function
verdeeld als volgt1ste voorzitter de heer A.
J. Witmans Az., 2de voorzitter de heer A.
v. Asperen, 3de voorzitter de heer A. J. Corts,
lste secretaris de heer A. J. Den Hollander,
2de secretaris de heer J. D. v. "Went, penning
meester de heer P. J. Van Venetie ea adjunct-
penningmeester de heor H. L. v. Nitttrik.
In den verderen loop van bet jaar kwam
daarin nog de volgende verandering: door het
bedanken van den heer v. Yenetie als bestuurs
lid nam de heer A. J. Corts de functie van
penningmeester op zich; terwijl de heer J.
D. v. Went den wensch te kennen gaf zyn
functie van 2den socrotaris neder te leggen,
welke functie werd aanvaard door hot nieuw
benoemde bestuurslid den heer F. v. Romburgh,
terwyl de heer v. Went de plaats innam van
den heer A. J. Corts, als 3den voorzitter.
Het jaar 1897 was voor do VereeDiging
een zeer belangryk jaardaarin toch herdacht
zy baar 50-jarig bestaan, waarvan wfl Inder-
tyd reeds uitvoerig meaedeeiing deden.
Nog wordt in het verslag melding gemaakt
van het loffüiyk streven van den tegenwoor-
digen voorzitter om te trachten by de leden
ingang te doen vinden het feit, dat geven
allóón niet voldoende en doeltreffend is, maar
dat wel degeiyk dient te worden toegezien,
dat aan den rechten man en op de juiste
plaats wordt gegeven. Dikwyis toch komt
htt voor, dat bons worden uitgereikt aan per
sonen, die men geheel niet kent, en men
volstrekt niet weet of die bons zullen dienen
tot leniging van nood, of dat zy op mis
plaatste wyze zullen worden gobraikt, en ten
slotte meer kwaad dan goed stichten. Om dit
zooveel doonlyk te voorkomen, nam de voor
zitter zijn toevlucht tot publiciteit en bracht
zyn meening door middel van het „Leiasch
Dagblad" in woorden. Zyn pogen bleef niet
zonder succes, want onmiddeliyk meldden
zich de heeren Sytsma en Kok, beidas gods
dienstonderwijzers, aan met verzoek bons to
mogen ontvangen om die op de doeltreffendste
wijze aan den man te brengen; zy toch ver-
keeren steeds onder hen, by wie oo armoede
zich het meest laat gevoelen, en zy weten
zoo juist wdar gegeven moet worden. Het
bestuur acht het daarom zyn plicht in het
vorslag nogmaals op die zaak to wyzen en
riebt tot do leden bet dringend verzoek in
deze behulpzaam te zyn, want dan alleen
zal het mogeiyk zyn de Vereeniging aan
haar roeping en devies te doen beantwoorden:
„Weldoen aan de armen."
De eerste secretaris eindigt het realag met
de Vereeniging by voortduring in aller belang
stelling en steun aan te bevelen. „Bedenkt,
dat het arbeidsveld van de Vereeniging zoo
groot, zoo reusachtig groot ia; dat by al het
goede, dat zy doet, nog steeds de drang naar
meer en meer zich doet gevoelen en dat by
het einde van elk jaar steeds blykt, dat zy
nog zoo weinig, zoo bitter weinig heeft kannen
doen om don nood te helpen lenigea van de
minder bevoorrechte natuurgenooten. Helpt
haar om haar schoon devies te kunnen ten
uitvoer leggen in den meest uitgehreiden zin
van het woord; het bestuur geeft van zyn
kant de verzekering, dat geen taak hem te
zwaar zal zyn; de bloei en vooruitgang der
Vereeniging zal de schoonste belocmiog zyn
voor al de zorgen en al de moeite, die het
zich gaarne getroost.
Welnu, spoort dan al uw vrienden en
bekenden aan om lid van deze VereeDiging
te worden; de contributie is zoo laag en het
doel zoo schoon en verheven. Met het volste
vertrouwen, dat gy aan aeze roepstem gei:oor
zult willen geven, gaat het bestuur met
nieuwen lust eu yver en met volle opgewekt
heid hot nieuwe Yeroenigingsjaar in en drukt
het er den wensch by uit, dat dit mag worden
een jaar, dat met gouden letteren zal geboek
staafd worden in de annalen der Vereeniging."
Tot lid van het Koninklijk Nederlandsch
Aardrijkskundig Genootschap is o. a. benoemd
de heer J. Hazeu, te Leiden.
De minister van binnenlandsche zaken
broogt in de „Sts-Ct." ter kennis van belang
hebbenden, dat de commissiën, in 1897/98
belast met het afnemen van de practischo
examens van apotheker, zullen zitting houden;
te Ltiden, op 1 Juli 1898; te Utrecht, op 23
Juni 1898; te Groningen, op 27 Juni 1898;
te Amsterdam, op 23 Juni 1898, en volgende
dagen,
Met eenige praal werd gistermiddag het
Indisch gezantschap van den Soesoehoenan van
Soerakarta door den minister van koloniën
ontvangen. De minister begroette het hoofd
en zyn gevolg in tegenwoordigheid van den
secretaris generaal, den raad-adviseur jbr. Six,
den oud resident Ingenluyff en vyf referenda
rissen van het departement. De Indische prins
deelde den minister hot doel zyDer zending
mede en overhandigde den minister het por
tret van den Soesoehoenan en van den Ratoe.
