PERSOVERZICHT.
Men vraagt ons, aldus Eet Nederlandsche
Dagblad in verband met leerplicht, hoe
het gaan moet met kinderen, die op grooten
afstand van de school wonen, wanneer de
wegen en het weer alecht z\jn. Hoe kunnen
de ouders dier kinderen den schoolopziener
waarschuwen, die soms 3 a 4 uur ver weg
woont? Moeten zich die ouders, ook zelfs in
geval van lichte ongesteldheden der kinderen,
de uitgaaf van een dokter getroosten, alleen
omdat zy een attest van dien geneesheer
noodig - hebben, tan einde zich tegenover den
schoolopziener te rechtvaardigen Houdt men
in de stedeD, waaY de wetgevers zetelen, wel
voldoende rekening met de toestanden op het
platteland? Zou het niet beter ztfo, dat het
openbaar onderwas voortaan niet meer door
de Gemeenten, maar door het Rijk zelf gege
ven werd? De scholen zouden dan beter
verdeeld kunnen worden. Nu liggen twee
scholen van verschillende gemeenten soms
vlak bij elkander, terwijl er elders op uren
afstands geen school te vinden is. Het laatste
bezwaar dunkt ona het grootst, maar hot
kan, ook zonder verandering der wet, verholpen
worden. Het besluit van een gemeenteraad
over de plaats, waar een school zal gevestigd
ztjD, is reeds nu aan de goedkeuring van
Gedeputeerde Staten onderworpen. Dezen
kunnen dus nu reeds op een gelijkmatige
verdeeling letten. Overigens komt or in de
practijk veel terecht van wat in theorie
groote bezwaren schijnt op te leveren. De
geme8nte-geneesheeren op de dorpen zullen
zeer dikwijls gratis de noodige verklaringen
afgeven; voor de correspondentie met den
arrondissements-schoolopziener kunnen vaste
formulieren kosteloos beschikbaar worden
gesteld, die vry van port kunnen zijn; een
boodschap aan den onderwijzer, die door een
kind kan worden meegenomen, zal meestal
voldoende wezen. Wie voor zijn kinderen
geen plaatsing krygen k&n binnen 45 minuten
gaans van de woning, mag ze thuishouden,
en ten slotte kan de schoolopziener het verzuim
achteraf altijd nog verschoonbaar achten. Wij
gelooven dus niet, dat de bovengenoemde
bezwaren in de practyk zwaar zullen wegen.
De Gereformeerde Kerk schrijft over het
ODtwerp op den leerplicht o. a.
Al ziet het ontwerp er tamelijk onschuldig
uit, daar de minister zich blijkbaar beijverd
heeft om ook den tegenstanders in het gevlei
te komeD, zoo komt liet ons toch voor, dat
de aanneming van dit voorstel een m i s-
daad zou zijn tegen de school. Aan
geboden diensten zijn zelden goed en opge
drongen weldaden begeert niemand. Wat ge
dwongen genoten wordt, is geen genot meer.
Deze waarheden zullen, zoodra het aan de
toepassing der wet toekomt, zich laten gelden
en zelfs zij, die waarlijk wel belang stellen
in goed onderwijs, zullen een hekel aan de
school krijgen, omdat zij lasten opl9gt, die
voor een vrij volk ondraaglijk zijn.
De groote fout i?, naar onze meoning, wel
deze, dat, volgens dit ontwerp, de onderwijzer
zal moeten optreden als aanklager van de
luders zilner leerlingen, waardoor de zoo
/imisbare achting noodzakelijk verloren gaat
Ieder van onze honderd Kamerleden mag wel
tienmaal overwegen, welk een ver .Tiet en
moeite daaruit voor den onderwijzer zullen
volgen, vóór hy zijn stem uitbrengt
Eerst beeft men de ouders buiten do
school gezet; door dit ontwerp zal men zo
er tegen in 't harnas jagen. Eerst heeft
men de onderwijzers tot staatsambtenaren
gemaakt, nu zal men ze tot een soort ver
klikkers verlagen. Geven ze eerlijk alle ver
zuim op, dan zullen ze vaak hun beste vrienden
tegen zich krijgen, en ontzien ze dezen - dan
wordt 't nog erger 1 Voor de Chr. 6cbool Is
dit ontwerp dubbel smadelijk. Menscben, die
vaak alles wat zi) kunoen missen er voor
opofferen om goed onderwijs aan hun kinderen
te geven, die zich uitsloven in 't peinzen op
middelen om aan alle billijke elschen te vol
doen, zullen gestraft kunnen worden met
aanplakking van hun naam op een soort
schandbord, als die kinderen bijv. drie aan
eenvolgende maanden een dag met vader en
moeder uitgaan, misschien wel als belooning
*oor „botoondo vlijt eD gemaakte vorderingen."
