11698.
Donderdag 14 /Vpi-il.
1898
feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van cgon- en feestdagen, uitgegeven
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Be kunst beven alles.
PBUS DEZEB COüBAHTj
Voor Lolden per 8 maanden, 1.10»
Franco per post1.40.
Afzonderiöke Nommers 0.05.
PBUS DEB ADVEBTENTIEH
Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17j. <3rootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten do stad
wordt f 0.05 berekend.
Oi&oi&ele KeunlsgoTlngen.
BopgomeeBier en Wethouders dor gemeente Leiden;
Gelet op art. 201 der algemeene Politieverordening
van den 6den November 1879, waartij wordt le-
pasld, dat ton minste tweemaal in bot jaar, on wel
ééns in bot voor- en éóae in het najaar, op kennis
geving van Burgemeester en Wethouders, eohoor-
Btoenen en stookplaateeo gereinigd moeten wordeD,
uoodigen de iagezerenon uit aan de bedoelde rdni-
giug van èobooreteenon en s'.ookplaatsen gevolg to
geven.
Burgemeester en Wothoudors voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
12 April 1838. VAN HEYbT, Secretaris.
Burgemeester en Wethouders van Leiden
Gezien bet adres ran W. J. ZWETSLOOT, houdende
ver took om vergunning tot het j iaateen en in-working-
etellen van eon gasmotor van twee paardekracht, in
bet perceel Haarlemmerweg No. 2
Gelet op de artt. 6 en 7 der Hinderwet;
Geven bij deze kennis aau hot publiek, dat genoemd
verzoek met de bijlagen op do 8ocretarie dezer
gemeente ter visie gelogd is; alsmede, dat op DinB-
dag 26 April a. s., 8 roormiddags te elf uroD, op het
Baadhuis gelegenheid zal worden gegeven, om
bezwarea tegen dat verroek in te brengen.
Burgemoeater en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
12 Apiil 1898. VAN HEYöT, Secretarie.
DR4WEWET.
Burgemeester en Wethouders van Leiden breDgen
ter algemeene kennis, dat door F. MOODIJ en G.
P. DE GBAAF, beiden woDendo alhier, verzook-
scbr ften zijn iogodioud om vergunning voor den klein
handel in sterken drank, respectievelijk in de perceelon
Zijdgracht No. 42 en Kopponhinkatecg No. 1.
Burgemeeéter en Wethouders voornoemd,
Leiden, F. WAS, Burgemeester.
12 April 1898. VAN BEYST, Se:ret\ria.
In de rubriek „Brieven uit de Hofstad" in d9
Arr.hemsche Courant heet het in den aanvang
ongeveer
De optimisten hebben hst weer niet ge
wonnen. Toen ze zich zoo verheugden in den
zoogenoeinden zachten winter, voor
spelden zil, dat we zoo opeens in het voor
jaar zouden 6taan. En nu, terwijl we nog
niet eens een bijzonder vroege Paschen hadden,
is or nog geen schijntje groen aan de boomon,
geen zweempje voorjaarstoon in de gure
atmosfeer te ontdokken. De dikke overjassen
worden weer aangetrokken, de kachels opge
stookt en de verwachtingen van dc „herleving
der natuur" waren zóó laag gestemd, dat men
al tevreden was in 1898 geen witte Paschen,
met hagel en snesuw, te hebben; aan een
groene dacht men niet meer. Met enkele uit
zonderingen, het plantenrijk kent, evenals
de menschoiyko maatschappij, van die elemen
ten, die niet rusten kunneD, wanneer ze niet
baaDtje de voorste zijn, hebben de heesters,
waarvan de knoppen in Maart al op doorbre
ken stonden, zich weer kalm ingewikkeld,
blijkbaar voornemens het nog eens goed aan
te zien voordat ze zich weder blootgeven; ze
zeggen tot het weer, wat de Franschon In
den veldslag tegen hun Engelsche vijanden
zeiden: „c'eat a vous de commencer"
Melding makende van de te 's-Gravenhage
opgerichte „Oost-Indische Kiesver-
e e n i g i n g", schrijft Onze West:
„Waarom louter d9 Oost-Indische belangen
op het oog? Was het niet beter geweest, een
Oost- èn West Indische Kiesvoreeniging op t9
richten?