De vertegenwoordiger sprak Maleis, dat
door den heer Ingenluyff in het Nederlandsch
werd vertolkt. De prins zelf verstaat onze
moedertaal en werd in den verderen loop der
audiëntie door den minister in het Nederlandsen
toegesproken, waarop by in hot Maleisch ant
woordde. Na aanbieding van een geschenk werd
de minister aan de heeren van het gevolg voor
gesteld. Pangeran Ario Mataram nam plaats
op een stoel. Dr. Van de Roemer zat naast
hem en de vier andere heeren van het depar
tement en bet gevolg stonden rondom dezen.
Daarna heeft de minister de heeren aan den
vorst voorgesteld en onderhield hy zich nog
eenigen tyd met Zyn Hoogheid, verzekerende,
dat de gasten op alle mogelyke medewerking
van de Regeering konden rekenen by bet be
zichtigen van de merkwaardigheden der stad
en des ryks. By deze gelegenheid gaf de
minister den Vorst tevens kennis, dat do
Bultan van Slak on twee pangerans van Koetel
by de aanstaande heuglyke gebeurtenis der
kroning hier te lande verwacht worden.
Hieronder volgt een volledige opgave van
do samenstelling van het gezantschap naar
de onderlinge graden van bloedverwantschap:
Pangeran Ario Mataram, oudste broeder van
don Soesoehoenan van Soerakarta (is luite
nant-kolonel la suite by dengenoralon staf);
zyn twee zoons Raden Mas Matthes en
Raden Mas van Son, Raden Mas Koesomo
Winoto (is luit.-kol. van de barisan van den
Soesoehoenan); Raden Mas Pandji Poespo
Admodjo, beiden verre bloedverwanten van
den Soesoehoenan; Raden Djojo Adi Ningrat,
gewezen wedono van Modjokerto (Soerabaia),
een verre bloedverwant van den Pangeran,
42)
De beelden in wapenrusting, waarachter
iemand zich zoo gemakkeiyk had kunnen ver
schuilen; de groote eikenhouten zetels; het
Japansche tochtscherm voor de eeno deur;
het zware tapijtenbehangsel voor een andere
niets van dit alles onderzochten zy. Als
de boom en de grendels maar op de deuren
waren, als zy de zware sleutels maar in de
oude sloten hadden hooren knarsen, waren
die twee wakers gerust I
Toen zy weg waren, zag Elizabet uit haar
hoek in de voorzaal neder, dio in diepe duis
ternis was. De maan was opgekomen, wierp
haar bleek schynsel door het hooge venster
met beschilderd glas in den wand achter
Elizabet en verlichtte de zyde van de voor
zaal tegenover haar schuilplaats.
Da stalen wapenrusting weerkaatste haar
zilveren stralen. Een poosje geleden, voordat
aie twee mannen binnenkwamen, om de deuren
te sluiten, had Elizabet gemeend, by den
rooden gloed van het uitdoovend vuur een
kleine trilling in een van die beelden uit
den riddertyd te bespeuren, alsof iemand er
achter zich bewoog. Nu, by het heldere
schynsel der maan, zag zy duideiyk een van
die geharnasten op zyn voetstuk schudden
•a een donkere mannengestalte zich er achter
bewegen. Toen sloop die levende gedaante
achter bet beeld om, naar den met een gordyn
behangen ingang van een zykamer, die in
de boeleert) van lord Ingleshaw uitkwam. Zy
zag de gedaante het gordyn oplichten en de
z(]kam.r binnengaan, en door de stilte, die
in het geheele huis hserschte, hoorde zy een
venster openen en het gebrom van grove
mannenstemmen. Er waren nachtelyke indrin
gers ln het kasteel heimelyke indringers,
die iets kwaads in den zin hadden I
Wat moest zy doen alarm maken en
die mannen in hechtenis laten nemen? Zy
hadden baar niet gezien. Zy kon gemakkeiyk
den corridor doorsluipen naar de achtertrap
en den toren, waar de manlyke dienstboden
sliepeD, en er zouden er terstond genoeg op de
been zyn om een bende inbrekers het hoofd
te bieden.
Maar er was Iets, dat haar daarvan tegen
hield
Het gelaat van dien man met rood haar
zweefde baar nog voor den geeBt.
Sedert de feestgenootan vertrokken waren,
had zy zich gedurig afgevraagd, wie die man
toch wel zijn mocht, en nu wist zy, dat die
vooruitstekende kaak, die dunne lippen en
die listige, gluiperige uitdrukking in de oogen
van niemand anders konden zyn dan van
haar man, Tom Brook.