De mogelijkheid voor zoi iets moest in
Nederland toch waarlijk i iet bestaan. En er
ia betrekkelijk schoolverzuim, dat volstrekt
geen kwaad doet. Op kleine dorpen zien de
kinderen zoo weinig en kennen ze vele dingen
zolfs niet by name. Voor dezulken is een
uitgaansdag naar do stad waarlijk geen kwaad.
Men meeno toch niet, dat alles op school
geleerd kan worden en dat daarbuiten niets
te leeren valt
Vóór een eeuw verwachtte men een betere
toekomst van v r ij h e i d, daarna ging men
dwepen met kennis en nu zal het ten
slotte by dwang gezocht worden. De ont
wikkeling ,8chynt ook, torug .te voeren, want
èn die dwang ,èu dautouderwetsche strafmiddel
van te pronk petten zijp niets 19deceuwsch.
Na gewezen te hebben op de reuzentaak,
die op de schouders dor arrondissementsschool
opzieners gelegd wordt, zegt het blad:
Wy hebben een stille hoop, dat het gezond
verstand van de meerderheid der Kamerleden
sterker zal zijn dan de partyzucht der leiders,
en dat men het ontwerp, als o n p a e d a-
gogiscb en onuitvoerbaar zal af
stemmen. Daardoor zou men zich teleurstel
ling besparen en heelwat onrust voorkomen,
torwyi het onderwys er niet door zal worden
geschaad. Een wet, die ouders en onderwyzers
als twee vyandige machten tegenover elkander
plaatst, is erger dan schoolverzuim.
"Wil men dit laatste te keer gaan, dan werke
men in omgekeerde richting en beloone liever
het getrouwe bezoek door eervolle vermelding.
In het Sociaal Weekblad komt een hoofd
artikel voor, geteekend G. A., over den per
soonlijken dienstplicht De redactie tee
kent er by aan, dat de schrijver een katholiek is.
Een getrouw zoon der Kerk zal hy echter
wel niet zijn. Misschien ook een katholiek
zooals byv. de heer Van Kol er een is, zoo
lezen wy in De (anti-rev.) Nederlander.
De schrijver ziet in de oppositie derRoom-
sche bladen tegen het ontwerp Eland „een
opmerkelijk verschynsel, wel geschikt om de
ultramontaansche politiek een weinig van
nabij 'o leeren kennen". „Van Eet Centrum
af tot het meest reactionnaire Noord-Brabantscb
blaadje toe, vernemen we óf vinnige bestrij
ding óf stilzwygen". En dat, ofschoon tal
van Katholieken in hun hart er vóór zyn.
Uit een en ander biykt „de scherpe censuur,
door de bisschoppen op de Roomsche pers
organen uitgeoefend", en het conserva
tisme der Roomsche party.
Het laatste wordt nader toegelicht met een
herinnering aan de houding der R.-K. party
by de Kieswet-Tak en by de Kies wet-Van
Houten (toen de helft tegen stemde en de
andere helft vóór stemde uit vrees voor nog
ruimer uitbreiding).
Dat De Tyd den persoonleken dienstplicht
bestrydt met een beroep op de vryheid, doet
den schryver uitroepen: De Tijd de vryheid
verdedigende tegenover de liberalen en radi
calen 11" En dan herinnert hy aan de houding
van De Tijd by de werkstaking te Maastricht
en aan de „onverholen" oppositie van dat blad
tegen de ruime mate van vryheid, die aan de
socialisten wordt toegekend.
Voor da vrystelling van geesteiyken voelt
de schryver niet veel. Maar hy acht het
onverstandig met de Middelburgsche Courant
uit te roepen: „Liever geen persoonlyke
dienstplicht dan een met vrystellingen."Immers,
met deze alles-of-nieta-politiek „speelt men. in
de kaart van Rome". „Politiek idealisme ia
mooi, maar hoogst onpractisch tegenover de
Roomsche staatsparty". De voorstanders van
persooniyken dienstplicht moeten thans op den
voorgrond stellen niet wat hen scheidt, doch
wat hen vereenigt.
