PERSOVERZICHT. Men vraagt ons, aldus Eet Nederlandsche Dagblad in verband met leerplicht, hoe het gaan moet met kinderen, die op grooten afstand van de school wonen, wanneer de wegen en het weer alecht z\jn. Hoe kunnen de ouders dier kinderen den schoolopziener waarschuwen, die soms 3 a 4 uur ver weg woont? Moeten zich die ouders, ook zelfs in geval van lichte ongesteldheden der kinderen, de uitgaaf van een dokter getroosten, alleen omdat zy een attest van dien geneesheer noodig - hebben, tan einde zich tegenover den schoolopziener te rechtvaardigen Houdt men in de stedeD, waaY de wetgevers zetelen, wel voldoende rekening met de toestanden op het platteland? Zou het niet beter ztfo, dat het openbaar onderwas voortaan niet meer door de Gemeenten, maar door het Rijk zelf gege ven werd? De scholen zouden dan beter verdeeld kunnen worden. Nu liggen twee scholen van verschillende gemeenten soms vlak bij elkander, terwijl er elders op uren afstands geen school te vinden is. Het laatste bezwaar dunkt ona het grootst, maar hot kan, ook zonder verandering der wet, verholpen worden. Het besluit van een gemeenteraad over de plaats, waar een school zal gevestigd ztjD, is reeds nu aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen. Dezen kunnen dus nu reeds op een gelijkmatige verdeeling letten. Overigens komt or in de practijk veel terecht van wat in theorie groote bezwaren schijnt op te leveren. De geme8nte-geneesheeren op de dorpen zullen zeer dikwijls gratis de noodige verklaringen afgeven; voor de correspondentie met den arrondissements-schoolopziener kunnen vaste formulieren kosteloos beschikbaar worden gesteld, die vry van port kunnen zijn; een boodschap aan den onderwijzer, die door een kind kan worden meegenomen, zal meestal voldoende wezen. Wie voor zijn kinderen geen plaatsing krygen k&n binnen 45 minuten gaans van de woning, mag ze thuishouden, en ten slotte kan de schoolopziener het verzuim achteraf altijd nog verschoonbaar achten. Wij gelooven dus niet, dat de bovengenoemde bezwaren in de practyk zwaar zullen wegen. De Gereformeerde Kerk schrijft over het ODtwerp op den leerplicht o. a. Al ziet het ontwerp er tamelijk onschuldig uit, daar de minister zich blijkbaar beijverd heeft om ook den tegenstanders in het gevlei te komeD, zoo komt liet ons toch voor, dat de aanneming van dit voorstel een m i s- daad zou zijn tegen de school. Aan geboden diensten zijn zelden goed en opge drongen weldaden begeert niemand. Wat ge dwongen genoten wordt, is geen genot meer. Deze waarheden zullen, zoodra het aan de toepassing der wet toekomt, zich laten gelden en zelfs zij, die waarlijk wel belang stellen in goed onderwijs, zullen een hekel aan de school krijgen, omdat zij lasten opl9gt, die voor een vrij volk ondraaglijk zijn. De groote fout i?, naar onze meoning, wel deze, dat, volgens dit ontwerp, de onderwijzer zal moeten optreden als aanklager van de luders zilner leerlingen, waardoor de zoo /imisbare achting noodzakelijk verloren gaat Ieder van onze honderd Kamerleden mag wel tienmaal overwegen, welk een ver .Tiet en moeite daaruit voor den onderwijzer zullen volgen, vóór hy zijn stem uitbrengt Eerst beeft men de ouders buiten do school gezet; door dit ontwerp zal men zo er tegen in 't harnas jagen. Eerst heeft men de onderwijzers tot staatsambtenaren gemaakt, nu zal men ze tot een soort ver klikkers verlagen. Geven ze eerlijk alle ver zuim op, dan zullen ze vaak hun beste vrienden tegen zich krijgen, en ontzien ze dezen - dan wordt 't nog erger 1 Voor de Chr. 6cbool Is dit ontwerp dubbel smadelijk. Menscben, die vaak alles wat zi) kunoen missen er voor opofferen om goed onderwijs aan hun kinderen te geven, die zich uitsloven in 't peinzen op middelen om aan alle billijke elschen te