N*. 11679
Maandas; 31 Maart.
A0. 1898
fsze <§curant wordt dagelijks, mei uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Een strenge vergelding.
LEIDSCH
DAG-BLAD
PEU3 DEZER COURAJJTa
Voor Loidon por 3 oiaandea.f f 1.10*
Pranco por post1.40.
Afeondorljjke Nommers 0.05.
PB2J8 DER ADVERTEIiTIËN
Van 1 8 regels f 1.05. Iedere regol meer f 0.17 J. Grootora
lettors naar plaatsruimte. Voor hot incasseer on buiten do stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Do toekomst onzer dochters luidt
het opschrift van het volgend artikel ia Eet
Nieuws van den Dag:
Onlangs heeft professor Hector Treub in
de „Vereeniging tot behartiging der belangen
der Vrouw", to Rotterdam, do geschiktheid
bepleit der vrouw voor de studie en ook de
doelmatigheid der studio voor de vrouw. Aan
de theorie, die uit do lichtere hersenmassa
der vrouw besluit tot haar minderen aanleg
voor wetenschappelijke studio, ontzegde hjj
alle waarde. Ten eerste bestaat er ook bij do
mannen geen verbind tusschen het hersen-
gewicht en hun gaven en talenten bet
bewijs is geleverd, dat het bersongowicht
van vee! beroemde mannen minder is dan
het gemiddelde hersengewicht der vrouw
maar ten tweede bezit de vrouw, in verhou
ding tot geheel haar physiek, meer hersens
dan de man.
Dat ernstige studie do vrouw ongeschikt zou
maken voor het huwelijk, dat het eigenaardige
van het vrouwelijke gemoedsleven door die
studie zou worden gedood, ook deze stelling
verwerpt onzo hoogleeraar met geheel zijn
hart en geheel zijn verstand.
De heer Treub, die optrad voor een publiek
van dames, kon voor zijn beschouwingen
natuurlijk rekenen op een aandachtig en
dankbaar gehoor, dat hem m6t instemming
volgde. Maar het verdient opmerking, dat
deze dames daarom de quaestie nog niet
uitgemaakt achteD. Do presidente der ver
gadering immers kondigde aan, dat den
volgenden winter een tegenstander dor door
prof. Treub ontwikkelde opvatting, do bekende"
psychiater prof. Winkler, over hetzelfde
onderwerp zijn denkbeelden zal ten beste
geven. Hoewel wy, voor ons, in do quaestie
geen uitspraak durven doen, mogen wij toch
wel verklaren, dat de houding dezer Rotter-
damsche vrouwen zeiven tegenover het vraag
stuk getuigt van een breedheid van inzicht,
van een verstandelijke hoogheid, die goenszins
strijden tegen de opvatting van prof. Treub.
Deze vrouwen schuwen niet alleen niet de
voorlichting van wetenschappelijke mannen,
zij lokken die zelfs uit, ook van kon, van
wie zy vooruit weten, dat hun meening in
strijd zal z:Jn met hetgeen zij zeiven het
Jiefst gelooven. Hoe zwaar do hersens dozer
vrouwen wegen, kunnen wy niet bepalen,
maar dat die hereens gezond zijn en zuiver
functionneoren, zal men wel niet willen tegen
spreken.
Intusschen, uit het feit, dat twee geleerden
van hoogen rang, als de beeron Treub en
Winkler, geleerden, door den aard hunner
studie ia de quaestie gezaghebbend, bet met
elkander oneens zgn, volgt, dat laDgs theoro-
tischen weg het vraagstuk nitt licht zal
wórden opgelost. De beslissiog behoort aan
de practyk.
Wy, voor ons, durvon in de quaestie geen
uitspraak doen, zeiden we daareven. Wy
willen zelfs Diot verzwygen, dat onzesyaipatna
riet staat aan de zgdo van hen, die do geiyk-
etelling van man en vrouw voorstaaD, in dien
zin, dat zy het verschil der seksen, in het
maatscbappeiyke, wensctun te zien wegge-
cyferd. Matr do beweging in de richting eter
volkomen geiykbcil beeft reeds krachtig om
zich hoen gegrepi n tn zy zal mo.iiyk meor
geheel zgn tegen te gaan. Gevraagd mag
evenwel, of wg er zelf niet cenigszins schuld
aan zin, dat het reods zóó ver gekomen is?
