N°, 11722 Donderdag 12 Mei, 1C98 i§eze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. feuilleton. Getrouw tot in dsn dsod. DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT; Voor Leiden per 3 maanden, 1.10, Franco per post1-40. Afzonderlijke Nommers0 05. PRIJS DER AD VERTENT LEK Van 1—6 «gels 1.0&. Iedere regel meer f 0.17j. Grootem letters naar plaatsruimte - Voor bet incasseer en buiten de stad wordt 10J» berekend. Dit iiomiiier bestaat uit TWEE Bladen. Eerste Blad. Het subsidie voor don Schouwburg. Nu het officiéele verslag Is verschenen van de zitting, waarin door don Raad boven genoemd onderwerp werd behandeld, kan het niet ondienstig zijn enkole kantteekeningen daarop te maken. Geenszins echter wensch ik terug te treden in uitvoerige beschouwingen over het vóór en tegen; hen, die hierin belang stellen, kan ik naar bet verslag verwijzen, ■waarin de verschillende argumenten uitvoerig z^n ontwikkeld. In de eerste plaats wensch ik er op te wijzen, hoe de rekenquaestie, die zich hierby voordoet, niet in het juiste licht is gesteld. Door de tegenstanders toch werd beweerd, dat het niet aangaat voor een leening van ƒ8000 niet minder dan 15 X 1500 22.500 tegemoetkoming te geven; van de andere zyde, dat het subsidie neerkomt op ongeveer 30 per week, nauwelijks de mo9ite waard om zoo lang over to praten. Neemt men echter in aanmerking dat het subsidie a 1500 voor 15 jaren wordt ver leend en stelt daarbij den rentevoet op 3 procent, dan ia de contante waarde van het geheele subsidie te stellen op 18.000. Beter echter wordt de zaak als volgt voorgesteld. Een leening van 8000 a 3 procent in 15 jaren af te lossen eischt een jaariyksche som of annuïteit van ƒ070. Yan het gevoteerd Bubaidie a 1500 moet derhalve door het bestuur van don schouwburg 670 worden afgezonderd voor rente en afbetaling der leening, terwijl het vrije beschikking behoudt over 830 'sjaars. Aangezien nu het bestuur in de laatste jaren (met een eDkele uitzon dering) 1500 uit de schatkist der gemeente ontving, kan het verzoek van de schouwburg commissie niet anders dan gematigd genoemd worden. Geenszins echter kan ik met den Burge meester instemmen, wanneer hy beweert, dat de geheele zaak evenals het „rooien van boomen" van te weinig belang is, om zoo lang de aandacht dor vergadering bezig te houden. Het geldt hier toch niet de knikkers, maar het spel. Op de jaariyksche begrooting hoeft deze som ongetwijfeld weinig invloed, maar de zaak komt in ander licbt, wanneer men nagaat, dat het hier geldt een subsidie voor een instelling, die slechts in zeer kleinen kring der burgery wordt gewaardeerd en waarvan de groote meerderheid zich afkeert; deels omdat de middelen niet veroorloven daarvan gebruik te maken, deels omdat mon niet gediend is van hetgeen daar wordt aan geboden. Hot is niet geoorloofd ten behoeve van eenig kerkgenootschap gelden op de gemeentebegrootlng te brengen; hoe is dan het uittrekken van gelden voor een schouw burg te verdedigen? Tevergeefs zoek ik het antwoord op deze vraag. Wel is het voort bestaan van den schouwburg voorgesteld als nauw samenhangend met den bloei der ge meente, zelfs onmisbaar geoordeeld voor de universiteit, die binnen onze muren is geves tigd, maar dat zyn niet meer dan gelegen heidsargumenten, waaraan na kalm en onaf- hankoiyk onderzoek alle waarde moet ontzegd worden. Zy, die vermaak of afleiding in den schouwburg zoeken, moeten zelf de kosten betalen en kunnen niet verlangen, dat daaraan wordt by gedragen door anderen, die daarvan niet zyn gediend. Om deze reden werd voor vele jaren na heftigen stryd hot subsidie aan de manége