N*. 11679 Maandas; 31 Maart. A0. 1898 fsze <§curant wordt dagelijks, mei uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Een strenge vergelding. LEIDSCH DAG-BLAD PEU3 DEZER COURAJJTa Voor Loidon por 3 oiaandea.f f 1.10* Pranco por post1.40. Afeondorljjke Nommers 0.05. PB2J8 DER ADVERTEIiTIËN Van 1 8 regels f 1.05. Iedere regol meer f 0.17 J. Grootora lettors naar plaatsruimte. Voor hot incasseer on buiten do stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Do toekomst onzer dochters luidt het opschrift van het volgend artikel ia Eet Nieuws van den Dag: Onlangs heeft professor Hector Treub in de „Vereeniging tot behartiging der belangen der Vrouw", to Rotterdam, do geschiktheid bepleit der vrouw voor de studie en ook de doelmatigheid der studio voor de vrouw. Aan de theorie, die uit do lichtere hersenmassa der vrouw besluit tot haar minderen aanleg voor wetenschappelijke studio, ontzegde hjj alle waarde. Ten eerste bestaat er ook bij do mannen geen verbind tusschen het hersen- gewicht en hun gaven en talenten bet bewijs is geleverd, dat het bersongowicht van vee! beroemde mannen minder is dan het gemiddelde hersengewicht der vrouw maar ten tweede bezit de vrouw, in verhou ding tot geheel haar physiek, meer hersens dan de man. Dat ernstige studie do vrouw ongeschikt zou maken voor het huwelijk, dat het eigenaardige van het vrouwelijke gemoedsleven door die studie zou worden gedood, ook deze stelling verwerpt onzo hoogleeraar met geheel zijn hart en geheel zijn verstand. De heer Treub, die optrad voor een publiek van dames, kon voor zijn beschouwingen natuurlijk rekenen op een aandachtig en dankbaar gehoor, dat hem m6t instemming volgde. Maar het verdient opmerking, dat deze dames daarom de quaestie nog niet uitgemaakt achteD. Do presidente der ver gadering immers kondigde aan, dat den volgenden winter een tegenstander dor door prof. Treub ontwikkelde opvatting, do bekende" psychiater prof. Winkler, over hetzelfde onderwerp zijn denkbeelden zal ten beste geven. Hoewel wy, voor ons, in do quaestie geen uitspraak durven doen, mogen wij toch wel verklaren, dat de houding dezer Rotter- damsche vrouwen zeiven tegenover het vraag stuk getuigt van een breedheid van inzicht, van een verstandelijke hoogheid, die goenszins strijden tegen de opvatting van prof. Treub. Deze vrouwen schuwen niet alleen niet de voorlichting van wetenschappelijke mannen, zij lokken die zelfs uit, ook van kon, van wie zy vooruit weten, dat hun meening in strijd zal z:Jn met hetgeen zij zeiven het Jiefst gelooven. Hoe zwaar do hersens dozer vrouwen wegen, kunnen wy niet bepalen, maar dat die hereens gezond zijn en zuiver functionneoren, zal men wel niet willen tegen spreken. Intusschen, uit het feit, dat twee geleerden van hoogen rang, als de beeron Treub en Winkler, geleerden, door den aard hunner studie ia de quaestie gezaghebbend, bet met elkander oneens zgn, volgt, dat laDgs theoro- tischen weg het vraagstuk nitt licht zal wórden opgelost. De beslissiog behoort aan de practyk. Wy, voor ons, durvon in de quaestie geen uitspraak doen, zeiden we daareven. Wy willen zelfs Diot verzwygen, dat onzesyaipatna riet staat aan de zgdo van hen, die do geiyk- etelling van man en vrouw voorstaaD, in dien zin, dat zy het verschil der seksen, in het maatscbappeiyke, wensctun te zien wegge- cyferd. Matr do beweging in de richting eter volkomen geiykbcil beeft reeds krachtig om zich hoen gegrepi n tn zy zal mo.iiyk meor geheel zgn tegen te gaan. Gevraagd mag evenwel, of wg er zelf niet cenigszins schuld aan zin, dat het reods zóó ver gekomen is? Hebben wy ons in de quaestie