Hebben wy ons in de quaestie niet te passief
gadragon De tyd, dat mon voor do opvoeding
der meisjes niet meer verlangde dan wat
oppervlakkig schoolonderwys; do tyd, dat,
terwyl men aan onzo jongens alles ten koste
legde, om hon tot bun levenstaak voor te
bereiden, de meisjes vroeg van school genomen
werden, om by moeder thuis zoogenaamd
baar vorming te ontvangon voor baar bestem
ming van huishoudster, buismoeder, is voorby.
Mtt oen beetje muziek, een beetje onderwys
in talen, achtte men voorheen do meisjes
opvoeding voltooid. Onder den drang van
welke omstandigheden de meeningen in deze
gewyzigd zgn, willen wg thans niet naspeuren,
overtuigd, dat weinigen ons zullen tegen
spreken, als we eenvoudig constateert-n, dat
men algemeen aan de meisjesopvoeding hoogere
tischen is gaan stollen.
Maar nu komt het punt ii quaesti0. Wat
hebben wg gedaan in zake het voortgezet
onderwys voor meLjas? Zorgden we voer de
oprichting van scbolon, bestemd om enz <n
meisjes ontwikkelend onlerwgs te verstrek
ken, volgens een programma, waarbg i3
rekening gehouden met de behoefte jan een
degelgker wetenschappoiyke le shaving, en
tevens met hxar toekomstige 1 esteeming
van huisvrouw, moeder, opvoedster hanr
kinderen? Nqod, wy hebben de zaak op haar
beloop gelateö. Gemakshalve en omdat ht
mindor kostte, stelden wy do hoogere burger
school, het gymnasium toegankeiyk ook voor
onze dochters en dwongen haar ontwikkeling
zoodoende in een richting, geiyk aan die,
welke wg voor de ontwikkeling onzer jongens
aangewezen achten! Dit is een fout geweest.
Niet, dat wy voor den vervolge de oorspron-
ke'.yk voor mannelgke leerlingen bestemde
inrichtingen voor de vrouweiyko zouden willen
sluiten, maar daar naast hebben wg te
zorgen voor inrichtingen voor voortgezet
onderwys, bestemd uitsluitend voor meisjes;
inrichtingen, waar het onderwys niet het
karakt r draagt eener voorbereiding tot maat
scbappeiyke ambten of tot meer booger
onderwys, maar een afgesloten geheel vormt
en bovondien gericht is op de ontwikkclicg
van al die gaven, welke wg, als strookande
met haar eigenaardigen aanleg en roeping,
in de vrouw zoo gaarne tot bloei zien komen!
In degelykhc-id zou het onderwys aan de
door ons bedoelde inrichtingen dat van de
jongensscholen voor middelbaar onderwys niet
alleen moeten evenaren, maar overtreffen,
hetgeen zeer wel ïrogelyk is, omdat men
kan waken o. m. tegen overlading van bet
leorplan. Ook daarom dieet in het door ons
gewenschte oaderwijs voor trui-ges alle opper
vlakkigheid en vluchtigheid te zyn vermeaen,
omdat de cursus een eind-cursus is en de
meisjes, die op 19- a 20 jarigen leeftijd de
school vaarwel zeggen, er den teerkost hebban
op te doen voor het gansche leven.
Eindeiyk behoort het onderwgs zoo degelijk
raogtiyk te zyn, omdat het tegen niets zoo
zeer te waken heeft als tegen het aankwee-
ken van blauwkousory of scbyngeleerdbeil
en integendeel by de meisj°s het besef moet
wekken en versterken, dat niet- wetenschappe
lijke arbeid, dat do riebtige bestiering van
het huishouden, dat het vrouwc-lyk handwerk
geen dingoo zyn van lagere orde, de be
schaafde vrouw onwaardig, maar almede bet
beste deel uitmaken van baar levenstaak. Het
degeiyk ontwikkelde meisje hieiin gaan
wy mot prof. Treub geheel mede zrl het
huwelijk niet beschouwen als een ha°r
onwaardige bestemming, noch de plichten,
die het haar oplegt, als beneden haar waar
digheid al zal zy Di9t blindelings in de
fuik loopen en baar man meer willen zgn
dan een speelpop. Alleen in oppervlakkigheid
schudt het gevaarl
Het is do plicht van ons, maönen, en het
is in bet briang onzer zonen, dat wy de
vrouwenbeweging steunen, door haar te leiden
in de goede richting. Ten aanzieD van hot
meisjesonderwijs moet alleen het beste goed
genoeg zgn. Men biyve de door de wet gegkte
inrichtingen voor middelbaar onderwas vcor
onze dochters to9gankeiyk steil-n. Waar by
het meisje een sterke drang spreekt om zich
te bekwamen voor een tct heden mo. ran
mannon piss9nden werkkring, dient men cim
drang niet kunstmatig tegen te gaan. Niet
allo vrouwen zyn voor het Jiuwelgk geboren.