afgestemd, hoewel het jarenlang was verleend en ook door de voorstanders onmisbaar werd geoordeeld voor gemeente en univarsitoifc. Het verleenen van dergbiyke subsidiön is een overbiyfael van een conser vatisme, dat tot de in onzen tyd overwonnen standpunten moet gerekend worden. Doch een ander voornaam punt, waaraan by de behandeling weinig aandacht schynt besteed te zyn, verdient nadere bespreking. Door den burgemeester werd beweerd, dat door de aanneming van dit voorstel de zaak voor 15 jaren van de baan zou zyn, zoodat de onwaardige discussie daarover in den boezem van den Raad voor die periode wordt voorkomen. Geenszins kan ik hiermede in stemmen. Elk jaar toch moet het subsidie op de begrooting worden uitgetrokken, maar het recht van den Raad om hierover te stem men en het dus ook af te stemmen biyft onverkort. Geen enkele bepaling in de Ge meentewet kan den Raad dat recht ontnemen. Wilde men een werkelyke uitkeering tot het genoemde bedrag, dan had de zaak geheel anders moeten ingekleed worden. Dan had men het voorstel in zoodanigen vorm moeten brengen, dat het geheele subsidie waarvan de contante waarde volgens het bovenstaande op 18000 kan gesteld worden ineens ware gevoteerd. Doch ik twyfel, of in dien vorm een meerderheid van den Raad het voorstel zou hebben geaccepteerd, en al vrare dit het geval geweest, of hoe gebrekkig het toezicht op hot financieel beheer der ge meentebesturen ook zyn moge het voor stel van hooger hand ware goedgekeurd. Yan deze zyde beschouwd is het bestuur van den Schouwburg door de aanneming van het voorstel geen stap verder gekomen. Geiyk te voren biyft het gevaar dreigeD, dat het subsidie door een votum van den Raad uit de begrooting wegvalt of wordt verminderd. Met een ander gevaar wordt het bedreigd door een der voorwaarden, die door het dageiyksch bestuur der gemeente aan de toekenning van het subsidie is verbonden en waarop de aan dacht tot nu toe niet werd gevestigd. Die voorwaard# is, dat „de uitkeering van ƒ1500 ook vroeger (dan na 15 jaren) kan worden gestaakt, wanneer de Schouwburg op naar het oordeel van B. en W. onwaardige wyze mocht worden geöxploiteerd." Mocht de meer derheid van dit collego worden omgezet in den geest van het raadslid Korstens die opkwam tegen het gehalte der stukken, welke in onzen Schouwburg worden vertoond, die volgens hom veelal van vreemden oorsprong overvloeien van platheden en dubbelzinnig heden, zoodat de strekking allerminst „een zodblyko" kan worden genoemd dan is het mtt het subsidie gedaan. Hetzelfde gevaar dreigt, wanneer do zin voor „hooge kunst" in het college van B. en "Ws. mocht ontwaken. In elk geval biyft nu de toekenning van het subsidie afhankelijk van het subjectief oor deel van de leden van bet dageiyksch bestuur omtrent het gehalte der voortaan op te voeren stukken. Aangezien door de wet den burge meester hot recht is toegekend, om do opvoe ring van stukken, waarvan de strekking hem niet aanstaat, te verbieden, is de nieuwe bepaling óf overbodig óf zjj zal in de naaste toekomst aanleiding geven tot nieuwe con flicten. Allerminst is te wachten, dat daarvan een verheffing van de dramatische kunst in onze gemeente het gevolg zal zyn. Leiden, 10 Mei 1898. P. Yan Geeb. Leiden. 