De schryver verdedigt voorts de afschaffing
der plaatsvervanging op den grond der „sociale
rechtvaardigheid." Hy verheugt zich, dat
„tegenover het hardnekkig verdedigea van
het rykelui's privilege" door de Roomschen
de vrijzinnigen het in deze quaeatie vry wel
ééns zyn. Ook is hy biy, dat do heer Van
Kol onbewimpeld durft schryven, dat liefde
voor het vaderland zeer goed kan samengaan
met het sociaal-democratische idee. Immers
het begrip „vaderland" vertegenwoordigt in
de eirste plaats een som van vrijheden en
rechten, langzamerhand aan het conservatisme
ontwrongen. Dit moet men tegen minder be
schaafde volken verdedigen.
De schryver waarschuwt, dat by verwer
ping van bet ontwerp de vrijzinnige beginselen
een nederlaag zullen ïyden en de clericole
reactie jjrenlang aan het bewind kan komen.
Ten slotte zegt de schryver, dat, wanneer
de liberalen in de meerderheid blyven, do
vryzinnige democraten spoedig de leuze zullen
aanheffen: „finale uitbreiding van kiesrecht,"
Het is te wachten, dat de Roomsche behouds-
liaden dan een nieuwe coalitie zullen sluiten
met de conservatief liberalen en de conservatief-
antirevolutionnairen, en zoo het „politiek
spelletje" zullen voortzetten.
De jongste Gh'ds-aflevering bevat een opstel
vaa den Utrechtschon hoogleeraar in de staats
wetenschappen dr. J. Do Louter over den
persooniyken dienstplicht.
Op verschillende gronden tracht de schryver
te bewijzen„dat de persoonlijke dienstplicht,
wel verre van een vooroordeel van deze of
goen party, een onmisbare maatregel is tot
versterking van het leger, tot verbetering der
maatschappelijke verhoudingen en tot ver-
beffing van den nationalen geest, en daarom
de medewerking verdient van allen, die zich
eendrachtig scharen om de beproefde banier
van Nederland en Oranje."
Een da capo dus op de indertyd opgang-
makende Gidsartikelen van wyien professor
Buys, toen de voorgestelde legerwet-Bergan-
sius in behandeling zou komen.
Wy zullen thans de argumenten van deze
hooggeleerde katheder-militaicisten niet aan
den toets eener uitvoerige critiek onderwerpen.
Alleen vestigen wy de aandacht op hetgeen
professor De Leuter zegt over de vrystelling
van geesteiykeu, zegt Eet Cer.trum:
„Een tweede bezwaar bestaat by heD, die
wel met het beginsel (van persooniyken dienst
plicht) ih8temmon, doch van oordeel zijn, dat
het niet streng genoeg gehandhaafd wordt
vanwege de vele vry stellingen, die het inzonder
heid aan Katholieke geesteiykeu en ordobroe-
ders verleent. Deze zyn plus royalistes
que le roi, vergetende, dat in een constitutio-
neelen staat de wetgeving slechts langzaam
voortschrydt en telkens concession vordert,
zonder welke vooruitgang onmogeiyk is. Zy
zien daarenboven voorby, dat een pri'cipiëele
overwinning wel eenige offers waard is, te
meer, wanneer doze kunnen strekken om een
groot deel van het NederlaDdsche volk op het
terrein van gemoedsbezwaren te bevredigen
en te doen berustan in een herziening, die
juist het nationaal besef en den gemeenschaps
zin moet bevorderen en versterken."
Zoowol over den persooniyken dienstplicht
als over de yryatelliDgen in 't byzonder is
het laatste woord nog lang niet gesproken.
Professor De Louter kan dus veel, niet minder
warme en krachtige, tegenspraak verwachten
op zyn warm pleidooi
Over de door het weekblad De Amster
dammer opgeworpen quaestie van den hul
digingseed schryft de Amhcmsche Courant
„De inhuldiging heeft plaats in een ver-
eenlgde zitting der St.-Gen., die, volgens art.
