11698. Donderdag 14 /Vpi-il. 1898 feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van cgon- en feestdagen, uitgegeven Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Be kunst beven alles. PBUS DEZEB COüBAHTj Voor Lolden per 8 maanden, 1.10» Franco per post1.40. Afzonderiöke Nommers 0.05. PBUS DEB ADVEBTENTIEH Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17j. <3rootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten do stad wordt f 0.05 berekend. Oi&oi&ele KeunlsgoTlngen. BopgomeeBier en Wethouders dor gemeente Leiden; Gelet op art. 201 der algemeene Politieverordening van den 6den November 1879, waartij wordt le- pasld, dat ton minste tweemaal in bot jaar, on wel ééns in bot voor- en éóae in het najaar, op kennis geving van Burgemeester en Wethouders, eohoor- Btoenen en stookplaateeo gereinigd moeten wordeD, uoodigen de iagezerenon uit aan de bedoelde rdni- giug van èobooreteenon en s'.ookplaatsen gevolg to geven. Burgemeester en Wothoudors voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 12 April 1838. VAN HEYbT, Secretaris. Burgemeester en Wethouders van Leiden Gezien bet adres ran W. J. ZWETSLOOT, houdende ver took om vergunning tot het j iaateen en in-working- etellen van eon gasmotor van twee paardekracht, in bet perceel Haarlemmerweg No. 2 Gelet op de artt. 6 en 7 der Hinderwet; Geven bij deze kennis aau hot publiek, dat genoemd verzoek met de bijlagen op do 8ocretarie dezer gemeente ter visie gelogd is; alsmede, dat op DinB- dag 26 April a. s., 8 roormiddags te elf uroD, op het Baadhuis gelegenheid zal worden gegeven, om bezwarea tegen dat verroek in te brengen. Burgemoeater en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 12 Apiil 1898. VAN HEYöT, Secretarie. DR4WEWET. Burgemeester en Wethouders van Leiden breDgen ter algemeene kennis, dat door F. MOODIJ en G. P. DE GBAAF, beiden woDendo alhier, verzook- scbr ften zijn iogodioud om vergunning voor den klein handel in sterken drank, respectievelijk in de perceelon Zijdgracht No. 42 en Kopponhinkatecg No. 1. Burgemeeéter en Wethouders voornoemd, Leiden, F. WAS, Burgemeester. 12 April 1898. VAN BEYST, Se:ret\ria. In de rubriek „Brieven uit de Hofstad" in d9 Arr.hemsche Courant heet het in den aanvang ongeveer De optimisten hebben hst weer niet ge wonnen. Toen ze zich zoo verheugden in den zoogenoeinden zachten winter, voor spelden zil, dat we zoo opeens in het voor jaar zouden 6taan. En nu, terwijl we nog niet eens een bijzonder vroege Paschen hadden, is or nog geen schijntje groen aan de boomon, geen zweempje voorjaarstoon in de gure atmosfeer te ontdokken. De dikke overjassen worden weer aangetrokken, de kachels opge stookt en de verwachtingen van dc „herleving der natuur" waren zóó laag gestemd, dat men al tevreden was in 1898 geen witte Paschen, met hagel en snesuw, te hebben; aan een groene dacht men niet meer. Met enkele uit zonderingen, het plantenrijk kent, evenals de menschoiyko maatschappij, van die elemen ten, die niet rusten kunneD, wanneer ze niet baaDtje de voorste zijn, hebben de heesters, waarvan de knoppen in Maart al op doorbre ken stonden, zich weer kalm ingewikkeld, blijkbaar voornemens het nog eens goed aan te zien voordat ze zich weder blootgeven; ze zeggen tot het weer, wat de Franschon In den veldslag tegen hun Engelsche vijanden zeiden: „c'eat a vous de commencer" Melding makende van de te 's-Gravenhage opgerichte „Oost-Indische Kiesver- e e n i g i n g", schrijft Onze West: „Waarom louter d9 Oost-Indische belangen op het oog? Was het niet beter geweest, een Oost- èn West Indische Kiesvoreeniging op t9 