11 Mei. Hedenn&middag te twee uren aanvaardde dr. B. D. Eerdmans het hoogleraarsambt by d# godgeleerde faculteit aan de Ryks-univer siteit alhier, met het houden oener redevoe ring in het groot-auditorium over; „Het ver band tusscben de beoefening van bet Oude Testament en de Semiotische studiën in het algemeen". Wy ontvingen het jaarverslag der ver- eeniging „Uit Liefde", alhier, over 1897. Daaruit blijkt o. a. het volgende Het ledental bleef stationnairby den aan vang van het jaar bestond dit uit 209 gewone eu 65 buitengewone en damesleden, tezamen 274 leden; terwyi by het einde van het jaar 210 gewone en 65 buitengewone en dames- ledon, te zamen 275 personen, deel uitmaakten van deze Vereeniging. Moest men dus in 1897 zeven leden verliezen, aan den anderen kant mocht men zich verheugen in de toetreding van acht nieuwe leden. In het begin van December werden door bet bestuur de bons aan do loden uitgereikt. Door de leveranciers werden met 1 April ingeleverd: 5037 bons a 1 brooi, 6022 bons a 5 H.G. rijst, 4348 bons a 1 L. gort en 4444 bons a 20 turven, te zamen 19851 bons, ver tegenwoordigende een bedrag van 1312.62. Yolgens een kort overzicht van de geldelyke aangelegenheden der Vereeniging over het afgeloopen jaar bedroegen de ontvangsten 1551.78s en het batig slot 84.885. Mutatie in het bestuur bad plaats ten ge volge van de benoeming van den heer L. Yell- brief tot eere-voorzitter, en door het bedanken van de heeren L. J. Cohen en P. J. v. Venetie, respectievelijk als lsten secretaris en penning meester. In de daartoe gehouden vorgadering werden als bestuursleden gekozen de hoeren H. L. v. Nifterik en A. J. Den Hollander, in stede van de heeren Yeilbrief en Coben, terwyi de hoer F. v. Romburgh werd gekozen ter vervanging van den heer v. Venetie. In do bestuursvergadering werden de function verdeeld als volgt1ste voorzitter de heer A. J. Witmans Az., 2de voorzitter de heer A. v. Asperen, 3de voorzitter de heer A. J. Corts, lste secretaris de heer A. J. Den Hollander, 2de secretaris de heer J. D. v. "Went, penning meester de heer P. J. Van Venetie ea adjunct- penningmeester de heor H. L. v. Nitttrik. In den verderen loop van bet jaar kwam daarin nog de volgende verandering: door het bedanken van den heer v. Yenetie als bestuurs lid nam de heer A. J. Corts de functie van penningmeester op zich; terwijl de heer J. D. v. Went den wensch te kennen gaf zyn functie van 2den socrotaris neder te leggen, welke functie werd aanvaard door hot nieuw benoemde bestuurslid den heer F. v. Romburgh, terwyl de heer v. Went de plaats innam van den heer A. J. Corts, als 3den voorzitter. Het jaar 1897 was voor do VereeDiging een zeer belangryk jaardaarin toch herdacht zy baar 50-jarig bestaan, waarvan wfl Inder- tyd reeds uitvoerig meaedeeiing deden. Nog wordt in het verslag melding gemaakt van het loffüiyk streven van den tegenwoor- digen voorzitter om te trachten by de leden ingang te doen vinden het feit, dat geven allóón niet voldoende en doeltreffend is, maar dat wel degeiyk dient te worden toegezien, dat aan den rechten man en op de juiste plaats wordt gegeven. Dikwyis toch komt htt voor, dat bons worden uitgereikt aan per sonen, die men geheel niet kent, en men volstrekt niet weet of die bons zullen dienen tot leniging van nood, of dat zy op mis plaatste wyze zullen worden gobraikt, en ten slotte meer kwaad dan goed stichten. Om dit zooveel doonlyk te voorkomen, nam de voor zitter zijn toevlucht tot publiciteit en bracht zyn meening door middel van het „Leiasch Dagblad" in woorden. Zyn pogen bleef niet zonder succes, want onmiddeliyk meldden zich de heeren Sytsma en Kok, beidas gods dienstonderwijzers, aan met verzoek bons to mogen ontvangen om die op de doeltreffendste wijze aan den man te brengen; zy toch ver- keeren steeds onder hen, by wie oo armoede zich het meest laat gevoelen, en zy weten zoo juist wdar gegeven moet worden. Het bestuur acht het daarom zyn plicht in het vorslag nogmaals op die zaak to wyzen en