108 der Grondw., wordt voorgezeten door
den Voor* der E. K., en waarin, krachtens
art. 105, beraadslaagd en besluiten genomen
kuDnen worden, indien meer dan de helft der
leden van beide Kamers, als slechts ééne
beschouwd, aanwezig is. In oen aldus samen
gestelde zitting heeft de Voorz. het grondwet
tig recht in naam der St-GeD. te spreken,
zoolang de meerderheid in die vergadering
zich daartegen niet verzet. Gesteld: er ont
stond hierover een beraadslaging en een met
meerderheid van stemmen genomen besluit,
ook dan zou de Voorz. nog in zyne huidi
gi d gs verklaring namens de St.-Gen. kannen
en moeten spreken, evenzeer als de voorzit
ters van elk der Kamers by de aanbieding
van het adres van antwoord op de Troonrede
of van elk ander eerbiedig adres aan de Kroon
spreken van de Kamer, welker voorzitter zy
zyn, en niet alleen in naam van de leien,
die voor het adres gestemd hebben. De ver-
eem'gde zitting der St.-Gen. is als zoodanig
grondwettig geconstitueerd, zoodra meer dan
75 leden tegenwoordig zöd, en natuurlijk
hebben de in art. 53 der Grondw. gebezigde
woorden, dat door den Voorzitter „en elk der
leden, hoofd voor hoofd", de holdigingseed
wordt afgelegd, niet, in stryd daarmede, de
beteekenis, dat alle 150 leden aanwezig moe
ten zyn. Wy vreez9n, dat dan de inhuldiging
wel ad calendas Graecas zou kunnen
worden uitgesteld."
„En de eed èn de huldiging" - zegt De
Nederlander „zyn geen belydenissen, maar
politieke handelingen, dienende
om overen weer het recht vast
te stellen.
Als de Koningin bezwaar had den eed te
doen op de Grondwet, dan zoudea waarschyn-
Hik liberale of republikeinsch gezinde bladen
zeggen: Bezwaar of Diet, de Koningio heeft
slechts het recht te regeeren onder voor
waarde, dat zy onze constitutie, zooals die in
de Grondwet omschreven staat, eprbiedigt.
Omgekeerd heeft het lid der St.-Gen. het
zelfde te verklaren, om zi'ting te kunnen
nemen. Zyn particulier gevoelen komt niet
in aanmerking. Daardoor wordt de wederkee-
rlge rechtsverhouding afgebakend. By de
inhuldiging evenwel moet hy een daad ver
richten, die zyn inwendige gedachte ook voor
de menscben blootlegt. Dat is lastig. Maar
wie aldus tot zelfontdekking komt, vergeet,
dat by den eed goaaan heeft, en dat, als by
dien niet acht, hy er nog wel een dito kan
by doen.
Wy wildon die herren wel eens hooren,
wanneer in een Republiek de leden der Volks
vertegenwoordiging weigerden de constitutie
te huldigen, op grond, dat zy aan een Koning*
schap de voorkeur zouden geven. Dan zou er
een kre&t opgaan. Nu het maar de monarchie
geldt, staat men zulke „bezwaarmakers" niet
alleen te woord, maair overlegt men of te
hunnentwille de constitutie niet zou kunnen
worden ontwricht".
Hoofden voor de klas. De heer
W. W. J. A. Schook, hoofd eener openbare
school te Amsterdam, heeft in het Sociaal
Weekblad de hoofden-quaestie behandeld. Aan
het slot zyner beschouwingen merkt de schry
ver o. a. het volgende op:
Over het algemeen is het verzoek der
afdeeling „Amsterdam" een treurig verschynsel.
In 1889 stonden de onderwyzers, toen nog
vertegenwoordigd door het NederlandschOnder-
wyzersgenootschap, vooraan in den stryd tegen
de vermindering van personeel aan de scholen
en nu is het een onderwyzers-verceniging en
nog wel een, die zich iets laat voorstaan op
haar vooruitstrevende gezindheid, die aan
dringt op die verminderiog en dat doet met
volle bewustheid van de gevolgen.
In 1894 schreef de redactie van De Bode:
Vindt het schryven van den inspecteur weer
klank by de gemeenteraden, dan zou het
gevolg zyn, dat het aantal werkkrachten In
elke school roet één verminderd werd. De
offervaardigheid van de vroede vaderen, waar
het de behartiging geldt van de belangen van
het lager oncerwys, is nooit byster groot
geweest, zoodat wy er ons van verzekerd
houden, dat, als wy er ons toe bepalen den
gemeenteraad toe te roepen: „Geeft gy den
hoofden van scholen een eigen klassjl" het
aantal onderwyzers met één per school ver
minderd zal worden.