richten? Het is waar, de oogen van het Moederland zijn meer gericht op do Oost dan op de West, omdat eau grooter aantal menscben ddarhun belangen hebben, maar het zou èn voor bet Moederland èn voor hen niet kwaad zijn, als zo eens wat meer aandacht wijdden aan dit rijke land. Het zoa dor Yereeniging eer goed dan kwaad doen, indien zij minder eenzijdig was en in haar programma ook de behartiging der belangen van de West opnam. Men heeft ons toch niet vergeten? Iq de Militaire Spectator wordt door den heer L. J. H. Habbema een lans gebreken voor de afschaffing van salvo vuur bij de infanterie. Eigenlijk gaat do heer H. nog verder, want zijn betoog strekt om aan te toonen, dat het, althans voor ons leger, aanbeveling zou verdienen de verschillende soorten van vuur, welke voor de infanterie volgens het tegenwoordige reglement bestaan, nl. 8alvovuur en tirailleurvuur onderschel den in levendig en langzaam tirailleurvuur en snelvuur, door één vuursoort te vervan gen. Die vuursoort noemt hy enkelvuur, eu geeft al3 kenmerk aan, dat de snelheid er van bepaald moet worden door den eiscb, dat de schutter niet vuurt dan nadat hy alles In htt werk gesteld heeft om den kogel zijn doel to doen bereiken. Dit voorstel komt te juister tyd. Immors, de nieuwe infanterie-reglementen zijn nog niet df^nitief vastgesteld. Een groot voordeel zou ontegenzeglijk aan het behoud van slechts óón vuursooit voor onze iafanterie verbonden zyn, en wel, dat de reglementen er mindor samengesteld en de opleiding der manschappen er veel door ver- e. nv^udigd zoudc-n worden. En dit ware natuurlijk overal op prijs te stellen, nu do eerste oefeniDgsiyd zoo belang rijk is ingekrompen, zegt do Ulrechtsche Crt. In het weekblad De Amsterdammer wijdde mr. H. Louis Iwaèls een artikel aan het huweiy ksrecht. Wij ontleenen er het volgende aan: Artikel 170 van ons Burgerlijk Wetboek luidt: „Eto algemeene machtiging, zelfs by huweiyksche voorwaarden hedoDgen, is niet verder geldig dan met betrekking tot het beheer dfx goederen ven de vrouw." Dit artikel, zegt de schrijver, was mij steeds een steen des aan stoot 6. Ik kan wien ik wil machtigen, handelingen, ia zelfs al mijn daden, in mijn plaats te doen, m&ar san mijn vrouw, wie ik alles beb toevertrouwd, die mijn gedachten, mijn geheimen en mijn wenschen kent, aan de moeder mijner kinderen, die voor dezen waakt naast mij, en in mijn plaats, als ik afwezig ben, aan deze kan ik mijn vertegenwoordiging niet opdragen, omdat..,, zij mijn vrouw is. Alleen na mjjn dood zal ik, door haar tot uitvoerster van mijn uitersten wil benoemd te hebbeD, de behartiging en vervulling mijuer wenschen \oor óén jaar aan haar hebben kunnen toevertrouwen. Schrapt art. 107 B. W. en laat daD de tyd zijn werk doen. Wat de schrijver dan wil? „Ik weet niet hoeveel mannen terstond hun vrouwen machtiging zullen verleenen, maar ik ben er van overtuigd, dat dit aantal voort durend zal klimmen, en als het de groote meerderheid geworden zal zijn, wat niet lang zal duren dan valt de gebeele regeling van on3 tegenwoordig huwelijksrecht vanzelf en komt men zonder schok tot het gezonde Engel sche beginsel: Een gehuwde vrouw heeft dezelfde rechtsbevoegdheid als ware zij ongehuwd. Op dit oogeablik zou men hiervan allerlei vroeselyke gevolgen voorspellen. Welnu, myn voorslag geeft den aDgstvalligen de gelegenheid bi) anderen te ervaren welk misbruik de Ne- derlandsche vrouw van haar reebt zou maken, en zelfs belooft het hun de voldoening, om, als er misbruik gemaakt wordt, den man dier vrouw te mogen toevoogenWaar beklaagt gy u over, gy hebt het zelf gewild 1 