Het is waar, de oogen van het Moederland
zijn meer gericht op do Oost dan op de West,
omdat eau grooter aantal menscben ddarhun
belangen hebben, maar het zou èn voor bet
Moederland èn voor hen niet kwaad zijn, als
zo eens wat meer aandacht wijdden aan dit
rijke land.
Het zoa dor Yereeniging eer goed dan
kwaad doen, indien zij minder eenzijdig was
en in haar programma ook de behartiging
der belangen van de West opnam.
Men heeft ons toch niet vergeten?
Iq de Militaire Spectator wordt door den
heer L. J. H. Habbema een lans gebreken
voor de afschaffing van salvo vuur
bij de infanterie. Eigenlijk gaat do heer H.
nog verder, want zijn betoog strekt om aan
te toonen, dat het, althans voor ons leger,
aanbeveling zou verdienen de verschillende
soorten van vuur, welke voor de infanterie
volgens het tegenwoordige reglement bestaan,
nl. 8alvovuur en tirailleurvuur onderschel
den in levendig en langzaam tirailleurvuur
en snelvuur, door één vuursoort te vervan
gen. Die vuursoort noemt hy enkelvuur, eu
geeft al3 kenmerk aan, dat de snelheid er
van bepaald moet worden door den eiscb, dat
de schutter niet vuurt dan nadat hy alles In
htt werk gesteld heeft om den kogel zijn
doel to doen bereiken.
Dit voorstel komt te juister tyd. Immors,
de nieuwe infanterie-reglementen zijn nog niet
df^nitief vastgesteld.
Een groot voordeel zou ontegenzeglijk aan
het behoud van slechts óón vuursooit voor
onze iafanterie verbonden zyn, en wel, dat de
reglementen er mindor samengesteld en de
opleiding der manschappen er veel door ver-
e. nv^udigd zoudc-n worden.
En dit ware natuurlijk overal op prijs te
stellen, nu do eerste oefeniDgsiyd zoo belang
rijk is ingekrompen, zegt do Ulrechtsche Crt.
In het weekblad De Amsterdammer wijdde
mr. H. Louis Iwaèls een artikel aan het
huweiy ksrecht.
Wij ontleenen er het volgende aan:
Artikel 170 van ons Burgerlijk Wetboek
luidt: „Eto algemeene machtiging, zelfs by
huweiyksche voorwaarden hedoDgen, is niet
verder geldig dan met betrekking tot het
beheer dfx goederen ven de vrouw."
Dit artikel, zegt de schrijver, was mij steeds
een steen des aan stoot 6. Ik kan wien ik wil
machtigen, handelingen, ia zelfs al mijn daden,
in mijn plaats te doen, m&ar san mijn vrouw,
wie ik alles beb toevertrouwd, die mijn
gedachten, mijn geheimen en mijn wenschen
kent, aan de moeder mijner kinderen, die
voor dezen waakt naast mij, en in mijn plaats,
als ik afwezig ben, aan deze kan ik mijn
vertegenwoordiging niet opdragen, omdat..,,
zij mijn vrouw is.
Alleen na mjjn dood zal ik, door haar tot
uitvoerster van mijn uitersten wil benoemd
te hebbeD, de behartiging en vervulling mijuer
wenschen \oor óén jaar aan haar hebben
kunnen toevertrouwen.
Schrapt art. 107 B. W. en laat daD de tyd
zijn werk doen. Wat de schrijver dan wil?
„Ik weet niet hoeveel mannen terstond hun
vrouwen machtiging zullen verleenen, maar
ik ben er van overtuigd, dat dit aantal voort
durend zal klimmen, en als het de groote
meerderheid geworden zal zijn, wat niet lang
zal duren dan valt de gebeele regeling van
on3 tegenwoordig huwelijksrecht vanzelf en
komt men zonder schok tot het gezonde Engel
sche beginsel: Een gehuwde vrouw heeft dezelfde
rechtsbevoegdheid als ware zij ongehuwd.