En drie jaar later verklaarde zy nog eens,
dat een werkkracht, eenmaal aan de school
onttrokken, er met geen honderd paarden
krachten weer in komt. De afdeeling Amster
dam ging daaiin geheel met de redactio mede,
want toen iD 1894 drie leden een voorstel
deden, om aan den Raad een voorstel te
zenden van gelyke strekking als het tegen
woordige. ging zy niet mede, maar verklaarde
iü een druk bezochte vergadering, dat volgens
haar raeening de school geen werkkracht kon
missen.
Sedert dit jaar is echter de salarisqaaestie
en in verband daarmede de wyze van be
vordering alles gaan beheerschen in de afdee
ling. Afschaffing van alle rangen en gelyke
salarióoriüg voor ieder naar een anciennïteits-
stelsel werd haai leus. Om daartoe te komen,
moest aangenomen worden, dat allen even
bék waan? waren; men moest nlvelleeren en
la die nivelleering zyn ook de hoofden opge
nomen; als het hoofd in de school geen ander
werk doet dan de klasonderwyzer, is dit doel
bereikt.
Om de vraag, of dan alles behooriyk gedaan
zou kunnen worden, bekommerde men zich
niet, te meer niet, daar men hoopt, dat het
vry komende salaris uitgegeven zal worden
voor verhooging van de salarissen der biy vende
onderwyzers. Zoo kwam men er toe, iets te
verzoeken, dat men eerst zelf schadeiyk achtte,
en het algemeen belang op te offeren aan
dat van een kring van ambtenaren. En toch
is het niet eens zeker, dat de toepassing van
den gevraagden maatregel bet gewensebte
gevolg zal hebben cn kan het best zyn, dat
alleen de plattelands gemeenteraden er van
profiteered Konden deze in de eerste jaren
over een 150-tal onderwyzers meer beschikken,
de thans langzaam stygende minima zouden
er vooreerst niet beter op worden.
Er is op dit gebied voor den Bond wel
iets beters te doen dan de kinderen der on-
en minvermogenden in hun onderwys en de
plattelandsonderwyzora in hun salarissen te
schaden. In „Wat wy willen" verklaart het
hoofdbestuur enkele hoofden te kennen, die
werkeiyk hoofd en hart aan de school geven
en daardoor iets achting genieten, dezulken,
die in het belang van het onderwys alles
zullen aanwenden, wat daaraan bevorderiyk
is. Als nu bet orgaan van den Bond eens
uiteenzette, hoe die hoofden hun taak opvatten
en dan aandrong op het maken van wetteiyke
b6paliügen, waai door alien moesten aanwenden
wat door die hoofden aangewend wordt om
het onderwys te bevorderen, dan zou een
belangryke schrode gedaan zyn op den weg,
die naar verbetering van het lager onderwys
leidt, terwyi men nu op dien weg een stap
achteruit wil gaan.
Dreyfus-Zola c. 8.
Te Parys gaat bet gerucht, dat Dreyfus
overleden zou zyn. Aan het departement van
marine weet men echter van niets.
De Fransche minister van oorlog zal, in
overeenstemming met de verklaring, diver
leden Zaterdag door den minister-president
werd afgelegd, den militairen gouverneur van
Parys, generaal Zurlinden, saisisseeren van de
vraag der byeenroeping van den krygsraad,
die de zaak van majoor ETerhazy heeft be
handeld. Aan generaal Zurlinden komt het
toe, den dag en de plaats van het samenkomen
van den krygsraad te bepalen.
De houding van de bladen, die met de
militaire overheid in betrekking staan, wyst
aan, dat zy gezind zyn in de Deslissing van
het hof van cassatie t* berusten, al hebben
zy die niet voorzien; overeenstemmend be-
toogen zy, dat het vonnis van het bof, om 'at
het slechts een gebrek in den vorm consta
teert, atilzwyger.d de moratlo veroord teling
van Zola erkent. Daarby moet intusschen
worden opgemerkt, dat het hof van cassatie
steeds gewoon is, wanneer het één reden van
nietigheid gegrond verklaart, alle andere mo
tieven tuiten beschouwing te laten.
Ook de „Liberté," een regeeringsgezin J blad,
drukt den we' sch uit, dat het moge blyvon
by de uitspraak v. n het hof van cassatis, die
den binnenlandschen vrede beoogt. Het „Jour
nal des Dóbats" drukte zich voorzichtiger uit,
waar het opmerkt, dat het den krijgsraden
niet verboden is do gebeurtenissen van de
laatste drie maandon en den tegenwoordigen
toestand in aanmerking te nemen.