vol doen, zullen gestraft kunnen worden met aanplakking van hun naam op een soort schandbord, als die kinderen bijv. drie aan eenvolgende maanden een dag met vader en moeder uitgaan, misschien wel als belooning *oor „botoondo vlijt eD gemaakte vorderingen." De mogelijkheid voor zoi iets moest in Nederland toch waarlijk i iet bestaan. En er ia betrekkelijk schoolverzuim, dat volstrekt geen kwaad doet. Op kleine dorpen zien de kinderen zoo weinig en kennen ze vele dingen zolfs niet by name. Voor dezulken is een uitgaansdag naar do stad waarlijk geen kwaad. Men meeno toch niet, dat alles op school geleerd kan worden en dat daarbuiten niets te leeren valt Vóór een eeuw verwachtte men een betere toekomst van v r ij h e i d, daarna ging men dwepen met kennis en nu zal het ten slotte by dwang gezocht worden. De ont wikkeling ,8chynt ook, torug .te voeren, want èn die dwang ,èu dautouderwetsche strafmiddel van te pronk petten zijp niets 19deceuwsch. Na gewezen te hebben op de reuzentaak, die op de schouders dor arrondissementsschool opzieners gelegd wordt, zegt het blad: Wy hebben een stille hoop, dat het gezond verstand van de meerderheid der Kamerleden sterker zal zijn dan de partyzucht der leiders, en dat men het ontwerp, als o n p a e d a- gogiscb en onuitvoerbaar zal af stemmen. Daardoor zou men zich teleurstel ling besparen en heelwat onrust voorkomen, torwyi het onderwys er niet door zal worden geschaad. Een wet, die ouders en onderwyzers als twee vyandige machten tegenover elkander plaatst, is erger dan schoolverzuim. "Wil men dit laatste te keer gaan, dan werke men in omgekeerde richting en beloone liever het getrouwe bezoek door eervolle vermelding. In het Sociaal Weekblad komt een hoofd artikel voor, geteekend G. A., over den per soonlijken dienstplicht De redactie tee kent er by aan, dat de schrijver een katholiek is. Een getrouw zoon der Kerk zal hy echter wel niet zijn. Misschien ook een katholiek zooals byv. de heer Van Kol er een is, zoo lezen wy in De (anti-rev.) Nederlander. De schrijver ziet in de oppositie derRoom- sche bladen tegen het ontwerp Eland „een opmerkelijk verschynsel, wel geschikt om de ultramontaansche politiek een weinig van nabij 'o leeren kennen". „Van Eet Centrum af tot het meest reactionnaire Noord-Brabantscb blaadje toe, vernemen we óf vinnige bestrij ding óf stilzwygen". En dat, ofschoon tal van Katholieken in hun hart er vóór zyn. Uit een en ander biykt „de scherpe censuur, door de bisschoppen op de Roomsche pers organen uitgeoefend", en het conserva tisme der Roomsche party. Het laatste wordt nader toegelicht met een herinnering aan de houding der R.-K. party by de Kieswet-Tak en by de Kies wet-Van Houten (toen de helft tegen stemde en de andere helft vóór stemde uit vrees voor nog ruimer uitbreiding). Dat De Tyd den persoonleken dienstplicht bestrydt met een beroep op de vryheid, doet den schryver uitroepen: De Tijd de vryheid verdedigende tegenover de liberalen en radi calen 11" En dan herinnert hy aan de houding van De Tijd by de werkstaking te Maastricht en aan de „onverholen" oppositie van dat blad tegen de ruime mate van vryheid, die aan de socialisten wordt toegekend. Voor da vrystelling van geesteiyken voelt de schryver niet veel. Maar hy acht het onverstandig met de Middelburgsche Courant uit te roepen: „Liever geen persoonlyke dienstplicht dan een met vrystellingen."Immers, met deze alles-of-nieta-politiek „speelt men. in de kaart van Rome". „Politiek idealisme ia mooi, maar hoogst onpractisch tegenover de Roomsche staatsparty". De voorstanders van persooniyken dienstplicht moeten thans op den voorgrond stellen niet wat hen scheidt, doch wat hen vereenigt. De schryver verdedigt voorts de afschaffing der plaatsvervanging op den grond