riebt tot do leden bet dringend verzoek in deze behulpzaam te zyn, want dan alleen zal het mogeiyk zyn de Vereeniging aan haar roeping en devies te doen beantwoorden: „Weldoen aan de armen." De eerste secretaris eindigt het realag met de Vereeniging by voortduring in aller belang stelling en steun aan te bevelen. „Bedenkt, dat het arbeidsveld van de Vereeniging zoo groot, zoo reusachtig groot ia; dat by al het goede, dat zy doet, nog steeds de drang naar meer en meer zich doet gevoelen en dat by het einde van elk jaar steeds blykt, dat zy nog zoo weinig, zoo bitter weinig heeft kannen doen om don nood te helpen lenigea van de minder bevoorrechte natuurgenooten. Helpt haar om haar schoon devies te kunnen ten uitvoer leggen in den meest uitgehreiden zin van het woord; het bestuur geeft van zyn kant de verzekering, dat geen taak hem te zwaar zal zyn; de bloei en vooruitgang der Vereeniging zal de schoonste belocmiog zyn voor al de zorgen en al de moeite, die het zich gaarne getroost. Welnu, spoort dan al uw vrienden en bekenden aan om lid van deze VereeDiging te worden; de contributie is zoo laag en het doel zoo schoon en verheven. Met het volste vertrouwen, dat gy aan aeze roepstem gei:oor zult willen geven, gaat het bestuur met nieuwen lust eu yver en met volle opgewekt heid hot nieuwe Yeroenigingsjaar in en drukt het er den wensch by uit, dat dit mag worden een jaar, dat met gouden letteren zal geboek staafd worden in de annalen der Vereeniging." Tot lid van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap is o. a. benoemd de heer J. Hazeu, te Leiden. De minister van binnenlandsche zaken broogt in de „Sts-Ct." ter kennis van belang hebbenden, dat de commissiën, in 1897/98 belast met het afnemen van de practischo examens van apotheker, zullen zitting houden; te Ltiden, op 1 Juli 1898; te Utrecht, op 23 Juni 1898; te Groningen, op 27 Juni 1898; te Amsterdam, op 23 Juni 1898, en volgende dagen, Met eenige praal werd gistermiddag het Indisch gezantschap van den Soesoehoenan van Soerakarta door den minister van koloniën ontvangen. De minister begroette het hoofd en zyn gevolg in tegenwoordigheid van den secretaris generaal, den raad-adviseur jbr. Six, den oud resident Ingenluyff en vyf referenda rissen van het departement. De Indische prins deelde den minister hot doel zyDer zending mede en overhandigde den minister het por tret van den Soesoehoenan en van den Ratoe. De vertegenwoordiger sprak Maleis, dat door den heer Ingenluyff in het Nederlandsch werd vertolkt. De prins zelf verstaat onze moedertaal en werd in den verderen loop der audiëntie door den minister in het Nederlandsen toegesproken, waarop by in hot Maleisch ant woordde. Na aanbieding van een geschenk werd de minister aan de heeren van het gevolg voor gesteld. Pangeran Ario Mataram nam plaats op een stoel. Dr. Van de Roemer zat naast hem en de vier andere heeren van het depar tement en bet gevolg stonden rondom dezen. Daarna heeft de minister de heeren aan den vorst voorgesteld en onderhield hy zich nog eenigen tyd met Zyn Hoogheid, verzekerende, dat de gasten op alle mogelyke medewerking van de Regeering konden rekenen by bet be zichtigen van de merkwaardigheden der stad en des ryks. By deze gelegenheid gaf de minister den Vorst tevens kennis, dat do Bultan van Slak on twee pangerans van Koetel by de aanstaande heuglyke gebeurtenis der kroning hier te lande verwacht worden. Hieronder volgt een volledige opgave van do samenstelling van het gezantschap naar de onderlinge graden van bloedverwantschap: Pangeran Ario Mataram, oudste broeder van don Soesoehoenan van Soerakarta (is luite nant-kolonel la suite by dengenoralon staf); zyn twee zoons Raden Mas Matthes en Raden Mas van Son, Raden Mas Koesomo Winoto (is luit.