Mocht een vrouw mis bruik van haar recht maken hetgeen naar myn overtuiging een zeer zeldzame uitzonde ring zal zyn dan heeft by den stand onzer wergeving, daar een volmacht steeds herroep baar is, de man nog ten allen tyde de bevoegd heid zyn vrouw door intrekking der volmacht weder onmondig te maken. Schrapping van art. 170 B. W. geeft dus de gelegenheid een proef te nemen, welke, zoo zy ui=t gunstig werkt, steeds terstond gestaakt kan worden." Het aantal menschen, die elke nieuwe zaak tegenhouden, alleen omdat zy nieuw is, is in Nederland niet gering en het aantal bezwaren, waarop zy dan weten te wyzen, is nog grooter. Om ock dezen zooveel mogeiyk te overtuigen van bet onschadelyko der proef, geeft de schry- ver het volgende middel aan; Art. 170 B. W. wordt vervangen door do be paling, dat do man alleen by notarieels akte aan zyn vrouft algemeene of beperkte machtiging kan verleenen, en deze machtiging dan tevens de bevoegdheid in zich sluit om zonder by- stand van den man alle rechtshandeling te verrichten, waartoe de vrouw volmacht ge kregen heeft. Men kou er byvoegeD, dat de machtiging niet by huwelyksvoorwaarden ver leend kon worden, en daardoor verzekeren, dat zy ten allen tyde herroepbaar blijft, ter- wyl tovens de eisch kon worden gesteld, dat de herroeping der machtiging in de dagbladen der woonplaats van de vrouw openbaar ge maakt moet worden. Onder het opschrift „De belemmering van den Buitenlandschen Handel door de Vervalschingen" schryven Dr. Yan Hamel Roos en Harmens in hun Maandblad tegen de Vervalschingen: „Wy ontvangen by herhaling het verzoek van verschillende firma's, ora onze aandacht te wyden aan de ergerlijke knoeieryon, die hoe langer hoe meer onzen boterhandol ondermijnen, en die eerlang zullen moeten leiden tot eon zoer ernstige verzwakking van ons nationaal vermogen. Immers, de buiten- lan^sphe handel wordt hoe langer hoe afkee- riger van het zaken doen met Holland —niet meer het land van „melk en honing" maar van „margarine en surrogaat" daar, waar hy by verkoop van de door onze knoeiers ge- levorde waren, onophoudeiyk in zyn land be dreigd wordt met strafvervolging wegens vervalscbing. De hoeveelheden met margarine vermongde boter, die vooral uit Noord-Brabant naar België en ook naar Frankryk gaan, drukken zoodanig de markt, dat het den eerlyken fabrikant of koopman ten eenenmale onmogelyk is zaken te doen; een groot fabrikant deelde ons dezer dagen mede, dat, daar hy natuurlyk niet aan het „ge dwongen kcoeien" mee wil doen, hy verplicht was den handel met Belgié en Frankryk geheel op te geven. Wy achten het belangryk, daar binnenkort hier te lande een verscherping, resp. herziening der boter wet, in uitzicht gesteld ie, te dezer zake mede te dealen, dat de nieuwe margarine-wet, die ia Duitschland in Oct. jl. in werking ge treden is, volgen8 hot oordeel van veel schei kundigen en fatrikanten, niet geacht kan worden doelmatig te werken of het bodrog voldoende te keeren. Ons bestek gedoogt niet deze wet in ver band met de onze aan een uitvoerige be spreking of critiek te onderwerpen, doch in een voor ons land zoo hoogst gewichtige aan gelegenheid zal het voorzeker niet ongepast genocsmd kunnen wordoD, indien zy, wier werk kring dit medebrengt, hierover hun meening uiten. "Wat onze opinie nu in deze aangaat, zyn wy vast overtuigd, dat een dergelyke verbetering in den bestaanden onhoudbaren toestand voornamelijk door drie middelen ge bracht zal kuDnen worden lo. door belangrijke verscherping der straf fen (d. i. toepassing van gevangenisstraf en van hooge boett); 2o. door locale inspectie van