der „sociale rechtvaardigheid." Hy verheugt zich, dat „tegenover het hardnekkig verdedigea van het rykelui's privilege" door de Roomschen de vrijzinnigen het in deze quaeatie vry wel ééns zyn. Ook is hy biy, dat do heer Van Kol onbewimpeld durft schryven, dat liefde voor het vaderland zeer goed kan samengaan met het sociaal-democratische idee. Immers het begrip „vaderland" vertegenwoordigt in de eirste plaats een som van vrijheden en rechten, langzamerhand aan het conservatisme ontwrongen. Dit moet men tegen minder be schaafde volken verdedigen. De schryver waarschuwt, dat by verwer ping van bet ontwerp de vrijzinnige beginselen een nederlaag zullen ïyden en de clericole reactie jjrenlang aan het bewind kan komen. Ten slotte zegt de schryver, dat, wanneer de liberalen in de meerderheid blyven, do vryzinnige democraten spoedig de leuze zullen aanheffen: „finale uitbreiding van kiesrecht," Het is te wachten, dat de Roomsche behouds- liaden dan een nieuwe coalitie zullen sluiten met de conservatief liberalen en de conservatief- antirevolutionnairen, en zoo het „politiek spelletje" zullen voortzetten. De jongste Gh'ds-aflevering bevat een opstel vaa den Utrechtschon hoogleeraar in de staats wetenschappen dr. J. Do Louter over den persooniyken dienstplicht. Op verschillende gronden tracht de schryver te bewijzen„dat de persoonlijke dienstplicht, wel verre van een vooroordeel van deze of goen party, een onmisbare maatregel is tot versterking van het leger, tot verbetering der maatschappelijke verhoudingen en tot ver- beffing van den nationalen geest, en daarom de medewerking verdient van allen, die zich eendrachtig scharen om de beproefde banier van Nederland en Oranje." Een da capo dus op de indertyd opgang- makende Gidsartikelen van wyien professor Buys, toen de voorgestelde legerwet-Bergan- sius in behandeling zou komen. Wy zullen thans de argumenten van deze hooggeleerde katheder-militaicisten niet aan den toets eener uitvoerige critiek onderwerpen. Alleen vestigen wy de aandacht op hetgeen professor De Leuter zegt over de vrystelling van geesteiykeu, zegt Eet Cer.trum: „Een tweede bezwaar bestaat by heD, die wel met het beginsel (van persooniyken dienst plicht) ih8temmon, doch van oordeel zijn, dat het niet streng genoeg gehandhaafd wordt vanwege de vele vry stellingen, die het inzonder heid aan Katholieke geesteiykeu en ordobroe- ders verleent. Deze zyn plus royalistes que le roi, vergetende, dat in een constitutio- neelen staat de wetgeving slechts langzaam voortschrydt en telkens concession vordert, zonder welke vooruitgang onmogeiyk is. Zy zien daarenboven voorby, dat een pri'cipiëele overwinning wel eenige offers waard is, te meer, wanneer doze kunnen strekken om een groot deel van het NederlaDdsche volk op het terrein van gemoedsbezwaren te bevredigen en te doen berustan in een herziening, die juist het nationaal besef en den gemeenschaps zin moet bevorderen en versterken." Zoowol over den persooniyken dienstplicht als over de yryatelliDgen in 't byzonder is het laatste woord nog lang niet gesproken. Professor De Louter kan dus veel, niet minder warme en krachtige, tegenspraak verwachten op zyn warm pleidooi Over de door het weekblad De Amster dammer opgeworpen quaestie van den hul digingseed schryft de Amhcmsche Courant „De inhuldiging heeft plaats in een ver- eenlgde zitting der St.-Gen., die, volgens art. 108 der Grondw., wordt voorgezeten door den Voor* der E. K., en waarin, krachtens art. 105, beraadslaagd en besluiten genomen kuDnen worden, indien meer dan de helft der leden van beide Kamers, als slechts ééne beschouwd, aanwezig is. In oen aldus samen gestelde zitting heeft de Voorz. het grondwet tig recht in naam der St-GeD. te spreken, zoolang de meerderheid in die vergadering zich daartegen niet verzet. Gesteld: er ont stond hierover een beraadslaging en een met meerderheid van stemmen genomen besluit, ook dan zou de Voorz. nog in zyne huidi gi d gs verklaring namens de St.