-kol. van de barisan van den Soesoehoenan); Raden Mas Pandji Poespo Admodjo, beiden verre bloedverwanten van den Soesoehoenan; Raden Djojo Adi Ningrat, gewezen wedono van Modjokerto (Soerabaia), een verre bloedverwant van den Pangeran, 42) De beelden in wapenrusting, waarachter iemand zich zoo gemakkeiyk had kunnen ver schuilen; de groote eikenhouten zetels; het Japansche tochtscherm voor de eeno deur; het zware tapijtenbehangsel voor een andere niets van dit alles onderzochten zy. Als de boom en de grendels maar op de deuren waren, als zy de zware sleutels maar in de oude sloten hadden hooren knarsen, waren die twee wakers gerust I Toen zy weg waren, zag Elizabet uit haar hoek in de voorzaal neder, dio in diepe duis ternis was. De maan was opgekomen, wierp haar bleek schynsel door het hooge venster met beschilderd glas in den wand achter Elizabet en verlichtte de zyde van de voor zaal tegenover haar schuilplaats. Da stalen wapenrusting weerkaatste haar zilveren stralen. Een poosje geleden, voordat aie twee mannen binnenkwamen, om de deuren te sluiten, had Elizabet gemeend, by den rooden gloed van het uitdoovend vuur een kleine trilling in een van die beelden uit den riddertyd te bespeuren, alsof iemand er achter zich bewoog. Nu, by het heldere schynsel der maan, zag zy duideiyk een van die geharnasten op zyn voetstuk schudden •a een donkere mannengestalte zich er achter bewegen. Toen sloop die levende gedaante achter bet beeld om, naar den met een gordyn behangen ingang van een zykamer, die in de boeleert) van lord Ingleshaw uitkwam. Zy zag de gedaante het gordyn oplichten en de z(]kam.r binnengaan, en door de stilte, die in het geheele huis hserschte, hoorde zy een venster openen en het gebrom van grove mannenstemmen. Er waren nachtelyke indrin gers ln het kasteel heimelyke indringers, die iets kwaads in den zin hadden I Wat moest zy doen alarm maken en die mannen in hechtenis laten nemen? Zy hadden baar niet gezien. Zy kon gemakkeiyk den corridor doorsluipen naar de achtertrap en den toren, waar de manlyke dienstboden sliepeD, en er zouden er terstond genoeg op de been zyn om een bende inbrekers het hoofd te bieden. Maar er was Iets, dat haar daarvan tegen hield Het gelaat van dien man met rood haar zweefde baar nog voor den geeBt. Sedert de feestgenootan vertrokken waren, had zy zich gedurig afgevraagd, wie die man toch wel zijn mocht, en nu wist zy, dat die vooruitstekende kaak, die dunne lippen en die listige, gluiperige uitdrukking in de oogen van niemand anders konden zyn dan van haar man, Tom Brook. Zy herionerde zich haar ongerustheid na die ontmoeting in October, toen Tom Brook haar zoo omstandig naar de inwendige inrich ting van het kastoel had gevraagd op welke vragen zy geen voldoende antwoorden had gegeven. En nu hield zy zich verzekerd, dat Brook van de gelegenheid gebruik had gemaakt, om, vermomd, met de dorpeliDgen toegang tot het kasteel te verkrygen. Als zy alarm maakte, zou zy den man, die haar eenmaal, op zyn ruwe wyze, had liefgehad, in het verderf storten. Zy had echter vast besloten, Tom Brook en zyn medeplichtigen te verhinderen in dit huis een aanslag op het leven of het eigondom der bewoners te doen. Zy wist, dat de zilverkamer op gelyke hoogte met de boekery was, aan het einde van een smalle gang achter dat vertrek. Zy wi3t, dat die kamer was afgesloten met een yzeren deur, die niet gemakkeiyk waa open te breken. Zy had gehoord hoe de inbrekerakunst in de laatste jaren