Op dit oogeablik zou men hiervan allerlei
vroeselyke gevolgen voorspellen. Welnu, myn
voorslag geeft den aDgstvalligen de gelegenheid
bi) anderen te ervaren welk misbruik de Ne-
derlandsche vrouw van haar reebt zou maken,
en zelfs belooft het hun de voldoening, om, als
er misbruik gemaakt wordt, den man dier vrouw
te mogen toevoogenWaar beklaagt gy u over,
gy hebt het zelf gewild 1 Mocht een vrouw mis
bruik van haar recht maken hetgeen naar
myn overtuiging een zeer zeldzame uitzonde
ring zal zyn dan heeft by den stand onzer
wergeving, daar een volmacht steeds herroep
baar is, de man nog ten allen tyde de bevoegd
heid zyn vrouw door intrekking der volmacht
weder onmondig te maken. Schrapping van
art. 170 B. W. geeft dus de gelegenheid een
proef te nemen, welke, zoo zy ui=t gunstig
werkt, steeds terstond gestaakt kan worden."
Het aantal menschen, die elke nieuwe zaak
tegenhouden, alleen omdat zy nieuw is, is in
Nederland niet gering en het aantal bezwaren,
waarop zy dan weten te wyzen, is nog grooter.
Om ock dezen zooveel mogeiyk te overtuigen
van bet onschadelyko der proef, geeft de schry-
ver het volgende middel aan;
Art. 170 B. W. wordt vervangen door do be
paling, dat do man alleen by notarieels akte aan
zyn vrouft algemeene of beperkte machtiging
kan verleenen, en deze machtiging dan tevens
de bevoegdheid in zich sluit om zonder by-
stand van den man alle rechtshandeling te
verrichten, waartoe de vrouw volmacht ge
kregen heeft. Men kou er byvoegeD, dat de
machtiging niet by huwelyksvoorwaarden ver
leend kon worden, en daardoor verzekeren,
dat zy ten allen tyde herroepbaar blijft, ter-
wyl tovens de eisch kon worden gesteld, dat
de herroeping der machtiging in de dagbladen
der woonplaats van de vrouw openbaar ge
maakt moet worden.
Onder het opschrift „De belemmering
van den Buitenlandschen Handel
door de Vervalschingen" schryven
Dr. Yan Hamel Roos en Harmens in hun
Maandblad tegen de Vervalschingen:
„Wy ontvangen by herhaling het verzoek
van verschillende firma's, ora onze aandacht
te wyden aan de ergerlijke knoeieryon,
die hoe langer hoe meer onzen boterhandol
ondermijnen, en die eerlang zullen moeten
leiden tot eon zoer ernstige verzwakking van
ons nationaal vermogen. Immers, de buiten-
lan^sphe handel wordt hoe langer hoe afkee-
riger van het zaken doen met Holland —niet
meer het land van „melk en honing" maar
van „margarine en surrogaat" daar, waar
hy by verkoop van de door onze knoeiers ge-
levorde waren, onophoudeiyk in zyn land be
dreigd wordt met strafvervolging wegens
vervalscbing.
De hoeveelheden met margarine vermongde
boter, die vooral uit Noord-Brabant naar België
en ook naar Frankryk gaan, drukken zoodanig
de markt, dat het den eerlyken fabrikant of
koopman ten eenenmale onmogelyk is zaken te
doen; een groot fabrikant deelde ons dezer dagen
mede, dat, daar hy natuurlyk niet aan het „ge
dwongen kcoeien" mee wil doen, hy verplicht
was den handel met Belgié en Frankryk
geheel op te geven.
Wy achten het belangryk, daar binnenkort
hier te lande een verscherping, resp. herziening
der boter wet, in uitzicht gesteld ie, te dezer zake
mede te dealen, dat de nieuwe margarine-wet,
die ia Duitschland in Oct. jl. in werking ge
treden is, volgen8 hot oordeel van veel schei
kundigen en fatrikanten, niet geacht kan
worden doelmatig te werken of het bodrog
voldoende te keeren.
Ons bestek gedoogt niet deze wet in ver
band met de onze aan een uitvoerige be
spreking of critiek te onderwerpen, doch in
een voor ons land zoo hoogst gewichtige aan
gelegenheid zal het voorzeker niet ongepast
genocsmd kunnen wordoD, indien zy, wier werk
kring dit medebrengt, hierover hun meening
uiten. "Wat onze opinie nu in deze aangaat,
zyn wy vast overtuigd, dat een dergelyke
verbetering in den bestaanden onhoudbaren
toestand voornamelijk door drie middelen ge
bracht zal kuDnen worden
lo. door belangrijke verscherping der straf
fen (d. i. toepassing van gevangenisstraf en
van hooge boett);
2o. door locale inspectie van natuurboterfa-
brieken door ambtenaren (controleurs);
8o. door het verbod van in dezelfde fabriek
margarine en natuurboter te bereiden.