-Gen. kannen en moeten spreken, evenzeer als de voorzit ters van elk der Kamers by de aanbieding van het adres van antwoord op de Troonrede of van elk ander eerbiedig adres aan de Kroon spreken van de Kamer, welker voorzitter zy zyn, en niet alleen in naam van de leien, die voor het adres gestemd hebben. De ver- eem'gde zitting der St.-Gen. is als zoodanig grondwettig geconstitueerd, zoodra meer dan 75 leden tegenwoordig zöd, en natuurlijk hebben de in art. 53 der Grondw. gebezigde woorden, dat door den Voorzitter „en elk der leden, hoofd voor hoofd", de holdigingseed wordt afgelegd, niet, in stryd daarmede, de beteekenis, dat alle 150 leden aanwezig moe ten zyn. Wy vreez9n, dat dan de inhuldiging wel ad calendas Graecas zou kunnen worden uitgesteld." „En de eed èn de huldiging" - zegt De Nederlander „zyn geen belydenissen, maar politieke handelingen, dienende om overen weer het recht vast te stellen. Als de Koningin bezwaar had den eed te doen op de Grondwet, dan zoudea waarschyn- Hik liberale of republikeinsch gezinde bladen zeggen: Bezwaar of Diet, de Koningio heeft slechts het recht te regeeren onder voor waarde, dat zy onze constitutie, zooals die in de Grondwet omschreven staat, eprbiedigt. Omgekeerd heeft het lid der St.-Gen. het zelfde te verklaren, om zi'ting te kunnen nemen. Zyn particulier gevoelen komt niet in aanmerking. Daardoor wordt de wederkee- rlge rechtsverhouding afgebakend. By de inhuldiging evenwel moet hy een daad ver richten, die zyn inwendige gedachte ook voor de menscben blootlegt. Dat is lastig. Maar wie aldus tot zelfontdekking komt, vergeet, dat by den eed goaaan heeft, en dat, als by dien niet acht, hy er nog wel een dito kan by doen. Wy wildon die herren wel eens hooren, wanneer in een Republiek de leden der Volks vertegenwoordiging weigerden de constitutie te huldigen, op grond, dat zy aan een Koning* schap de voorkeur zouden geven. Dan zou er een kre&t opgaan. Nu het maar de monarchie geldt, staat men zulke „bezwaarmakers" niet alleen te woord, maair overlegt men of te hunnentwille de constitutie niet zou kunnen worden ontwricht". Hoofden voor de klas. De heer W. W. J. A. Schook, hoofd eener openbare school te Amsterdam, heeft in het Sociaal Weekblad de hoofden-quaestie behandeld. Aan het slot zyner beschouwingen merkt de schry ver o. a. het volgende op: Over het algemeen is het verzoek der afdeeling „Amsterdam" een treurig verschynsel. In 1889 stonden de onderwyzers, toen nog vertegenwoordigd door het NederlandschOnder- wyzersgenootschap, vooraan in den stryd tegen de vermindering van personeel aan de scholen en nu is het een onderwyzers-verceniging en nog wel een, die zich iets laat voorstaan op haar vooruitstrevende gezindheid, die aan dringt op die verminderiog en dat doet met volle bewustheid van de gevolgen. In 1894 schreef de redactie van De Bode: Vindt het schryven van den inspecteur weer klank by de gemeenteraden, dan zou het gevolg zyn, dat het aantal werkkrachten In elke school roet één verminderd werd. De offervaardigheid van de vroede vaderen, waar het de behartiging geldt van de belangen van het lager oncerwys, is nooit byster groot geweest, zoodat wy er ons van verzekerd houden, dat, als wy er ons toe bepalen den gemeenteraad toe te roepen: „Geeft gy den hoofden van scholen een eigen klassjl" het aantal onderwyzers met één per school ver minderd zal worden. En drie jaar later verklaarde zy nog eens, dat een werkkracht, eenmaal aan de school onttrokken, er met geen honderd paarden krachten weer in komt. De afdeeling Amster