Maar daartegenover st»at, dat ruen de oulers,
die voor hun meisjes prys stellen op een
degelijke vorming, niat moet noodzaken,
hun dochters to zenden, naar inrichtingen
van onderwys, speciaal besterad voor jonger.s,
die er zich voorbereiden tot eon maitscbap-
peiyk ambt.
Voor het meisje moet er kouze zyn. In dat
geval gelooven wy, dat men met gerustheii
de practyk kan laten be^li-sen en dat de
wetenscbappelgko ontwikkeling der vrouw
1 iden zal tot verhooging van den levens
standaard in bet huwelijk I
Het Vaderland, er toe overhellend om het
Griek8ch op de gymnasia te beperken
of facultatief te stellen, doet dit niet, omdat
het argument vat op haar Leeft, dat men ni t
behoeft te leeren wat men later niet meer
noodig heeft, noch ook dit, dat het zaak is
de zoo moeilijke gymnasiale studie te verge-
makkeiyken.
Het blad meent echter, dat aan de moderne
talen de tijd te karig is toegemeten. En het
axioma, dat men ju:st door de kennis der
oude talen bet gemakkelykst nieuwe t±len
leert, is betwistbaar. Wel geraakt men met
behulp der oude talen spoediger in den woor
denschat der nieuwe thuij, maar om in den
geest der moderne talen door te dringen, om
Laar eigenaardigheden te begrgpen, in haar
constructie thuis te geraken, staan de oude
meer in dan weg dan dat Z9 helpen.
Vroegtydig beginnen met spreken en lezen
van moderne talen is de eenige weg om ze
ta leeren, en het i3 dia weg, die op het gyrn-
natium Diet wordt gevolgd.
Toch erkent het blad de practi3che bezwaren
tegen de facuhatlefstelliog, o. a. „een boven
matige toeneming van htt aantal adspirant-
juristen, die 't nu ook wel eens willen pro-
boeren."
Het blad concludeert daarom, dat, waar
autoriteiten als prof. Polak in zijn brochure,
dr. Oviok in De Gids en mr. Lobman in do
Kamer beperking van het Grieksch, zonder
opoffering, mogeiyk acbtsn, de oplossing in
dia richting mo-.t worden bepi09fd. Aan bet
onierwgs in de natuurwetenschappen en in
de moderne talen zou dan een grooter plaats
moeten worden ingeruimd.
Over den dienstplicht der gees
telijken ge-ft De Maasbode een artikel,
waarin wordt herinnerd, dat van oude tyden
af, de scbry ver begint met BonifdCius, 742
doer de Cbristenpredik< rs is gelast, „dat Gods
dienaren of de mom iken geen wapenen zullen
dragen, noch naar het leger zullen aftrekken,"
enz. Dat bevel is later herhaald en bekrachtigd.
Zoo steunt dus de afkeer der geloovigen
tegen den eisch, dat bun geestelyken sol
daten worden, op de lessen, welke de pion-
niors der beschaving eenmaal onzen woesten
varieren hebben ingeprent.
Welnu, zal het einde der negentiende eeuw
het besch.avingswek van de achtste te ni9t
doen ia ons nadenkend Nederland? Zal men
het altoos vreeseiyic beöryf van den oorlog
willen opgedragen zi*n aan hen, die by uit
stek de vertegenwoordigers zijn van de liefde
en het medelyden, van de vertroosting en de»
vergiffenis?