natuurboterfa- brieken door ambtenaren (controleurs); 8o. door het verbod van in dezelfde fabriek margarine en natuurboter te bereiden. Wat het eerste punt betreft, wy achten hot overbodig dit te verdedigen tallooze malen betalen de knoeiers de betrekkeiyk kleine boete zonder eenig bezwaar, daar de winsten enorm ztjn, en gaan rustig voort met adverteeren en knoeien. Gevangenisstraf is voor dergelyke personen het eenige dwangmiddel. Het tweede punt is misschien te betwisten uit het oogpunt der hooge kosten doch zouden hiervoor zeer goed de boogere beambten der politie dienst kunnen doen, of ook des kundigen eu apolhökers tegen een billyke vergoeding biermede belast kunnen worden, zonder dat het noodig zoude zyn een groot aantal nieuwo ambtenaren aan te stellen. Aangaande hot derde punt merken wy op, dat reeds zeer veel gewonnen zoude zyn, indien dit verbod op de fabrieken toegepast zoude worden, daar, blykens de ervaring in het buiton land, het toepassen van den maatregel op winkels, vooral op kleinere plaatsen, op zeor groote moeilykhoden stuit en voor do minder gegoeden zeor bezwarend ls. In De Economist gaf mr. M. Mees een beschouwing over den ongunstigen toestand van de olieslageryen in Nederland. Er gaan by de olieslagers 6temmen op, die steun van den Staat verlangen. Da uit komsten zyn in de laatste maanden slecht door het zachte weder. Maar in den daaraan voorafgaanden tyd was het al niet beter, hoewel er toen veel vraag was. Ter verklaring daarvan wyst de heer Mees op den grooten aanvoer en den lagen prys van het ïynzaad, waardoor de lijnkoeken in den aanvang tot lage pryzen konden worden geleverd; toon echter de prys steeg, ten gevolge van minderen aanvoer uit Amerika en Eogelsch-Indié, durf den de meeste fabrikanten den prys van de koeken niet verhoogen, uit vrees hun klanten te ontstemmen. De meeste olieslagers hebben vaste afnemers, daar de hoedanigheid der koeken een zaak is van vertrouwen. Maar verhoogt de fabrikant zyn prys, dan nemen do boeren allicht eens een proef by anderen, of zy probeeren het met buitenlandsche lynkoeken. Dio groote productie had echter nog een ander nadeel, üit ïynzaad komen 70 pCt. koeken en 30 pCt. olie, en terwyi de productio der koeken niet te groot was naar de behoefte door de sterke vraag, bleek dit wel bet geval te zyn met do olie. Yandaar, dat fabrikanten en speculanten zitten met een voorraad olie, die ver de behoefte overtreft. Daarin zit de hoofdoorzaak van de klachten. Da Duitscbe olieslagers worden beschermd door een zoer hoog inkomend recht op olie; maar ook dat helpt daar niet, want zy klagen evenals hier, on zelfs staan veel fabrieken stil en leveren Amerikaan8cho koeken ter voldoening san de gemaakte contracten. Er zyn Hollandsche olieslagers, die fabrieken in Duitschland, dicht by de grenzen, hebben opgericht, om voor hun olie te profiteeren van het beschermend recht in Duitschland en hun koeken uit te voeren naar Noderland. Dat do fabrieken zoer veel lyden door de onderlinge concurrentie, is waar; maar het is tevens juist, dat de prys van de koeken, vooral in de oosteiyke provinciën, door do concurrentie van Duitschland gedrukt wordt en in geheel Nederland door die van de Amerikaan8cho. De heer Mees eindigt als volgt: „Als steun voor de fabrikanten is gonoamd het geven van e6n uitvoerpremie op olio. Maar dit zou weiuig helpen, want de ons omringende protectionistische staten zoudon zeker dad6iyk, als maatregel van tegenweer, een verhoogd inkomend recht opleggen op olie, uit Nederland afkomstig. Maar bovendien is men het overal er over eens, dat eon uitvoerpremie de