dam ging daaiin geheel met de redactio mede, want toen iD 1894 drie leden een voorstel deden, om aan den Raad een voorstel te zenden van gelyke strekking als het tegen woordige. ging zy niet mede, maar verklaarde iü een druk bezochte vergadering, dat volgens haar raeening de school geen werkkracht kon missen. Sedert dit jaar is echter de salarisqaaestie en in verband daarmede de wyze van be vordering alles gaan beheerschen in de afdee ling. Afschaffing van alle rangen en gelyke salarióoriüg voor ieder naar een anciennïteits- stelsel werd haai leus. Om daartoe te komen, moest aangenomen worden, dat allen even bék waan? waren; men moest nlvelleeren en la die nivelleering zyn ook de hoofden opge nomen; als het hoofd in de school geen ander werk doet dan de klasonderwyzer, is dit doel bereikt. Om de vraag, of dan alles behooriyk gedaan zou kunnen worden, bekommerde men zich niet, te meer niet, daar men hoopt, dat het vry komende salaris uitgegeven zal worden voor verhooging van de salarissen der biy vende onderwyzers. Zoo kwam men er toe, iets te verzoeken, dat men eerst zelf schadeiyk achtte, en het algemeen belang op te offeren aan dat van een kring van ambtenaren. En toch is het niet eens zeker, dat de toepassing van den gevraagden maatregel bet gewensebte gevolg zal hebben cn kan het best zyn, dat alleen de plattelands gemeenteraden er van profiteered Konden deze in de eerste jaren over een 150-tal onderwyzers meer beschikken, de thans langzaam stygende minima zouden er vooreerst niet beter op worden. Er is op dit gebied voor den Bond wel iets beters te doen dan de kinderen der on- en minvermogenden in hun onderwys en de plattelandsonderwyzora in hun salarissen te schaden. In „Wat wy willen" verklaart het hoofdbestuur enkele hoofden te kennen, die werkeiyk hoofd en hart aan de school geven en daardoor iets achting genieten, dezulken, die in het belang van het onderwys alles zullen aanwenden, wat daaraan bevorderiyk is. Als nu bet orgaan van den Bond eens uiteenzette, hoe die hoofden hun taak opvatten en dan aandrong op het maken van wetteiyke b6paliügen, waai door alien moesten aanwenden wat door die hoofden aangewend wordt om het onderwys te bevorderen, dan zou een belangryke schrode gedaan zyn op den weg, die naar verbetering van het lager onderwys leidt, terwyi men nu op dien weg een stap achteruit wil gaan. Dreyfus-Zola c. 8. Te Parys gaat bet gerucht, dat Dreyfus overleden zou zyn. Aan het departement van marine weet men echter van niets. De Fransche minister van oorlog zal, in overeenstemming met de verklaring, diver leden Zaterdag door den minister-president werd afgelegd, den militairen gouverneur van Parys, generaal Zurlinden, saisisseeren van de vraag der byeenroeping van den krygsraad, die de zaak van majoor ETerhazy heeft be handeld. Aan generaal Zurlinden komt het toe, den dag en de plaats van het samenkomen van den krygsraad te bepalen. De houding van de bladen, die met de militaire overheid in betrekking staan, wyst aan, dat zy gezind zyn in de Deslissing van het hof van cassatie t* berusten, al hebben zy die niet voorzien; overeenstemmend be- toogen zy, dat het vonnis van het bof, om 'at het slechts een gebrek in den vorm consta teert, atilzwyger.d de moratlo veroord teling van Zola erkent. Daarby moet intusschen worden opgemerkt, dat het hof van cassatie steeds gewoon is, wanneer het één reden van nietigheid gegrond verklaart, alle andere mo tieven tuiten beschouwing te laten. Ook de „Liberté," een regeeringsgezin J blad, drukt den we' sch uit, dat het moge blyvon by de uitspraak v. n het hof van cassatis, die den binnenlandschen vrede beoogt. Het „Jour nal des Dóbats" drukte zich voorzichtiger uit, waar het opmerkt, dat het den krijgsraden niet verboden is do