Emile Zola heelt nog geen beslissing
genomen betreffende den toestand, waarin
hy gebracht is door het oordeel van het hof
van cassatie, vernietigende de veroordeeling,
tegen hem uitgesproken, en door de mogeiyk-
heid van nieuwe vervolgingen.
Daar de voorzitter van den krygsraad aan
gekondigd had dat de krygsraad zoodra roogelyk
byeen zou komen, om zich over de vervolging
uit te spreken, zou Emile Zola wachten tot
een beslissing ten zynen opzichte zou zyn
genomen, en, naar gelang deze beslissing zou
wezen, op de een of andero wyze handelen.
Het voorstel, om Zola het officierskruis van
het Legioen van Eer te ontnemen, wordt nog
raaals op het tapijt gebracht door den heer
Juoet in het „Petit Journal." Deze straf lykt
deu schryver zekerder en min Ier bedriegiyk
to9 dan een nieuwe vervolging door een Hof
van Assisen. Da heer Gaston Jolivet vereenigt
zich in de „Gaulois" met dit denkbeeld. Hy
schryft: „Daar volgons de reglementen der
orde de titel van lid van het Legioen van
Eer verloren gaat door de naturalisatie in het
buitenland, mag men zich afvragen of Zola
zich niet, in de hoogere beter kenis van het
woord, „gedenationaliseerd" heeft, aangezien
hy, na Pichegru en Moraau, de eenige be
roemde Franschman is, wiens naam warm is
toegejuicht door de vyanden van Frankryk.
Men zal toegeven, dat dit nog erger is dan dat
hy zich had laten naturaliseeren als Zwitser
of Belg."
De inschryving voor een medaille aan Zola
heeft 10,063 fr. 50 ets. opgebracht. Byna
twee duizend inteekenaren nebben er aan
deelgenomen. Zola krygt een gouden medaille
van ongeveer een kilogram gewicht Zy wordt
vervaardigd door Charpentier en in was ge
goten, zoodat er slechts één exemplaar zal
testaan. De inteekenaars krijgen gratis een
klein bronzen model der medaille.
De Paryscbe krygsraad is niet, geiyk eerst
werd gemeld, Maandag byeengekemen, maar
is tegen Donderdag opgeroepen, ten einde te
overwogon of er aanleiding bestaat om alsnog
een vervolging tegen Zola in te stellen.
De Fransche Generale Staf is gedurende
het procee-Zola zoo dikwyis ten tooneele
verschenen, dat hGt „U. D." het gopast achfc
hem eens nader te beschouwen.
De eigentyke cb6f van het leger, de minister
van oorlog, staat en v< met het kabinet^
heeft het hoofd vol politi&ko en fimnciëela
overwegingen, wisselt dikwyis af en is tocht
met betrekking tot de organisatie vry wei
almachtig.
„De generale staf", verklaarde generaal
Billot, „geeft de algemeene instructies; h(j
bereidt de operatieplannen voor." Do algemeeno
generale staf is verdeeld ina. den generale^
staf van het ministerie van oorlog, onder eeiï
chef (thans generaa(l Boisdeffre) en drie sous*'
chefs (van wie généraal als chef Tan
het bureau van informatie, dat volgens de
verklaring van overste Picquart bestemd is
om aan den generalen staf inlichtingen over
het buitenland te leveren, in het proces Zolst
byzonder op den voorgrond trad) en b. den
generalen staf van het leger.
De generale staf van het ministerie van'
oorlog is verdeeld in vier bureaux en een
geographische afdeeling. Yan de vier bureaux,'
die dus aan den chef van den generalen staf
en met hem aan den minister ondergeschikt
zyn, bewerkt het eerste de organisatie en de
mobilisatie van hGt leger, en de dislocalio van
het actieve en het territoriale leger. Het
tweede bewerkt de militaire statistieken en de
vreemde legers; het derde de militaire operaties
en de legeroefening; het vierde den étappe-
en spoorwegdienst, marschen en troeptntrans*
porton en de telegraphic.
De werkzaamheden van het tweede en derde
bureau toontn duideiyk aan, dat overste Pio*
quart gejyk had, toon hy verklaarde, dat enkele
inlichtingen, waarvan in het borderel sprake
ie, met name die over de bedekkingstroepen^
slechts door leden van bet tweede bureau
konden worden geweten. Voor de bestudeering
der vreemde legers is het tweede bureau ba)
stemd.