Wat het eerste punt betreft, wy achten
hot overbodig dit te verdedigen tallooze
malen betalen de knoeiers de betrekkeiyk
kleine boete zonder eenig bezwaar, daar de
winsten enorm ztjn, en gaan rustig voort
met adverteeren en knoeien. Gevangenisstraf
is voor dergelyke personen het eenige
dwangmiddel.
Het tweede punt is misschien te betwisten
uit het oogpunt der hooge kosten doch
zouden hiervoor zeer goed de boogere beambten
der politie dienst kunnen doen, of ook des
kundigen eu apolhökers tegen een billyke
vergoeding biermede belast kunnen worden,
zonder dat het noodig zoude zyn een groot
aantal nieuwo ambtenaren aan te stellen.
Aangaande hot derde punt merken wy op,
dat reeds zeer veel gewonnen zoude zyn, indien
dit verbod op de fabrieken toegepast zoude
worden, daar, blykens de ervaring in het buiton
land, het toepassen van den maatregel op
winkels, vooral op kleinere plaatsen, op zeor
groote moeilykhoden stuit en voor do minder
gegoeden zeor bezwarend ls.
In De Economist gaf mr. M. Mees een
beschouwing over den ongunstigen toestand
van de olieslageryen in Nederland. Er
gaan by de olieslagers 6temmen op, die
steun van den Staat verlangen. Da uit
komsten zyn in de laatste maanden slecht
door het zachte weder. Maar in den daaraan
voorafgaanden tyd was het al niet beter,
hoewel er toen veel vraag was. Ter verklaring
daarvan wyst de heer Mees op den grooten
aanvoer en den lagen prys van het ïynzaad,
waardoor de lijnkoeken in den aanvang tot
lage pryzen konden worden geleverd; toon
echter de prys steeg, ten gevolge van minderen
aanvoer uit Amerika en Eogelsch-Indié, durf
den de meeste fabrikanten den prys van de
koeken niet verhoogen, uit vrees hun klanten
te ontstemmen. De meeste olieslagers hebben
vaste afnemers, daar de hoedanigheid der
koeken een zaak is van vertrouwen. Maar
verhoogt de fabrikant zyn prys, dan nemen
do boeren allicht eens een proef by anderen,
of zy probeeren het met buitenlandsche
lynkoeken.
Dio groote productie had echter nog een
ander nadeel, üit ïynzaad komen 70 pCt.
koeken en 30 pCt. olie, en terwyi de productio
der koeken niet te groot was naar de behoefte
door de sterke vraag, bleek dit wel bet geval
te zyn met do olie. Yandaar, dat fabrikanten
en speculanten zitten met een voorraad olie,
die ver de behoefte overtreft. Daarin zit de
hoofdoorzaak van de klachten. Da Duitscbe
olieslagers worden beschermd door een zoer
hoog inkomend recht op olie; maar ook dat
helpt daar niet, want zy klagen evenals hier,
on zelfs staan veel fabrieken stil en leveren
Amerikaan8cho koeken ter voldoening san
de gemaakte contracten. Er zyn Hollandsche
olieslagers, die fabrieken in Duitschland, dicht
by de grenzen, hebben opgericht, om voor
hun olie te profiteeren van het beschermend
recht in Duitschland en hun koeken uit te
voeren naar Noderland.
Dat do fabrieken zoer veel lyden door de
onderlinge concurrentie, is waar; maar het
is tevens juist, dat de prys van de koeken,
vooral in de oosteiyke provinciën, door do
concurrentie van Duitschland gedrukt wordt
en in geheel Nederland door die van de
Amerikaan8cho.
De heer Mees eindigt als volgt:
„Als steun voor de fabrikanten is gonoamd
het geven van e6n uitvoerpremie op olio.