gebeurtenissen van de laatste drie maandon en den tegenwoordigen toestand in aanmerking te nemen. Emile Zola heelt nog geen beslissing genomen betreffende den toestand, waarin hy gebracht is door het oordeel van het hof van cassatie, vernietigende de veroordeeling, tegen hem uitgesproken, en door de mogeiyk- heid van nieuwe vervolgingen. Daar de voorzitter van den krygsraad aan gekondigd had dat de krygsraad zoodra roogelyk byeen zou komen, om zich over de vervolging uit te spreken, zou Emile Zola wachten tot een beslissing ten zynen opzichte zou zyn genomen, en, naar gelang deze beslissing zou wezen, op de een of andero wyze handelen. Het voorstel, om Zola het officierskruis van het Legioen van Eer te ontnemen, wordt nog raaals op het tapijt gebracht door den heer Juoet in het „Petit Journal." Deze straf lykt deu schryver zekerder en min Ier bedriegiyk to9 dan een nieuwe vervolging door een Hof van Assisen. Da heer Gaston Jolivet vereenigt zich in de „Gaulois" met dit denkbeeld. Hy schryft: „Daar volgons de reglementen der orde de titel van lid van het Legioen van Eer verloren gaat door de naturalisatie in het buitenland, mag men zich afvragen of Zola zich niet, in de hoogere beter kenis van het woord, „gedenationaliseerd" heeft, aangezien hy, na Pichegru en Moraau, de eenige be roemde Franschman is, wiens naam warm is toegejuicht door de vyanden van Frankryk. Men zal toegeven, dat dit nog erger is dan dat hy zich had laten naturaliseeren als Zwitser of Belg." De inschryving voor een medaille aan Zola heeft 10,063 fr. 50 ets. opgebracht. Byna twee duizend inteekenaren nebben er aan deelgenomen. Zola krygt een gouden medaille van ongeveer een kilogram gewicht Zy wordt vervaardigd door Charpentier en in was ge goten, zoodat er slechts één exemplaar zal testaan. De inteekenaars krijgen gratis een klein bronzen model der medaille. De Paryscbe krygsraad is niet, geiyk eerst werd gemeld, Maandag byeengekemen, maar is tegen Donderdag opgeroepen, ten einde te overwogon of er aanleiding bestaat om alsnog een vervolging tegen Zola in te stellen. De Fransche Generale Staf is gedurende het procee-Zola zoo dikwyis ten tooneele verschenen, dat hGt „U. D." het gopast achfc hem eens nader te beschouwen. De eigentyke cb6f van het leger, de minister van oorlog, staat en v&lt met het kabinet^ heeft het hoofd vol politi&ko en fimnciëela overwegingen, wisselt dikwyis af en is tocht met betrekking tot de organisatie vry wei almachtig. „De generale staf", verklaarde generaal Billot, „geeft de algemeene instructies; h(j bereidt de operatieplannen voor." Do algemeeno generale staf is verdeeld ina. den generale^ staf van het ministerie van oorlog, onder eeiï chef (thans generaa(l Boisdeffre) en drie sous*' chefs (van wie généraal als chef Tan het bureau van informatie, dat volgens de verklaring van overste Picquart bestemd is om aan den generalen staf inlichtingen over het buitenland te leveren, in het proces Zolst byzonder op den voorgrond trad) en b. den generalen staf van het leger. De generale staf van het ministerie van' oorlog is verdeeld in vier bureaux en een geographische afdeeling. Yan de vier bureaux,' die dus aan den chef van den generalen staf en met hem aan den minister ondergeschikt zyn, bewerkt het eerste de organisatie en de mobilisatie van hGt leger, en de dislocalio van het actieve en het territoriale leger. Het tweede bewerkt de militaire statistieken en de vreemde legers; het derde de militaire operaties en de legeroefening; het vierde den étappe- en spoorwegdienst, marschen en troeptntrans* porton en de telegraphic. De werkzaamheden van het tweede en derde bureau toontn duideiyk aan, dat overste Pio* quart gejyk had, toon hy verklaarde, dat enkele inlichtingen, waarvan in het borderel sprake ie, met name die over de bedekkingstroepen^ slechts door leden van bet tweede bureau konden worden geweten. Voor de bestudeering der vreemde legers is het tweede bureau ba) stemd. Het „bureau de renseignements" is eigeniyk geen erkende onderafdeeling. Het is veeleer e3n vereeDiging van officieren van den generabn staf en van bet minister!