Van het middeltje om de aanstaande gees
telyken met don hob-pitaaldienrt te belasten
wil de scbry ver, de zeereer waarde heer Bots,
niet weten, en over de opmirking, dat vroe
ger de Utrechtscho bisschoppen toch ook het
zwaard hebben gevoerd, zegt hy:
Maar nu er hier over 's lands historie wordt
gesproken, zal misschien iemand de oude
Utrechtsche bisschoppen in herinnering willen
brengen. Hoe öikwgls, zal men uiti03pen, zyn
die tydeigke vorsten niet ten oorlog gegaan 1
Hoe dikwerf heeft een hoofd van het Sticht
den koperen helm op de geschoren kruin
gedragen en zyn tempellied verwisseld met
het veldgeschrei! Welnu, dit moet vol
mondig toegegeven, maar juist deze feiten
lichten nog sterker toe, hoe het soldatenleven
niet past aan den geestelyken stand. Immers,
al valt het niet te loocheoeD, dat de nood
der tyden en de opstand van onderdanen
zelfs tegenwoordig nog een kerkvorst, die
ook tgdeiyk beer zou wezen, naar alle recht
opnieuw in het oorlogskamp zou kunnen bren
gen en al moet men verecheidenen Utrecht-
schen prelaten nageven, dat zij meermalen door
bun oorlogen het snoodste onrecht naar
behcoren hebben beteugeld, toch staan die
prelaten als verdeeld tusschen de krygsmaDS-
plichten en hun bisschopsfunctiên. Zorgden
zy allen niet, een wybisschop en soms zelfs
meerdere wgbisschoppen te hebben, die lydena
oorlogen in hun plaats de kerken wgddon,
de priesters zalfden, de altaren heiligdöD, verre
van het rumoer der wapenen?
De schryver meent t9n slotte, dat de nood
lottige invloed van den militairen dienst op
aanstaande geestelyken in Frankryk is ge
bleken, en spreekt de hoop uir, dat men in
Nederland wijzer zal zyn en de vryheid hooger
houden.
Uit meer dan één hoek aldus De Standaard
verluidt de klacht, dat de i n 8 c h r fl
ying en voor de September-feesten
niet meevallen.
Zelfs uit de Reddentie verneemt men, dat
enkele buurtcommissiën zich hebben ont
bonden.
Ligt dit aan karigen zin, aan gedempte
belangstelling, aan mindere offervaardigheid?
Misschien ten deele; maar iD hoofdzaak is
deze teleurstelling toch veeleer daaruit te
verklaren, dat men de feestviering te hoog
heeft willon opdrgven en daarby gecn reke
ning gehouden heelt, noch met onzen volks
aard, noch mot veler gedrukten toestand.
We waren steeds en zyn nog een burgerlijk
volk, dat gewend is aan matige levensuiting
en soberheid zelfs by zyn festgnen. In meor
aristo.ratische landen leeft men ook publiek
op veel hooger voet. En voorts kwam in
andere landen het ryke, weelderige feestier-
toon veel minder uit de burgery zelve op
dan uit de bureelea der Overheid.
Thans echter is de poging gewaagd, om
met andere landen te wedyveren in majesteit
en weelde van feestvertoon, en biervoor de
golden te vinden uit enkel bydragc-n der
burgery.
Dit nu klopt niet; en zoo zag men hoe
een Haagsche feestcommissie zich reeds tot
den Gemeenteraad moest wen jen, met aan
vrage om subsidie.
En met die hulp zal men er nu wol kómen,
maar toch biyft het te betreuren, dat meD,
door te hoog te mikken, dit noodig beeft
gemaakt.
Een minder artistieke, meersjontane, minder
weelderige, maar daardoor onder aller bereik
vallende versiering van onze grachten en
etraten, ware stellig meer nationaal geweest,
en zou ons de teleurstelling van den tegen
valler der inzamelingen gespaard hebben.
Verschillende bladen geven oen indruk over
bet door de Regeering deza week ingediende
wetsontwerp tot invoering van leerplicht.
Zoo betoogt het Handelsbladdat de minister
van binnenlandsche zaken getrouw is geble
ven aan de door hem op 14 Djcember te dezer
zake beleden beginselen. Het 11 id acht het
onder meer zeer wgs van de Rege- ring, dat z\j
met gemoedsbezwaren rekening wenscht tt
houden, en vervolgt dan:
„De maatregelen tot handhaving der wet
zyn mede zeer oordeelkundig gekozen. Eerst
aanmaning door den schoolopziener, dan op
roeping voor een commissie of voor het dage-
ïyksch bestuur, dan aanplakking van den
23)
By eon zekere deur gekomen, opent hy die
met eenige moeite en ziet rond ia het donkere
portaal, dat hg binnengetreden is. Aan een
toevallig beschouwer moet het vreemd voor
komen, dat sommige van de spinn6webbon
in deze onbezochte plaats in den laatsten
tgd weggeveegd zgn alsof de een of andere
gestalte, die de donkere trap op en neer
gegaan is, die heeft doen verdwynen. Voor
Arthur is dit geen verrassing, hetwelk bewgsf,
dÜt bg misschien het best kon opheldereD,
wiens gestalte ze hooft weggenomen.