Maar dit zou weiuig helpen, want de ons
omringende protectionistische staten zoudon
zeker dad6iyk, als maatregel van tegenweer,
een verhoogd inkomend recht opleggen op
olie, uit Nederland afkomstig. Maar bovendien
is men het overal er over eens, dat eon
uitvoerpremie de slechtste vorm van protectie
is. Dan zou een inkomend recht op lynkoeken
en olie nog minder slecht zyn. Toch zouden
dan weer met recht de boeren er tegen op
komen, als men de lynkoeken voor hen
duurder maakte, om de olieslagers te bevoor-
deeleo. Wtl wordt het gewone argument
gebruikt, dat de lynkoeken daardoor ni.t
duurder zouden worden; maar als dit juist
was, behoefde men den maatregel niet to
i)
Met weinig uitzonderingon brengt elke
talentvolle kunstenares onwillekeurig haar
kunst in het leven over en omgekeerd baar
leven in do kunst. Byzonder stork is deze
belangwekkende wisselwerking, als de tooneel-
8peelster bemint. Zy speelt dan met haar
gevoel en gevoelt met haar spel.
Meer dan elke andere vrouw zal oen too-
neelspeolster den man harer keuze weten te
hooien. Zy heeft het in haar macht eiken
dag^ nieuw, bekooriyk, origineel en beminnelyk
te 2yn, Zij verandert eenvoudig van rol, en
het zoo licht zich vervelendo mannenhart
hooft direct verstrooiiag.
Er zyn vrouwen, die deze kunst even goed
verstaan zonder tot het tooneel te bohooren.
Men kan echter niet zeggen, dat zulke vrouwen
dramatisch voorstellingstalent missen.
Er zyn voorname actrices, die tevens uit
stekende huisvrouwen, echfcgenooten en moe
ders zyn en de vrouw en de kunstenares
streng weten te scheiden. Maar zy juist lyden
het moest onder den stryd, die geen kunste
naarsziel gespaard blyft, welke haar krachten
moet verdoelen. Voor haar geldt het woord
van den dichter in vollo mate:
„Zwei Soelen wohnen, acb, in meiner Brust."
Inderdaad heeft zulk een scheiding dfkwyis
Da langer al korter tyd plaats. Hoe menige
gehuwde kunstenares heeft huls en familie
in den steek gelatOD, omdat zy de wereld
der planken niet kon missen I Aan den
anderen kant schepten toonoelheldinnen zoo
veel behagen in haar huishouding, dat zy
het tooneel vaarwel zeiden en voortaan met
haar familie leefden.
Gelyktydig op de hoogte van de kunst en
het leren te staan, de kracht te bezitten
het leven aan de kunst ondergeschikt te
makon, de belangrijke wederwaardigheden in
het leven in dan dienst der kunst te stellen,
is slechts aan weinige stervelingen gegeven.
Een kunstenares, wis dit wel gegeven
was, ia Adelaide Ristori.
Geboren den 2<teten Januari 1821 te Civi-
dale, ia Italië, als kind van reizende komedi
anten, was zy reeds op haar vyfde levensjaar
op het tooneel thuis.
Op veertienjorigen leefcyd was zy een vol
maakte tooBeelspeelster. Het aantal rollen,
dat zy, met een fabelachtig sterk geheugen
toegerust, leerde, was enorm. Nochtans was
het treurspel het gebied, waarop zy bet grootste
eucces bad. Zy studeerde dag en nacht. Zy
kende niets schooners, hoogers dan haar kunst,
en daar heur lichameiyke schoonheden haar
talent evenaarden, was zy op achttienjarigen
leeftijd de volmaakte tragedienne van dien tyd.
Nu echter kwam, wat aan het leven e6ner
jonge, scboone en talentvolle actrice onaf-
scheideiyk verbonden is, een aantal huwe-
ïyksaanzoekeD. Graven, prinsen en flnanciöele
grootheden boden haar hun hart, hand en
vermogen aam
Do voor de kunst levende jonge actrice
vond dit een zeer onaangenamo toegift tot
haar toonoeltriumfen, te meer, omdat met het
aantal korven, dat zy uitdeelde, het aantal
vereerders grooter werd. Onder de ernstige
aanbidders was ook de zoon van een
gerenommeerd schouwburgdirecteur, wiens
aanzoek haar om voel redenen voordeelig
scheen.
Giuliano del Grillo was ernstig verliefd op
de schoone Adelaide en bood haar de beste
waarborgen voor de toekomst aan. Hy was
markies, zeer ryk en later zou hy eigenaar
en directeur van het theater del Grillo en
Valle zyn. Als markiezin en schouwburg-
diröctrice zou Adelaide evenals vroeger voor
haar kunst kunnen leven, evenals vroeger vry
en onbezorgd, even gezien als vrouw en als
kunstenares.