niet te passief gadragon De tyd, dat mon voor do opvoeding der meisjes niet meer verlangde dan wat oppervlakkig schoolonderwys; do tyd, dat, terwyl men aan onzo jongens alles ten koste legde, om hon tot bun levenstaak voor te bereiden, de meisjes vroeg van school genomen werden, om by moeder thuis zoogenaamd baar vorming te ontvangon voor baar bestem ming van huishoudster, buismoeder, is voorby. Mtt oen beetje muziek, een beetje onderwys in talen, achtte men voorheen do meisjes opvoeding voltooid. Onder den drang van welke omstandigheden de meeningen in deze gewyzigd zgn, willen wg thans niet naspeuren, overtuigd, dat weinigen ons zullen tegen spreken, als we eenvoudig constateert-n, dat men algemeen aan de meisjesopvoeding hoogere tischen is gaan stollen. Maar nu komt het punt ii quaesti0. Wat hebben wg gedaan in zake het voortgezet onderwys voor meLjas? Zorgden we voer de oprichting van scbolon, bestemd om enz <n meisjes ontwikkelend onlerwgs te verstrek ken, volgens een programma, waarbg i3 rekening gehouden met de behoefte jan een degelgker wetenschappoiyke le shaving, en tevens met hxar toekomstige 1 esteeming van huisvrouw, moeder, opvoedster hanr kinderen? Nqod, wy hebben de zaak op haar beloop gelateö. Gemakshalve en omdat ht mindor kostte, stelden wy do hoogere burger school, het gymnasium toegankeiyk ook voor onze dochters en dwongen haar ontwikkeling zoodoende in een richting, geiyk aan die, welke wg voor de ontwikkeling onzer jongens aangewezen achten! Dit is een fout geweest. Niet, dat wy voor den vervolge de oorspron- ke'.yk voor mannelgke leerlingen bestemde inrichtingen voor de vrouweiyko zouden willen sluiten, maar daar naast hebben wg te zorgen voor inrichtingen voor voortgezet onderwys, bestemd uitsluitend voor meisjes; inrichtingen, waar het onderwys niet het karakt r draagt eener voorbereiding tot maat scbappeiyke ambten of tot meer booger onderwys, maar een afgesloten geheel vormt en bovondien gericht is op de ontwikkclicg van al die gaven, welke wg, als strookande met haar eigenaardigen aanleg en roeping, in de vrouw zoo gaarne tot bloei zien komen! In degelykhc-id zou het onderwys aan de door ons bedoelde inrichtingen dat van de jongensscholen voor middelbaar onderwys niet alleen moeten evenaren, maar overtreffen, hetgeen zeer wel ïrogelyk is, omdat men kan waken o. m. tegen overlading van bet leorplan. Ook daarom dieet in het door ons gewenschte oaderwijs voor trui-ges alle opper vlakkigheid en vluchtigheid te zyn vermeaen, omdat de cursus een eind-cursus is en de meisjes, die op 19- a 20 jarigen leeftijd de school vaarwel zeggen, er den teerkost hebban op te doen voor het gansche leven. Eindeiyk behoort het onderwgs zoo degelijk raogtiyk te zyn, omdat het tegen niets zoo zeer te waken heeft als tegen het aankwee- ken van blauwkousory of scbyngeleerdbeil en integendeel by de meisj°s het besef moet wekken en versterken, dat niet- wetenschappe lijke arbeid, dat do riebtige bestiering van het huishouden, dat het vrouwc-lyk handwerk geen dingoo zyn van lagere orde, de be schaafde vrouw onwaardig, maar almede bet beste deel uitmaken van baar levenstaak. Het degeiyk ontwikkelde meisje hieiin gaan wy mot prof. Treub geheel mede zrl het huwelijk niet beschouwen als een ha°r onwaardige bestemming, noch de plichten, die het haar oplegt, als beneden haar waar digheid al zal zy Di9t blindelings in de fuik loopen en baar man meer willen zgn dan een speelpop. Alleen in oppervlakkigheid schudt het gevaarl Het is do plicht van ons, maönen, en het is in bet briang onzer zonen, dat wy de vrouwenbeweging steunen, door haar te