slechtste vorm van protectie is. Dan zou een inkomend recht op lynkoeken en olie nog minder slecht zyn. Toch zouden dan weer met recht de boeren er tegen op komen, als men de lynkoeken voor hen duurder maakte, om de olieslagers te bevoor- deeleo. Wtl wordt het gewone argument gebruikt, dat de lynkoeken daardoor ni.t duurder zouden worden; maar als dit juist was, behoefde men den maatregel niet to i) Met weinig uitzonderingon brengt elke talentvolle kunstenares onwillekeurig haar kunst in het leven over en omgekeerd baar leven in do kunst. Byzonder stork is deze belangwekkende wisselwerking, als de tooneel- 8peelster bemint. Zy speelt dan met haar gevoel en gevoelt met haar spel. Meer dan elke andere vrouw zal oen too- neelspeolster den man harer keuze weten te hooien. Zy heeft het in haar macht eiken dag^ nieuw, bekooriyk, origineel en beminnelyk te 2yn, Zij verandert eenvoudig van rol, en het zoo licht zich vervelendo mannenhart hooft direct verstrooiiag. Er zyn vrouwen, die deze kunst even goed verstaan zonder tot het tooneel te bohooren. Men kan echter niet zeggen, dat zulke vrouwen dramatisch voorstellingstalent missen. Er zyn voorname actrices, die tevens uit stekende huisvrouwen, echfcgenooten en moe ders zyn en de vrouw en de kunstenares streng weten te scheiden. Maar zy juist lyden het moest onder den stryd, die geen kunste naarsziel gespaard blyft, welke haar krachten moet verdoelen. Voor haar geldt het woord van den dichter in vollo mate: „Zwei Soelen wohnen, acb, in meiner Brust." Inderdaad heeft zulk een scheiding dfkwyis Da langer al korter tyd plaats. Hoe menige gehuwde kunstenares heeft huls en familie in den steek gelatOD, omdat zy de wereld der planken niet kon missen I Aan den anderen kant schepten toonoelheldinnen zoo veel behagen in haar huishouding, dat zy het tooneel vaarwel zeiden en voortaan met haar familie leefden. Gelyktydig op de hoogte van de kunst en het leren te staan, de kracht te bezitten het leven aan de kunst ondergeschikt te makon, de belangrijke wederwaardigheden in het leven in dan dienst der kunst te stellen, is slechts aan weinige stervelingen gegeven. Een kunstenares, wis dit wel gegeven was, ia Adelaide Ristori. Geboren den 2<teten Januari 1821 te Civi- dale, ia Italië, als kind van reizende komedi anten, was zy reeds op haar vyfde levensjaar op het tooneel thuis. Op veertienjorigen leefcyd was zy een vol maakte tooBeelspeelster. Het aantal rollen, dat zy, met een fabelachtig sterk geheugen toegerust, leerde, was enorm. Nochtans was het treurspel het gebied, waarop zy bet grootste eucces bad. Zy studeerde dag en nacht. Zy kende niets schooners, hoogers dan haar kunst, en daar heur lichameiyke schoonheden haar talent evenaarden, was zy op achttienjarigen leeftijd de volmaakte tragedienne van dien tyd. Nu echter kwam, wat aan het leven e6ner jonge, scboone en talentvolle actrice onaf- scheideiyk verbonden is, een aantal huwe- ïyksaanzoekeD. Graven, prinsen en flnanciöele grootheden boden haar hun hart, hand en vermogen aam Do voor de kunst levende jonge actrice vond dit een zeer onaangenamo toegift tot haar toonoeltriumfen, te meer, omdat met het aantal korven, dat zy uitdeelde, het aantal vereerders grooter werd. Onder de ernstige aanbidders was ook de zoon van een gerenommeerd schouwburgdirecteur, wiens aanzoek haar om voel redenen voordeelig scheen. Giuliano del Grillo was ernstig verliefd op de schoone Adelaide en bood haar de beste waarborgen voor de toekomst aan. Hy was markies, zeer ryk en later zou hy eigenaar en directeur van het theater del Grillo en Valle zyn. Als markiezin