was vooruit gegaan, zoodat sloten en yzeren deuren voor de behendigheid van een geoefenden dief moesten zwichten; maar zy wiBt, dat dit zoo spoedig niet ging. Zy had nog tyd tot beraad, alvorens tusschenbeide te komen om bet eigendom van baar weldoener te beschermen. Zy deed haar schoenen uit en liep zacht de breede eikenbouten trap af en de ruime, door den maneschyn verlichts voorzaal door, naar de deur, waar het gordyn voor hing, vreezende, dat zy door iemand, dio op den drempel van de zykamer de wacht hield, gezien zou worden. Maar niemand stond daar. Zy lichtte hel tapyt op en sloop de zykamer in. Daar was geen ander licht dan dat van de winterlucht, door de blinkend witte sneeuw weerkaatst- een koud, spookachtig schynsel. De boom was van de luiken gonomen en een van de ven sters stond wgd open. De kille winterwind blies er binnen en drong haar tot in merg en been. Zy twyfelde niet, of dit venster was eenige oogenblikken vroeger door Tom Brook geopend om zyn medeplichtigen binnen te laten. Zy ging door de zykamer naar de boekery. Hier was alleB donker en ledig, maar de kleine, smalle deur, die iu de gang uit kwam, stond op een kier. Zy kon bet gelluister vau de mannen in de gang hoeren, en het leed geen twyfel of zy waren reeds op de yzeren deur aan het werk. Zy etiet de denr van de boekery een weinig verder open en zag de gang in. Voor de yzeren deur lag een man op de knieën en werkte yverig met het breekijzer; een andere man had een zaklantaarn in de hand, die een sterk licht gaf juist op het punt, waar het noodig was. Tom Brook stond er by op de wacht, met gespitste ooren en scherp turende oogen. Op den grond lag een klein valies, dat de benoodigde gereedschappen bevatte, en een paar ledige zakken om er den buit in te borgen. Tom Brook stond twee of drie passen achter de twee inbrekers van beroep. Elizabet sloop naar hem toe en logde haar hand licht op zyn arm. „Tom, ik moet u spreken," zeide zy, met een zachte stem. Snel keerdo by zich om, greep baar by den pols en hield dien ala in een schroef geklemd. „Wat doe je hier?" mompelde hg barsch. „Ik bespied je. Ik heb je in het laatste uur uit de galery bespied. Ik heb je aan het Kerstmaal gezien en je herkend, ondanks je roode pruik. Als je met die mannen stil heen gaat, zonder iets uit dit huis weg te nemen, zal ik geen alarm maken; dan zal ik er nlo- mand iete van zeggen." ,jy alarm maken!" zeide Brook. „Dat wou ik je wol een3 zien doenl Ik zou wel gauw je keel dichtknypen." „Ik zal het toch doen, als je niet oogen- blikkelyk die twee mannen wegzendt. In dit hois, waar ik bescherming heb gevonden, zal niet gestolen worden, als ik het kan belotten." „Een lief vrouwtje ben je, dat je zoo ja wettigen man dwarsboomt," bornam Tom Brook, nog altyd zyn oogen gericht houdende op het einde van do donkere gang en zijn ooren nog altyd gespitst, of by ook het geluld van naderende voetstappen boorde. „Kom, Boes, wees niet dwaa3Ik heb jouw spel niet bedorven, bederf jy nu het myno niet. Ga naar bed en laat ons stil begaan I Als je be weging maakt, komt er moord en doodslag." „Ga liever heen eer iemand iets bemerkt heeft," zeide zy moodig, hoewel by haar nog vasthield. „Er zyn veel mannen op het kasteel. Als er eenmaal alarm gemaakt is, kun je niet ontsnappen, evenmin ais je medeplichtigen. Ik had vyf minuten geleden de alarmklok kannen luiden en dan zou het geheele gezin op de been geweest zyn; maar ik wildeniet, dat je gevangengenomen zoudt worden. Ja moeat nu maar liever stil heengaan, terwyl je nog gelegenheid daartoe hebt." (Slot volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 1