leiden in de goede richting. Ten aanzieD van hot meisjesonderwijs moet alleen het beste goed genoeg zgn. Men biyve de door de wet gegkte inrichtingen voor middelbaar onderwas vcor onze dochters to9gankeiyk steil-n. Waar by het meisje een sterke drang spreekt om zich te bekwamen voor een tct heden mo. ran mannon piss9nden werkkring, dient men cim drang niet kunstmatig tegen te gaan. Niet allo vrouwen zyn voor het Jiuwelgk geboren. Maar daartegenover st»at, dat ruen de oulers, die voor hun meisjes prys stellen op een degelijke vorming, niat moet noodzaken, hun dochters to zenden, naar inrichtingen van onderwys, speciaal besterad voor jonger.s, die er zich voorbereiden tot eon maitscbap- peiyk ambt. Voor het meisje moet er kouze zyn. In dat geval gelooven wy, dat men met gerustheii de practyk kan laten be^li-sen en dat de wetenscbappelgko ontwikkeling der vrouw 1 iden zal tot verhooging van den levens standaard in bet huwelijk I Het Vaderland, er toe overhellend om het Griek8ch op de gymnasia te beperken of facultatief te stellen, doet dit niet, omdat het argument vat op haar Leeft, dat men ni t behoeft te leeren wat men later niet meer noodig heeft, noch ook dit, dat het zaak is de zoo moeilijke gymnasiale studie te verge- makkeiyken. Het blad meent echter, dat aan de moderne talen de tijd te karig is toegemeten. En het axioma, dat men ju:st door de kennis der oude talen bet gemakkelykst nieuwe t±len leert, is betwistbaar. Wel geraakt men met behulp der oude talen spoediger in den woor denschat der nieuwe thuij, maar om in den geest der moderne talen door te dringen, om Laar eigenaardigheden te begrgpen, in haar constructie thuis te geraken, staan de oude meer in dan weg dan dat Z9 helpen. Vroegtydig beginnen met spreken en lezen van moderne talen is de eenige weg om ze ta leeren, en het i3 dia weg, die op het gyrn- natium Diet wordt gevolgd. Toch erkent het blad de practi3che bezwaren tegen de facuhatlefstelliog, o. a. „een boven matige toeneming van htt aantal adspirant- juristen, die 't nu ook wel eens willen pro- boeren." Het blad concludeert daarom, dat, waar autoriteiten als prof. Polak in zijn brochure, dr. Oviok in De Gids en mr. Lobman in do Kamer beperking van het Grieksch, zonder opoffering, mogeiyk acbtsn, de oplossing in dia richting mo-.t worden bepi09fd. Aan bet onierwgs in de natuurwetenschappen en in de moderne talen zou dan een grooter plaats moeten worden ingeruimd. Over den dienstplicht der gees telijken ge-ft De Maasbode een artikel, waarin wordt herinnerd, dat van oude tyden af, de scbry ver begint met BonifdCius, 742 doer de Cbristenpredik< rs is gelast, „dat Gods dienaren of de mom iken geen wapenen zullen dragen, noch naar het leger zullen aftrekken," enz. Dat bevel is later herhaald en bekrachtigd. Zoo steunt dus de afkeer der geloovigen tegen den eisch, dat bun geestelyken sol daten worden, op de lessen, welke de pion- niors der beschaving eenmaal onzen woesten varieren hebben ingeprent. Welnu, zal het einde der negentiende eeuw het besch.avingswek van de achtste te ni9t doen ia ons nadenkend Nederland? Zal men het altoos vreeseiyic beöryf van den oorlog willen opgedragen zi*n aan hen, die by uit stek de vertegenwoordigers zijn van de liefde en het medelyden, van de vertroosting en de» vergiffenis? Van het middeltje om de aanstaande gees telyken met don hob-pitaaldienrt te belasten wil de scbry ver, de zeereer waarde heer Bots, niet weten, en over de opmirking, dat vroe ger de Utrechtscho bisschoppen toch ook het zwaard hebben gevoerd, zegt hy: Maar nu er hier over 's lands historie wordt gesproken, zal misschien