Daarom besloot Adelaide onmiddellijk tot
den stap, dien zy noodzakolyk achtte, om met
zichzolvo in overeenstemming te blyven. Zy
reed naar den ouden markies, liet zich aan
dienen en sprak hem toe met de woorden:
„Markies, uw zoon dingt naar myn hand.
Geschiedt dit met uw toestemming?"
De directeur stond een oogonblik verstomd.
Toen hy van zyn verwondering bekomen
was, riep hy: „Ik denk or niet aan. Nimmer
geef ik daartoe myn toestemming. De drom-
molsche jongen doet niets dan domheden. Ik
had andere huweiyksplannen voor hem; myn
zoon zal niet met een actrice trouweD."
„Goed! Dat wilde ik alleen maar weten.
Maak u niet bezorgd, ik ben geen meisje, dat
zich by een familie indringt. Vandaag nog
verlaat ik Rome."
Adelaide maakte zich inderdaad voor het
vertrek gereed. Daar zy op dat oogenblik
geen vast engagement had, ondervond zy
geon moeilykhoden, en zy kon nog denzelfden
dag de hoofdstad van Italië verlaten.
Het doel van heur reis was Florence. Toen
Giuliano vernam, wat er gebeurd was, werd
hy wanhopig. Zyn gestrenge vader gaf hem
kamerarrest, maar hy ontsnapte, en den vol
genden morgen was hy op weg naar Florence,
daar het hom gelukt was het spoor van het
geliefde meisje uit te vorschen.
Adelaide stond op het punt een engagement
aan het Cokomero-theater aan te nemeD, toen
zy vernam, dat de jonge markies haar op de
hielen zat. Onmiddellyk veranderde zy van
plan door naar Livorno te vertrekken en daar
scheep te gaan. Hierdoor hoopte zy den
wanhopigen minnaar het gemakkelykst haar
spoor byster te doen worden, en met het
bowu8tzyn, goed te hebben gehandeld, genoot
zy op het dek het natuurschoon van de Golf
van Genua ia volle mate. Daarby bestudeerde
zy Grillparzor's „Des Meeree und der Liebe
Wdlen," wolk stuk toen juist opgaDg begon
te makoD.
Doch zy vermoedde Diet, dat zy zelve mot
de golven der liefde en der zee kennis zou
maken. Hot tot nu toe uitstekende weer
veranderde eensklaps. De wind sloeg om en
ontaardde in een storm. Adelaide maakte uit
de angstige gezichten der zeelieden op, dat
het slecht mot het schip stond, en toch vatten
allen moed, toen men in do gryze nevel
sluiers van den regen en do golven oen
tweede vaartuig zag strydeo, welks beman
ning met buitengewone inspanning er naar
streefde, denzelfden koers te houden.
Reeds was een dor masten over boord
gegaan. Het scbip helde bedenkelijk naar éón
kant over en een Btortze3 rukte oen matroos
over booid. Op dit ooconblik van groot gevaar
deed de kunstenares eon gelofte aan zichzelva
en zeide: „Als ik gered word, wil ik de stem
van myn hart niet langer hst zwygen opleg
gen. Ik zeg de kunst vaarwel, om voor do
liefde t9 leven."
En werkeiykde storm ging liggen, de zee
werd langzamerhand rustig en het schil
bereikte zonder verdere ongevallen Civita
vecchia, waar Adelaide aan land ging en
besloot, eenige dagen uit te rus'en van de
vermooienissen en emoties.
In Civitavecchia bal men de*tyds een half
vervallen slot, dat om zyn interessante kruis
gangen en andere merkwaardigheden alle
reizende Engelscben aantrok. Ook Adelaide
nam, om den tyd te verdoven, het oude
gebouw in oogenschouw, maar was nauwelyks
door het gewelfde portaal in do vestibule
getreden, toen baar blik op Giuliano viel, die
met oen juichkreet naar haar toesnelde.
„Eindeiykl" riep hy, zich aan haar voeten
werpend en heur handen vattend en met kussen
bedekkond. „Eindelijk zie ik u weerl"
{Wordt vervolgd.)