"Nadat by de deur achter zich zorgvuldig en
zacht beeft gesloten en de trap is opgegaan,
moet hy een tydlang over de smalle treden,
die hem eindeloos voorkomen, naar boven
klimmen en bereikt eindelyk de bovendeur,
die by open getrokken heeft op den dag,
toen zy de spookkamer bezichtigd hebben en
toen hg en Ringwood in twist waren geraakt
over zgn nieuwsgierigheid.
Nu biyft by, diep ademhalend, boven aan
de trap in de duisternis staan en luistert
iDgespannen of hy ook een voetstap hoort.
Terzelfder tyd stygt sir Adriaan, die zyn
voornemeü, om in den toren naar den verloren
armband te zoeken, niet heeft opgegeven, do
groote trap in de vestibule op, loopt door
gangen en galeryen en komt ten laatste by
de eerste met yzer beslagen deur. Deze open
do' nde, staat hg op htt portaal, waarop ook
de andere deur uitkomt, en ziet ae smalle
sttenen trap voor zich, die naar do tweede
met yzer beslagen deur leidt. Hier blyft hy
een oogenblik staan.
Is het een vaag, duister gevoel van gevaar,
dat hem hier dcer. ophouden, alsof bij aarzelt
om verder te gaan? Een plotselinge rilling
gaat door zyn leden.
„Hoe koud is het Lier op deze sombere
plok," zegt hy bg zichzelf, „zelfs op dezen
warmen dag!" Toch heeft hg in bet geheel
geen vermoeden van de ooren, die naar zyn
minste beweging luisteren, noch van de
valsche oog-n, die hem door een spleet in de
tegenovergestelde deur begluren 1
Nu stapt hy weer verder, en na de steenon
trap opgegaan te zyn, opent hg de noodlottige
deur en ziet in de kamer rond. Zelfs nu komt
het hem in den zin, hoe vreeseiyk de gevolgen
zouden zyn, wanneer de deur dicht viel en
de geheime sluiting hem, tegen zyn wil, daar
zou gevangen houden. Hg stoot de deurwyd
open en plaatst die zoo, dat deze niet uit
zichzelf kan dicht vallen en een gevarïgene
van hem maken.
Neen, zy blyft onbeweeglgk, nu hy haar
zoo gezet heeft, en dus overtuigd, dat hy
geheel veilig is, begint hy te zoeken. Snel
als het weerlicht verlaat nu een gestalte baar
verborgen standplaats, sluipt de steenen trap
op, en werpt, stselsgewgze naderbg komend,
een blik in de spookkamer.
Sir Adriaan staat met den rug tegen de
deur; hy bukt zich om op den grond en in
iederen hoek naar het verloren kleinood te
zoeken. Hg ziet niets, hoort niets, ofschoon
een verrader op den drempel staat, die op
bet punt is zgn ondergang te bewerken.
Arthur Dynecourt strekt zyn hand uit, die
niet beeft noch aarzilt om de misdaad uit
te voeren, grgpt zwggend naar de deur en
sluit die zacht diebt; bet geheime slot geeft
een scherp, klikkend geluid en het slachtoffer
is van de wereld afgescheiden!
Nu de vreeseiyke daad volbracht i*, sluipt
Arthur Dynecourt over de trap naar beneden
en vermindert de haast zyner schreden niet
voordat hg hggend, maar zonder berouw,
weer in de bediendengang staat.
Berouw gevoelt hg niet. Maar een soort
van vrees doet zyn leden beven en brengt het
koude zweet op zyn voorhoofd. Zyn mede
drager is uit den weg geruimd, en wat hem
zelf aangaat, by is veilig voor ontdekking.