iemand de oude Utrechtsche bisschoppen in herinnering willen brengen. Hoe öikwgls, zal men uiti03pen, zyn die tydeigke vorsten niet ten oorlog gegaan 1 Hoe dikwerf heeft een hoofd van het Sticht den koperen helm op de geschoren kruin gedragen en zyn tempellied verwisseld met het veldgeschrei! Welnu, dit moet vol mondig toegegeven, maar juist deze feiten lichten nog sterker toe, hoe het soldatenleven niet past aan den geestelyken stand. Immers, al valt het niet te loocheoeD, dat de nood der tyden en de opstand van onderdanen zelfs tegenwoordig nog een kerkvorst, die ook tgdeiyk beer zou wezen, naar alle recht opnieuw in het oorlogskamp zou kunnen bren gen en al moet men verecheidenen Utrecht- schen prelaten nageven, dat zij meermalen door bun oorlogen het snoodste onrecht naar behcoren hebben beteugeld, toch staan die prelaten als verdeeld tusschen de krygsmaDS- plichten en hun bisschopsfunctiên. Zorgden zy allen niet, een wybisschop en soms zelfs meerdere wgbisschoppen te hebben, die lydena oorlogen in hun plaats de kerken wgddon, de priesters zalfden, de altaren heiligdöD, verre van het rumoer der wapenen? De schryver meent t9n slotte, dat de nood lottige invloed van den militairen dienst op aanstaande geestelyken in Frankryk is ge bleken, en spreekt de hoop uir, dat men in Nederland wijzer zal zyn en de vryheid hooger houden. Uit meer dan één hoek aldus De Standaard verluidt de klacht, dat de i n 8 c h r fl ying en voor de September-feesten niet meevallen. Zelfs uit de Reddentie verneemt men, dat enkele buurtcommissiën zich hebben ont bonden. Ligt dit aan karigen zin, aan gedempte belangstelling, aan mindere offervaardigheid? Misschien ten deele; maar iD hoofdzaak is deze teleurstelling toch veeleer daaruit te verklaren, dat men de feestviering te hoog heeft willon opdrgven en daarby gecn reke ning gehouden heelt, noch met onzen volks aard, noch mot veler gedrukten toestand. We waren steeds en zyn nog een burgerlijk volk, dat gewend is aan matige levensuiting en soberheid zelfs by zyn festgnen. In meor aristo.ratische landen leeft men ook publiek op veel hooger voet. En voorts kwam in andere landen het ryke, weelderige feestier- toon veel minder uit de burgery zelve op dan uit de bureelea der Overheid. Thans echter is de poging gewaagd, om met andere landen te wedyveren in majesteit en weelde van feestvertoon, en biervoor de golden te vinden uit enkel bydragc-n der burgery. Dit nu klopt niet; en zoo zag men hoe een Haagsche feestcommissie zich reeds tot den Gemeenteraad moest wen jen, met aan vrage om subsidie. En met die hulp zal men er nu wol kómen, maar toch biyft het te betreuren, dat meD, door te hoog te mikken, dit noodig beeft gemaakt. Een minder artistieke, meersjontane, minder weelderige, maar daardoor onder aller bereik vallende versiering van onze grachten en etraten, ware stellig meer nationaal geweest, en zou ons de teleurstelling van den tegen valler der inzamelingen gespaard hebben. Verschillende bladen geven oen indruk over bet door de Regeering deza week ingediende wetsontwerp tot invoering van leerplicht. Zoo betoogt het Handelsbladdat de minister van binnenlandsche zaken getrouw is geble ven aan de door hem op 14 Djcember te dezer zake beleden beginselen. Het 11 id acht het onder meer zeer wgs van de Rege- ring, dat z\j met gemoedsbezwaren rekening wenscht tt houden, en vervolgt dan: „De maatregelen tot handhaving der wet zyn mede zeer oordeelkundig gekozen. Eerst aanmaning door den schoolopziener, dan op roeping voor een commissie of voor het dage- ïyksch bestuur, dan aanplakking van den 23) By eon zekere deur