en schouwburg- diröctrice zou Adelaide evenals vroeger voor haar kunst kunnen leven, evenals vroeger vry en onbezorgd, even gezien als vrouw en als kunstenares. Daarom besloot Adelaide onmiddellijk tot den stap, dien zy noodzakolyk achtte, om met zichzolvo in overeenstemming te blyven. Zy reed naar den ouden markies, liet zich aan dienen en sprak hem toe met de woorden: „Markies, uw zoon dingt naar myn hand. Geschiedt dit met uw toestemming?" De directeur stond een oogonblik verstomd. Toen hy van zyn verwondering bekomen was, riep hy: „Ik denk or niet aan. Nimmer geef ik daartoe myn toestemming. De drom- molsche jongen doet niets dan domheden. Ik had andere huweiyksplannen voor hem; myn zoon zal niet met een actrice trouweD." „Goed! Dat wilde ik alleen maar weten. Maak u niet bezorgd, ik ben geen meisje, dat zich by een familie indringt. Vandaag nog verlaat ik Rome." Adelaide maakte zich inderdaad voor het vertrek gereed. Daar zy op dat oogenblik geen vast engagement had, ondervond zy geon moeilykhoden, en zy kon nog denzelfden dag de hoofdstad van Italië verlaten. Het doel van heur reis was Florence. Toen Giuliano vernam, wat er gebeurd was, werd hy wanhopig. Zyn gestrenge vader gaf hem kamerarrest, maar hy ontsnapte, en den vol genden morgen was hy op weg naar Florence, daar het hom gelukt was het spoor van het geliefde meisje uit te vorschen. Adelaide stond op het punt een engagement aan het Cokomero-theater aan te nemeD, toen zy vernam, dat de jonge markies haar op de hielen zat. Onmiddellyk veranderde zy van plan door naar Livorno te vertrekken en daar scheep te gaan. Hierdoor hoopte zy den wanhopigen minnaar het gemakkelykst haar spoor byster te doen worden, en met het bowu8tzyn, goed te hebben gehandeld, genoot zy op het dek het natuurschoon van de Golf van Genua ia volle mate. Daarby bestudeerde zy Grillparzor's „Des Meeree und der Liebe Wdlen," wolk stuk toen juist opgaDg begon te makoD. Doch zy vermoedde Diet, dat zy zelve mot de golven der liefde en der zee kennis zou maken. Hot tot nu toe uitstekende weer veranderde eensklaps. De wind sloeg om en ontaardde in een storm. Adelaide maakte uit de angstige gezichten der zeelieden op, dat het slecht mot het schip stond, en toch vatten allen moed, toen men in do gryze nevel sluiers van den regen en do golven oen tweede vaartuig zag strydeo, welks beman ning met buitengewone inspanning er naar streefde, denzelfden koers te houden. Reeds was een dor masten over boord gegaan. Het scbip helde bedenkelijk naar éón kant over en een Btortze3 rukte oen matroos over booid. Op dit ooconblik van groot gevaar deed de kunstenares eon gelofte aan zichzelva en zeide: „Als ik gered word, wil ik de stem van myn hart niet langer hst zwygen opleg gen. Ik zeg de kunst vaarwel, om voor do liefde t9 leven." En werkeiykde storm ging liggen, de zee werd langzamerhand rustig en het schil bereikte zonder verdere ongevallen Civita vecchia, waar Adelaide aan land ging en besloot, eenige dagen uit te rus'en van de vermooienissen en emoties. In Civitavecchia bal men de*tyds een half vervallen slot, dat om zyn interessante kruis gangen en andere merkwaardigheden alle reizende Engelscben aantrok. Ook Adelaide nam, om den tyd te verdoven, het oude gebouw in oogenschouw, maar was nauwelyks door het gewelfde portaal in do vestibule getreden, toen baar blik op Giuliano viel, die met oen juichkreet naar haar toesnelde. „Eindeiykl" riep hy, zich aan haar voeten werpend en heur handen vattend en met kussen bedekkond. „Eindelijk zie ik u weerl" {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5