Geen mer.schtiyk wezen zag hem naar den
noodlottigen toren gaan, geen measobeiyk oor
hoorde hem zyn voornemen te kennen geven,
om daarin naar den verloren armband te zoe
ken. Hy zelf had zorg gedragen, om, voordat
zg scheidden, een vast geloof voor te wenden
in Adriaan'8 schertsende verzekering, dat hy
niet naar de spookkamer wilde gaan, en dus
kan by ook met succes zichzelf verdedigen,
zelfs wanneer de baronet zoo gelukkig mocht
zyn een bevrgder te vinden.
Toch is hy niet gerust. Vrees voor ont
dekking, vrees voor de wereld, vrees voorde
koord, die reeds in roode kleuren voor zyn
oogen schynt te slingeren, maken hem tot
den giootsten lafaard, die op de aarde rond
wandelt. Zal by terugkeeren on zyn gevan
gene bevryden, de geheele zaak als een scherts
uitleggen en zoo Adriaan weer in de gelegen
heid stellen gasten to ontvangen in zyn kasteel,
op zyn gewone weelderige wijzo voort te
leven en het meisje tot vrouw te nemen,
waarop by Arthur zgn hart gezet heeft?
Neen, duizendmaal noen! Nog een korten
tgd en alles zal aan Arthur Dynecourt toe-
behooren. Hy zal dan „sir Arthur" zyn en
de bruid, die hy begeert, zal geen weerstand
kunnen bieden aan de verzoeking, om den
titel te voeren en de kans te hebben meesteres
van het oude, statige kasteel met alles, wat
daarby behoort, te worden l Hy zal „de mees
ter" zyn! Laat zyn neef Adriaan in zyn
sombere gevangenis alleen en in wanhoop
sterven I Ontdekt zal hy niet worden. Want
wien zal het ia de gedachte komen, om in de
spookkamer naar hem te zoeken? Wie zal
vermoeden, dat er iets kan zyn, wat hem
daarheen deed gaan, zonder er iemand iets
van te zeggen? Neen, zeker, die akelige plek
met zyn naakte wanden en met bloed be
vlekten vloer is wel de laatste plaats, waar
iemand zonder bepaald doel zal heengaan, en
welk doel kon sir Adriaan daarmede beoogen?
Zoo stelt Arthur dus zichzelf gerust. Hy
begeeft zich nu naar de dames 6n de terug
gekeerde jagers, ia de woonkamer op de
bovenverdieping.
„Waar is Dynecourt?" vraagt een derheo-
ren een weinig later. Arthur hoort de vraag,
maar verwisselt niet van kleur en biedt met
een vaste hand Florence haar kopje thee aan.
„Ja, waar is sir Adriaan?" vraagt mrs.
Talbot, naar den spreker opziende.
„Hy heeft ons een uur geleden verlaten,"
antwoordt kapitein Ringwood. „Hy zeide liever
naar huis te willen wandelen, legde zyn ge
schoten vogels in ons rytuig en verliet ons
zonder er meer by te voegen. Hg zal zeker
wel dadeiyk hier zyn."
„Lieve hemel, ik hoop maar, dat hem niets
overkomen isl" zegt Ethel Villiors, die by een
der vensters zit, waardoor do stralen der avond
zon naar binnen vallen en die haar kastanje
bruine lokken als rood goud doen schitteren
„Dat zou ik ook niet hopen," zegt Arthur;
„het is wel vreemd, dat hy nog niet hier is."
En daarna bedenkende, dat de zaken zóó
moeten geschikt worden, dat hy, in goval
van ontdekking, altyd nog een weg open
houdt om zichzelf te vrywaren, voegt by or
bedaard by: „Ik ontmoette hem omstreeks
een myi van bier en wandelde verder met
hem terug. Wy zyn by de voordeur van
elkander gescheiden en dus denk ik, dat by
in de bibliotheek of in de stallen zal wezen."
„Groote goedheid 1 Waarom zegt gy dit niet
eer?" roept de oudo lady Fitz-Almont op
driftigen toon uit. „Ik begon al te vreezen,
dat de arme jongen zich doodgeschoten had
uit teleurgestelde liefde of iets van dien aard."
Dora en Florence worden beiden donkerrood
by deze woorden. Do oude lady kan vryuit
spreken over sir Adriaan, zg Btelt geen hoop
op hem voor lady Gertrude, wgl deze jongo
dame reeds verloofd is met een voorname,
adeliyke botanicus, die nu in West-lad)-1-, ver
toeft, om oaar byzondera varens te zoeken.
(Wordt vci'volgd.)