gekomen, opent hy die met eenige moeite en ziet rond ia het donkere portaal, dat hg binnengetreden is. Aan een toevallig beschouwer moet het vreemd voor komen, dat sommige van de spinn6webbon in deze onbezochte plaats in den laatsten tgd weggeveegd zgn alsof de een of andere gestalte, die de donkere trap op en neer gegaan is, die heeft doen verdwynen. Voor Arthur is dit geen verrassing, hetwelk bewgsf, dÜt bg misschien het best kon opheldereD, wiens gestalte ze hooft weggenomen. "Nadat by de deur achter zich zorgvuldig en zacht beeft gesloten en de trap is opgegaan, moet hy een tydlang over de smalle treden, die hem eindeloos voorkomen, naar boven klimmen en bereikt eindelyk de bovendeur, die by open getrokken heeft op den dag, toen zy de spookkamer bezichtigd hebben en toen hg en Ringwood in twist waren geraakt over zgn nieuwsgierigheid. Nu biyft by, diep ademhalend, boven aan de trap in de duisternis staan en luistert iDgespannen of hy ook een voetstap hoort. Terzelfder tyd stygt sir Adriaan, die zyn voornemeü, om in den toren naar den verloren armband te zoeken, niet heeft opgegeven, do groote trap in de vestibule op, loopt door gangen en galeryen en komt ten laatste by de eerste met yzer beslagen deur. Deze open do' nde, staat hg op htt portaal, waarop ook de andere deur uitkomt, en ziet ae smalle sttenen trap voor zich, die naar do tweede met yzer beslagen deur leidt. Hier blyft hy een oogenblik staan. Is het een vaag, duister gevoel van gevaar, dat hem hier dcer. ophouden, alsof bij aarzelt om verder te gaan? Een plotselinge rilling gaat door zyn leden. „Hoe koud is het Lier op deze sombere plok," zegt hy bg zichzelf, „zelfs op dezen warmen dag!" Toch heeft hg in bet geheel geen vermoeden van de ooren, die naar zyn minste beweging luisteren, noch van de valsche oog-n, die hem door een spleet in de tegenovergestelde deur begluren 1 Nu stapt hy weer verder, en na de steenon trap opgegaan te zyn, opent hg de noodlottige deur en ziet in de kamer rond. Zelfs nu komt het hem in den zin, hoe vreeseiyk de gevolgen zouden zyn, wanneer de deur dicht viel en de geheime sluiting hem, tegen zyn wil, daar zou gevangen houden. Hg stoot de deurwyd open en plaatst die zoo, dat deze niet uit zichzelf kan dicht vallen en een gevarïgene van hem maken. Neen, zy blyft onbeweeglgk, nu hy haar zoo gezet heeft, en dus overtuigd, dat hy geheel veilig is, begint hy te zoeken. Snel als het weerlicht verlaat nu een gestalte baar verborgen standplaats, sluipt de steenen trap op, en werpt, stselsgewgze naderbg komend, een blik in de spookkamer. Sir Adriaan staat met den rug tegen de deur; hy bukt zich om op den grond en in iederen hoek naar het verloren kleinood te zoeken. Hg ziet niets, hoort niets, ofschoon een verrader op den drempel staat, die op bet punt is zgn ondergang te bewerken. Arthur Dynecourt strekt zyn hand uit, die niet beeft noch aarzilt om de misdaad uit te voeren, grgpt zwggend naar de deur en sluit die zacht diebt; bet geheime slot geeft een scherp, klikkend geluid en het slachtoffer is van de wereld afgescheiden! Nu de vreeseiyke daad volbracht i*, sluipt Arthur Dynecourt over de trap naar beneden en vermindert de haast zyner schreden niet voordat hg hggend, maar zonder berouw, weer in de bediendengang staat. Berouw gevoelt hg niet. Maar een soort van vrees doet zyn leden beven en brengt het koude zweet op zyn voorhoofd. Zyn mede drager is uit den weg geruimd, en wat hem zelf aangaat, by is veilig voor ontdekking. Geen mer.schtiyk wezen zag hem naar den noodlottigen toren gaan, geen measobeiyk oor hoorde hem zyn voornemen te kennen geven, om