® van oorlog, enkele archivarissen, particuliere personen (zooals byv. de heer Marchand, die tegelykertyd lid van de redactie van de „Éclair'* was), gtbeime politie-agenten en spionnen» Terwyi tegenwoordig e.-n der 80U8-chsfs^ generaal Gonse, aan het hoofd er van staaty was vro g.jr Picquart, die evenals Sandherr aan het ministerie verbonden was, het hoofde Het tweede bureau is in dit „bureau derend 8efgneinents" hot sterkst vertegenwoordigd: overste Henry, majoor Lauth, kapitein Brault en ce archivaris Gribtlin behooren tot het tweedo bureau. Boisdeffre, Gonse, Pellieux,' Du Paty de Clam, Henry en Lauth zyn allen ondergeschikten van den minister en moeten voor hun verkl.ringen de machtiging van den minister hsbben gehad. De minister boschikt natuuriyk over allo stukbon van den generaleD staf. Dat de leden van tabt in formatie-bureau elk ander wantroiwden, volgt uit de verklaringen van overate Henry. B.-halve den chef van den generalen staf van het leger, die door den ministerraad wordt benoemd, eo die daarom de jury op zeef weinig soldaatachtige manier kan dreigen af te tredeD, beslist de minister iameiyk onbe perkt over het lot der officieren van den staf. De promotie lyst wordt wel door den chef bygehouden, doch de minister moet de promotie voordragen aan den president, en meermalen is bet gebeuTd, dat de voordrachten voor promotie in het kabinet van den minister nog gewyzlgd weiden. De minister beslist ook over de indeeling der nieuw bevorderd# officieren, tot aan den rang van comman- deerend generaal, zoodat zyn Invloed en macht buitengewoon groot zyn. INGEZONDEN. Concert iu de Stille Week. Gisteravond keerde ik, dankbaar voor hef gesmaakte kunstgenot, uit het Concert van „Sempra Crescendo" terug. Maar heden vroeg my iemand „Ik dacht, dat in de Stille Week geen concerten gegeven werden?" Die vraag beschaamde my. Ik zetde tot myzelven: „Waarom hebt gy, wiens hart toch,' geiyk dat van duizenden, vervuld is van do heilige herinneringen dezer week, er niet aan gedacht u van een concert te onthouden?" En myn antwoord was: „Omdat gy u onwille keurig hebt laten medesleepen door een alge meene stroomlng der geesten, met welke gjj niet hadt behooren mede te gaan." Wy zyn, naar de historio, een Christeiyko natie, die op de openbare uitingen van dat karakter behoort prys te stellen. Kunstgenot en godsdienst stryden niet tegen elkander, zyn integendeel nauw verwant. Maar open baar en gemeen schappelijk kunst-' genot in dagen als de „Stille Week" strydt wèl tegen bet zeer juist besef der Cbristeiyka Gemeente, die vanouds met het verk9eren in zulke dagen een overeenkomstige openbare houding v.rbonden beeft.-Met de Mattheus* Passion van Bach zou hel? nog iets anders zyn. Aan het gevoel myner beschaming dddrovet dat ik hier niet aan gedacht heb, geef ik uiting, overtuigd dat velen het in stilte met my ééns zyn. Leiden, 6 April 1898. J. H. Gunning. UITLOTINGEN. 4-pCt«. Thoiea-Loten van 188o a fl. 100. Trekkiug van 1 April 1898, betaalbaat 1 Juli 189?. Getrokkon aerieëu: 10 158 166 276 28$ •08 608 678 749 771 1106 1436 1724 176S i860 2080 2103 2291 2486 2667 2701 2701 3088 8134 3398 3936 4C43 4G71 4110 4126 4197. Premioü fl 100,000 a. 156 n. 81; ek fl. 1000 b. 166 d. 55% e. 771 n. 14, a. 1724 v. 2, e. 2291 n. 87, e. 4071 d. 62. De overige nummers, in bovenetaande eerie.-* vervat, elk fl. 120.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 6