Het „bureau de renseignements" is eigeniyk
geen erkende onderafdeeling.
Het is veeleer e3n vereeDiging van officieren
van den generabn staf en van bet minister!®
van oorlog, enkele archivarissen, particuliere
personen (zooals byv. de heer Marchand, die
tegelykertyd lid van de redactie van de „Éclair'*
was), gtbeime politie-agenten en spionnen»
Terwyi tegenwoordig e.-n der 80U8-chsfs^
generaal Gonse, aan het hoofd er van staaty
was vro g.jr Picquart, die evenals Sandherr
aan het ministerie verbonden was, het hoofde
Het tweede bureau is in dit „bureau derend
8efgneinents" hot sterkst vertegenwoordigd:
overste Henry, majoor Lauth, kapitein Brault
en ce archivaris Gribtlin behooren tot het
tweedo bureau. Boisdeffre, Gonse, Pellieux,'
Du Paty de Clam, Henry en Lauth zyn allen
ondergeschikten van den minister en moeten
voor hun verkl.ringen de machtiging van
den minister hsbben gehad.
De minister boschikt natuuriyk over allo
stukbon van den generaleD staf.
Dat de leden van tabt in formatie-bureau elk
ander wantroiwden, volgt uit de verklaringen
van overate Henry.
B.-halve den chef van den generalen staf
van het leger, die door den ministerraad wordt
benoemd, eo die daarom de jury op zeef
weinig soldaatachtige manier kan dreigen af
te tredeD, beslist de minister iameiyk onbe
perkt over het lot der officieren van den staf.
De promotie lyst wordt wel door den chef
bygehouden, doch de minister moet de promotie
voordragen aan den president, en meermalen
is bet gebeuTd, dat de voordrachten voor
promotie in het kabinet van den minister
nog gewyzlgd weiden. De minister beslist
ook over de indeeling der nieuw bevorderd#
officieren, tot aan den rang van comman-
deerend generaal, zoodat zyn Invloed en macht
buitengewoon groot zyn.
INGEZONDEN.
Concert iu de Stille Week.
Gisteravond keerde ik, dankbaar voor hef
gesmaakte kunstgenot, uit het Concert van
„Sempra Crescendo" terug. Maar heden vroeg
my iemand „Ik dacht, dat in de Stille Week
geen concerten gegeven werden?"
Die vraag beschaamde my. Ik zetde tot
myzelven: „Waarom hebt gy, wiens hart toch,'
geiyk dat van duizenden, vervuld is van do
heilige herinneringen dezer week, er niet aan
gedacht u van een concert te onthouden?"
En myn antwoord was: „Omdat gy u onwille
keurig hebt laten medesleepen door een alge
meene stroomlng der geesten, met welke gjj
niet hadt behooren mede te gaan."
Wy zyn, naar de historio, een Christeiyko
natie, die op de openbare uitingen van dat
karakter behoort prys te stellen. Kunstgenot
en godsdienst stryden niet tegen elkander,
zyn integendeel nauw verwant. Maar open
baar en gemeen schappelijk kunst-'
genot in dagen als de „Stille Week" strydt
wèl tegen bet zeer juist besef der Cbristeiyka
Gemeente, die vanouds met het verk9eren in
zulke dagen een overeenkomstige openbare
houding v.rbonden beeft.-Met de Mattheus*
Passion van Bach zou hel? nog iets anders zyn.
Aan het gevoel myner beschaming dddrovet
dat ik hier niet aan gedacht heb, geef ik
uiting, overtuigd dat velen het in stilte met
my ééns zyn.
Leiden, 6 April 1898. J. H. Gunning.
UITLOTINGEN. 4-pCt«. Thoiea-Loten van 188o
a fl. 100. Trekkiug van 1 April 1898, betaalbaat
1 Juli 189?. Getrokkon aerieëu: 10 158 166 276 28$
•08 608 678 749 771 1106 1436 1724 176S i860
2080 2103 2291 2486 2667 2701 2701 3088 8134
3398 3936 4C43 4G71 4110 4126 4197. Premioü
fl 100,000 a. 156 n. 81; ek fl. 1000 b. 166 d. 55%
e. 771 n. 14, a. 1724 v. 2, e. 2291 n. 87, e. 4071
d. 62. De overige nummers, in bovenetaande eerie.-*
vervat, elk fl. 120.