Zy herionerde zich haar ongerustheid na
die ontmoeting in October, toen Tom Brook
haar zoo omstandig naar de inwendige inrich
ting van het kastoel had gevraagd op welke
vragen zy geen voldoende antwoorden had
gegeven. En nu hield zy zich verzekerd, dat
Brook van de gelegenheid gebruik had gemaakt,
om, vermomd, met de dorpeliDgen toegang tot
het kasteel te verkrygen. Als zy alarm maakte,
zou zy den man, die haar eenmaal, op zyn
ruwe wyze, had liefgehad, in het verderf
storten. Zy had echter vast besloten, Tom
Brook en zyn medeplichtigen te verhinderen
in dit huis een aanslag op het leven of het
eigondom der bewoners te doen.
Zy wist, dat de zilverkamer op gelyke
hoogte met de boekery was, aan het einde
van een smalle gang achter dat vertrek.
Zy wi3t, dat die kamer was afgesloten met
een yzeren deur, die niet gemakkeiyk waa
open te breken. Zy had gehoord hoe de
inbrekerakunst in de laatste jaren was vooruit
gegaan, zoodat sloten en yzeren deuren voor
de behendigheid van een geoefenden dief
moesten zwichten; maar zy wiBt, dat dit zoo
spoedig niet ging. Zy had nog tyd tot
beraad, alvorens tusschenbeide te komen
om bet eigendom van baar weldoener te
beschermen.
Zy deed haar schoenen uit en liep zacht de
breede eikenbouten trap af en de ruime, door
den maneschyn verlichts voorzaal door, naar
de deur, waar het gordyn voor hing, vreezende,
dat zy door iemand, dio op den drempel van
de zykamer de wacht hield, gezien zou worden.
Maar niemand stond daar. Zy lichtte hel
tapyt op en sloop de zykamer in. Daar was
geen ander licht dan dat van de winterlucht,
door de blinkend witte sneeuw weerkaatst-
een koud, spookachtig schynsel. De boom was
van de luiken gonomen en een van de ven
sters stond wgd open. De kille winterwind
blies er binnen en drong haar tot in merg
en been. Zy twyfelde niet, of dit venster was
eenige oogenblikken vroeger door Tom Brook
geopend om zyn medeplichtigen binnen te
laten. Zy ging door de zykamer naar de
boekery. Hier was alleB donker en ledig, maar
de kleine, smalle deur, die iu de gang uit
kwam, stond op een kier. Zy kon bet gelluister
vau de mannen in de gang hoeren, en
het leed geen twyfel of zy waren reeds op de
yzeren deur aan het werk. Zy etiet de denr
van de boekery een weinig verder open en
zag de gang in.
Voor de yzeren deur lag een man op de
knieën en werkte yverig met het breekijzer;
een andere man had een zaklantaarn in de
hand, die een sterk licht gaf juist op het
punt, waar het noodig was. Tom Brook stond
er by op de wacht, met gespitste ooren en
scherp turende oogen. Op den grond lag een
klein valies, dat de benoodigde gereedschappen
bevatte, en een paar ledige zakken om er den
buit in te borgen. Tom Brook stond twee of
drie passen achter de twee inbrekers van
beroep. Elizabet sloop naar hem toe en logde
haar hand licht op zyn arm.
„Tom, ik moet u spreken," zeide zy, met
een zachte stem.
Snel keerdo by zich om, greep baar by den
pols en hield dien ala in een schroef geklemd.
„Wat doe je hier?" mompelde hg barsch.
„Ik bespied je. Ik heb je in het laatste uur
uit de galery bespied. Ik heb je aan het
Kerstmaal gezien en je herkend, ondanks je
roode pruik. Als je met die mannen stil heen
gaat, zonder iets uit dit huis weg te nemen,
zal ik geen alarm maken; dan zal ik er nlo-
mand iete van zeggen."
,jy alarm maken!" zeide Brook. „Dat wou
ik je wol een3 zien doenl Ik zou wel gauw
je keel dichtknypen."
„Ik zal het toch doen, als je niet oogen-
blikkelyk die twee mannen wegzendt. In dit
hois, waar ik bescherming heb gevonden, zal
niet gestolen worden, als ik het kan belotten."
„Een lief vrouwtje ben je, dat je zoo ja
wettigen man dwarsboomt," bornam Tom
Brook, nog altyd zyn oogen gericht houdende
op het einde van do donkere gang en zijn
ooren nog altyd gespitst, of by ook het geluld
van naderende voetstappen boorde. „Kom,
Boes, wees niet dwaa3Ik heb jouw spel niet
bedorven, bederf jy nu het myno niet. Ga
naar bed en laat ons stil begaan I Als je be
weging maakt, komt er moord en doodslag."
„Ga liever heen eer iemand iets bemerkt
heeft," zeide zy moodig, hoewel by haar nog
vasthield. „Er zyn veel mannen op het kasteel.
Als er eenmaal alarm gemaakt is, kun je niet
ontsnappen, evenmin ais je medeplichtigen.
Ik had vyf minuten geleden de alarmklok
kannen luiden en dan zou het geheele gezin
op de been geweest zyn; maar ik wildeniet,
dat je gevangengenomen zoudt worden. Ja
moeat nu maar liever stil heengaan, terwyl
je nog gelegenheid daartoe hebt."
(Slot volgt.)