daarin naar den verloren armband te zoe ken. Hy zelf had zorg gedragen, om, voordat zg scheidden, een vast geloof voor te wenden in Adriaan'8 schertsende verzekering, dat hy niet naar de spookkamer wilde gaan, en dus kan by ook met succes zichzelf verdedigen, zelfs wanneer de baronet zoo gelukkig mocht zyn een bevrgder te vinden. Toch is hy niet gerust. Vrees voor ont dekking, vrees voor de wereld, vrees voorde koord, die reeds in roode kleuren voor zyn oogen schynt te slingeren, maken hem tot den giootsten lafaard, die op de aarde rond wandelt. Zal by terugkeeren on zyn gevan gene bevryden, de geheele zaak als een scherts uitleggen en zoo Adriaan weer in de gelegen heid stellen gasten to ontvangen in zyn kasteel, op zyn gewone weelderige wijzo voort te leven en het meisje tot vrouw te nemen, waarop by Arthur zgn hart gezet heeft? Neen, duizendmaal noen! Nog een korten tgd en alles zal aan Arthur Dynecourt toe- behooren. Hy zal dan „sir Arthur" zyn en de bruid, die hy begeert, zal geen weerstand kunnen bieden aan de verzoeking, om den titel te voeren en de kans te hebben meesteres van het oude, statige kasteel met alles, wat daarby behoort, te worden l Hy zal „de mees ter" zyn! Laat zyn neef Adriaan in zyn sombere gevangenis alleen en in wanhoop sterven I Ontdekt zal hy niet worden. Want wien zal het ia de gedachte komen, om in de spookkamer naar hem te zoeken? Wie zal vermoeden, dat er iets kan zyn, wat hem daarheen deed gaan, zonder er iemand iets van te zeggen? Neen, zeker, die akelige plek met zyn naakte wanden en met bloed be vlekten vloer is wel de laatste plaats, waar iemand zonder bepaald doel zal heengaan, en welk doel kon sir Adriaan daarmede beoogen? Zoo stelt Arthur dus zichzelf gerust. Hy begeeft zich nu naar de dames 6n de terug gekeerde jagers, ia de woonkamer op de bovenverdieping. „Waar is Dynecourt?" vraagt een derheo- ren een weinig later. Arthur hoort de vraag, maar verwisselt niet van kleur en biedt met een vaste hand Florence haar kopje thee aan. „Ja, waar is sir Adriaan?" vraagt mrs. Talbot, naar den spreker opziende. „Hy heeft ons een uur geleden verlaten," antwoordt kapitein Ringwood. „Hy zeide liever naar huis te willen wandelen, legde zyn ge schoten vogels in ons rytuig en verliet ons zonder er meer by te voegen. Hg zal zeker wel dadeiyk hier zyn." „Lieve hemel, ik hoop maar, dat hem niets overkomen isl" zegt Ethel Villiors, die by een der vensters zit, waardoor do stralen der avond zon naar binnen vallen en die haar kastanje bruine lokken als rood goud doen schitteren „Dat zou ik ook niet hopen," zegt Arthur; „het is wel vreemd, dat hy nog niet hier is." En daarna bedenkende, dat de zaken zóó moeten geschikt worden, dat hy, in goval van ontdekking, altyd nog een weg open houdt om zichzelf te vrywaren, voegt by or bedaard by: „Ik ontmoette hem omstreeks een myi van bier en wandelde verder met hem terug. Wy zyn by de voordeur van elkander gescheiden en dus denk ik, dat by in de bibliotheek of in de stallen zal wezen." „Groote goedheid 1 Waarom zegt gy dit niet eer?" roept de oudo lady Fitz-Almont op driftigen toon uit. „Ik begon al te vreezen, dat de arme jongen zich doodgeschoten had uit teleurgestelde liefde of iets van dien aard." Dora en Florence worden beiden donkerrood by deze woorden. Do oude lady kan vryuit spreken over sir Adriaan, zg Btelt geen hoop op hem voor lady Gertrude, wgl deze jongo dame reeds verloofd is met een voorname, adeliyke botanicus, die nu in West-lad)-1-, ver toeft, om oaar byzondera varens te zoeken. (Wordt vci'volgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1898 | | pagina 5